| |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt
door G.F.H. Raat
1. Biografie
Anna Maria Geertruida Schmidt werd op 20 mei 1911 geboren in Kapelle, een dorp op Zuid-Beveland, waar haar vader dominee was. Zij bezocht de middelbare school in Goes en slaagde daar in 1928 voor het examen hbs-a. Een studie voor het notariaat werd snel afgebroken, waarna zij een cursus steno en typen deed en korte tijd als au pair in Duitsland verbleef.
Van 1932 tot 1946 was Annie Schmidt werkzaam in verschillende openbare bibliotheken, onder andere in de Nutskinderleeszaal in de Wijde Steeg te Amsterdam. Zij klom op van volontair tot directrice, een functie die zij van 1941-1946 in Vlissingen vervulde.
In 1946 werd zij chef documentatie bij Het Parool, waar zij tot 1958 een vast dienstverband had. Bij dit dagblad begon haar carrière als schrijfster, nadat zij eerder versjes had bijgedragen aan het jeugdtijdschrift Ruim Baan (1945-1946). Daartoe aangezocht door haar collega Wim Hora Adema publiceerde zij op 24 december 1946 haar eerste bijdragen aan Het Parool: een kinderversje, een gedicht en een kort verhaal. Vanaf 1949 stond er bijna wekelijks een gedicht van haar hand op de kinderpagina van deze krant. Daar begonnen op 13 september 1952 ook haar verhaaltjes over Jip en Jannekete verschijnen. In 1948 was zij al een column gaan schrijven voor de vrouwenpagina: Impressies van een simpele ziel. Zij leverde in deze jaren ook teksten aan het journalistencabaret De Inktvis (1947-1953), die al spoedig de aandacht trokken van de populaire cabaretiers Wim Kan en Wim Sonneveld.
Annie Schmidt had inmiddels de chemicus dr. D. van Duyn
| |
| |
(1909-1981) ontmoet, die in 1948 haar man werd. In 1952 werd hun zoon Flip geboren. Het gezin betrok in 1954 een woning in het Zuid-Hollandse Berkel en Rodenrijs.
Het radiofeuilleton In Holland staat een huis, beter bekend als De familie Doorsnee (1952-1958) en de televisieserie Pension Hommeles (1957-1959) bezorgden Annie Schmidt een immense populariteit. Gestimuleerd door de producent John J. de Crane schreef zij in samenwerking met componist Harry Bannink een aantal musicals. Nieuwe televisieseries van haar hand waren in deze tijd Ja zuster, nee zuster (1966-1968) en Pleisterkade 17 (1975-1977).
In verband met de gezondheid van haar man was Annie Schmidt in 1972 met hem naar Le Rouret, Alpes Maritimes in Zuid-Frankrijk verhuisd. In 1982, na zijn dood, keerde zij terug naar Amsterdam, waar zij ondanks een sterk verminderd gezichtsvermogen actief bleef. Samen met haar zoon Flip van Duyn schreef zij het libretto van de kinderopera De naam van de maan (1988). In samenwerking met Haye van der Heyden en haar zoon ontstond de televisieserie Beppie (1988). In 1990 schreef zij het geschenk voor de Kinderboekenweek: Jorrie en Snorrie.
De tachtigste verjaardag van Annie Schmidt werd opgeluisterd met een expositie over haar kinderboeken in het Nederlands Letterkundig Museum te Den Haag, onder de titel ‘Altijd acht gebleven’. Haar populariteit groeide zo enorm dat zij wel werd aangeduid als ‘De Echte Koningin van Nederland’. Annie Schmidt overleed op 21 mei 1995, in de nacht na haar vierentachtigste verjaardag.
Het werk van Annie Schmidt werd vele malen onderscheiden: in 1958 kreeg zij de prijs voor het beste kinderboek van het jaar 1957 voor Wiplala; in 1959 de televisieprijs van het Prins Bernhard Fonds voor Pension Hommeles; in 1965, als eerste, de Staatsprijs 1964 voor kinder- en jeugdliteratuur; in 1967 de Gouden Harp voor Ja zuster, nee zuster (samen met Harry Bannink); in 1968 de Oostenrijkse Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur voor Wiplala; in 1971 een Zilveren Griffel voor Minoes; in 1972 een Zilveren Griffel voor Pluk van de Petteflet; in 1975 de Edmond Hustinxprijs voor haar gehele dramatische oeuvre; in
| |
| |
1978 de Gouden Margriet (een prijs van het weekblad Margriet); in 1981 een Gouden Griffel voor Otje en in hetzelfde jaar de Cestodaprijs ‘voor het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres’; in 1987 de Jubileumprijs van de Stichting Scheveningen Bad voor de unieke bijdrage die zij met haar gehele oeuvre heeft geleverd aan het Nederlandse cabaret, alsmede de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele oeuvre; in 1988 de Hans Christian Andersenprijs (de hoogste internationale kinderboekenprijs) en de Publieksprijs voor poëzie; in 1989 de Zilveren Knip (toegekend aan een persoon of instelling die zich op bijzondere wijze verdienstelijk heeft gemaakt voor de Nederlandse consument) en in 1991 de Publieksprijs voor kinder- en jeugdboeken.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Toen Annie Schmidt bijna vijftien jaar oud was, stuurde haar moeder enkele prille pennevruchten van haar dochter toe aan Willem Kloos. De redacteur van De Nieuwe Gids antwoordde met een welwillende brief, waarin hij Annie Schmidt ‘waarachtigen aanleg’ toekende en verklaarde dat er ‘diep in haar, zoals men 't noemt, iets zingt’. Twaalf jaar later, in 1938, debuteerde zij in het christelijk letterkundig tijdschrift Opwaartsche Wegen met twee gedichten, die licht gewijzigd opgenomen zouden worden in haar eerste bundel En wat dan nog? Het tweede gedicht, in het tijdschrift getiteld ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten...’, werd na de bundeling omgedoopt tot ‘Leeszaal’. Het wordt hier geciteerd uit Tot hier toe, waarin Schmidts poëzie voor volwassenen is bijeengebracht (p. 41).
Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten,
maar in de bibliotheek een volontair
die hunk'rend op een baantje zit te wachten
en boeken uitleent met een zeker air.
Ik lever geestrijk voedsel aan mevrouwen
die binnenkomen en alleen maar van
de allernieuwste liefdesboeken houen,
‘maar niet zo'n engerd als die Wassermann’.
Ik loop met stapels boeken rond te sjouwen
en plak een etiket op Gorters Mei.
Och, als nu juffrouw Jansen eens ging trouwen,
dan kwam er eind'lijk eens een plaatsje vrij.
Ik ben het niet alleen, die staat te wachten
en achter me staat nog een hele rij.
Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten,
maar niet zo heel veel in de maatschappij...
| |
Ontwikkeling
Meer dan eens is opgemerkt dat het werk van Annie Schmidt weinig ontwikkeling vertoont. Anne de Vries kan in het Lexicon voor de jeugdliteratuur dan ook constateren dat in ‘Leeszaal’
| |
| |
het latere werk reeds herkenbaar is. Hij wijst in dit verband op de afkeer van benepen burgerlijkheid en de ironische toon, het kenmerk van een relativerende levenshouding, maar daarnaast verdienen ook de regelmatige vorm en de nuchtere ideeen over literatuur de aandacht.
| |
Kunstopvatting
De vriendelijke woorden uit 1926 van de legendarische Tachtiger hebben niet kunnen verhinderen dat zijn hoge opvatting van het dichterschap wordt geïroniseerd. De versregel waarmee het gedicht van Schmidt begint, is de openingsregel van Kloos' bekende sonnet. De geestelijke almacht van de dichter wordt in dit gedicht licht gerelativeerd door zijn verlangen naar liefde. Annie Schmidt gaat verder: zij rekent af met alle dichterlijke grootspraak. Aan de goddelijke allure in de eigen geest wordt afbreuk gedaan door de nederige positie in de werkelijkheid, aanvankelijk vertegenwoordigd door de bibliotheek, maar in de slotstrofe door de maatschappij. Geen verheven denkbeelden, maar banale gedachten over de kansen op een baantje. Tachtig lijkt bijgezet, gezien het feit dat een poëtisch hoogtepunt van deze beweging, Gorters Mei, wordt gecatalogiseerd.
| |
Thematiek
De bekrompen burgerlijkheid wordt in ‘Leeszaal’ gerepresenteerd door de ‘mevrouwen’ (in de tijdschriftversie nog met een hoofdletter geschreven) en hun literaire smaak. Hun spraakgebruik wordt even hoorbaar in het rijmwoord ‘houen’.
| |
Visie op de wereld
Centraal staat een ik-figuur die zowel de omgeving als zichzelf met spot beziet. Wat gewichtig lijkt te zijn, of het nu het eigen gedachtenleven is, de literatuur of mevrouwen, wordt gerelativeerd door een vergelijking met de realiteit.
| |
Techniek
De bouw van ‘Leeszaal’ is regelmatig: vier strofen van gelijke lengte, met jambische versregels. Het rijm is gekruist, waarbij het eerste en het laatste kwatrijn door de herhaling van rijmwoorden in omgekeerde volgorde (‘gedachten... wachten’ respectievelijk ‘wachten... gedachten’) de twee middelste omsluiten. Het gedicht krijgt hierdoor een afgesloten karakter: er is geen uitweg. Een effect dat wordt versterkt, doordat de verzen 1 en 15 identiek zijn en beide worden gevolgd door een bijzin met ‘maar’, die in het laatste geval een sterkere mededeling bevat dan in het eerste.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Als Annie Schmidt na de oorlog onstuitbaar begint te produceren, blijven de besproken kenmerken zichtbaar, al is er nu enige aanvulling en nuancering mogelijk. Het is typerend dat haar eerste publikaties in boekvorm, vrijwel gelijktijdig uitgebracht, twee dichtbundels zijn: één voor volwassenen (En wat dan nog?) en één voor kinderen (Het fluitketeltje en andere versjes). Er is een verschil in beoogd publiek, maar voor het overige maakt Schmidt geen onderscheid. En wat het publiek betreft, niet bij vergissing werd Het schaap Veronica, oorspronkelijk bedoeld voor kinderen, opgenomen in Tot hier toe en niet in Ziezo, de verzamelde kindergedichten.
Tegen deze achtergrond verbaast het niet dat zij weinig waarde hecht aan de hiërarchische indeling van de kunst in serieuze kunst en kleinkunst. Zij drijft bijvoorbeeld de spot met het begrip ‘lichte muze’. ‘De laatste jaren wordt er erg veel over de lichte muze gepraat. Er moet ook dus een zware zijn, die komt alleen bij goede en gevestigde auteurs. Ik heb de zware muze weer gehad, zeggen ze 's morgens, dodelijk vermoeid. En m'n schrijftafel ligt weer in brokken’ (Impressies van een simpele ziel. [Deel] 3, p. 10). ‘Waarom mag Winnie de Poeh niet naast Hamlet staan?’ vraagt zij elders, terwijl de inhoud van dit toneelstuk in een ander stukje in huiselijke termen wordt naverteld onder het vleesbraden (In Holland staat mijn huis, p. 62 respectievelijk pp. 120-124). Op commando bewonderde kunst vormt evenzeer een mikpunt van spot als de slaafse bewonderaars. ‘Profokiew was dat hè? Was het Prokofiew? Ja, ik hou erg van Prokofiew. Leendert zegt altijd 't is net of je een zak bruine bonen over de verwarmingsradiator leeggooit, maar dat vind ik toch niet’ (Impressies van een simpele ziel. [Deel] 3, p. 112). De kunst is niet heilig voor haar, de kunstenaar evenmin. In het gedicht ‘De schrijver in de boekenweek’, oorspronkelijk gepubliceerd in Huishoudpoëzie, wordt de nieuwsgierigheid naar de persoon van de auteur op de hak genomen.
We hebben hem van dichtbij gezien,
't was 's morgens om tegen vijven.
We hebben geluisterd: o, kijk, Christien,
| |
| |
nou zie je zijn vingers, hij heeft er tien;
daar zal hij zijn boeken mee schrijven.
Annie Schmidt houdt er niet van dat in literatuur waarschuwend de vinger wordt geheven, ongeacht of de literatuur bestemd is voor volwassenen of voor kinderen. Zij verafschuwt de ‘moraliserende toon’ en de ‘walgelijke hypocrisie’ in de negentiende-eeuwse kinderliteratuur, die tot taak had de deugdzaamheid te bevorderen (‘Voer voor kinderen’, p. 10). Met wantrouwen beschrijft zij de zanger die bij elke zich voordoende gelegenheid ‘Een liedje van protest’ laat horen (Tot hier toe, p. 453).
Aan literatuur stelt zij de eis van begrijpelijkheid en daarom had zij weinig waardering voor de wijze waarop de experimentele dichters uit de jaren vijftig te werk gingen. ‘Op het ogenblik doen ze het zonder rijm, zonder metrum, zonder komma's, punten en uitroeptekens, zonder samenhang en zonder hersens’ (In Holland staat mijn huis, p. 59). De poëzie van de Vijftigers, met haar formele vrijheden en moeilijke verstaanbaarheid, heeft niets gemeen met de gedichten van Schmidt, waarin de neiging tot anarchie zich beperkt tot de thematiek. Met Piet Pluimers, de hoofdpersoon van ‘Een dichter’ (Huishoudpoëzie), heeft zij de gefrustreerde poëet geschapen, die zich niet thuis voelt in het literaire klimaat van de jaren vijftig. Hij begint met sonnetten, maar krijgt van zijn collega's het advies over te gaan op gedichten zonder rijm, metrum, interpunctie en hoofdletters.
En nooit een hele zin. Alleen maar brokken.
En rozen mogen wel een keer, maar dan
slechts in verband met baarmoeders en sokken
en zó dat niemand het begrijpen kan.
Pluimers bekeert zich tot de experimentele dichtkunst en schrijft:
ik drijf spelden van wanhoop
| |
| |
klaan uit je klukhaar versuikeren
Hij heeft succes, maar dit maakt hem niet gelukkig. Het gedicht eindigt met de volgende opbeurende woorden.
Ach Piet! Over tien jaren slaat het om!
Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten.
Dan gaat het weer van póm de róm de róm.
| |
Kritiek
Dit was iets te optimistisch: in 1967 (Huishoudpoëzie is van 1957) ging het nog niet zo, maar vijf jaar later wel. En die omslag in de literaire mode heeft consequenties gehad voor de waardering van Schmidts werk.
| |
Visie op de wereld
Verwantschap
Nergens in haar werk prijst zij een bepaalde ideologie aan. Veeleer is zij geneigd elke politieke of godsdienstige leer argwanend te bezien. In haar kijk op de wereld is geen plaats voor absolute waarheden, een instelling die haar verbindt met veel medewerkers van het jonge, naoorlogse dagblad Het Parool, zoals Simon Carmiggelt. De sceptische levenshouding leidt tot zelfspot, naar blijkt uit de volgende ontboezeming: ‘je hebt wel eens in een café, dat je denkt: wat zit dáár nou en dan ben je het zelf in een spiegel’ (Impressies vaneen simpele ziel, p. 23). Ook in de titels van haar werk maakt zij zich klein: Huishoudpoëzie en Impressies van een simpele ziel. Zij zijn even weinig pretentieus als de titels die Carmiggelt zijn bundels placht mee te geven.
| |
Visie op de wereld
Vanzelfsprekend wordt ook de buitenwereld kritisch bejegend, vooral de zich daar ophoudende colporteurs van onwrikbare zekerheden. Genadeloos wordt bijvoorbeeld de onverwoestbaar positieve ‘Mevrouw Van Lijsterslag’ (Huishoudpoëzie) geportretteerd.
Ze is vooral zo positief,
dat ziet men aan haar hoeden,
die zijn zo ethisch en massief.
Zij ziet ook in de grootste dief
| |
| |
Zij weet wat Liefde ai vermag.
Zij zal ons opwaarts stuwen!
Zo is mevrouw Van Lijsterslag.
Ik denk dat ik haar zaterdag
onder de trein zal duwen.
| |
Thematiek
In het verlengde van de scepsis ligt het anticonformisme, dat haar hele werk doortrekt. Haar personages zijn mensen (kinderen, mannen en vrouwen) die klem worden gezet door opvoeding, burgerlijke fatsoenscode en maatschappelijke instituties en daartegen rebelleren.
| |
Relatie leven/werk
In een van de niet talrijke jeugdherinneringen in haar werk beschrijft Annie Schmidt hoe zij als klein meisje een ontmoeting heeft met de dienster van het dorpscafé. Deze Jane is haar als zondig afgeschilderd, maar zij behandelt het kleine dochtertje van de dominee vriendelijk. ‘En opeens zag ik háár kant. Ik zag de kant van het café. Ik kon ineens voelen hoe ze ons, de domineesfamilie, met hun primme afkeer van zonde, een stelletje onmogelijke prenten vond’ (In Holland staat mijn huis, p. 118). Meerdere malen heeft zij haar weerzin tegen het benepen burgerlijke fatsoen herleid tot haar jeugd. Als dochter van de dominee was zij een kind van een der notabelen, wat een afstand schiep tot haar leeftijdgenoten. Daar kwam bij dat haar ouders, intellectuelen uit de stad, zich naar buiten toe veel christelijker voordeden dan zij waren. Er werd een façade opgetrokken, die aan het wankelen werd gebracht door de handtastelijkheden die de collega's van haar vader zich tegenover de jonge Annie veroorloofden en door de spotlust van haar moeder in de huiselijke kring. Mede door het slechte huwelijk van haar ouders had zij ‘een hele nare ongelukkige jeugd’, zoals zij in 1986 tegen Michel van der Plas zei. Maar deze jeugd opende haar wel de ogen voor de hypocrisie van de burgerlijke moraal (interview met Cisca Dresselhuys uit 1985).
| |
Thematiek
Veelvuldig zijn het ‘mevrouwen’ in wie de burgerlijkheid wordt bespot. Een vertegenwoordigster van dit genus wordt te kijk gezet in het gedicht ‘De mevrouw’. De eerste strofe luidt:
| |
| |
Mevrouw te zijn, het is een soort brevet
voor deze vrouw, pardon, voor deze dame:
‘De titel van mijn man en mijn korset
houden mij stevig vast, hier sta ik, amen.’
Mevrouwen zijn bezeten van reinheid, op elk gebied des levens. Een mooie karikatuur is mevrouw Helderder, keurig in de vergrotende trap, uit Pluk van de Petteflet. Tot haar ontsteltenis moet zij vaststellen dat de jeugdige hoofdpersoon een kakkerlak te vriend houdt, symbool van de vervuiling. Haar doodse netheid wordt geplaatst tegenover de vitale rommeligheid van de Stampertjes, een op matrassen levende familie, met aan het hoofd een frieten bakkende vader.
De burgerlijke levenswijze is onlosmakelijk verbonden met bepaalde voorwerpen, waarvan nadrukkelijk afstand wordt gedaan in het gedicht ‘Verlanglijst negatief’ (Weer of geen weer). De eerste strofen luiden:
Geeft u mij maar geen zakdoeken-sasjet.
Ik weet niet hoe je 't schrijft, maar 'k wil het niet
En ook geen glazehoudertjes van riet,
omdat ik daar toch nooit een glas in zet.
En liever ook geen koperen hagedis,
en ook geen pop met stofdoeken erin,
en niet dat boek getiteld: Ons Gezin,
waarvan Trouw zegt dat het zo zuiver is.
Toch gaat van de burgerlijke levenssfeer ook een bepaalde bekoring uit. Tegen Corine Spoor zei Schmidt in 1987: ‘ik spot altijd met de Hollandse burgerlijkheid maar tegelijkertijd hou ik ervan. Ik vind het ook gezellig en lekker en knus en heerlijk. Maar het moet niet de hoofdzaak zijn, je moet eruit kunnen, dat is iets wat ik van mijn moeder geleerd heb.’ Vandaar dat bijvoorbeeld juffrouw Klaterhoen uit Abeltje, die vitrage wil voor de ruiten van de vliegende lift (‘“Een behoorlijk huis, hoe klein ook, moet vitrage hebben”.’), geen antipathiek personage is. Burgerlijkheid staat niet alleen voor beknotting van vrijheid
| |
| |
en voor huichelarij, maar ook voor gezelligheid. Zo wordt in Het schaap Veronica om de haverklap in alle knusheid iets lekkers gegeten of gedronken. Met enige weemoed wordt in Huishoudpoëzie zelfs geconstateerd: ‘De dame sterft uit.’
De dame sterft uit, we zullen het zien,
precies als het rendier, maar eerder misschien.
Ze droeg een jabootje, ze wist niets van sex,
ze was wel nerveus, maar ze had geen complex,
sprak nooit over buik, want ze noemde het maag,
ze zei met een hele beschaafde stem ‘graag’,
gebruikte nooit poeder of crème op 't gezicht,
beschouwde het echt'lijk verkeer als een plicht,
bracht kinderen voort in Den Haag en Schiedam,
maar wist nooit precies hoe dat allemaal kwam.
Ze wou 't ook niet weten, 't was allemaal vies
en ze waste persoonlijk haar Sèvres servies.
Annie Schmidt heeft in het tijdschrift Humanist (juli-augustus 1987) opvoeden ‘een onmogelijke taak’ genoemd. ‘Ik geloof zelfs dat het helemaal niet kan,’ zegt zij in hetzelfde vraaggesprek en: ‘Schei uit met opvoeden, schei uit met beleren.’ Opvoeders moeten geleiden en aan regels binden wat speels en fantasierijk is. Zij slaan in het werk van Annie Schmidt steevast een slecht figuur. In De A van Abeltje zuchten de kinderen op de kostschool van juffrouw Piekzwants onder het hardvochtige regime van deze directrice. Maar natuurlijk worden zij bevrijd. Ook zachtzinniger pedagogen, en hun idealen, moeten het ontgelden. In het sprookje ‘Roel-met-gevoel’ (Heksen en zo) wordt de opvatting belachelijk gemaakt dat een mens louter goedhartig moet zijn. Kinderen krijgen van Annie Schmidt de raad:
Dus doe nooit wat je moeder zegt,
dan komt het allemaal terecht.
Ook hier heeft de zaak echter twee kanten, want voor de ouders is er het afschrikwekkende voorbeeld van het echtpaar Van der Gart, ten tonele gevoerd in het gedicht ‘Pedagogie’ (Huishoudpoëzie). Aangespoord door opvoedkundige radioprogramma's
| |
| |
schenken deze ouders hun kinderen alle vrijheid. Dit komt het ouderpaar duur te staan, zoals blijkt uit de slotregels van het gedicht.
Gisterenmiddag om kwart over drie,
tijdens een VPRO-causerie,
namen de kinders hun ouders gevangen.
Mevrouw is vermorzeld, meneer is gehangen.
Tussen de wereld van de volwassenen en die van de kinderen gaapt een afgrond. Het kind is nog in staat het ongerijmde in de werkelijkheid te zien, de volwassene heeft dit vermogen verloren. Dit verschil wordt gedemonstreerd in een, overigens bijkomstige, scène in Wiplala. Een meisje wandelt met haar vader en zegt, naar waarheid, dat zij een stenen beeld ziet bewegen. Haar vader wil haar niet geloven. ‘“Schat, je hebt gedroomd,” zei de vader. “Dat kán niet.” “Het was toch zo,” zei het kind.’ Groot zijn is in het werk van Schmidt niet iets om verlangend naar uit te zien. Het veel geciteerde gedicht ‘Aan een klein meisje’ (En wat dan nog?) getuigt daarvan. De eerste strofe:
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen,
en altijd is er weer wat anders loos.
Ouders willen bedillen en daarom zijn er maar weinig aanwezig in de kinderboeken van Schmidt. Pluk, uit Pluk van de Petteflet, heeft kennelijk geen ouders, Abeltje alleen een moeder, die vrijwel geen rol speelt. Het gezin waar Wiplala in twee boeken opduikt, telt één volwassene, een wereldvreemde vader die geleerde boeken schrijft, zoals Psychologie der Kaninefaten.
Een beperkt aantal volwassenen heeft een zekere kinderlijkheid weten te behouden, onder anderen de eerder genoemde vader Stamper en meneer Pen, die een leuke kantoorboekhandel drijft (Pluk van de Petteflet). Zij zijn het ook die partij kiezen voor de kinderen.
| |
| |
Kinderen zijn niet de enigen die in hun vrijheid worden belemmerd. Het werk van Annie Schmidt telt een opvallend groot aantal mensen, in de kindergedichten vaak koningen, dat niets liever wil dan uit de opgelegde rol vallen. Mannen en vrouwen zitten beklemd in het huwelijk, een onvolmaakt instituut dat afstomping (vergelijk het liedje ‘Verliefd op elkaar’ uit de musical De dader heeft het gedaan) en. bezitsdrang bevordert. Met de laatste eigenschap is de echtgenote behept uit het wrange toneelstuk Er valt een traan op de tompoes. Zij stelt zich onverzoenlijk op tegenover de minnares van haar ongeneeslijk zieke man.
Vooroordelen zijn het die de vrouw in een vast kader dwingen. Annie Schmidt trekt daartegen met verve van leer. Zij kant zich tegen het air van superioriteit, waarmee mannen beschouwingen schrijven over de vrouw, ‘Of wij een soort bladluizen zijn’ (Impressies van een simpele ziel, pp. 64-66). Ook verzet zij zich, pikant genoeg op de vrouwenpagina van Het Parool, tegen de onbenulligheid van het damesblad. ‘Het ziet er precies uit als tien jaar geleden, zo fris, zo fleurig, zo gezellig en blij, met die intelligente hoofden boven de gebreide jumpers, wel, wel, wel!’ (Impressies van een simpele ziel, p. 96).
| |
Visie op de wereld
Een feministe kan zij niet zonder voorbehoud worden genoemd. Op bepaalde plaatsen in haar vroege werk hangt zij geijkte opvattingen over de vrouw aan. Zo kent zij vrouwen ‘een instinctmatige afkeer (...) van de boze wijde wereld’ toe (Impressies van een simpele ziel, p. 76). Elders treft het volgende cliché: ‘Bij het allereerste voorjaarskrieken wordt iedere vrouw bezeten door de drift, iets nieuws aan te willen hebben’ (a.w., p. 82).
Ook bij het feminisme, in het bijzonder de radicale vormen daarvan, zet Annie Schmidt haar vraagtekens: ‘is het echt de schuld van de mannen, dat het een mannenmaatschappij is; hebben de vrouwen echt zo weinig kansen; wordt de vrouw, hier, in West- en Noord-Europa eigenlijk wel onderdrukt door de man? Daar geloof ik eigenlijk geen ene pest van. Ze krijgen de kans wel, maar ze nemen hem niet’ (interview in De Groene Amsterdammer van 1981). Haar eigen emancipatie dankt zij, naar zij in hetzelfde vraaggesprek verklaart, aan haar moeder,
| |
| |
die het huishouden van ondergeschikt belang achtte en haar dochter ertoe aanzette een vak te leren.
Bij de opvoering van de musical Madam (1981) demonstreerden feministische lesbiennes voor het theater. Zij protesteerden tegen de wijze waarop een vrouwenhuis, niet toegankelijk voor mannen, geplaatst was tegenover een luxe bordeel, waar mannen naar binnen werden gelokt. Overigens ondersteunt Schmidt in haar musicals wel degelijk feministische programmapunten. In Madam heet het bordeel ‘De hoeksteen van het patriarchaat’ en in Foxtrot (1977) is het liedje ‘Over tijd’ een pleidooi voor een legale abortus.
| |
Techniek
In het werk van Annie Schmidt worden voortdurend aanslagen beraamd op de gevestigde orde, maar qua vorm is het traditioneel. Haar poëzie rijmt en is metrisch, zonder dat zij zich overigens bedient van vaste dichtvormen, zoals het sonnet. De gebonden vorm hanteert zij met raffinement, naar bijvoorbeeld kan blijken uit de eerste strofe van het gedicht ‘De verongelijkte’, waarmee En wat dan nog? opent.
Mij wordt ook niets bespaard, zegt zij tot God
wanneer haar blauwe theepot is gebroken.
De buitenwereld is één groot komplot;
buiten haar om werd alles afgesproken.
Een aardig effect wordt hier bereikt, doordat het uit een verheven sfeer stammende woord ‘God’ rijmt op het huiselijke ‘theepot’. Op deze wijze worden in haar poëzie vaker pompeuze woorden buiten spel gezet, zoals de deftige mensen daar belachelijk worden gemaakt. Fens heeft het in zijn bijdrage aan Jan Campertprijzen 1987 als volgt geformuleerd: ‘Niet het minst treffend aan het werk van Annie Schmidt is, dat zich in de taal voltrekt wat zich in gedicht of verhaal voordoet’ (p. 7).
Van het jambische patroon wordt in regel 4 even afgeweken, doordat deze regel met een heffing begint in plaats van met een daling. Het woord ‘buiten’ krijgt aldus nadruk, waardoor niet alleen het zich buitengesloten voelen van ‘De verongelijkte’
| |
| |
wordt geaccentueerd, maar ook het woord ‘buitenwereld’ met extra betekenis wordt geladen.
Qua rijm en metrum zijn ook de kindergedichten bijzonder vernuftig. Eén voorbeeld. In het gedicht ‘De prinses en het egeltje’ dingt een aantal mannen naar de hand van de prinses.
De eerste was een graaf, de tweede was een brigadier,
de derde was een fabrikant van boterhampapier,
Door de jambische regelmaat en het ontbreken van een cesuur in de tweede versregel (wel aanwezig, door de komma halverwege, in de eerste) krijgt de woordcombinatie ‘fabrikant van boterhampapier’ een grote vanzelfsprekendheid, die grappig contrasteert met de buitenissigheid van het beroep.
Een kindergedicht van Annie Schmidt pleegt te beginnen met het voorstellen van de hoofdfiguur: een mens, een dier of een fantasiewezen.
Marietje van Dalen uit Kreukelendamme,
die hield niet van wassen en hield niet van kammen,
Naam, dikwijls buitengewoner dan in dit geval, en woonplaats worden genoemd. Vervolgens wordt vermeld waardoor de hoofdpersoon niet aan de norm beantwoordt. Daarna wordt een kleine geschiedenis op rijm verteld.
Zowel in de poëzie als in het proza van Schmidt is de neiging aanwijsbaar de lezer direct bij het vertelde te betrekken, bijvoorbeeld door het stellen van een vraag. Vaak wordt bij de inzet al een bepaalde vertrouwelijkheid met de lezer tot stand gebracht door hem, of haar, als een goede bekende te bejegenen. ‘Die examens zijn nog net zo'n straf als vroeger. Mijn buurmeisje Leni kwam aanhollen; ze is zeventien en ik vind het een schande dat ze zo geteisterd en gepijnigd wordt de laatste weken’ (In Holland staat mijn huis, p. 120).
Zoals de titel al suggereert, vertonen de impressies, in tegenstelling tot de overwegend verhalende gedichten, een bespiegelende inslag. Het uitgangspunt is vaak een inval die tot in
| |
| |
zijn meest bizarre consequenties wordt uitgewerkt. Deze uitwerking neemt soms zelfs de vorm aan van rubricering. Zo worden converserende mannen in diverse categorieën ondergebracht, zoals de ‘topografisch-culinaire man’ en de ‘man-met-beroemde-relaties’ (Impressies van een simpele ziel, pp. 102-103).
De handeling wordt in de kinderboeken doorgaans op gang gebracht door een vreemd voorval. In Abeltje vliegt de lift bijvoorbeeld door het dak heen, een mogelijkheid die overigens twee jaar eerder al werd geopperd in het stukje ‘Een lift bleef even steken’ (Impressies van een simpele ziel, pp. 73-75) In Minoes zorgt een vrouw die ‘katse’ neigingen vertoont voor de nodige verwikkelingen. Deze vondst is al aanwezig in het gedicht ‘Liever kat dan dame’ uit Ik ben lekker stout, een bundel die vijftien jaar eerder werd gepubliceerd.
| |
Stijl
Annie Schmidt schrijft een sobere taal, gekenmerkt door een grote directheid en helderheid. Zij heeft een zwak voor gekke namen, zoals de plantennamen ‘gagel’ en ‘guichelheil’ in het lied ‘En nu de natuur in’, waaraan zij baldadig het fictieve ‘geitekwijl’ toevoegt (Tot hier toe, p. 108). Haar vergelijkingen zijn bizar en krachtdadig: ‘Het was een aardig meisje en ze had iets gelatens, alsof ze jarenlang over een plein was gesleurd’ (In Holland staat mijn huis, p. 134).
| |
Publieke belangstelling
De belangstelling voor de publicaties van Annie Schmidt is altijd bijzonder groot geweest, mede als gevolg van haar werk voor radio en televisie. Haar debuutbundel En wat dan nog? beleefde in acht jaar tijd 32 drukken. Pluk van de Petteflet ging in tien jaar in meer dan 200 000 exemplaren over de toonbank.
| |
Kritiek
Het werk voor kinderen is vrijwel steeds positief ontvangen en vele malen bekroond. Als eerste ontving Schmidt in 1965 de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur.
De literaire kritiek heeft haar lange tijd zuinig bejegend of zelfs veronachtzaamd. Een uitzondering vormde Greshoff, die in 1953 al schreef: ‘Annie Schmidt paart een rijkdom van stof aan een meesterschap over de techniek.’ De lof komt niet van een onverwachte zijde voor wie de poëzie van Greshoff kent. Maar overigens ondervindt Schmidts poëzie weinig waardering in de jaren vijftig. Adriaan Morriën rekent haar werk tot de serieuze
| |
| |
literatuur, kritiseert haar techniek en spreekt van ‘konversatie op rijm’ (Concurreren met de sterren, p. 102). Pas in de jaren tachtig krijgt zij de wind mee. De bekroning met de Constantijn Huygensprijs in 1987 is een teken dat haar werk voor vol wordt aangezien. Daarop duidt ook het feit dat het Schrijversprentenboek dat in 1991 ter gelegenheid van de expositie in het Letterkundig Museum uitkomt, artikelen over haar werk bevat van academisch geschoolde literatuurbeschouwers.
Het werk van Annie M.G. Schmidt is in vele talen vertaald, onder meer in het Duits, Frans, Engels, Spaans, Italiaans, Deens, Noors, Zweeds, Grieks, Russisch, Hebreeuws en Japans.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie is volledigheid nagestreefd voor de in boekvorm uitgegeven werken die Annie M.G. Schmidt voor volwassenen schreef. Van haar werk voor kinderen werden de belangrijkste titels opgenomen. Uit de verspreide publikaties werd een keuze gemaakt. Voor een aanvulling verwijs ik naar de bibliografische gegevens, toegevoegd aan de beschouwing van Kees Fens over Schmidt in Jan Campertprijzen 1987 en naar de bibliografie van de bijdrage over haar in het Lexicon voor de jeugdliteratuur van de hand van Anne de Vries. [Opmerking: JGB = dichtbundel voor kinderen.]
Annie M.G. Schmidt, Brood en mangelpers. Stukjes en versjes behelzende de feesten in de maand December met hun perikelen, muizenissen en verrukkelijkheden. Met tekeningen van Wim Bijmoer. Amsterdam 1950, Corvey, Het model voor den uitgever, C/GB. |
Annie M.G. Schmidt, En wat dan nog? Gedichten. Amsterdam 1950, De Arbeiderspers, GB. |
Annie M.G. Schmidt, Het fluitketeltje en andere versjes. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1950, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Bloemlezing uit ‘Een bloemlezing in prachtband’. Tekeningen van Jan van Keulen. Amsterdam 1951, Corvey, Het model voor den uitgever, Cabaretteksten. |
Annie M.G. Schmidt, Dit is de spin Sebastiaan. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1951, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Het schaap Veronica. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1951, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Impressies van een simpele ziel. Amsterdam 1951, Querido, CB. |
Annie M.G. Schmidt, Cabaretliedjes. Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, Cabaretteksten. |
Annie M.G. Schmidt, Nieuwe impressies van een simpele ziel. Amsterdam 1952, Querido, CB. |
Annie M.G. Schmidt, Veertien uilen. Met plaatjes van Wim Bij moer. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Abeltje. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Impressies van een simpele ziel. [Deel] 3. Amsterdam 1953, Querido, CB. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Kom, zei het schaap Veronica. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, De toren van Bemmelekom. Plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, JGB. |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt, De familie Doorsnee. Tekeningen van Wim Bijmoer. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, Radioserie. |
Annie M.G. Schmidt, De groeten van Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, De lapjeskat. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Van schuitje varen tot Van Schendel. [Amsterdam 1954], Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, E. (met kleine veranderingen in 1967 herdrukt als ‘Voer voor kinderen’). |
Annie M.G. Schmidt, Weer of geen weer. Gedichten. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, GB. |
Annie M.G. Schmidt, De A van Abeltje. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Hop maar Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Ik ben lekker stout. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, In Holland staat mijn huis. Amsterdam 1955, Querido, CB. |
Annie M.G. Schmidt en Henri Knap, De vrouw zo, de man zus. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. / Henri Knap en Annie M.G. Schmidt, De man zus, de vrouw zo. Geïllustreerd door Charles Boost, Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De Bezige Bij. Keerdruk, CB. |
Annie M.G. Schmidt, Daar gaan Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Doorsnee in doorsnee. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, Radioserie. |
Annie M.G. Schmidt, Op visite bij de reus. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, De graaf van Weet-ik-veel. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Huishoudpoëzie. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, GB. |
Annie M.G. Schmidt, Wiplala. Met plaatjes van Jenny Dalenoord. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Een zoentje van Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Het beertje Pippeloentje. Plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1958, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Goed zo Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1958, De Arbeiderspers, J. |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt, Iedereen heeft een staart. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1959, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Pas op, Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1959, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Dag, meneer de kruidenier. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, E-ven-tjes la-chen Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp, Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Het hele schaap Veronica. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Cabaretliedjes. [Tweede bundel]. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1961, De Arbeiderspers, ABC-boeken 112, Cabaretteksten. |
Annie M.G. Schmidt, Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1961, De Arbeiderspers, Bl./JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Troost voor dames. Een keuze uit de Impressies van een simpele ziel. Amsterdam 1962, Querido, Salamander 116, Bl./CB. |
Annie M.G. Schmidt, Wiplala weer. Met plaatjes van Jenny Dalenoord. Amsterdam 1962, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Eerste boek. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1963, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt en Henri Knap, Meneer recht, mevrouw averecht. Amsterdam 1963, De Arbeiderspers, De Bezige Bij, CB. |
Annie M.G. Schmidt, Heksen en zo. Sprookjes. Met tekeningen van Carl Hollander. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Tweede boek. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Derde boek. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Vierde boek. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Vingertje lik en een heleboel andere versjes. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, Bl./JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Vijfde boek. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam 1965, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, En wat dan nog? Een keuze uit de bundels ‘En wat dan nog?’, ‘Weer of geen weer’ en ‘Huishoudpoëzie’, aangevuld met nieuwe cabaretliedjes. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, Bl./GB. |
Annie M.G. Schmidt, Voer voor kinderen. In: De druiven zijn zoet. Zeventien stemmen over het kinder- |
| |
| |
boek; hoe het gemaakt, gelezen en beoordeeld wordt. Bijeengebracht door An Rutgers van der Loeff-Basenau. Met een voorwoord van J.W. Fossen. Groningen 1967, J.B. Wolters, pp. 9-27, E. (licht gewijzigde herdruk van Van schuitje varen tot Van Schendel, 1954) |
Annie M.G. Schmidt, Heerlijk duurt het langst. Alle teksten en liedjes uit de gelijknamige musical, met foto's van Hans van den Busken. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, Musical. |
Annie M.G. Schmidt, Ja zuster, nee zuster. Geïllustreerd met foto's en strips. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, Televisieserie. |
Annie M.G. Schmidt, Het beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef. Samengesteld door Wim Hora Adema. Met tekeningen van Jenny Dalenoord, Fiep Westendorp, Wim Bijmoer en Carl Hollander. Amsterdam 1968, De Arbeiderspers, Bl. |
Annie M.G. Schmidt, En ik dan? Een blijspel. Amsterdam 1969, De Arbeiderspers, T. |
Annie M.G. Schmidt, Ja zuster, nee zuster. Tweede boek. Tv-avonturen uit rusthuis Klivia. Bij wijze van herinnering naverteld. Amsterdam 1969, De Arbeiderspers, Televisieserie. |
Annie M.G. Schmidt, Minoes. Tekeningen van Carl Hollander. Amsterdam 1970, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Domineesland. In: Maatstaf, jrg. 18, nr.4/5 (Zeelandnummer), 1970-1971, pp. 371-373, C. |
Annie M.G. Schmidt, Pluk van de Petteflet. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam 1971, Querido, J. |
Annie M.G. Schmidt, Floddertje. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. Amsterdam 1973, Querido, J. |
Annie M.G. Schmidt, Water bij de wijn. Liedjes. Amsterdam 1973, Querido, Cabaretteksten. |
Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke. Geïllustreerd door Fiep Westendorp. Amsterdam 1977, De Arbeiderspers, J. |
Annie M.G. Schmidt, Er valt een traan op de tompoes. Amsterdam 1980, Querido, Querido toneel, T. |
Annie M.G. Schmidt, Otje. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam 1980, Querido, Querido junior, J. |
Annie M.G. Schmidt, Een visje bij de thee. 23 verhalen en 28 versjes uit 21 boeken. Samenstelling Tine van Buul. Amsterdam 1983, Querido, Querido's jaarboek 3 6, Bl./J. |
Annie M.G. Schmidt, O ja... Herinneringen aan zes Schmidt/Bannink musicals. Weesp 1983, Van Holkema & Warendorf. |
Annie M.G. Schmidt, Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1385. Samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam 1986, Querido, GB/Cabaretteksten. |
Annie M.G. Schmidt, Ziezo. De 347 kinderversjes met tekeningen van Wim Bijmoer, Jenny Dalenoord, Carl Hollander, Jan Jutte, Mance Post, The Tjong Khing, Peter Vos en Fiep Westendorp. [Samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers]. Amsterdam 1987, Querido, JGB. |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt, De uilebril. Gedichten in grote letters. Gekozen door Ed Leeflang. Amsterdam 1988, Querido, Bl./GB/JGB. |
Annie M.G. Schmidt, Tante Patent. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam 1988, Querido, J. |
Annie M.G. Schmidt, Los zand. Amsterdam 1989, International Theatre & Film Bookshop, T. |
Annie M.G. Schmidt, Uit met juffrouw Knoops. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam 1989, Querido, J. |
Annie M.G. Schmidt, Simpele zielen en nog wat. Samengesteld door de schrijfster met Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam 1990, Querido, Bl./CB. |
Annie M.G. Schmidt, Jorrie en Snorrie. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam 1990, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, J. |
Annie M.G. Schmidt, Wat ik nog weet. Samengesteld door de schrijfster met Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam 1992, Querido, Bl./CB. |
Annie M.G. Schmidt, Ibbeltje. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam 1996, Querido, J. |
Aanvullende bibliografische informatie is behalve op de bovenin p. A-1 genoemde plaatsen ook te vinden in de bibliografische aantekeningen in Tine van Buul, Aukje Holtrop e.a. (red.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. 's-Gravenhage/Amsterdam 1991, Schrijversprentenboek 31.
| |
| |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Een uitvoeriger opgave van artikelen en interviews in dag- en weekbladen is te vinden in de bibliografische gegevens, toegevoegd aan de beschouwing van Kees Fens over Annie M.G. Schmidt in Jan Campertprijzen 1987 en in de bibliografie van de bijdrage over haar in het Lexicon voor de jeugdliteratuur van Anne de Vries.
J. Greshoff, Van Leeuwens beperking der litteratuur; het dichterschap van Annie M.G. Schmidt. In: Het Vaderland, 3-11-1951. (over En wat dan nog?) |
J. Greshoff, Scherpzinnige letterkunde: het werk van Annie Schmidt. In: Het Vaderland, 7-3-1953. (over poëzie en columns) |
Pierre H. Dubois, Humor in recente boeken: Oubol, Godfried Bomans en Annie M.G. Schmidt. In: Het Parool, 5-12-1953. (over de columns) |
[Anoniem], Kinderboek wordt nog steeds niet geheel serieus genomen. ‘Wiplala’ van Annie Schmidt bekroond. In: Dagblad van het Oosten, 25-10-1958. (over Wiplala) |
[Anoniem], Annie M.G. Schmidt bekroond in Kinderboekenweek '58. In: Haagse Post, 1-11-1958. (over Wiplala) |
Bibeb, Annie Schmidt wil een toneelstuk schrijven, maar... In: Vrij Nederland, 8-11-1958. (interview) |
Adriaan Morriën, Poëzie voor toehoorders. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren, Amsterdam 1959, pp. 99-102. (over Huishoudpoëzie) |
Harriët Freeser, Werk beïnvloedt generaties. In: Het Parool, 25-3-1965. (interview) |
Bibeb, Annie M.G. Schmidt: ‘Ik heb zo'n hekel aan fatsoen’. In: Vrij Nederland, 21-12-1968. (interview) |
Miep Diekmann, Oude bekenden en nieuwe snufjes. Keuze uit het werk van Annie Schmidt. In: Haarlems Dagblad, 1-4-1969. (over Het beest met de achternaam) |
Ferdinand Auwera, Annie M.G. Schmidt. In: Ferdinand Auwera, Geen daden maar woorden. Interviews. Antwerpen/Utrecht 1970, pp. 104-110. (interview) |
Jetta van Leeuwen, Als Jip en Janneke groot zijn dan wonen ze in Peyton-Place. In: Vrij Nederland, 15-1-1972. (over de rolpatronen in Jip en Janneke; met een reactie van Annie Schmidt in hetzelfde nummer) |
Michel van der Plas, Annie M.G. Schmidt kijkt achterom en vooruit In: Elseviers Magazine, 22-12-1973. (interview) |
Henk van Gelder, ‘Ik ga niet meer leuren met ideeën’. In: Het Parool, 10-9-1974. (interview) |
Lien Heyting, Annie M.G. Schmidt: ‘Alles in mijn leven is tegenwoordig 20 jaar geleden’. In: NRC Handelsblad, 21-10-1977. (interview) |
Aukje Holtrop, Het onmisbaar ritueel. In: Vrij Nederland, 22-10-1977. (over Jip en Janneke) |
Margot Klompmaker, ‘Otje’ schot in de roos van Annie M.G. Schmidt. In: Leids Dagblad, 28-11-1980. (over Otje) |
Anne de Vries, Eten en gegeten worden. In: NRC Handelsblad, 5-12-1980. (over Otje) |
Max Arian, ‘Kon je het publiek maar regisseren’. In: De Groene Amsterdammer, 11-2-1981. (interview) |
Anne de Vries, Blijmoedige speldeprikken. In: NRC Handelsblad, 22-5-1981. (algemeen) |
Piet Bakker, Het kind in Annie M.G. Schmidt. Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen, en altijd is er weer wat anders loos. In: De Tijd, 16-10-1981. (algemeen) |
Bibeb, Annie M.G. Schmidt: ‘Ik heb zo'n hekel aan fatsoen’. In: Vrij Nederland, 25-12-1982. (interview) |
Anita Luursema, Annie M.G. Schmidt: ‘Ik schreef om te overleven. Ik wist dat ik moest blijven werken’. In: Margriet, 9-9-1983. (interview) |
Kijk, Annie M.G. Schmidt. De schrijfster in beeld. Uitgegeven in samenwerking met het Ne- |
| |
| |
derlands Theater Instituut. Amsterdam 1984. (fotoboekje met bijdragen van Kees Fens en Reinold Kuipers, alsmede een biblio- en discografie) |
René T'Sas, ‘Vluchten kan niet meer? Nou, ik wel hoor’. In: Haagse Post, 23-3-1985. (interview) |
Cisca Dresselhuys, Predikantsdochter Annie M.G. Schmidt: ‘Mijn vader was een dominee zonder geloof’. In: De Tijd, 31-5-1985. (interview) |
Beatrijs Ritsema, ‘Vrouwenboeken als apart genre? Daar ben ik tegen’. In: Vrij Nederland, 2-11-1985. (interview) |
Kees Fens, Opstand tegen de spuitbussen. In: De Volkskrant, 26-5-1986. (onder andere over Minoes en Pluk van de Petteflet) |
Rindert Kromhout, Verjaardag Annie Schmidt gevierd met heruitgaven. In: De Volkskrant, 27-5-1986. (over Abeltje, De A van Abeltje en Heksen en zo) |
Carel Peeters, Anarchie van Annie Schmidt. In: Vrij Nederland, 7-6-1986. (algemeen) |
Michel van der Plas, ‘Ze wou zo verschrikkelijk graag mevrouw zijn’. Annie M.G. Schmidt over haar jeugd in de pastorie van Kapelle. In: Elzeviers Magazine, 19-7-1986. (interview) |
Henk van Gelder, Man is gelukkig, laat hem zo!! 329 teksten van Annie M.G. Schmidt. In: NRC Handelsblad, 12-12-1986. (over Tot hier toe) |
Diny Schouten, Lieve juffrouw schaap Veronica, wat kan men van u houden. In: Vrij Nederland, 20-12-1986. (over Tot hier toe) |
Peter de Boer, Annie M.G. Schmidt, dichteres. In: Trouw, 8-1-1987. (over Tot hier toe) |
Maarten van Nispen, Belgen blitsen met Annie M.G. In: Het Parool, 18-2-1987. (over Pluk van de Petteflet) |
Aldert Walrecht Annie M.G. Schmidt ‘Tot hier toe’. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 2, maart-april 1987, pp. 267-268. (over Tot hier toe) |
Anne de Vries, Annie M.G. Schmidt. In: Lexicon voor de jeugdliteratuur, afl. 14, juni 1987, 16 blz. (algemeen, met de nadruk op de jeugdliteratuur) |
Jonneke Krans, ‘Mam zijn we er nu nog niet?’ In: Het Parool, 15-7-1987. (over Minoes) |
Ingeborg van Teeseling, Hoeveel boze buitenwereld kan een kind aan? In: Humanist, juli-augustus 1987. (interview) |
Bzzlletin, jrg. 17, nr. 149, september 1987, Annie M.G. Schmidt-nummer, waarin onder meer:
- | Jeanne Roos, Annie Schmidt bij Het Parool, pp. 4-7. |
- | Simon Carmiggelt, Annie, pp. 8-10. |
- | Joke Linders-Nouwens, Ik ben een God in mijn gedachten, maar niet zo heel veel in de maatschappij. In gesprek met Annie M.G. Schmidt, pp. 11-16. |
- | Wim Ibo, Na veertig jaar... Persoonlijke herinneringen aan de eerste successen van Annie M.G. Schmidt, pp. 19-24. (over De familie Doorsnee en Pension Hommeles) |
- | Bregje Boonstra, Luister eens naar me, ik heb je zoiets moois te vertellen, pp. 29-33. (over Annie M.G. Schmidt als bibliothecaresse) |
- | Truusje Vrooland-Löb, De tekenaars van Annie M.G. Schmidt, pp. 34-40. |
- | Jacques Klöters, Heeft Annie M.G. Schmidt wel eens een musical geschreven? pp. 45-51. (over de musicals) |
|
Ed Leeflang, Een onverwoestbare liefde voor Sinterklaas. Alle kinderverzen van Annie M.G. Schmidt verzameld. In: Vrij Nederland, 19-9-1987. (over Ziezo) |
T. van Deel, Diep in de kelder, van selderie, salderie. 347 dwaze versjes van Annie M.G. Schmidt In: Trouw, 1-10-1987. (over Ziezo) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 31, 1987, nr. 309, pp. 211-224.(over Tot hier toe) |
Cisca Dresselhuys, Els de Groen, Dirkje Houtman, Annie M.G. Schmidt: een feministe tegen wil en dank. De ingewikkelde haat-liefdeverhouding van deze schrijfster met de vrouwenbeweging. In: Opzij, jrg. 15, nr. 11, november 1987, pp. 20-24. |
Corine Spoor, Annie M.G. Schmidt en wat niet mag van de buren. In: De Tijd, 13-11-1987. (interview) |
| |
| |
Kees Fens, De ‘R’ van erfenis. In: Jan Campertprijzen 1987. 's-Gravenhage 1987, pp. 17-19 (over de poëzie voor volwassenen en voor kinderen) |
Kees Fens, Zo zit het dan. Over de poëzie van Annie M.G. Schmidt. In: Nachbarsprache Niederländisch, jrg. 2, nr. 2, oktober 1987, pp. 89-96. |
Aukje Holtrop, Tante Patent. En wéér met tekeningen van Fiep Westendorp. In: Vrij Nederland, 19-11-1988. |
Guido van Meir, Annie M.G. Schmidt: ‘Het kan mij niet schelen wat er morgen komt. Ik ben er niet bang voor; het zegt me gewoon niks.’ In: Humo, 1-12-1988. (interview) |
Jannetje Koelewijn, De naam van de maan. ‘Kinderen van acht mogen komen kijken. Maar geen gezeur tijdens de voorstelling. En niet te hard huilen.’ In: Vrij Nederland, 24-12-1988. (over De naam van de maan) |
Pay-Uun Hiu, Visser in de problemen op zingend kindereiland. In: de Volkskrant, 27-12-1988. (over De naam van de maan) |
Jan Coillie, De vrolijke anarchie van Annie M.G. Schmidt. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 2, maart-april 1989, pp. 199-205. (algemeen) |
Jac Heijer, Nederland als poenige roze stinkhel. In: NRC Handelsblad, 2-11-1989. (over Los zand) |
Hans van den Bergh, Regie laat Annie Schmidt in de steek. In: Het Parool, 2-11-1989. (over Los zand) |
Doeschka Meijsing, Herhaaldelijk op een adder. Cursiefjes van Annie M.G. Schmidt. In: Elsevier, 27-1-1990. (over Simpele zielen en nog wat) |
Selma Niewold, Egelbrigade rukt uit om treinramp te voorkomen. In: de Volkskrant, 6-10-1990. (over Jorrie en Snorrie) |
Cathérine van Houts, Een verrukkelijk dol verhaal. In: Het Parool, 10-10-1990. (over Jorrie en Snorrie) |
Willem Wilmink, Annie M.G. Schmidt (1911). In: Willem Wilmink, Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit. Vijftien opstellen over schrijvers in onze taal. Amsterdam 1990, pp. 103-113. (over de poëzietechniek van Schmidt) |
Theodor Holman, Annie, de dichter en het meisje. ‘Ik heb me nooit thuis gevoeld bij schrijvers.’ In: Het Parool, 4-1-1991. (interview) |
Tine van Buul, Aukje Holtrop e.a. (red.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Keuze en bijschriften illustraties: Murk Salverda en Erna Staal. 's-Gravenhage/Amsterdam 1991, Schrijversprentenboek 31. Daarin onder meer:
- | Guus Sötemann, Een kroon voor Annie M.G. Schmidt. Over de kinderversjes, pp. 13-31. |
- | Kees Fens, De binnenlandse onveiligheidsdienst van Killendoorn. Over Minoes, pp. 32-44. |
- | Annie M.G. Schmidt, ‘Dear Hans Christian’. Dankwoord bij de Andersenprijs, 26 september 1988, pp. 76-77. |
- | Murk Salverda, ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie.’ De illustraties van Fiep Westendorp bij Annie M.G. Schmidt, pp. 110-126. |
- | Henk van Gelder, ‘Ik zal zorgen dat u de kopij maandag heeft.’ Over het reclamewerk van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp, pp. 127-145. |
- | Murk Salverda, Erna Staal (m.m.v. Steven Stijsiger), Bi(bli)ografische aantekeningen 1911-1991, pp. 146-156. |
|
Anthony Mertens, Moeder dicht. In: De Groene Amsterdammer, 15-5-1991. (over de poezie) |
Joke Linders, Werk van Annie M.G. Schmidt in beeld. Verzameling van 40 jaar kinderboeken. In: Algemeen Dagblad, 27-5-1991. (over de tentoonstelling in het Letterkundig Museum) |
Alex Verburg, Annie M.G. Schmidt. In: Libelle, 7-6-1991. (interview) |
| |
| |
Willem Wilmink, Annie M.G. Schmidt, de zwaan uit de Vossiusstraat. In: Juffrouw Ida, jrg. 17, nr. 2, oktober 1991, pp. 15-18. (naar aanleiding van de tentoonstelling in het Letterkundig Museum) |
Sjuul Deckwitz, ‘Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen.’ Over Annie M.G. Schmidt. In: Margriet Prinssen en Lucie Th. Vermij (red.), Schrijfsters in de jaren vijftig. Amsterdam 1991, pp. 167-175. (over het feministische gehalte Van de columns) |
Petra Branderhorst en Mirjam van Teeseling, Annie M.G. Schmidt: het beest moet los. In: Ernst van Alphen en Maaike Meijer (red.), De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen. Amsterdam 1991, pp. 195-209. (over Schmidts ambivalente houding tegenover de gevestigde orde) |
Johannes Reef, Die Erneuerung des Moralbegriffs in der Einder- und Jugendliteratur von Annie M.G. Schmidt. In: Jahrbuch Zentrum für Niederlande-Studien 2. Münster 1991, pp. 165-188. (over de tegendraadse moraal in de jeugdboeken) |
Karel van het Reve, Had ik Maaskant maar genomen. In: Vrij Nederland, 19-9-1992. (over Wat ik nog weet) |
Ischa Meijer, De jongen met de blauwe pet. In: Het Parool, 7-11-1992. (interview) |
Max Arian, Annie M.G. De echte moeder van Nederland. In: De Groene Amsterdammer, 16-12-1992. (over Wat ik nog weet) |
Ingrid Wikén Bonde, Annie M.G. Schmidt in Zweden. In: Th. Hermans, Th.A.J.M. Janssen e.a. (red.), Handelingen elfde Colloquium Neerlandicum. Woubrugge 1992, pp. 245-253. (over de vertalingen in het Zweeds) |
Jeanne Roos, Een verlegen stille juffrouw die een geweldig schrijfster werd. In: Het Parool, 22-5-1995. (necrologie) |
Herman de Coninck, Bij de dood van mijn grootmoeder. In: De Morgen, 25-5-1995. (necrologie) |
Joke van Leeuwen, Zo mild als de pest. De onhiërarchische wereld Van Annie M.G. Schmidt. In: NRC Handelsblad, 26-5-1995. (necrologie) |
Mirjam van der Zee, Het zingt in dat meisje. De waardering voor Annie M.G. Schmidt. In: Surplus, jrg. 10, nr. 31 mei-juni 1996, pp. 2-4. (over de receptie van het werk van Schmidt) |
67 Kritisch lit. lex.
november 1997
|
|