| |
| |
| |
Wim T. Schippers
door K. Beekman
1. Biografie
Willem Theodoor Schippers werd geboren op 1 juli 1942 in Groningen, waar zijn vader als accountant werkzaam was. Zijn ouders behoorden tot de Nederlands-Hervormde Kerk, wat hem niet onberoerd zou laten. Direct na de oorlog verhuisde het gezin naar Bussum. Daar bezocht Schippers de 3-jarige HBS, die hij in vijf jaar doorliep. Terwijl zijn twee broers en zijn zuster het onderwijs in gingen, toog hij naar Amsterdam om er te studeren aan de grafische afdeling van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, de latere Rietveldacademie. Hij verliet dit instituut voortijdig na twee jaar, omdat hij teveel met getheoretiseer over kunst werd beziggehouden.
In 1961 hield hij zijn eerste expositie. Uit balorigheid en naar analogie van de naam Willem O'Duys liet hij zich in die tijd Wim T. Schippers noemen. Als beeldend kunstenaar vestigde hij de aandacht op zich door het ledigen van een flesje limonade in de zee bij Petten (1963). Verder kreeg hij bekendheid dooreen reusachtige paarse stoel, die hij in 1965 in het Vondelpark tentoonstelde en door de vijfentwintig klokken die hij in 1971 achter elkaar liet plaatsen op het Rembrandtplein te Amsterdam.
Vanaf de tweede helft van de jaren zestig was hij werkzaam voor de televisie. Te zamen met onder anderen Hans Verhagen maakte hij het programma Hoepla (1967-1968). Daarna volgden de eveneens in teamverband gemaakte shows rond figuren als Fred Haché (1971-1972), Barend Servet (1972-1973) en Sjef van Oekel (1974-1975), comedyseries en tv-spelen. Vaak trad hij daarin zelf als acteur op. Daarnaast leende hij zijn stem aan Ernie in Sesamstraat.
| |
| |
In de jaren zeventig en tachtig verscheen Schippers met toneel-annex muziekstukken in het theater. In de tweede helft van de jaren tachtig schreef en presenteerde hij voor de radio het programma Ronflonflon met Jacques Plafond. Voorts schreef hij tal van liedjes, vaak onder het pseudoniem Jacques Plafond.
Samen met tekenaar Theo van den Boogaard maakte hij strip-albums rond de door hem gecreëerde figuur van Sjef van Oekel. Van de albums is een aantal vertaald, onder meer in het Frans, Spaans, Duits en Deens.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Als beeldend kunstenaar onderschreef Schippers in de jaren zestig de beginselen van de Fluxus-beweging. Fluxus predikte het ‘a-dynamisme’ in de kunst Tegen William Rothuizen merkte hij over deze beginperiode op: ‘Dat a-dynamische, dat hele lulligheidsbeginsel ben ik toen een beetje gaan ontwikkelen. Gewoon saaie en oninteressante dingen maken.’ Verder stelde Fluxus dat de grenzen tussen de verschillende kunstvormen dienden te worden overschreden. Het was zaak dat in een collectief artistieke mengvormen werden gecreëerd. Er moest ook een wisselwerking ontstaan tussen kunst en het dagelijks leven, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de moderne media. De uitvoering mocht niet langer aan beroepskunstenaars worden overgelaten. Kunst moest een speels karakter krijgen en het eindresultaat moest voor een groot publiek toegankelijk zijn. De shows rond Fred Haché en Barend Servet passen geheel binnen de Fluxus-gedachte, aldus Frans Haks. Maar ook in zijn latere werk is Schippers de door Fluxus geformuleerde uitgangspunten in grote lijnen trouw gebleven. Een fraai voorbeeld van a-dynamische kunst is Tulips, aanvankelijk een film van Wim van der Linden waarvoor Schippers het script schreef, later een boekje met een aantal identieke foto's van een glazenkast, waarop een vaas met tulpen staat en enkele korte, begeleidende teksten van Schippers, waarin eerst wordt getreurd om de vergankelijkheid van de tulpen, waarna als troost Plato wordt aangeroepen om te verklaren dat schoonheid onvergankelijk is.
| |
Verwantschap
Ontwikkeling
De kunstopvatting die Schippers aanhing, werd ook verdedigd in Barbarber, een nauw aan ‘Fluxus’ verwant tijdschrift. Eerder gebeurde dat al door de Dadaïsten, met wie hij vaak wordt vergeleken; ook Schippers weigert van de geijkte indeling in kunst en niet-kunst uit te gaan. ‘Je kunt alles kunst noemen. En ik heb geen zin om onder het juk van een indeling te werken’, aldus Schippers in een interview met Doeschka Meijsing. Voorts verzet hij zich tegen een indeling in lage en hoge kunst. Tv-shows en stripverhalen staan bij hem niet op een lager plan dan tv-spelen en toneelstukken. De themata die hij aansnijdt,
| |
| |
het type humor waarvan hij zich bedient en de manier waarop hij een verhaal opbouwt, zijn in de verschillende genres identiek. Wat dat betreft is zijn werk in de loop van de tijd ook nauwelijks veranderd. Dat geldt in nog een ander opzicht: in al zijn stukken is het verhaal van ondergeschikt belang en wordt elk illusionisme tegengegaan, onder meer doordat acteurs zich rechtstreeks tot het publiek richten, zoals in Grote genade, waarin iemand in al zijn eenzaamheid wordt getoond, totdat deze de kijker erop attendeert dat dit het gevolg is van de camera-instelling: alleen hij wordt in beeld gebracht. Zo richten ook de acteurs in Kutzwagers zich tot het publiek, nu eens met een uiteenzetting over het gezelschap dat het stuk opvoert, dan weer naar aanleiding van een onderlinge ruzie over de op handen zijnde rolwisseling, waarbij ze over de toeschouwers spreken in termen als: ‘Ach, die denken misschien wel dat dit allemaal bij het stuk hoort’ (p. 56).
| |
Visie op de wereld
Van de veelgehoorde opvatting dat hij met zijn werk uitsluitend humoristische bedoelingen heeft, wil Schippers niets weten. Zijn bedoelingen reiken verder dan het leveren van oppervlakkig vermaak. Zo wordt de spot gedreven met dat type mensen dat zichzelf als autoriteit beschouwt en pretendeert de waarheid in pacht te hebben. De psychiater is zo iemand. Heel wat personages zijn er kind aan huis, zoals Wilhelmina Kuttje Jr. en Waldo van Dungen in Het is weer zo laat, die zich als patiënt in niets van zijn ‘psychiator’, zoals hij hem steevast noemt, onderscheidt. Maar vooral de kerk moet er aan geloven. Er is nauwelijks een stuk te vinden waarin deze geen rol speelt. ‘In De Lachende Scheerkwast (1981-1982) heb ik een keer zes godsbewijzen afdoende behandeld, het is een van mijn favoriete scènes’, merkt Schippers trots op tegen Steven Gelder, die over dit onderwerp verder te horen kreeg: ‘In mijn series behandel ik het geloof niet extreem. Ik ben wel gelovig opgevoed, maar niet streng. Iedereen moet maar geloven wat hij zelf wil en je moet elkaar daarom niet verdoemen. Om de verdraagzaamheid op dat gebied te testen, drijf ik daar dan de spot mee.’ In een van de Fred Haché-shows wordt God, alias gekke ome Joop, door verpleegkundigen afgevoerd en in de kerstshow van Barend Servet wordt de pas geboren Christus gespeeld door
| |
| |
een oude dikke man met een bril, in De ondergang van de Onan (1976) is dominee Bongers permanent in de weer met een condoomautomaat en in Het is weer zo laat (1976) kondigt nachtclubeigenaar Waldo van Dungen een travestie-act aan met de Bijbelse woorden: ‘Komt allen tezamen! Want het geschiedde dezer dagen dat er een Ster verscheen en een ieder repte zich niet naar bed, maar naaf Waldolala, omdat de dagen vervuld waren dat Zij komen zou en schrik niet, want zie, ik verkondig een grote blijdschap die u allen ten deel kan vallen!’ Een andere institutie die het moet ontgelden, is die van de moderne kunst en haar aanhangers. In Barend is weer bezig bij voorbeeld, waarin Barend Servet - naar analogie van Duchamps ‘Pissoir’ - een met verf besmeurde wasbak exposeert, ziet een staatscommissie een oude lamp aan voor grote kunst. De bundel Kuttje compleet bevat tal van parodieën en pastiches op avant-gardistische literatuur, waaronder enkele op het dadaïstische klankgedicht.
| |
Techniek
Over de bedoelingen van Schippers met zijn shows heeft Hofland eens gezegd dat het in geen geval om satire gaat, omdat door hem geen specifieke politieke of morele normen worden verdedigd. Ook Schippers zelf ontkent dat zijn werk satirisch is bedoeld. Hij is trouwens nagenoeg nergens eenduidig vóór of tegen iets. Dat hij een afkeer zou hebben van bijvoorbeeld moderne kunst lijkt niet erg waarschijnlijk. De experimenten in zijn eigen tv-spelen en zijn beeldende kunstwerken laten een dergelijke vooronderstelling niet toe. Daarbij komt nog dat hij niet alleen avant-gardisten parodieert, maar ook traditionele schrijvers en genres. Schippers reageert min of meer op alles wat beregeld is, of dat nu de etiquette is die de omgangsvormen bepaalt, zoals die in burgerlijke milieus waarin de meeste stukken spelen, of de spelregels die gelden in de wetenschap, voor een quiz, een interview of een actualiteitenrubriek. In de literaire kritiek is terecht opgemerkt dat zijn werk bovenal wordt gekenmerkt door ‘permanente ontregeling’. Schippers zou er vooral op uit zijn de kijker te deconditioneren, zijn verwachtingspatronen en kijkgewoontes te doorkruisen. Een stuk als Martha (1974) dient niette worden beschouwd als een persiflage op het serieuze drama, aldus Schippers in Skoop, net zomin
| |
| |
als de quiz ‘Wat is Dat?’ in de Fred Haché Show als een persiflage op de quiz moet worden gezien. Het is ‘gewoon een rare kwis’, meent hij. In tegenstelling tot de gebruikelijke quiz is in die van Schippers geen sprake van spanning. Zijn quiz is saai en wordt telkens weer door niet ter zake doende handelingen onderbroken, zoals het repareren van een wc. Daarbij komt nog dat verkeerde antwoorden worden goedgekeurd en (waardeloze) prijzen worden uitgereikt, overigens nog voordat de vragen zijn gesteld. Ook de rubriek ‘Met Fred Haché op de Canapé’ is geënt op ontregeling. Het verwachte diepte-interview blijft uit, als de aangekondigde gast al verschijnt. Krijgt de verslaggever wel een bekend persoon te spreken, dan wordt met alle regels die het interviewen bepalen de vloer aangeveegd. Zo bestaat het ‘interview’ dat Servet in zijn show heeft met politici als De Gaay Fortman en Drees Jr. uit het stellen van slechts één vraag: ‘Heeft u nog een boodschap voor het Nederlandse volk?’
De tv-spelen moeten eveneens worden gezien tegen de achtergrond van de regels die ten grondslag liggen aan vertrouwde genres. Zo wordt in Martha geëxperimenteerd met de regels van het misdaadverhaal. In dit stuk, dat zich afspeelt in een Wassenaars milieu, is chantage en moord aan de orde van de dag. Geheel volgens de regels van het misdaadverhaal wordt er spanning gewekt met behulp van vooruitwijzingen en raadselachtige aanduidingen als ‘de’ papieren en ‘de’ zaak, maar waar het precies om gaat blijft van begin tot eind duister. Ook Cross Now (1977), dat speelt in architectenkringen en waar ideeën-diefstal, overspel en moord schering en inslag zijn, kan een thriller zonder plot heten: op onverklaarbare wijze sterft de ene na de andere persoon. Er wordt spanning gewekt, zonder dat er ook maar één raadsel wordt opgelost. Het gaat in stukken als Cross Now en Martha om de middelen waarmee geheimzinnigheid wordt opgewekt en een boeiende werking wordt verkregen. Zuiver om de vorm gaat het ook in Stemmen (1972), waarin een gezelschap van tien mensen twee aan twee gesprekken voert over zulke uiteenlopende onderwerpen als vliegtuigen, de menopauze, Hegel, moderne kunst en religie. Schippers wijkt hier af van de regel dat dialogen verstaanbaar moe- | |
| |
ten zijn en dus na elkaar moeten plaatsvinden: bij hem spreken de mensen gelijktijdig. Het gaat dan ook meer om de ‘sound’, aldus Schippers, dan om de inhoud van de gesprekken.
De tv-series zijn veelal geënt op het familiedrama, zij het dat dit bij Schippers als gevolg van allerlei toevallige omstandigheden in een complete chaos verandert, zoals Het is weer zo laat, waarin het levensverhaal van Waldo van Dungen en Gé Braadslee wordt verteld, en We zijn weer thuis (1991), waarin een weduwe en haar zonen een erfenis najagen, een onderwerp dat ook in Ramp Ahead (1980) centraal stond. Waar het Amerikaanse familiedrama, de tegenhanger van dat van Schippers, met professionals werkt, geeft Schippers de voorkeur aan amateurs. Hij beargumenteerde zijn keuze eens met de opmerking dat vakmanschap in de kunst gewantrouwd diende te worden, omdat het niet veel meer inhoudt dan het cultiveren van regels. In Going to the Dogs (1986), eveneens gepresenteerd als familiedrama, heeft hij alle rollen zelfs laten spelen door honden. Het programmaboekje bij dit stuk bevat een motto uit Hoogste tijd van Harry Mulisch; dit zegt iets over de werkelijkheidsopvatting van Schippers: ‘Werkelijke werkelijkheid, nietwaar? Breng dan iets in je voorstelling dat niet acteert, maar dat werkelijk helemaal zichzelf is.’ Schippers heeft de daad bij het woord gevoegd. In Evengoed nog een hele zit, waarin een paar mensen in een treincoupé zitten te ruziën, laat hij iemand opmerken: ‘Helemáál echt krijgen ze het toch nooit op het toneel, da's waar. Het blijft “net doen alsof” in een bordpapieren omgeving. Ik zag eens een stuk en dat speelde zich af in een rijdende treincoupé. Noujá, een rijdende trein op het toneel, hoe komt je op het idee!’ Waarna het gesprek voortgaat met paradoxale opmerkingen als: ‘Maar neem nou eens zo'n gesprek als dit. Dát hoor je niet in een toneelstuk.’
| |
Traditie
Schippers' artistieke wereld wordt beheerst door een chaos zoals wij die kennen uit de ‘slapstick’ van de jaren '20 en van de avant-gardistische kunst uit die tijd. ‘De geest van Duchamp en van Dada is niet alleen voorbehouden aan de jaren twintig. Die mentaliteit is van alle tijden’, zei Schippers eens tegen Betty van Garrel. Acteurs struikelen, stoten hun hoofd en krijgen een maaltijd over zich heen. Op de meest onverwachte momenten
| |
| |
sneuvelt er een decorstuk. De hoofdhandeling, voor zover al aanwezig, wordt almaar uitgesteld. De ene scène is nog niet op gang gekomen of zij wordt wreed verstoord door een volgende, die op haar beurt weer wordt onderbroken, etcetera. Welk genre Schippers ook beoefent, interrupties en chaos voeren er de boventoon. Het is het resultaat van wat hij zelf noemt ‘een geraffineerd mengsel van inzicht en onkunde’. De vele onverwachte gebeurtenissen wekken de indruk dat alles van toeval aan elkaar hangt.
| |
Thematiek
Toeval is ook een van de onderwerpen waarover veel gesprekken in de stukken gaan. In Kutzwagers bijvoorbeeld verdedigt iemand de stelling dat alles causaal is te verklaren, terwijl een ander meent dat alles een kwestie is van vrije wil. In Stemmen wordt druk gediscussieerd over de vraag of niet aan alles een goddellijke oorzaak ten grondslag ligt. De context waarin een dergelijke discussie wordt gevoerd - bij een drankje en een hapje rond het open-haardvuur in de salon van een Gooise villa, waarbij iedereen door elkaar heen praat - relativeert de betekenis van een dergelijk vraagstuk weer, zoals ook die in de stripboeken, waar dezelfde filosofische vragen worden gesteld, bijvoorbeeld in Sjef van Oekel raakt op drift, waar de held zich de vraag stelt: ‘Is er leven na de dood?’ en concludeert: ‘Ik zou denken van wel.’ Maar hij voegt er direct aan toe: ‘Alleen ik geloof niet dat ik dat nog zal meemaken.’
| |
Stijl
Traditie
Hoewel Schippers humor niet als de enige doelstelling ziet, vormt deze wel het belangrijkste ingrediënt van zijn werk. Hij gebruikt diverse middelen om een komisch effect te bereiken. In Hoepla gebeurde dat door geïnterviewden ononderbroken te laten praten, wat ertoe leidde dat zij zich in hun eigen woorden verstrikten en zo ongewild voor zelfspot zorgden. Parodie, pastiche en persiflage zijn andere middelen. Verder zijn daar de personages met hun merkwaardige, nu eens uit de culinaire, dan weer uit de scabreuze hoek afkomstige namen en vooral hun stereotiepe taalgebruik. De altijd en eeuwig opgewonden Fred Haché brult op gezette tijden ‘bal gehakt’ en ‘prima de luxe’. De altijd verbaasd op zijn hoofd krabbende Barend Servet liggen uitdrukkingen in de mond bestorven als ‘ik ben een peu nerveu’, ‘verdomd interessant, maar gaat u verder’ en voor- | |
| |
al het stopwoord ‘pollens’, waarover Schippers eens in een interview opmerkte dat hij met dit uit het Latijn afkomstige woord heeft willen laten zien dat een woord slechts uit klanken bestaat en dat betekenis een kwestie van afspraak is. Dergelijke conventies heeft hij willen ondergraven, onder het motto ‘niks moet’. Sjef van Oekel, die volgens Montag het meest verwant is met ‘Koning Ubu, de luidruchtige en even vraatzuchtige kabaalmaker die door Alfred Jarry is bedacht’, wiens temperament telkens weer als bij toverslag omslaat, beschikt over het meest rijke arsenaal van vaste uitdrukkingen: ‘Ik word niet goed’, ‘Wordt het toch nog gezellig’, ‘Ik ben ook maar een eenvoudige boerenlul’ en het als stopwoord achteraan een zin geplaatste ‘reeds’.
| |
Stijl
Schippers houdt zich nergens aan de regels voor het taalgebruik. Tegen Anton Haakman merkte hij op dat stopwoorden als ‘reeds’, zoals in ‘Ach pardon reeds’, een komische werking hebben, doordat ze absoluut misplaatst zijn. Verder worden vaste uitdrukkingen gedeformeerd of gecontamineerd, bijvoorbeeld als Waldo van Dungen zegt: ‘U slaat de spijker precies op mijn gevoelige snaar...’ Verschillende van deze taalprocédé's worden ook weer tot onderwerp van gesprek gemaakt, veelal voorzien van kritisch commentaar, zoals in Kutzwagers, waar de uitdrukking ‘naar beneden vallen’ wordt gekritiseerd of in Gevoelige plekjes, waar contaminaties, pleonasmen en modieuze woorden als ‘boerderette’ door Jacques Plafond onder de loep worden genomen. Verder worden er woordspelingen en toespelingen gemaakt, bijvoorbeeld als Wilhelmina het gedicht ‘Vele malen feest’ voordraagt, een allusie op Alle dagen feest van Remco Campert, of er wordt gezinspeeld op eigen werk, zoals in het stripboek Sjef van Oekel raakt op drift, waar de held temidden van Schippers' klokken op het Rembrandtplein rondstapt. Zoals het boulevardtoneel maakt Schippers gebruik van moppen en dubbelzinnigheden, waarvoor een uitdrukking als ‘er weer bovenop komen’ goed wordt geacht.
Bij Schippers staan banale opmerkingen op één lijn met filosofische denkbeelden. Clichés worden afgewisseld met neologismen. Het alledaagse of triviale wordt verbonden met het ver- | |
| |
hevene. Een koningin maakt spruitjes schoon, aldus gestalte gevend aan de algemene opvatting dat ook zij maar ‘een gewoon mens’ is. Seks en religie zijn broederlijk verenigd, zoals in De ondergang van de Onan, waar Van Oekel over de act van de ‘Dames van de blote dans’ zegt dat deze zal bestaan uit de delen ‘Goede Vrijdag, Paaszaterdag en Opstanding!’ of in Grote genade, waar Van Oekel in één adem vraagt ‘waarin God op zijn beurt weer in moet geloven en waar zou die ober toch blijven!’ De gesprekken in Stemmen, die wat betreft de themata toch al een verbinding van uitersten te zien geven, gaan onder meer over de eenheid van goed en kwaad. Het decor van Kutzwagers bestaat uit ‘klassieke’ zuilen en een ‘moderne’ piano, naast een ‘antieke’ muur met een ‘moderne’ deur. Het vulgaire en het verhevene, het oude en het nieuwe, nagenoeg elke tegenstelling krijgt gestalte. Een van de meest voorkomende stijlfiguren is de paradox. In Stemmen voeren mensen oppervlakkige gesprekken, waarin zij niet schromen uitspraken te doen als: ‘Weet je, op een gegeven moment word je toch wel zo moe van die oppervlakkige, soms regelrechte domme taal’. Kuttje compleet wordt een ‘tegensprakige’ titel genoemd, omdat onder die noemer een bloemlezing wordt gepresenteerd. Over Van Oekel in Sjef van Oekel in de bocht merkte Schippers op: ‘Ik heb zinnen geschreven waarin hij zich binnen één zin al drie keer tegenspreekt.’
| |
Verwantschap
Het opheffen van tegenstellingen, het parodiëren van het culturele erfgoed en het ondermijnen van de waarheidsclaim die de kerk legt, hebben Schippers een plaats bezorgd te midden van de zogeheten postmodernisten. Te zamen met Simon Vinkenoog en Johnny the Selfkicker, alias Johnny van Doorn, wordt hij tot de avant-gardistische variant van het Postmodernisme gerekend, onder meer op grond van zijn rebellie tegen de burgerlijke moraal en zijn reacties op de door het establishment geaccepteerde kunst, waarbij hij gebruik maakt van door semi-literaire genres beïnvloede vormen als het misdaadverhaal en het familiedrama. (Bertens 1990)
| |
Kritiek
Relatie leven/werk
Schippers' werk zorgde altijd voor heftige reacties. In de jaren zestig was het het bloot dat aanstoot gaf. Daarnaast stoorde het publiek zich aan de nieuwe journalistieke methode in Hoepla
| |
| |
die tot ongewilde zelfspot leidde. De shows uit de jaren zeventig zorgden voor opschudding vanwege alweer het bloot, het gesol met de kerk en omdat het koningshuis belachelijk zou zijn gemaakt, wat zelfs tot vragen in de Kamer aanleiding gaf. Schippers had namelijk in Barend is weer bezig een sprekend op de toenmalige koningin Juliana lijkende vrouw spruitjes laten schoonmaken. Een telefonische enquête over de derde en vierde Fred Haché Show liet zien dat de waardering in beide gevallen laag uitviel. De negatieve oordelen werden verwoord in termen als ‘rommelig’, ‘inhoudsloos’, ‘flauw’, ‘amateuristisch’ en ‘humorloos’. Gevraagd naar de vermeende doelstellingen van de shows antwoordde men onder andere dat het ging om ‘persiflages op andere amusement-shows’ of gewoon ‘stom amusement brengen’. Het effect van de shows was niettemin aanzienlijk, als men mag afgaan op het feit dat veel jongeren allerlei uitdrukkingen overnamen en verschillende reclamemakers produkten aanbevalen in termen als ‘prima-de-luxe’, aldus Rademakers. Het oordeel over het drama van Schippers uit die tijd is, globaal genomen, positief. De critici zijn vooral te spreken over de wijze waarop hij experimenteerde met vertrouwde genres. Zij tonen zich verrast door de wijze waarop hij een boeiende werking bereikte, zonder dat een stuk ergens over ging. Hij wordt de meester van de begripsverwarring en communicatiestoornis genoemd (Haakman; Ruebsamen). De waardering voor het toneel in de jaren tachtig geeft een kentering te zien. Ten aanzien van stukken als Waar gaat het over? en Kutzwagers overheerst de opvatting dat de verrassing eraf is (Gortzak; Straatman; Alkema). Een enkeling wil nog enthousiast reageren, zoals Heijer, die het laatstgenoemde stuk
interessant vindt vanwege de hilarische discussie over oorzaak en gevolg, wat zijn inziens iets laat zien van Schippers' levensbeschouwing en esthetica. Going to the Dogs deed vooral veel stof opwaaien vanwege het feit dat hiervoor überhaupt subsidie was toegekend. In een samenvattend oordeel over het oeuvre van Schippers komt Ron Kaal onder andere tot de slotsom dat Schippers, getuige de niet aflatende stroom grollen rond de religie, nog altijd worstelt met het geloof van zijn vader.
In menig stuk speelt Schippers gretig in op (reële of veronder- | |
| |
stelde) publieksreacties, wat blijkt uit titels als ‘Waar gaat het over?’ en ‘Evengoed nog een hele zit’, titels die trouwens stuk voor stuk voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Tegen Betty van Garrel merkte hij daarover eens op: ‘Het is allemaal polyinterpretabel wat ik doe. Een door mijn toedoen zeer ingeburgerde term, polyinterpretabel.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Titels waarbij geen uitgever vermeld wordt, zijn in typoscript aanwezig op het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam.
Wim T. Schippers, Tulips. A sad Movie. Speciaal voor deze uitgave vervaardigde tekst door Wim T. Schippers. Amsterdam 1966, Thomas Rap, Tekst. |
Wim T. Schippers, mede namens Gied Jaspars, Ruud van Hemert en Wim van der Linden, Prima de luxe! Fred Haché en Barend Servet in de vijf afleveringen van De Fred Haché Show. Bedacht, geschreven en geregisseerd door Wim T. Schippers. Met een inleiding van A.C. Zijderveld. Z.p. 1973, Tango, TB/EB. |
Wim T. Schippers, Gied Jaspars, Ruud van Hemert, Wim van der Linden e.a., Het Barend Servet effect. Teksten van en reflecties op vijf shows van de VPRO. Amsterdam 1973, Contact, TB/EB. |
Wim T. Schippers, Het drama van Wim T. Schippers. Stemmen. Martha. De ondergang van de Onan. Cross Now. Het is weer zo laat. Amsterdam 19 79, De Bezige Bij, TB. |
Wim T. Schippers, Elly: of Het beroemde stuk; waarin opgenomen ‘De dans van de vierkanten’: een stuk voor theater en televisie. Geschreven door Wim T. Schippers. Bedacht en ontwikkeld door Gied Jaspars en Wim T. Schippers. Z.p. 1980, T. |
Wim T. Schippers, Grote genade. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, T. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel draaft door. Haarlem 1982, Oberon, Stripboek nr. 1. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel zoekt het hogerop. Haarlem 1983, Oberon, Stripboek nr. 2. |
Wim T. Schippers, Evengoed nog een hele zit. Amsterdam 1983, Toneelgroep Centrum Bellevue, T. |
Wim T. Schippers, Waar gaat het over? Amsterdam 1983, Toneelgroep Centrum Bellevue, T. |
Wim T. Schippers, Kutzwagers. Amsterdam 1984, International Theatre Bookshop, T. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel raakt op drift. Haarlem 1985, Oberon, Stripboek nr. 3. |
Wim T. Schippers, Altijd wat. Een toneelstuk. Amsterdam 1986, Het Werkteater, T. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel in de bocht. Haarlem 1986, Oberon, Stripboek nr. o. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel bijt van zich af. Haarlem 1987, Oberon, Stripboek nr. 4. |
Wim T. Schippers, Gevoelige plekjes. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, Ronflonflon Reeks Deel 1, Radioprogramma. |
Wim T. Schippers, Kuttje compleet. Met een inleiding van Remco Campert en illustraties van K.
|
| |
| |
Zedden. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, Ronflonflon Reeks Deel 3, Radioprogramma. |
Wim T. Schippers, De grote hoop. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, Ronflonflon Reeks Deel 4, Radioprogramma. |
Theo van den Boogaard (tekeningen) en Wim T. Schippers (tekst), Sjef van Oekel breekt door. Heemstede 1990, Big Balloon, Stripboek nr. 5. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Bernlef en K. Schippers, Een cheque voor de tandarts. Amsterdam 1967, pp. 165-169. (over Fluxus/Neo-Dada) |
Hans Verhagen, met medewerking van Wim T. Schippers e.a., De gekke wereld van Hoepla. Opkomst en ondergang van een televisieprogramma. Samengesteld en van zinsneden voorzien door Hans Verhagen. Amsterdam 1968. |
Jan Juffermans, Wim T. Schippers schrijft eenakter. In: Algemeen Dagblad, 19-1-1971. (interview) |
Betty van Garrel, Een adynamisch dagje met Wim T. Schippers. In: NRC Handelsblad, 26-6-1971. (interview) |
Wim Hazeu, Wat niet mocht... Een overzicht van censuur, ernstige en minder ernstige gevallen van vrijheidsbeknotting in Nederland (1962-1971) of de stem van de ‘zwijgende’ meerderheid of nog een jeugdsentiment van de jaren Zestig. Amsterdam 1972, pp. 54, 69. (over Hoepla) |
Pim Oets, Wim Schippers: Wat ik maak is amusement. In: Het Vrije Volk, 15-3-1972. (interview) |
William Rothuizen, De jongens achter Barend Servet. In: Haagse Post, 20-1-1973. |
H.J.A. Hofland, Haché, Servet en Van Oekel. In: Het Barend Servet effect. Teksten van en reflecties op vijf shows van de VPRO. Amsterdam 1973, pp. 27-31. |
Jef Rademakers, Waarom zo, als het zo ook kan? De taal van Fred, Barend, Sjefke en Gerrit. In: Het Barend Servet effect. Teksten van en reflecties op vijf shows van de VPRO. Amsterdam 1973, pp. 117-125. |
Frans Haks, Over Fluxus en Wim T. Schippers. In: Het Barend Servet effect. Teksten van en reflecties op vijf shows van de VPRO. Amsterdam 1973, pp. 189-201. |
Anton Haakman, Het amusement is niet heilig meer. In: Skoop, jrg. 11, nr. 6, juli 1975, pp. 24-25. (over tv-programma's) |
Pieter Verhoeff en Anton Haakman, Wim T. Schippers: kijken wat er gebeurt. In: Skoop, jrg. 11, nr. 6, juli 1975, pp. 26-35. (interview) |
Henk van Gelder, De ouders van Sjef. In: Het Parool, 10-3-1976. (interview) |
Boudewijn Paans, De ondergang van de Onan. Theater op zijn best. In: VPRO Gids, nr. 15, 10 t/m 16-4-1976, pp. 3-7. |
Gijs van de Westelaken, Cross Now: 't Leven, hé. Perfect tv-drama van Schippers. In: De Volkskrant, 19-10-1977. |
Syp Wynia, Dingen die mislukken, daar houd ik van. In: Nieuwsblad van het Noorden, 24-8-1979. (interview) |
K. Schippers, Het engagement van Wim T. Schippers. Bevalt er iets niet? Dan meteen ruzie. In: NRC Handelsblad, 28-9-1979. (over Het drama van Wim T. Schippers) |
Anton Haakman, De inhoud van een lege doos. In: De Volkskrant, 13-11-1979. (over Het drama van Wim T. Schippers) |
Helga Ruebsamen, Adembenemend vergrotende spiegels van Wim T. Schippers. In: Het Vaderland, 17-11-1979. (over Het drama van Wim T. Schippers) |
Wim A.L. Beeren, Actie, werkelijkheid en fictie in de kunst van de jaren '60 in Nederland. 's-Gravenhage 1979, pp. 70-71, 118-119. (over Hoepla en Fluxus) |
Hans in der Rieden, ‘Daar steekt toch niets in? Ik bedoel, het is toch maar kunst?’ In: Literair Paspoort, jrg. 31, nr. 283, maart-april 1980, pp. 560-563. (over Het drama van Wim T. Schippers) |
Paul de Bruyne, Grappige Schippers. In: De Standaard, 9-5-1980. (over Het drama van Wim T. Schippers) |
Ben Dull, Wim T. Schippers en zijn Engelse toer. In: Het Parool, 12-5-1980. (interview) |
Cathérine van Houts, Wim Schippers: ‘Denken jullie dat soort dingen nooit?’ In: Het Parool, 30-5-1980. (interview) |
Henk van Gelder, Wim T. Schippers opent Holland Festival ‘Met een hele hoop onzin en kabaal’. In: VARA Gids, 31-5-1980. (interview) |
| |
| |
Boudewijn Paans, ‘Ik heb lachen niet tot hoogste doel verheven.’ In: VPRO Gids, nr. 22, 31 mei-6 juni 1980, pp. 3-6. |
Peter van Bruggen, Wim, of Het beroemde interview. In: Muziekkrant Oor, jrg. 9, nr. 12, 18 juni 1980, pp. 20-23. (interview) |
Henk Langerak, Zes doldwaze avonturen. Wim Schippers komt Met nieuwe komische serie: De Lachende Scheerkwast. In: Algemeen Dagblad, 7-1-1981. |
Martin Simek, De klacht van de waanzinnige eenvoud. In: Man, jrg. 8, nr. 5, oktober 1981, pp. 34-35, 38-39. (interview) |
Ien Ang, De lachende scheerkwast, In: Skrien, nr. 112, november 1981, p. 8. (over De Lachende Scheerkwast) |
Joost Stemheim, Schrijversleed van Wim T. Schippers. In: Toneel Teatraal, jrg. 102, nr. 9-10, december 1981, pp. 20-21. (over De Lachende Scheerkwast) |
Betty van Garrel, ‘Het hele leven is onzin en leidt tot niets.’ Gesprek met Wim T. Schipers. In: NRC Handelsblad, 23-12-1983. |
S. Montag, Lectuur. In: NRC Handelsblad, 23-12-1983. (over Sjef van Oekel zoekt het hogerop) |
Ruud Gortzak, Weinig verrassing in eenakter Schippers. In: De Volkskrant, 25-2-1984. (over Waar gaat het over?) |
Arend Evenhuis, Wat is er nou aan Wim T. Schippers? In: Trouw, 10-11-1984. (interview) |
Steven Gelder, Een bezig dier. Wim T. Schippers: ‘Ik heb de scheidslijn tussen werken en niet-werken niet aangebracht.’ In: Algemeen Dagblad, 15-12-1984. (interview) |
Per Justesen, Schippers' theater-lullekoek. In: Het Parool, 20-12-1984. (over Kutzwagers) |
P. Ruivenkamp, Dolle voetzoeker van eeuwige provocateur. In: Haagse Post, 20-12-1984. |
Hanny Alkema, Kutzwagers is een hele zit en gaat eigenlijk over niks. Schippers' grollen beginnen danig te vervelen. In: De Volkskrant, 21-12-1984. |
Tineke Straatman, Kutzwagers van Schippers vol uitgekauwde effecten. In: Het Vrije Volk, 21-12-1984. |
Jac Heijer, Humor en diepgang in eerste avondvullende stuk van Wim T. Schippers. Een demonstratie van oorzaak, gevolg en vrije wil. In: NRC Handelsblad, 21-12-1984. (over Kutzwagers) |
Bert van Zutphen, Wim T. Schippers op het toneel. In: Wim T. Schippers, Kutzwagers. Amsterdam 1984, pp. 6-14. |
Rogier van Brakel, De balorigheid van Wim T. Schippers. In: De Tijd, 7-3-1986. (interview) |
Huib Stam, Waar gaat het over. In: Vinyl, jrg. 6, nr. 3, maart 1986, pp. 16-21. (interview) |
Peter Bruyn, Wim T. Schippers: Jacques Plafond is een verheviging van mijzelf. In: Haarlems Dagblad, 17-4-1986. (interview) |
Henk Kool, Going to the Dogs van Wim T. Schippers in Schouwburg. Herdershonden spelen toneelstuk In: NRC Handelsblad, 19-8-1986. |
Marjo van Zoest, Wim T. Schippers: ‘Echt saai bestaat niet.’ In: De Groene Amsterdammer, 17-9-1988. (interview) |
Ernst Pommerel, Interview (met Wim T. Schippers). In: Striprofiel, nr. 58-59, september 1986, pp. 9-10. |
Dirkje Houtman, Zes herdershonden in Amsterdamse Stadsschouwburg. Wim Schippers: ‘Toneel, het is zo'n rare onderneming...’ In: Trouw, 19-9-1986. (interview) |
Doeschka Meijsing, ‘Lachen is de enige emotie die je totaal beheerst’. De kunst en de grappen van Wim T. Schippers. In: Vrij Nederland, 20-9-1986. (interview) |
Jac Heijer, Going to the Dogs: spelers weinig rolvast In: NRC Handelsblad, 20-9-1986. |
Jan Mulder, Veel bekijks voor zes pissende honden. In: De Volkskrant, 22-9-1986. (over Going to the Dogs) |
L. Goedbloed, Avondje Pawlows in Pawlowland. In: Trouw, 22-10-1986. (over Going to the Dogs) |
Bart Koetsenruijter, ‘Leuke lamp, overigens’: het verschijnsel Schippers. In: Skrien, nr. 150, november-december 1986, pp. 46-48. (over toneel) |
| |
| |
Peter Bruyn, Wim T. Schippers en Paul Haenen. De stemmen achter Bert en Ernie. In: Leidsch Dagblad, 17-12-1988. (interview) |
Jac Heijer, Wim T. Schippers over zijn nieuwe televisieserie: ‘Ik wil mezelf aan het schrikken maken.’ In: NRC Handelsblad, 15-12-1989. (interview) |
Jan Eilander, Wat is de zin van het leven? Wim T. Schippers geeft het antwoord. In: Haagse Post, 16-12-1989. (interview) |
Hans Bertens, Drie Postmodernismen en hun modernistische antecedenten. In: Innovatie. Redactie Douwe Fokkema en Frans Ruiter. Amsterdam 1990, pp. 111-119. |
Ron Kaal, De grote boodschap van Wim T. Schippers. In: O, jrg. 2, nr. 2, december 1990, pp. 28-33. (over het oeuvre) |
Ale van Dijk, Wim T. Schippers bezig met nieuwe serie ‘We zijn weer thuis’. In: Haarlems Dagblad, 14-10-1991. (interview) |
Gerard van Putten, Bejaarde Puber. In: Haarlems Dagblad, 14-10-1991. |
48 Kritisch lit. lex.
februari 1993
|
|