| |
| |
| |
Patty Scholten
door Jos Verdonk
1. Biografie
Patty Scholten werd als Patricia Cecilia Klein op 25 januari 1946 geboren in Den Haag. Haar moeder was pianiste en haar vader architect. Het gezin verhuisde al snel naar Amsterdam. Na de lagere school bezocht ze de Sint Pius-mms. Ze schreef toen al gedichten in de schoolkrant en deed in 1964 examen. Na haar middelbare school werkte ze een paar maanden als vrijwilligster in het reptielenhuis van Artis. Scholten begon daarna met een studie biologie. Deze combineerde ze met haar werk als (scenario)schrijfster van stripverhalen, onder andere voor Toonder Studio's. Uiteindelijk gaf ze haar studie op en legde zich geheel toe op het schrijven van strips. Zij is ook scenariste voor stripbladen zoals Pep, Sjors, Okki, Taptoe en Donald Duck. Sinds midden jaren zeventig publiceert zij onder haar meisjesnaam, Patty Klein, in het meisjesblad Tina de avonturen van de eeuwig puberende antiheldin Noortje. Daarnaast schrijft Patty Scholten al vanaf haar jongste jaren gedichten, die voornamelijk over dieren gaan. Nadat zij in 1993 al was bekroond met de Plantage Poëzieprijs voor het gedicht ‘De bizons’, debuteerde zij in 1995 met de bundel Het dagjesdier. Deze bundel werd in 1996 genomineerd voor de VSB-poëzieprijs; hetzelfde gebeurde in 2001 met de bundel Een tuil zeeanemonen. In 2000 ontving ze de Kees Stip-prijs voor haar hele oeuvre op het gebied van light verse.
In 2001 verscheen onder de titel Elephants in Love and other Poems een keuze van haar gedichten in het Engels. Begin 2002 verbleef zij drie maanden als writer in residence in Ann Arbor, Michigan.
Patty Scholten woont in Doorwerth en is getrouwd met een wiskundig bioloog.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Stijl
Sinds haar debuut met Het dagjesdier (1995) heeft de dichteres Patty Scholten zich een plaats verworven in de Nederlandse poëzie. In deze bundel neemt ze de wereld als het ware door tralieperspectief waar. De 42 sonnetten gaan op één na allemaal over dieren, maar tegelijkertijd ook weer niet. In het sonnet ‘De dagjesmens’, dat bij uitzondering over ‘evolutiehelden op twee poten’ gaat, wordt het uiterlijk en het gedrag van de mens vergeleken met het dier:
Een trainingspak in felle neonkleuren
(geen dier hier evenaart dit kleurvertoon)
waarop New Generation, Yellowstone
en kinderen die rennen, klimmen, zeuren.
| |
Verwantschap
Net als Kees Stip dicht Scholten haar dieren vaak menselijke eigenschappen toe. Het voornaamste verschil is dat in de verzen van Stip het humoristische de boventoon voert, terwijl het bij Scholten - hoe geestig en woordspelig haar gedichten veelal ook zijn - vooral om een waarneming of constatering gaat. Ze put graag en vaak uit zowel verheven als populaire bronnen. Zo is de toon aan het begin van het sonnet ‘De aalscholver’ bijbels geïnspireerd (‘Als Christus aan het kruis droogt hij zijn vlerken’), maar deze wordt weer zeer aards in het tweede kwatrijn (‘Zijn kop draait cirkels op de slangenek,/ sinds Exorcist ook een der duivelswerken.’). Het slot is een nuchtere, ontluisterende constatering over de paring van deze vogels: ‘Zij wordt betreden, in haar kuif gepikt./ Het maken van een ei duurt drie seconden.’
| |
Visie op de wereld
In Het dagjesdier toont Scholten veel mededogen met de achter tralies of glas opgesloten dieren. Voortdurend is zij zich bewust van hun bestaan in een onnatuurlijke omgeving, maar tegelijkertijd roept dat vragen op over de vrijheid van de diersoort mens. In ‘Paartje panters’ is de ‘jungle teruggebracht tot kattebak’, maar is de toeschouwer net zo min vrij:
Bezoekers kijken naar ze, wat besmuikt,
voelen zich ook gevangen en gebruikt,
door grenzen van het leven steeds ontkracht.
| |
| |
Wij knarsen onze tanden stuk op 't gaas
van maatschappij en huwelijk, een baas.
De panters slapen nu. Een vogel lacht.
| |
Ontwikkeling
Ongekuste kikkers (1998) is een natuurlijk vervolg op Scholtens debuutbundel; opnieuw komen er veel dieren in voor. Deze zijn in de eerste afdeling, ‘Zestien kooien, zes aquaria’, nog voornamelijk opgesloten en worden daarenboven door de dichteres in woorden gevangen. In de tweede afdeling, ‘Glazen trommelstokken’, verlaat de dichteres de dierentuin en zoekt ze de dieren op uit haar jeugd en in en rond het huis. De gekozen beelden, metaforen en woordspelingen zijn in deze afdelingen nog treffender, humoristischer en speelser dan in Het dagjesdier. De natuur blijft wreed, ook achter tralies, zoals blijkt uit het gedicht ‘De zeearend’: ‘Ik zie hoe hij een kleuter gadeslaat/ en schat: niet snel, goed mollig, aan de maat./ “Beslist niet voeren!” staat er op een bordje.’
| |
Thematiek
In de laatste twee afdelingen van deze bundel verschuift de aandacht naar de mens, maar de manier van observeren blijft gelijk. Het zijn de waarnemingen van een relatieve buitenstaander, die zich verwondert over menselijk gedrag. De toon is melancholieker en schrijnender dan in de diergedichten en er duiken nieuwe thema's op, die ook in haar volgende bundels een plaats zullen krijgen: naderende ouderdom en de dood. Zo gaat ‘Oude dames’ over een busreisje voor senioren: ‘De bus vertrekt. Ze zingen zacht een lied:/ sirenen met een lofzang op weleer./ Ze wenken naar me. Maar ik wil nog niet.’ Deze sonnetten zijn anekdotisch, bijna verhalend, maar door de relativerende, ironische toon nooit sentimenteel.
| |
Relatie leven/werk / Ontwikkeling
Een tuil zeeanemonen (2000) is ontstaan naar aanleiding van een studiereis naar Ambon, Indonesië. De bundel gaat voor een groot deel over de zeventiende-eeuwse koopman en bioloog avant la lettre Rumphius (1627-1702) en is daarmee een soort biografie in verzen. Rumphius was een pechvogel en leidde een buitengewoon tragisch leven. Postuum verschenen van hem Het Amboinsche Kruid-boek en D'Amboinsche Rariteitenkamer. Patty Scholten heeft zich vooral laten inspireren door zijn fantasierijke, voorwetenschappelijke aanpak.
| |
| |
De bundel bestaat uit drie kransen of ‘tuilen’ sonnetten. In de eerste daarvan stelt Scholten het werk en het dramatische bestaan van Rumphius centraal. In de derde tuil, ‘Op zoek naar Rumphius’, doet zij dat ook, maar meer vanuit hedendaags perspectief. Scholten identificeert zich met Rumpf (zijn eigenlijke naam), omdat ze net zo'n buitenstaander is als hij en meent in staat te zijn met dezelfde onbevangen blik de schoonheid van de natuur waar te nemen en te interpreteren. De middelste krans is voor de dieren gereserveerd, voornamelijk vissen en schelpdieren dit keer.
| |
Kunstopvatting
In het poëticale gedicht ‘De poetsvis’ verwoordt ze de verwantschap die ze voelt met dit dier:
Ik ben zo'n poetsvis. Ieder nieuw gedicht
waarin ik steeds mijn innerlijke stem toon,
Wordt eindeloos gepoetst en doorgelicht.
Ik zwem langs het gedicht en neem een hapje,
spuug het weer uit; verkeerde klank of klemtoon.
Ik ben geen snelle dichter dus, dat snap je.
| |
Ontwikkeling
Een tuil zeeanemonen wijkt van de vorige bundels af door de iets minder lichtvoetige toon - meer literair en minder ‘light’ - en de grotere samenhang tussen de gedichten. De volgende bundel, Slapen zonder weerga (2002), sluit weer meer aan op Ongekuste kikkers, doordat de thema's ouderdom en dood opnieuw prominent aanwezig zijn. De titel ‘Slapen zonder weerga’ drukt omgekeerd hetzelfde uit als het ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans: het absolute van de dood. Het meest imposante gedicht uit de bundel heet dan ook ‘De dood’ en is opgedragen aan James Brockway (1916-2000), die een aantal gedichten van Scholten vertaalde. In dit voor haar atypische gedicht is alle lichtvoetigheid verdwenen en is geen plaats voor ironie, zoals blijkt uit het slot:
Hij zegt: ‘Je wist toch dat ik ooit zou komen.
Die lamp, die vaas, die doen er niet meer toe.
Kijk niet zo bang. Het sterven doet geen pijn.
Het zal een slapen, slapen zonder dromen.
Het zal een slapen zonder weerga zijn.’
| |
| |
| |
Visie op de wereld
Anders dan in de bekende regels ‘alleen een slapen, slapen gerust/een wachten op u, een wachten zijn’ van J.H. Leopold, waarop de slotwoorden zinspelen, is het ‘slapen zonder weerga’ van Scholten geen ‘wachten’ op iemand of iets, maar het definitieve en onomkeerbare einde. In haar poëzie ontbreken religieuze en mystieke ervaringen geheel. Speelse verwijzingen naar de evolutieleer zijn wel aanwezig, zoals in ‘De apenrots’, in ‘Apenheul’ en in het titelgedicht van Het dagjesdier.
De eerste afdeling van Slapen zonder weerga, ‘Smakelijk’, bevat sonnetten over eten en restaurants (in de ruimste betekenis van het woord). Scholten toont in haar waarnemingen een mild mededogen dat ze niet meer uitsluitend bestemt voor dieren, zoals uit het slot van ‘De lunchroom’ blijkt: ‘er zijn toch mannen die ons strelen willen,/ al is het enkel onze smaakpapillen./ De warme bakker troost verjaarde vrouwen.’
De bundel Bizonvoeten (2004) laat zich lezen als een poëtisch reisverslag, of ook wel een dagboek in sonnetten. Scholten schreef deze bundel naar aanleiding van haar verblijf als writer in residence aan de Universiteit van Michigan en een reis door Amerika. De thematische samenhang is minder groot dan in bijvoorbeeld Het dagjesdier en Ongekuste kikkers. De gedichten zijn sterk anekdotisch: een klein voorval of een toevallige gebeurtenis is veelal de katalysator van een sonnet. Bizonvoeten is over het geheel genomen minder geestig en vooral minder verrassend dan de voorgaande bundels. Het persoonlijke en toevallige karakter van de waarnemingen maakt de poëzie voor de lezer minder herkenbaar. Maar er zijn uitzonderingen, zoals het aan het ontbijt gesitueerde ‘Cowboy in Wyoming’, waarin Scholten op humoristische wijze een onbekende kant van zichzelf laat zien:
Zijn feromonen stuiven op me aan.
Al wil ik niet, ik kijk tersluiks steeds even,
verbaasd dat cowboys in het wild bestaan.
Dan staat hij op. Met zangerige stem
groet hij me: ‘Howdy’ en loopt uit mijn leven.
Ik wou met hem wel wham bam thank-you-ma'am.
| |
Techniek
Op een tweetal merkwaardige rondeelachtige gedichten in Slapen
| |
| |
zonder weerga, het bundeltje Herfstkwatrijnen en het gedicht ‘Grenzen aan onderzoek’ uit Bizonvoeten na, heeft Patty Scholten uitsluitend sonnetten gepubliceerd. Deze voldoen aan de klassieke eisen wat betreft rijm en metrum en hebben over het algemeen ook een duidelijke wending, al ligt die lang niet altijd na het tweede kwatrijn. De regels vóór de wending zijn veelal beschrijvend, maar dan op de voor Scholten karakteristieke manier: subjectief en persoonlijk, ironisch en humoristisch. Het juryrapport van de VSB-poëzieprijs 1996 typeert het perspectief als de ‘antropomorfiserende dierentuinblik’. De regels die op de wending volgen, zijn meer constaterend of filosofisch van aard. Regelmatig wordt daarin een overeenkomst gevonden of een vergelijking gemaakt met de soort waaronder Scholten zichzelf en haar lezers schaart: de species mens.
| |
Publieke belangstelling
Ondanks de toegankelijkheid van haar literaire werk geniet Patty Scholten bij het literaire publiek (nog) geen grote bekendheid. Op een enkele en soms merkwaardige uitzondering na (de recensie van Janita Monna in Surplus) is de waardering in de literaire kritiek over het algemeen positief. Herman de Coninck noemt haar ‘technisch buitengewoon virtuoos’ en vergelijkt haar met De Schoolmeester en Kees Stip. Koen Vergeer noemt Een tuil zeeanemonen ‘een rariteitenkabinet, waarin vele fonkelende briljante verzen te pronk staan’. Vooral de humor en de woordspelingen worden in veel recensies benadrukt Na het verschijnen van Een tuil zeeanemonen en Slapen zonder weerga worden hier en daar ook kritische kanttekeningen gemaakt: Scholtens poëzie zou lijden onder ‘rijmdwang’ en een te gekunstelde vorm (het gedicht ‘Rariteitenkamer’ uit Een tuil zeeanemonen).
| |
Traditie / Verwantschap
De gedichten van Scholten krijgen vaak het etiket ‘light verse’ opgeplakt Inderdaad toont haar werk enige verwantschap met dat van dichters als Driek van Wissen, Drs. P., Jan Kal en vooral Kees Stip. Scholtens werk past in de traditie van deze dichters, maar waar het bij ‘light verse’ meestal om de ambachtelijke virtuositeit en de grap gaat, gaat Scholten nog een stapje verder. Haar gedichten zijn filosofischer en bespiegelender van aard en wekken vaak vertedering op. Haar oeuvre past daarom net zo goed in een traditie van dichters als Gerrit Komrij en Leo Vroman.
| |
Stijl
De combinatie van technische virtuositeit, speelsheid en humor
| |
| |
komt duidelijk naar voren in een kenmerkend sonnet uit Ongekuste kikkers, ‘De ratelslang’:
Dit opgerolde kwaad, meetlint van zonden,
Ligt schuldeloos te slapen bij de ruit.
Rondom hem liggen lappen oude huid.
Wie zoveel zont, vervelt ook onomwonden.
Al eet hij vlees, hij adviseerde fruit.
Maar Eva kon zijn boodschap niet doorgronden.
Hij ratelde nog wel zo opgewonden,
flitste zijn vleesvorkje wild in en uit.
Het paradijs is kort daarop gesloten.
De boom werd omgehakt, de slang gevangen.
Het gif, daar zijn de appels mee bespoten.
Die symboliek was ik me niet bewust.
Ik werkte in Artis. Bij de ratelslangen
werd ik - zoet zeventien - voor 't eerst gekusssssst.
In dit gedicht staan zowel verwijzingen naar het scheppingsverhaal uit de bijbel (het paradijs, het adviseren van fruit en het ‘schuldeloos’ slapen van de slang) als naar de banale, alledaagse realiteit (bespoten appels, een meetlint en een vleesvorkje). Als uitsmijter staat in de laatste regel dan nog een heuse onomatopee (het woord ‘gekusssssst’, waarvan de letters ‘s’ bovendien nog eens naar de vorm van de slang verwijzen).
Patty Scholten geeft haar traliedieren met veel mededogen een menselijke maat, maar laat ze daarbij in hun waarde (in de woorden van James Brockway: ‘They remain animals. They can bite.’). Haar medemens neemt ze waar met een afstandelijker blik, die de meeste dichters doorgaans voor de beesten bewaren.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Patty Scholten, Het dagjesdier. Amsterdam/Antwerpen 1995, Atlas, GB. (opgenomen in Traliedieren) |
Patty Scholten, De kinderboerderij. Zoeterwoude 1996, De Uitvreter, G. |
Patty Scholten, Drie hokken. Zoeterwoude 1996, De Uitvreter, GB. (opgenomen in Ongekuste kikkers en Een tuil zeeanemonen) |
Patty Scholten, Ongekuste kikkers. Amsterdam/Antwerpen 1997, Atlas, GB. (opgenomen in Traliedieren) |
Patty Scholten, Jaarwisseling. Den Haag 1998, Statenhofpers, G. |
Patty Scholten, Traliedieren. Amsterdam/Antwerpen 1999, Atlas, GB. (bundeling van Het dagjesdier en Ongekuste kikkers) |
Patty Scholten, Millennium. Den Haag 1999, Statenhofpers, G. |
Patty Scholten, Blauw glas. Met prent door Frans de Jong. Den Haag 1999, Statenhofpers, GB. (opgenomen in Een tuil zeeanemonen) |
Patty Scholten, Zijn aftershave is drukinkt en de huid. Den Haag 2000, Statenhofpers, G. |
Patty Scholten, Een tuil zeeanemonen. Amsterdam/Antwerpen 2000, Atlas, GB. |
Patty Scholten, De rendieren. Den Haag 2000, Statenhofpers, G. (opgenomen in Slapen zonder weerga) |
Patty Scholten, De zwerver. Zoeterwoude 2001, De Uitvreter, G. (opgenomen in Slapen zonder weerga) |
Patty Scholten, Vboek. Illustraties Joost Veerkamp. Den Haag 2001, Statenhofpers, GC. |
Patty Scholten, Horecagedichten. Zoeterwoude-le-village 2001, L'Ecornifleur, GB. |
Patty Scholten, Herfstkwatrijnen. Zoeterwoude 2001, De Uitvreter, GB. |
Patty Scholten, Slapen zander weerga. Amsterdam/Antwerpen 2002, Atlas, GB. |
Kom ik gelegen. Gedichten uit woonzorgcentrum Heerewegen, Zeist. Samenstelling Gerard Beentjes en Patty Scholten. Voorwoord Patty Scholten. Zeist 2003, Dichter Bij, Bl. |
Patty Scholten, Bizonvoeten. Amsterdam/Antwerpen 2004, Atlas, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Arend Evenhuis, Zoonetten en de slang die over mijn verleden waakt. In: Trouw, 15-2-1996. (interview over Het dagjesdier) |
Herman de Coninck, Appelen en citroenen. In: De Morgen, 8-3-1996. (over Het dagjesdier) |
Hans Walraven, Patty Scholten kan over één woord een maand nadenken. In: De Gelderlander, 20-3-1997. (over Het dagjesdier) |
Peter de Boer, ‘Maar Eva kon zijn boodschap niet doorgronden.’ In: Trouw, 2-1-1998. (over Ongekuste kikkers) |
Janita Monna, Patty Scholten. Ongekuste kikkers. In: Surplus, jrg. 12, nr. 2, maart-april 1998, p. 11. |
Dick Laning, Dichteres van ‘traliedieren’ op Schrijversfestival Steenwijk. Paartje panters in een kattenbak. In: Zwolse Courant, 4-3-1999. (over Traliedieren) |
Dick Laning, Ik herken mezelf in slakken en padden. In: Haagsche Courant, 16-3-1999. (over Traliedieren) |
Hans Warren, Een ander geluid van de Molukken. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-9-2000. (over Een tuil zeeanemonen) |
Koen Vergeer, Virtuoze observaties in nieuwe bundel van Patty Scholten. Bagynedrollen en boerenmuzyk. In: De Morgen, 11-10-2000. (over Een tuil zeeanemonen) |
Ilse Starkenburg, Kijken en geloven. In: Roodkoper, jrg. 5, nr. 7, oktober 2000, pp. 31-32. (over Een tuil zeeanemonen) |
Rob Schouten, Rustgevende sonnetten. De schoonheid van een banaan. In: Vrij Nederland, 4-11-2000. (over Een tuil zeeanemonen) |
Remco Ekkers, Ambonese wonderen. Bij de nieuwe bundel van Patty Scholten. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 1, januari-februari 2001, pp. 12-13. (over Een tuil zeeanemonen) |
Marjoleine de Vos, De wending is het mooie van het sonnet. In: NRC Handelsblad, 27-7-2001. (interview over het gedicht ‘De wetenschapper’ in Een tuil zeeanemonen) |
Peter de Boer, ‘het zilte water kleurde zacht oranje’. In: Trouw, 14-9-2002. (over Slapen zonder weerga) |
Sheila Kamerman, Dichterlijke zorg. In: NRC Handelsblad, 6-10-2003. (over Scholten als ‘huisdichter’ in een zorgcentrum en over de therapeutische werking van poëzie) |
96 Kritisch lit. lex.
maart 2005
|
|