| |
| |
| |
Bert Schierbeek
door Anthony Mertens met een aanvulling door Siem Bakker
1. Biografie
Lambertus Roelof Schierbeek werd op 28 juni 1918 geboren in Glanerbrug, destijds gemeente Lonneker, als zoon van Herman Schierbeek, onderwijzer. Zijn moeder, Talje Jantina Cezar, stierf tien dagen na zijn geboorte. Opa en oma Cezar in Beerta, Oost-Groningen, die tot de hervormde kerk behoorden, verzorgden zijn opvoeding tot aan zijn elfde jaar, daarna woonde hij weer bij zijn inmiddels hertrouwde vader in Boekelo.
Na twee jaar mulo volgde hij de gymnasium-opleiding aan het Enschedees Lyceum, waar de bekende criticus en essayist W.L.M.E. van Leeuwen, conrector, een inspirerende leraar voor hem was. Hij zakte twee keer voor het eindexamen, in juni 1942 slaagde hij echter wel. Inmiddels woonde hij in Amsterdam en stond hij ingeschreven als deeltijdstudent aan het Nutsseminarium voor Paedagogiek. Hij volgde daar wat colleges psychologie en geschiedenis. Evenals de meeste andere studenten weigerde hij in 1943 de door de bezetters geëiste loyaliteitsverklaring te tekenen, wat inhield dat hij onderdook om zo te ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland. Hij raakte betrokken bij de verzetsgroep CS-6 (Corellistraat 6), die militaire inlichtingen verzamelde, saboteerde en aanslagen pleegde. De meeste leden van de groep zijn in 1943 opgepakt en gefusilleerd. Zijn eerste roman, Terreur tegen terreur (1945), schreef hij als een eerbewijs aan deze gesneuvelden. In 1944 trouwde hij met Frieda Koch, pottenbakster. Hun dochter Saskia werd in hetzelfde jaar geboren, zoon Michiel in 1948. Het huwelijk zou vijf jaar standhouden.
Vanaf september 1946 behoorde Schierbeek tot de redactie van
| |
| |
Het Woord. Zijn bijdragen bestaan uit essays, kritieken en verhalend proza, waaronder vier hoofdstukken uit de pre-experimentele roman Het boek Le Cocq. In deze periode begon hij intensieve contacten te onderhouden met experimentele dichters (Vijftigers) en schilders rond Cobra en Braak, tijdschriften waarin hij ook publiceerde.
In 1951 volgde hij Koos Schuur op als adviseur bij De Bezige Bij, de uitgeverij waar de meeste van zijn boeken zouden worden uitgegeven. In de herfst van dat jaar reisde hij voor de eerste keer door Spanje. Hij zou daar geregeld langdurig verblijven, eerst vooral op het eiland Ibiza en daarna op Formentera, waar hij sinds de jaren zestig een huis had. Reizen heeft hij altijd gedaan, naar onder meer Frankrijk, Italië, Afrika (Mali), Zuid-Afrika, de Verenigde Staten (Iowa, Michigan), China, Mexico en Chili. Een aantal jaren heeft hij ook een huis gehad in het Noord-Franse Nogemont.
Als literator was hij bepaald niet eenkennig. Hij had grote belangstelling voor andere artisieke disciplines, wat tot uiting kwam in zijn samenwerking met beeldend kunstenaars (onder anderen Lucebert, Jan Sierhuis, Lotti van der Gaag, Frank Lodeizen, Jef Diederen, Karel Appel, Jan Sloots, Nono Reinhold, Ger Lataster), fotografen (onder anderen Cas Oorthuys, Madelon Hooykaas), cineasten (onder anderen Roeland Kerbosch, Johan van der Keuken) en componisten (onder anderen Peter Schat).
Schierbeek was van 1969 tot 1983 redacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij publiceerde behalve in de reeds genoemde tijdschriften ook in onder meer De Nieuwe Stem, Podium, De Groene Amsterdammer, Het Vrije Volk, Kroniek van Kunst en Kuituur, De Kop, Bijster en Vrij Nederland. Van 1972 tot in de jaren negentig droeg hij gedichten bij aan onder meer De Vlaamse Gids, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Bzzlletin, Gedicht, Raster, De Gids en Tirade.
Zijn werk werd vertaald in onder meer het Duits, Engels, Frans en Spaans. Verschillende malen is het bekroond. In 1956 ontving Schierbeek de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor de bundel De blinde zwemmers, de Henriëtte Roland Holst-prijs in 1960 voor Het kind der tienduizenden, de Lucy B. en C.W.
| |
| |
van der Hoogtprijs in 1961 voor zijn gehele oeuvre, de Vijverbergprijs in 1971 voor Inspraak, de Herman Gorterprijs in 1978 voor Weerwerk, in 1986 de Hendrik de Vriesprijs voor het gehele oeuvre en in 1991, ook weer voor het gehele oeuvre, de Constantijn Huygensprijss. In maart 1996 ontving hij samen met Hella Haasse en Cees Nooteboom de Gabriela Mistral-medaille uit handen van de Chileense ambassadeur.
In 1957 hertrouwde hij met Margreetje van Zutphen. In 1970 kwam zij om bij een auto-ongeluk Daarna is hij getrouwd met Thea Tulleken. Bert Schierbeek overleed aan de gevolgen van slokdarmkanker op 9 juni 1996.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie
Bert Schierbeek kan wat ons taalgebied betreft zonder twijfel beschouwd worden als een pionier op het terrein van het experimentele proza, al zal hij de eerste zijn om een dergelijke etikettering te relativeren. Critici en essayisten hebben steeds naar termen gezocht waarmee zijn werk gekarakteriseerd zou kunnen Worden, maar in een opstel over avantgarde-literatuur (gepubliceerd in Raster, nr. 5, 1978) liet Schierbeek blijken weinig fiducie in deze omschrijvingen te hebben en zeker niet wanneer ze aanleiding zouden kunnen geven tot zwaarwichtig getheoretiseer. ‘Dat hele gezeur over experimenteel,’ zei hij in een interview met H.J. Oolbekkink (1978): ‘Dat woord betekent gewoon proefondervindelijk. [...] Het gaat er om in een stroom vast te leggen wat er tegelijkertijd gebeurt want terwijl je de krant leest hoor je de radio en zie je een vrouw langslopen. Dat wil je dan te zamen vangen.’
| |
Kunstopvatting
In zijn inmiddels omvangrijke oeuvre manifesteert Schierbeek zich eerst en vooral als een taalverzamelaar. Hij boekstaaft intrigerende opmerkingen uit brieven van kennissen en vrienden, uit filosofische en literaire werken. Hij noteert flarden van gesprekken die hij op zijn vele reizen heeft gehoord en die op hem een onuitwisbare indruk maakten. Hij verzamelt uitspraken die hem op verschillende tijdstippen en in verschillende omgevingen hebben verrast. Zijn proza is dan ook meerstemmig. Er is geen Verteller die al die stemmen aan de Zijne ondergeschikt maakt. De anekdotes, levenswijsheden, citaten worden niet tot één verhaal of boodschap georkestreerd. ‘Ik geloofde niet meer in het verhaal, niet meer in de romanvorm,’ zei Schierbeek tegen John Vandenbergh in een instructief interview waarin hij de balans opmaakte van zijn werk tot 1960. ‘Ik dacht dat het leven 777 verhalen tegelijkertijd was en dat het “Ik” als een oktopus om zich heen moest grijpen om alles te vatten wat er om je heen en in je gebeurde en daaraan vorm moest geven, een nieuwe vorm.’
‘Het konflikt van de mens met de vorm is mijn thema,’ schreef hij in Inspraak. Beknopter kan zijn werkprogramma niet weergegeven worden. Schierbeeks literaire experimen- | |
| |
ten laten zich lezen als ‘weerwerk’ tegen het officiële, geprogrammeerde taalgebruik. In de talloze interviews die hem in de loop der jaren zijn afgenomen, verwoordt Schierbeek telkens weer zijn uitgangspunt dat hij het schrijven opvat als een vorm van bevrijding van opgelegde identiteit, van (taal)voorschriften, codes en normen. ‘Niemand is waterdicht’ is het prominente opschrift van een pagina in De andere namen: Schierbeek wil het absorptievermogen en de gevoeligheid van het ‘ik’ vergroten. Hij wil het ‘ik’ ontvankelijk maken voor andere denkwijzen en voor andere manieren van zien. Hij wil de leefwereld tot een poëtisch universum maken waarin, zoals hij in zijn essay Een broek voor een oktopus schrijft, ‘de sneeuw rood omhoog kan vallen en de paarden blauw worden’. Een schrijver is in zijn ogen iemand ‘die leent en vervormt. Want vormen is noodzakelijk vervormen. Voor men kan gaan vervormen zal men afstand moeten hebben genomen van de bestaande vormen. Eer men daartoe overgaat, moet men ervan overtuigd zijn dat er meer in de wereld is dan men ziet. Men moet gemerkt hebben, aan den lijve ondervonden, dat men in overleveringen leeft, dat onder de namen en de vormen mensen, dieren en dingen liggen begraven [...] De realiteit is onuitputtelijk [...]. Juist de vormen die men vond om de wereld bewoonbaar te maken en de realiteit te omvatten, maken mens en realiteit onbeweeglijk. Vormen verstenen. [...] Men zal zich “leeg” moeten maken van alle vormen, en bestaande voorstellingen omtrent de realiteit.’
| |
Visie op de wereld
Dit creatieve proces waarin men zich vrijmaakt van vertrouwde werkelijkheidsvoorstellingen, ziet Schierbeek onder meer belichaamd in de methode van het Zenboeddhisme, waaraan hij in 1959 een apart essay zou wijden: De tuinen van Zen. Later - in Een broek voor een oktopus - vat hij het belang van het Zenboeddhisme voor zijn werk nog eens kort samen: ‘Ik vond in het Zenboeddhisme een methode tot vrijmaking. Ik ben geen Zenboeddhist, maar de koans, het voortdurend hameren op de beweeglijkheid van het leven, gaf mij inzicht in het creatief proces.’ De koans waar Schierbeek hier over spreekt, zijn korte anekdotes die altijd een paradoxaal moment bevatten. Ze moeten volgens de Zenboeddhistische leer in een flits iets laten zien van de ‘satori’, het punt waarop
| |
| |
het ‘ik’ en de wereld geheel samenvallen. Daarvoor is een bevrijding nodig van het onderscheidende, analytisch rationele denken. Vertaald naar de literatuur betekent dat een afscheid van de syntactische normen, van het verhaal, de ‘clou’, van de personages. De schrijver, die ‘satori’ nastreeft, zal volgens Schierbeek rondzwemmen ‘in een baaierd van fenomenen en zal die op zijn wijze gaan ordenen’. De schrijver is geobsedeerd door een prerationele taal, waarin het onbewuste en bewuste zich tegelijkertijd manifesteren.
| |
Stijl
Schierbeek probeert die prerationele taal te realiseren door gebruik te maken van een sterk associatieve schrijfwijze: de auteur laat zich leiden door de klank van de woorden en het ritme van de zinnen. Het proza krijgt daardoor een poëtische inslag. Het meest zichtbaar is dat in de teksten die Schierbeek in de jaren vijftig publiceerde. Het boek Ik - dat algemeen als de eerste Nederlandse experimentele prozatekst wordt beschouwd - is een lyrische stroom van woordspelingen die door klankassociaties worden gedirigeerd. Als willekeurig voorbeeld kan het volgende citaat uit Het boek Ik gelden: ‘de soldaat, het soldaat zijn en het dolle zaad zijn zaait in mijn hart het geloven van vleugels om de dieren ons hart huilen... wij bouwen het heil vol met huizen en nijverheid op het dak van de bijen erbijzijn... O het Bevel lieve Meisjes, het bevel van soldaat zijn, soldij zijn, bij dood en doodbij zijn.’
| |
Ontwikkeling / Techniek
Hoewel hij het procédé van de klankassociatie steeds zal blijven hanteren zien we het werk van Schierbeek in de loop der tijd steeds verder versoberen. De exuberante stijl in de vroegere teksten maakt in de loop van de jaren zeventig plaats voor een collage van dikwijls eenvoudige teksten die elkaar becommentariëren, bevestigen of tegenspreken. Minder dan in zijn vroegere complexe, lyrische teksten bewerkt Schierbeek het materiaal dat hij uit verschillende landstreken en periodes bijeengesprokkeld heeft. Wat blijft zijn de stemmen van de boeren zonder pretenties, de dorpsbewoners, van de toevallige anonieme passanten, de naamlozen die in de boeken van Schierbeek gestalte krijgen. De stem van de Ik-verteller vermenigvuldigt zich in de stem van de Anderen.
De verschillende manieren waarop Schierbeek deze polyfo- | |
| |
nie vorm gegeven heeft (via de associatieve schrijfwijze, typografische ordeningen en de collagemethode) hebben het experimentele karakter van zijn teksten alleen maar geaccentueerd.
| |
Relatie leven/werk
Toch is Schierbeek allerminst als experimenterend schrijver begonnen. Zijn debuut Terreur tegen terreur is een roman die nog zwaar leunt op de Forumtraditie. Met name de door Du Perron bewonderde en vertaalde Malraux (La condition humaine) is van invloed geweest op dit debuut, waarin Schierbeek zijn ervaringen uit het verzet heeft verwerkt. Het centrale thema is de menselijke waardigheid die in crisissituaties op de proef wordt gesteld. Het direct daarna gepubliceerde Gebroken Horizon was al iets minder traditioneel van opzet, al gaat het ook hier nog om de presentatie van een specifiek tijdsbeeld: het beschrijft de teleurstellingen van de vroegere verzetsmensen in de eerste maanden na de bevrijding, die geconfronteerd worden met de doorzettende restauratie van de vooroorlogse maatschappelijke verhoudingen.
| |
Traditie
Als prozatheoreticus van Het Woord - het tijdschrift dat het literaire experiment in Nederland voorbereidde - nam Schierbeek, in een bespreking van een boek van zijn vroegere leermeester Van Leeuwen over Ter Braak en Du Perron, definitief afscheid van de Forumtraditie. Al snel publiceerde hij in tijdschriften als Cobra en Braak en onderhield hij intensieve contacten met experimenterende dichters als Kouwenaar en Elburg. Met Lucebert zou hij in Podium een tweeluik publiceren, een ‘chronique scandaleuse uit het tobjaar 1949’ dat eerst in 1978 in boekvorm is uitgegeven onder de titel Chambre / Antichambre.
Met Het boek Ik (1951) komt het experiment in het proza pas goed op gang. (De veel later - in 1978 - gepubliceerde werken Het boek Le Cocq en Jazubel, die dateren uit de tijd van Het boek Ik, zijn nog typische overgangswerken.) Kennisname van het werk van Rabelais, Sterne en Dostojevski heeft Schierbeeks belangstelling voor romanexperimenten gewekt. Als auteurs die direct op hem van invloed zijn geweest noemt Schierbeek in zijn essays de namen van James Joyce, Malcolm Lowry en Kenneth Patchen. In Nederland wijst hij vooral J. Slauerhoff, S. Vestdijk (de innerlijke monologen van Meneer Visser's Hellevaart) en Jo Otten (de associatieve stijl
| |
| |
van Bed en wereld) aan als auteurs die voor zijn eigen métier van belang zijn geweest. De taalfilosofische beschouwingen van Nietzsche, Heidegger en Wittgenstein hebben evenzeer hun sporen in het werk van Schierbeek nagelaten.
| |
Thematiek
De titel van Het boek Ik is programmatisch voor heel Schierbeeks oeuvre. De schrijver treedt niet op als de schepper van een mogelijke wereld, maar de taalfiguur ‘ik’ wordt onderwerp van het schrijven. Dat wil zeggen: ‘ik’ verwijst niet naar een vooraf gegeven identiteit, maar krijgt vorm in de verschillende taaldaden. Telkens wordt het ‘ik’ met nieuwe betekenissen opgeladen. De vormgeving van de subjectiviteit is een per definitie onafgebroken proces. ‘Ik leg mijzelf de wereld mijn ik uit.’ In deze syntactisch dubbelzinnige formulering, die in Het boek Ik te vinden is, heeft Schierbeek hét uitgangspunt van zijn schrijfwerk beknopt samengevat.
| |
Techniek
Het boek Ik bevat negen hoofdstukken, waarin de verschillende (vastgelegde en mogelijke) betekenissen van de eerste persoon enkelvoud worden geëxploreerd in een stroom van afwisselend autobiografische en meer filosofisch getinte passages. Zo komen Schierbeeks kinderbelevenissen in het Oost-groningse land aan de orde in het tweede hoofdstuk, nadat in het eerste Hamilcar, historische figuur uit zowel de Punische oorlogen als uit de Tweede Wereldoorlog, Centraal heeft gestaan als prototype van de ‘eeuwige strijder voor de nieuwe Mens’. En zo wordt het derde hoofdstuk, dat een herschrijving van het Scheppingsverhaal presenteert, afgewisseld met een hoofdstuk waarin Schierbeeks middelbare schooljaren de revue passeren. Maar de anekdotische en essayistische lijn zijn opgenomen in een poëtische dictie, waarin het vooral lijkt te gaan om de verwerkelijking van een lyrische muzikale ervaring, op de grens van het onuitsprekelijke. Het boek Ik is geschreven op de grens waar de vormen (de verhalen, de expressie van ideeën) overgaan in vormeloosheid.
| |
Thematiek
Voorzover je in het werk van Schierbeek al kunt spreken van een thema, dan komt daarvoor zeker de ‘grensoverschrijding’ in aanmerking. Het opheffen van de grens (tussen het ‘ik’ en de buitenwereld, de vorm en het vormloze, proza en poëzie, filosofie en literatuur, het binnen en buiten, tussen hoge en lage literatuur, tussen verschillende culturen) neemt een centrale plaats in. Niet voor niets speelt het reizen zo'n belang- | |
| |
rijke rol in vrijwel alle boeken: het overschrijden van de grenzen, in contact treden met andere culturen, filosofieën en mythen stelt de eigen kijk op de werkelijkheid voortdurend op de proef. In Het boek Ik wordt het Nederlands dan ook voortdurend afgewisseld met Franse, Duitse, Engelse of Spaanse uitdrukkingen. Het Oostgroningse dialect staat onbeschroomd naast de verwijzingen naar de geschriften van Nietzsche (vooral naar Also sprach Zarathustra), Heraklitus, het Zenboeddhisme en andere Oosterse filosofieën, die alle het verzet tegen de idee van een statische, universele waarheid gemeen hebben.
| |
Techniek
De verschillende ritmes van de taalrituelen (vaak verdubbeld in de typografische vormgeving), de herhalingen, verglijdingen, de contrapuntische sequenties door klankassociaties geprovoceerd, wijzen op het plezier dat beleefd wordt aan de fysieke aspecten van de taal. Meer dan eens heeft Schierbeek gewezen op het fundamentele gegeven dat een woord oorspronkelijk niet veel meer is dan de lucht die wordt uitgeademd en door de stemorganen gemoduleerd: een geluidsobject dat pas in tweede instantie de functie van een klankbeeld krijgt, waarin het een idee of concept weergeeft. Vandaar dat de essays van Charles Olson voor Schierbeek van eminent belang waren. ‘Wat mij vooral in Olson aansprak,’ zei Schierbeek tegen Peter Nijmeijer (1978) ‘was zijn theorie dat ritme en regellengte met ademhaling te maken hadden.’ Het werk krijgt volgens Schierbeek pas zijn maximale werking wanneer het hardop gelezen wordt: de modulaties, de stiltes, de versnellingen en de vertragingen maken de aard van de door Schierbeek gepresenteerde taalrituelen pas echt zicht- en hoorbaar. Het literaire experiment zou volgens Schierbeeks zeggen ook eerder gehoord dan intellectueel begrepen moeten worden. De gestalte der stem is de titel van een van zijn werken, waarin voortdurend verwezen wordt naar de grens tussen schrift en spraak. Zoals in Het boek Ik, dat het poëtische proces tot stand probeert te brengen op het moment ‘waar adem stem wordt’. Veel fragmenten in dit boek lijken op glossolalieën, extatische spraakwatervallen, waarin de afwezigheid van interpunctie duidt op een taal die permanent in beweging is. Betekenissen kunnen niet gefixeerd worden dan alleen via een kunstmatige ingreep. ‘Wij gaan bewo- | |
| |
gen heen in andere namen’ staat in het slothoofdstuk te lezen als een prelude op het tweede boek uit de eerste cyclus De andere namen.
| |
Thematiek
Beweeglijkheid is daarin een belangrijk motief dat belichaamd wordt in het steeds terugkerende beeld van de ‘koele woonark’, die gebouwd moet worden om te overleven op de zondvloed van de woordenstromen. ‘Wie niet aan zijn eigen wereld bouwt is verloren,’ schrijft Schierbeek, waarbij hij het accent legt op ‘eigen’. Het beeld bevat zoals altijd in het werk van Schierbeek een paradox: het gaat om een beweeglijk huis waarin men zich kan vestigen zonder ooit gevestigd te zijn.
| |
Relatie leven/werk
De anekdotische lijn in het boek wordt bepaald door Schierbeeks wederwaardigheden in Spanje omstreeks 1950.
| |
Ontwikkeling
Schierbeeks derde boek in de cyclus - resultaat van een regeringsopdracht waarvan de formulering luidde: ‘te schrijven een boek in de derde persoon, gevuld met jeugdherinneringen van autobiografische aard’ - vertrok vanuit de sleutelzin: ‘dit kind werd geboren met de tienduizenden, tot derde persoon van allen.’ Puur particuliere jeugdherinneringen (de kinderjaren in Beerta en Boekelo) worden versmolten met cascades van associaties rond thema's als liefde, paring, geboorte, die in bijna verliefde zinnen, woordparingen, vormgegeven wordt. De derde persoon is precies zoals de twee daaraan voorafgaande boeken een mateloze schriftuur waarin het protest tegen elke vorm van verstarring zich manifesteert.
| |
Stijl
Deze mateloze schriftuur krijgt vorm in onorthodoxe woordbouwsels (‘tevergekel’, ‘drangzaal’, vreugdenhouden, ‘smartenhoeden’), in verdichte zinsconstructies (‘nooit stond de wereld stil in de streling van de hand’), in polysyndetische litanievormen die weer afgewisseld worden met ellipsen: het is de taal van het wilde denken in de betekenis die Claude Lévi-Strauss er in zijn gelijknamige boek aan gaf. Dat wil zeggen dat het niet om een inferieure, onbeschaafde taal gaat, maar om een taal in het wild die andere kennisvormen impliceert dan die wij hebben aangeleerd. Het is een taal die zich buiten de kaders van de communicatieve rede beweegt, niet gericht op een specifiek doel, niet ‘nuttig’, meer geïnteresseerd in het maakproces dan in de uitkomst, het resultaat
| |
| |
daarvan. De verwijzing naar Lévi-Strauss is niet geheel willekeurig omdat diens etnografische onderzoekingen ook opgevat kunnen worden als een rehabilitatie van de apocriefe kennisvormen van ‘primitieve’ volkeren die door het rationalistische denken van de Westerse maatschappij naar de achtergrond verschoven zijn.
| |
Ontwikkeling
In de boeken die Schierbeek publiceerde aan het eind van de jaren vijftig en begin jaren zestig De gestalte der stem, Het dier heeft een mens getekend en Ezel mijn bewoner krijgen de riten en mythen van de meest uiteenlopende volkeren ruim aandacht. In deze nieuwe - tweede - cyclus vindt een min of meer archeologisch onderzoek plaats naar taal- en denkvormen van de mensheid. De naam van C. Jung duikt hier regelmatig op; Jung trachtte in de primitieve ideeën, mythen en sprookjes de archetypen van het collectief onbewuste op het spoor te komen.
| |
Relatie leven/werk
De teksten die aan het eind van de jaren zestig, beginjaren zeventig verschijnen - Een grote dorst en Inspraak - kenmerken zich door experimenten met de typografische vormgeving. Cursieve, vetgezette en kapitale lettertypen wisselen elkaar af. In Een grote dorst komen daar ook de illustraties van Sipke Huismans bij, waardoor sterker dan in de vroegere teksten naast een klankritme ook nog een beeldritme gevoegd wordt. Karakteristiek is ook dat Schierbeek in deze boeken meer dan vroeger onderwerpen uit de directe actualiteit kiest, wat tot uiting komt in een titel als Inspraak, een regelrecht modewoord uit de jaren zestig en zeventig. Reclametaal, de geïnstitutionaliseerde taal (militaire apparaat, de kerk), de taal van de autoriteiten, wordt er vaak op humoristische wijze aan de kaak gesteld. Het idee van de (technologische) vooruitgang, belichaamd in de teksten over de ruimtevaart en wetenschappelijke experimenten, wordt geconfronteerd met uitspraken van moderne kunstenaars en popartiesten. Ook het autobiografisch element keert terug, met name in dat gedeelte aan het eind van Inspraak waarin de plotselinge dood van Schierbeeks vrouw Margreetje, op een voorzichtig benaderende manier beschreven wordt.
| |
Ontwikkeling
Na 1970 treedt er een lange periode van stilte in. Pas in 1977 verschijnt er weer prozawerk van langere adem: Weerwerk. In
| |
| |
deze tussenperiode publiceerde Schierbeek voornamelijk poëzie. De bundel De deur bevat gedichten die de sporen dragen van een rouwproces. Het begingedicht typeert typografisch de versobering die zijn werk heeft ondergaan:
men kan geen woord zeggen
De cyclus die na 1977 verschijnt: Weerwerk (1977), Betrekkingen (1979) en Binnenwerk (1980), mist de extatische lyrische taal uit de beginperiode. Ook in de typografische vormgeving valt een sterke versobering te constateren.
Een sleutelfiguur in de drie boeken is het keuterboertje Marcel. Een uitspraak van hem levert ook de titel van het eerste boek op: ‘Soms tik jij tegen de wereld/meestal tikt ie tegen jou/een vogel levert weerwerk/tikt en vliegt weg.’ Meer dan vroeger wordt de herkomst van de citaten aangegeven. In Weerwerk citeert Schierbeek bijvoorbeeld Wittgenstein en Merleau Ponty. Een citaat van Abraham Terts vormt het uitgangspunt van Betrekkingen: ‘het is de taal die betrekkingen vastlegt en in alle gesprekken en geschriften de betrokkenheid blootgeeft.’
De dood van de vader vormt de aanzet tot het opnieuw ophalen van jeugdherinneringen in Binnenwerk, ditmaal vooral verweven met teksten die Schierbeek op zijn reizen door Amerika verzameld heeft. Ze spreken - zoals altijd bij Schierbeek - over grote thema's als de dood, het grote verdwijnen en de zin van het leven. Grote woorden die bij Schierbeek ook altijd worden gerelativeerd zonder dat ze echt worden afgedaan. ‘En over de zin des levens... die
| |
| |
vraag waarvoor Zenmeester Huang Po je een klap in je gezicht gaf... kan ik nu alleen maar zeggen... dat je er zin in moet hebben.’
| |
Visie op de wereld
Deze anekdote illustreert de levenshouding die uit alle werken van Schierbeek spreekt. Daarin is geen plaats voor moralisme noch voor allesomvattende ideologieën, die de wereld en de geschiedenis uitleggen. Er is een onmiskenbare sympathie voor de verhalen van de naamlozen: de boer Marcel, een buurtbewoonster in Amsterdam, een familielid, een passant op een Amerikaanse highway. Ze vertellen geen wereldschokkende zaken, maar hebben het over hun dagelijkse kleine strijd om niet te worden meegesleurd in het stormachtige proces van de vooruitgang dat het hunne niet is. In plaats van de grote Verhalen over de Zin van het leven zoekt Schierbeek naar de plaatsen waar de levenslust zich niet laat dicteren door macht en autoriteit.
| |
Kritiek
De kritiek is naarmate Schierbeeks teksten versoberden positiever geworden. Vooral de bundel De deur maakte indruk en beleefde enkele herdrukken. De cyclus uit de jaren vijftig stuitte op veel weerstand, maar er was wel degelijk ook waardering voor de vernieuwende aspecten van het werk. Aan de ene kant verweet men hem ‘woordkakkerij’ (G.K. van het Reve), duisterheid. Andere critici prezen de lyrische kanten van het werk als een fascinerende vorm van taalalchemie.
Zo gering als de waardering in de kritiek was voor werken als Een grote dorst en Inspraak, die modieusheid en structuurloosheid werden verweten, zo instemmend werden de delen van de laatste cyclus (Weerwerk, Betrekkingen en Binnenwerk) ontvangen.
| |
Publieke belangstelling
Grote oplagen hebben de boeken van Schierbeek nooit gekend, met uitzondering van Het boek Ik, waarvan in de loop der jaren meer dan zestigduizend exemplaren zijn verkocht. Hoewel zijn werk nooit een groot lezerspubliek heeft bereikt, heeft Schierbeek aan belangstelling niet te klagen gehad, getuige de talloze interviews die hem zijn afgenomen en die het getal van de besprekingen bijna overtreffen. Zijn geapprecieerde optredens bij poëziemanifestaties, zijn inbreng in Poetry International, zullen daar ongetwijfeld toe hebben bijgedragen.
| |
| |
Ook is er vanuit de universitaire wereld meer belangstelling voor zijn werk gekomen, wat tot enkele studies leidde (Bakker en Stassen) die het niveau van de impressionistische kritiek definitief achter zich hebben gelaten.
| |
Ontwikkeling
Schierbeeks veelzijdigheid blijkt ook uit de verschillende genres die hij beoefende, want naast zijn proza-experimenten, waarvan Het boek ik, De andere namen en De derde persoon de bekendste zijn, schreef hij reisgidsen, televisiespelen (Het kind der tienduizenden, 1959), toneelstukken (Een groot dood dier, 1963), en werkte hij mee aan grammofoonplaten (Elements of logic, 1972). Vanaf De deur (1972) manifesteerde hij zich meer als dichter dan als prozaïst. Dat hij zich uiteindelijk tot dichter heeft ontwikkeld, mag verbazingwekkend lijken voor een schrijver die in de eerste tien jaren van zijn loopbaan een oeuvre heeft opgebouwd van traditionele en experimentele romans. Maar voor wie de overgangsstadia en tussenvormen en -genres daarna kent, is de reeks dichtbundels waarmee hij eindigde, een logische uitkomst.
Zijn eerste samenwerking als dichter met Karel Appel, bij wiens werk Schierbeek een aantal al bestaande lyrische fragmenten van hemzelf uitzocht, dateert uit 1954 (Het bloed stroomt door). Directer werkte hij samen in 1955 met Jean-Paul Vroom (De blinde zwemmers). Het lange gedicht Ezel mijn bewoner (1963) kan worden beschouwd als Schierbeeks eerste zelfstandige poëzie-publicatie. Daarop volgde De deur, die ook op critici overkwam als een doorbreking van hun beeld van Schierbeek als proza-experimentator. Als genre kon De deur echter geen verrassing zijn. Verrassend was weer wel hoe dominant de poëzie voortaan was, gezien de snel erop volgende bundels In- en uitgang (1974) en Vallen en opstaan (1977). Ook is de poëzie dominant in haar uitwerking op de geconcentreerde stijl van de cyclus Weerwerk (1977), Betrekkingen (1979) en Binnenwerk (1982). Deze cyclus, die kan worden getypeerd als proza met een poëtische inslag, maar met evenveel recht als poëzie met een verhalende laag, betekent een afsluiting van Schierbeeks prozawerk. Daarna volgen alleen nog poëziebundels: Formentera (1984), De tuinen van Suzhou (1986), Door het oog van de wind (1988), De zichtbare ruimte (1994) en - postuum - Vlucht van de vogel (1996).
| |
Techniek
Van de hier genoemde bundels sluit Door het oog van de wind naar
| |
| |
vormgeving het dichtst aan bij de reeks romangedichten Weerwerk, Betrekkingen, Binnenwerk, één lang gedicht, bijeengehouden door één concreet ik-perspectief. Hier is een sobere verteller aan het woord, die anders dan in de experimentele romans niet meer ongebreideld opgaat in associatiereeksen en die geen bezeten taalverzamelaar meer is. Gelijk opgaand met de strakker wordende techniek verscherpen en verhelderen zich de hoofdthema's. De presentatie ervan gaat niet met grote gevoelens gepaard; integendeel, de emoties zijn gedempt, zelfironie en nuchterheid heersen nu, er is geen enkele opsmuk. Het maakt Schierbeek niet uit of de filosoof die hij ontmoet een Franse boer is (Marcel in Weerwerk) of een Chinees (Li in De tuinen van Suzhou), als deze maar dicht bij de aardse werkelijkheid blijft en als deze maar de eenvoud, het ‘net noodzakelijke’, nastreeft waarmee je greep krijgt op onze wereld:
hoe concreet en overzichtelijk
Critici aarzelen in hun typering van deze schijnbaar ongecompliceerde gedichten. Gaat het om uiterst samengebalde verbeeldingen of noodzakelijke vereenvoudigingen? Vastgesteld kan worden dat Schierbeeks voorkeur steeds meer is uitgegaan naar de triviale werkelijkheid als bron voor zijn poëzie. Ervaringen en verhalen van de eenvoudigste mensen geeft hij een plaats (een boer, een visser, een fietsenmaker op het eiland waarmee Schierbeek lange tijd nauw verbonden was). Verweven daarmee zijn een sfeer van dromerigheid en minieme flarden filosofisch commentaar, observaties die zoeken naar het essentiële van de natuur (die al dan niet gecultiveerd is): een spar, een amandelboom, de zee, het licht, een blad, een muur, een grot, een vis, een hond, een rots, de herfst (allemaal zaken die de dichter noemt in de inhoudsopgave van Formentera).
‘Het woord’, dat in Formentera tegen het einde staat, wordt niet
| |
| |
alleen gekenmerkt door dromerigheid en filosofisch commentaar, maar men kan er ook een poëtica in lezen:
dat op je lippen besterft
Alliteraties en assonantie (woord, wiekslag; vinden, vogel, vluchtig; woord, vogel, ogen) geven een zekere hechtheid aan zulke sobere meditaties. Deze impressies en observaties hadden ook in één of twee prozazinnen kunnen staan, maar door hun haiku-achtige vormgeving worden de formuleringen treffender en de details scherper.
| |
Kritiek
In de bundel De deur staat de techniek geheel in functie van het persoonlijke drama, wat de overtuigingskracht van deze poëzie alleen maar groter maakt. Maar wanneer het procédé gaat overheersen, verliest een gedicht of zelfs een hele bundel aan zeggingskracht, zoals critici signaleerden bij De tuinen van Suzhou (‘chinoiserietjes’).
Discussies over de aard en het nut van Schierbeeks vormgeving duren tot aan zijn laatste bundels voort. Zo vraagt Guus Middag zich af of de samenstelling van De zichtbare ruimte, de laatste bundel die voor Schierbeeks dood verscheen, niet getuigt van ‘moedwillig fragmentarisme’, hij spreekt van ‘observaties zonder al te veel dichterlijke bijmenging’, vooral bijeengehouden door ‘variërende herhalingen’.
Een andere criticus, Maarten Doorman, slaagt er evenmin in veel diepgang in de bundel te ontdekken en besluit zijn bespreking met de opmerking dat de ruimte erin in de eerste plaats het wit is van de leegte om zulke kleine gedichten heen.
| |
| |
| |
Relatie leven-werk
Er is echter ook een gedeelte in De zichtbare ruimte waarvoor deze kritiek niet opgaat: de afdeling ‘Opdrachten’, die uit lange, associatieve gelegenheids- en (min of meer) beeldgedichten bestaat, alle geschreven bij het werk van beeldend kunstenaars: Lucebert, Jef Diederen, Willem Snitker, Jan Hendrix, Lotti van der Gaag, Loes van der Horst, Nono Reinhold, Corneille en Frank Lodeizen. Deze gedichten zijn op een vanzelfsprekende wijze persoonlijk, zoals die in De deur en later in Vlucht van de vogel, waarin de dichter-vogel de gestorven dichter zelf is.
Het schrijven van doodspoëzie is Schierbeek goed toevertrouwd, zo blijkt in Vlucht van de vogel uit de gedichten over het sterven, die zowel zijn eigen (naderende) levenseinde tot onderwerp hebben, als de dood van anderen, onder wie Cees Buddingh', Anne Frank en Lucebert. De toon is ernstig, maar toch is er nog wat ruimte voor humor, nuchterheid of lichtvoetigheid. Doordat het een postuum verschenen bundel betreft, vallen de gedichten over de dood in het algemeen en die van anderen in het bijzonder als vanzelf te lezen als gedichten waarin Schierbeek het over zijn eigen dood heeft.
Een drietal uitgebreide publicaties in de periode 1993-2004, waarvan de verzamelbundel Gedichten (2004) de laatste is, heeft tot een breder zicht op zijn leven en tot een beter overzicht van het oeuvre geleid. De twee andere waren De andere stemmen (1993), een biografisch portret door Karin Evers, en Bert en het beeld (2000), een verzameling essayistische en poëtische teksten die Schierbeek schreef in samenwerking met kunstenaars of als begeleidende teksten bij hun werk. Eveneens in 2000 vond in het Cobra-museum in Amstelveen de tentoonstelling plaats ‘Dichter bij schilders - Bert en het beeld’. Enkele kunstenaars in Bert en het beeld laten zich ook uit, zij het summier, over de aard van hun samenwerking. Jan Sierhuis verbaast zich over het geweldige herinneringsvermogen van Schierbeek. Wat Sierhuis
| |
| |
hem ongedwongen eerst heeft zitten vertellen over schetsjes en aanlopen naar schilderijen, blijkt Schierbeek enige dagen later te hebben omgezet in een gedicht (‘Beginselen’ in Vallen en opstaan). Ook treft hem de soberheid van diens teksten in relatie tot het beeld. ‘Juist die beknoptheid, alles willen zeggen in een paar woorden, vond ik bij hem heel krachtig. Hij zette op een heel zuivere manier beelden in taal om. Nee, ik had nooit het gevoel dat hij “ernaast zat”. De sleutel tot het beeld zat altijd in de tekst.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
L.R. Schierbeek, Terreur tegen terreur. Amsterdam 1945, De Bezige Bij, R. |
Bert Schierbeek, Gebroken horizon, Amsterdam 1946, G.W. Breughel, R. |
Arthur Koesder, De yogi en de volkscommissaris. Vertaling Bert Schierbeek en Koos Schuur. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, R. (vert.) |
Bert Schierbeek, Het boek ik. Amsterdam 1951, De Bezige Bij, R. (3e druk, met een inleiding van John Vandenbergh, Utrecht 1960, Bruna, Zwarte beertjes 305; 4e druk, met een inleiding van Koos Schuur, 1965, Literaire Reuzenpockets 110; 5e druk: 1969, Darboeken 20.006; 7e druk: Amsterdam 1984, Querido, Salamander 592) |
Bert Schierbeek, De andere namen. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, R. (3e druk: Utrecht 1965, Zwarte Beertjes 916; 4e druk: 1974, Bij Reeks) |
Bert Schierbeek, Op reis door Spanje. Met illustraties van Lotte Ruting. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, E/Reisverslag. |
Bert Schierbeek, Het bloed stroomt door. Met tekeningen van Karel Appel. Amsterdam 1954, De Bezige Bij, Prozagedicht, (opgenomen in De derde persoon) |
Bert Schierbeek, Op reis door Italië. Met illustraties van Lotte Ruting. Amsterdam 1954, De Bezige Bij, Reisverslag. |
Schrijvers almanak voor het jaar 1955. Samengesteld en ingeleid door Bert Schierbeek en Jan Walravens. Amsterdam 1955, C.P.J. van der Peet, Schrijvers almanak 3, Bl. |
Bert Schierbeek, De derde persoon. Met illustraties van Lucebert. Amsterdam 1955, De Bezige Bij, R. (2e druk: Amsterdam 1967, Meulenoff, Meulenhoff-pockets 172) |
Bert Schierbeek, De blinde zwemmers. Met illustraties van Jean-Paul Vroom. 's-Gravenhage 1955, L.J.C. Boucher, Folemprise, 15, Prozagedicht, (opgenomen in De gestalte der stem) |
Bert Schierbeek, Spanje, land en volk. Met foto's van Nico Jesse. Utrecht 1955, Bruna, Reisverslag. |
Bert Schierbeek, Hart van Spanje. Toledo, Avila, Segovia, Madrid, El Escorial, La Granja en Arranjuez, Alcala de Henares. Met foto's van Cas Oorthuys. Amsterdam 1956, Contact, Contact Fotopockets, E/Reisverslag. |
Schrijvers almanak voor het jaar 1956. Samengesteld en ingeleid door Bert Schierbeek en Jan Walravens. Amsterdam 1956, C.P.J. van der Peet, Schrijvers almanak 4, Bl. |
Bert Schierbeek, De gestalte der stem. Met tekeningen van Lucebert. Amsterdam 1957, De Bezige Bij, R. (2e oplage: 1961, Literaire pockets 7) |
Hans P. Keuning en Bert Schierbeek, Als de dag van gisteren. Enschede 1958, Gemeente Enschede, G. |
| |
| |
Bert Schierbeek, Klank en lichtspel. Almelo 1959, Gemeente Almelo, T. |
Bert Schierbeek, Het kind der tienduizenden. Televisiespel. Amsterdam 1959, De Bezige Bij, Literaire pockets 27, T. |
Bert Schierbeek, De tuinen van Zen. Een essay over het Zenbuddhisme. Met illustraties van Seisetsu Seki. Amsterdam 1959, De Bezige Bij, E. (3e druk: 1964, Literaire Reuzenpockets 92; 4e druk: 1971, Witte Herdrukken; [6e druk] 1986, De Driehoek) |
De dichter en de dingen. Samengesteld en ingeleid door Bert Schierbeek. Haarlem 1960, Gottmer, Vierluik, derde reeks, Bl. |
Bert Schierbeek, Het dier heeft een mens getekend. Amsterdam 1960, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 8, R. |
Bert Schierbeek leest. Met medewerking van Hans van Zutphen piano en Ferdi Posthuma de Boer drums. Amsterdam 1960, De Bezige Bij, Literaire grammofoonplaat 2, NE 422.567, Philips Minigroove, Bl. |
Bert Schierbeek, Dit is Enschede. Met foto's van Cas Oorthuys. Amsterdam 1962, Contact, Contact Fotopockets, E/Reisverslag. |
Bert Schierbeek, Dit mijn bewoner. Amsterdam 1963, De Bezige Bij. Literaire pockets 110, G. ([3e druk], samengesteld door Adri Colpaart, met gouaches van Jef Diederen en teksten van Erik Slagter en Lucebert, Eindhoven-Airport 2000, Kempen) |
L. Th. Lehmann en Bert Schierbeek, Mens en grondspoor. Silhouetten der Nederlandse prehistorie. Amsterdam 1963, Heijnis, E. |
Bert Schierbeek, Een groot dood dier. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 120, T. |
Bert Schierbeek, De experimentelen. Amsterdam 1964, Meulenhoff, Beeldende Kunst in Nederland 4, E. |
Bert Schierbeek, Een broek voor een oktopus. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 132, E. |
De val. [Litho's van Jef Diederen. Tekst van Bert Schierbeek], Den Haag 1965, W.A. Palm, Steenschrijvers, nr. 1, G. (de tekst van Schierbeek is opgenomen, met wijzigingen, in In- en uitgang, 1974) |
Bert Schierbeek, Moussa Oumar Sy en Herman Haan, Tellem. Verkenning van een oude Afrikaanse cultuur. Zeist/Antwerpen 1965, De Haan/Standaard Boekhandel, E/Reisverslag. |
Bert Schierbeek, Spanje. Met foto's van Kees Scherer. Utrecht 1967, Bruna, Zwarte Beertjes 995, E/Reisverslag. |
Meesters der Nederlandse vertelkunst na 1945. Samengesteld door Gust Gils en Bert Schierbeek. Amsterdam 1967, Meulenhoff, Meesters der vertelkunst V 20, Bl. (2e druk: 1970, Meulenhoff-editie E 214) |
| |
| |
Bert Schierbeek, Een grote dorst. Een kettingreactie. Met illustraties van Sipke Huismans. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 261, R. |
Bert Schierbeek, Inspraak. Utrecht 1969, Motton, Motton Mini Pockets 009, Prozafragment. (opgenomen in Inspraak, 1970) |
Bert Schierbeek, Inspraak. Met tekeningen van Michiel Herman [Schierbeek]. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 345, R. |
C. Buddingh' en Bert Schierbeek, W & W; of Voor moeders is het altijd het ergste. Grondtekst voor een toneelstuk. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, T. |
Bert Schierbeek, De deur. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpockets 417, GB. (4e druk: 1974, BBpoëzie; 6e druk, met een nawoord van Wiel Kusters, 1986, Bezige Bij poëziepockets 6) |
Bert Schierbeek, De deur uit de deur. Amsterdam 1973, Het Amsterdamsch Litterair Café ‘De Engelbewaarder’, Bl. (zes gedichten uit De deur, 1972) |
Bert Schierbeek, In- en uitgang. Vijf gedichten gemaakt bij vijf houtsneden van Jef Diederen. Amsterdam 1973, Printshop [Piet Clement], GC. (opgenomen in In- en uitgang, 1974) |
Relativeringen van een straatbeeld; of Handboek voor geflipte architecten. [Zeefdrukken van Eugène Terwindt met teksten van Bert Schierbeek uit De andere namen en Inspraak]. Doorwerth 1973, Midoscreen, Bl. |
Bert Schierbeek, Hollen en stilstaan. Met tekeningen van Jef Diederen. Alkmaar 1973, Fizz-Subvers Press, GB. (opgenomen in In- en uitgang, 1974) |
Bert Schierbeek, Het dier heeft een mens getekend. Een keuze uit Het boek ik, De andere namen, De derde persoon, De gestalte der stem, De tuinen van Zen, Het dier heeft een mens getekend, Ezel mijn bewoner, Een broek voor een oktopus, Een grote dorst, Inspraak. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, Dar pockets 9, Bl. |
Bert Schierbeek, In- en uitgang. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Bert Schierbeek, Vamp. Met litho's van Reinier Lucassen. Aalst 1974, Hooft, Hoofts bibliofiele serie, nr. 5, GB. |
Walasse Ting, My Shit and my Love. Een keuze uit My Shit and my Love, Hot and Sour soup, One Cent Life, en Green Banana. Vertaling Bert Schierbeek en Martin Beumer. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, Bl. (vert.) |
Bert Schierbeek, Dames en heren. Met tekeningen van Lucebert. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, Proza, (luxe-editie Den Haag 1976, Nouvelles Images) |
Bert Schierbeek, Vallen en opstaan. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBliterair, GB. |
Bert Schierbeek, Weerwerk. 't platteland. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBliterair, R. |
Lucebert en Bert Schierbeek, Chambre-Antichambre. Ingeleid door R.A. Cornets de Groot. 's-Gravenhage 1978, Bzztôh, Proza. |
Bert Schierbeek, 12 Gedichten. Haarlem 1978, Carlinapers, GB. |
| |
| |
Bert Schierbeek, Het boek ik. De andere namen. De derde persoon. Met een verantwoording door Siem Bakker en Jan Stassen. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, BBliterair, Bert Schierbeek 2, VW/R. (fotografische herdruk van eerste drukken) |
Bert Schierbeek, Terreur tegen terreur. Gebroken horizon. Het boek Le Cocq. Met een verantwoording door Siem Bakker en Jan Stassen. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, BBliterair, Bert Schierbeek 1, VW/R. (fotografische herdruk van eerste drukken) |
Bert Schierbeek, Een tik tegen de lucht. Een collage uit het werk van Bert Schierbeek. Samenstelling Anthony Akerman, Arend Bulder, Ineke Holzhaus, Rutger Weemhoff en de auteur zelf. Met inleiding van Bert Schierbeek. Amsterdam 1979, Poëzie Hardop, Bl. |
Bert Schierbeek, Betrekkingen. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, BBliterair, R. |
Bert Schierbeek, De gestalte der stem. Het dier heeft een mens getekend. Ezel mijn bewoner. Met een verantwoording door Siem Bakker en Jan Stassen. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, BBliterair, Bert Schierbeek 3, VW/R. (fotografische herdruk van eerste drukken) |
Bert Schierbeek, Binnenwerk. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, BBliterair, GB. |
Bert Schierbeek, Het kind der tienduizenden. De tuinen van Zen. Een groot dood dier. Een broek voor een oktopus. Met een verantwoording door Siem Bakker en Jan Stassen. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, BBliterair, Bert Schierbeek 4, VW/T/E. (fotografische herdruk van eerste drukken) |
Bert Schierbeek, Formentera. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Bert Schierbeek, De tuinen van Suzhou, Amsterdam 1986, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Bert Schierbeek, Gezicht van de wereld. Met afbeeldingen van Jef Diederen. Zwolle 1987, Librije Hedendaagse Kunst, GB. |
Bert Schierbeek, Door het oog van de wind. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, BBliterair, GB. |
Bert Schierbeek, Brummen. Met een prent van Henk Peeters. Arnhem 1989, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Gelderland in proza, poëzie en prenten 34, Prozatekst. |
Bert Schierbeek, Met het oog op de naald. Met etsen van Frank Lodeizen. Utrecht 1990, Stichting De Roos, GC. |
Bert Schierbeek, Klaprozen. Met tekeningen van Jef Diederen. Landgraaf 1991, Herik, Zwarte reeks 7, G. |
Bert Schierbeek, Ruimte maakt zichtbaar. Illustraties van Raymond Koop. Rotterdam 1992, Nominoë, GB. |
Bert Schierbeek, Lotti van der Gaag. Met tekeningen van Lotti van der Gaag. Parijs/Rotterdam 1992, Institut Néerlandais / Museum Boymans-van Beuningen, E. |
Bert Schierbeek, Oom Hebbo & Tante Ant. Brummen 1994, De Geiten Pers, V. |
Bert Schierbeek, De zichtbare ruimte. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Bert Schierbeek, De nieuwe wereld. Banholt 1995, In de Bonnefant, G. |
| |
| |
Bert Schierbeek, Vlucht van de vogel. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, GB. |
Bert Schierbeek, Een eerste ademtocht. Landgraaf 1996, Herik, G. |
Bert en het beeld. Samenstelling, redactie en inleidende tekst Karin Evers. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, EB/GB. (een uitvoerig geïllustreerde verzameling van ruim veertig essayistische en poëtische publicaties van Schierbeek naar aanleiding van onder meer tentoonstellingen, catalogi, bijzondere gelegenheden, grafische publicaties) |
Bert Schierbeek, Kijk, ik weet het niet. Met een houtsnede van Cees Andriessen. Apeldoorn 2001, Stichting De Witte Mier, G. |
Bert Schierbeek, De gedichten. Samenstelling en verantwoording Karin Evers. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. (bevat, naast de gebundelde gedichten, de verspreid gepubliceerde gedichten; voorzien van bibliografische gegevens en aantekeningen bij de gedichten) |
Bert Schierbeek, Willem de Kooning. Een portret. Met een woord vooraf door Karin Evers en Guido Walraven Leiden 2005, Menken Kasander & Wigman, Bibliotheek Liborius, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Voor een volledig overzicht van artikelen over het werk van Bert Schierbeek uit de periode 1945-1979 raadplege men Siem Bakker en Jan Stassen, Bert Schierbeek en het onbegrensde. Een inleidende studie over de experimentele romans met een bibliografie samengesteld door Aldert Walrecht en Aloys van den Berk, Amsterdam 1980.
W.L.M.E. van Leeuwen, Innerlijk en uiterlijk leven in de roman. In: W.L.M.E. van Leeuwen, De ivoren toren. Bussum 1950, pp. 111-114. (over Terreur tegen terreur en Gebroken horizon) |
Anton van Duinkerken, Een experimentele roman. In: De Tijd, 11-8-1951. (over Het boek ik) |
John Vandenbergh, Les cris du monde. In: De Gids, jrg. 114, nr. 11, november 1951, pp. 331-342. (over Het boek ik in internationale context) |
Halbo C. Kool, Van den ivoren toren naar den toren van Babel. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, nr. 12, december 1951, pp. 555-560. (over Het boek ik) |
G. Sötemann, De paarlen en het snoer. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, nr. 12, december 1951, pp. 560-565. (over Het boek ik) |
W.J.C. Buitendijk, Roman der actualiteit. In: W.J.C. Buitendijk, Op de keper beschouwd. Kampen 1951, pp. 99-105. (over Gebroken horizon) |
Anton van Duinkerken, ‘Niemand is waterdicht’. Bert Schierbeek reisde door Spanje. Lichaamsreis en zielsreis. In: De Tijd, 19-7-1952. (over De andere namen en Op reis door Spanje) |
Paul de Vree, Het experiment Schierbeek. In: De Tafelronde, jrg. 1, nr. 2, februari 1953, pp. 118-120. (over De andere namen) |
Rudy Kousbroek, Een herwaardering van de experimentele romans van Bert Schierbeek. In: Podium, jrg. 9, nr. 6, augustus-december 1954, pp. 255-256. (over Het boek ik en De andere namen) |
Gerrit Kouwenaar, Geboren tot de derde persoon van allen. In: Vrij Nederland, 4-6-1955. (over De derde persoon) |
Gabriël Smit, ‘Experimentele’ poëzie in ‘gewoon’ proza. Schierbeek verklaart zichzelf. In: de Volkskrant, 4-2-1956. (een gesprek over De blinde zwemmers) |
Paul de Vree, De grieventrommel der atonalen. In: De Tafelronde, jrg. 3, nr. 1, maart 1956, pp. 32-34. (over De derde persoon) |
Bert Schierbeek, Het materiaal van de dichter. In: Nel Noordzij, Schrijvers blootshoofds. Amsterdam 1956, pp. 69-83. |
W. Wagener, Offer, bijl en blok tegelijk. Omvangrijk nieuw dichtwerk van Bert Schierbeek. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 7-9-1957. (over De gestalte der stem) |
Kees Fens, Impasse in de poëzie. In: De Linie, 29-3-1958. (over De gestalte der stem) |
Kees Fens, Het kind der tienduizenden. In: De Linie, 4-4-1959. |
H.S., Experimenteel tv-spel. In: De Groene Amsterdammer, 4-4-1959. (over Het kind der tienduizenden) |
Hans Andreus, Bert Schierbeeks ‘Het kind der tienduizenden’. In: Het Boek Van Nu, jrg. 12, nr. 8, mei 1959, p. 169. |
Erik van Ruysbeek, Bert Schierbeek over Zen. In: De Vlaamse Gids, jrg. 44, nr. 3, maart 1960, pp. 184-186. |
John Vandenbergh, Bomen. In: Bert Schierbeek, Het dier heft een mens getekend. Amsterdam 1960, pp. 119-148. (gesprek) |
Gabriël Smit, ‘Proëzie’ van Bert Schierbeek. In: de Volkskrant, 6-5-1960. (over Het dier heeft een mens getekend) |
John Vandenbergh, Inleiding. In: Bert Schierbeek, Het boek ik. 3e druk, Utrecht 1960, pp. 5-7. |
C. Buddingh', Oneindigheid en existentie. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-3-1963. (over Ezel mijn bewoner) |
Dick Leutscher, Bert Schierbeek over ‘Een groot dood dier’. In: De Groene Amsterdammer, 15-6-1963. (interview) |
[Anoniem], Murmelen in duinzand. Schierbeeks grote dode dier aangespoeld op toneel. In: Haagse Post, 22-6-1963. (over Een groot dood dier) |
| |
| |
Koos Schuur, Inleiding. In: Bert Schierbeek, Het boek ik. 4e druk, Amsterdam 1965, pp. 5-8. |
Ben Bos, Schrijven is een mond-op-mondbeademing. In: De Nieuwe Linie, 5-6-1965. (gesprek over het oeuvre naar aanleiding van De tuinen van Zen) |
Huug Kaleis, Proëzie over het creatieve proces. In: Het Parool, 25-9-1965. |
J. van Doorne, Een broek voor een oktopus. Studie die onbedoeld een waarschuwing is. In: Trouw, 30-10-1965. |
Frans Depeuter, Dichten uit het nulpunt. Een studie over Bert Schierbeek. Lier 1967. |
Kees Fens, Schierbeek probeert duivel uit te drijven met Beëlzebub. ‘Een grote dorst’: Kettingreactie zonder schakels. In: De Tijd, 20-7-1968. |
J.W. Holsbergen in gesprek met Bert Schierbeek. In: Podium, jrg. 22, nr. 1-2, 1968, pp. 65-84. (over Een grote dorst) |
R.A. Cornets de Groot, Het proza van Bert Schierbeek. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 21, nr. 9, november 1968, pp. 920-924. (algemeen) |
R.A. Cornets de Groot, Biografie van een wereld. In: Maatstaf, jrg. 17, nr. 1, mei 1969, pp. 48-52. (algemeen) |
Willy Roggeman, Bert Schierbeek. In: Willy Roggeman, De ringen van de kinkhoorn. 's-Gravenhage 1970, pp. 114-115. (over Ezel mijn bewoner) |
R.A. Cornets de Groot, Schierbeeks ‘Inspraak’. Botsingen tussen humor en sentiment. In: Het Parool, 9-1-1971. |
Wam de Moor, Tranen drogen tot woorden. Praat-, lees-, schreeuw- en schrijfboek van Bert Schierbeek. In: De Tijd, 13-2-1971. (over Inspraak) |
Pieter Anton van Gennip, Broeien op lege doppen. In: Raam, nr. 79, december 1971, pp. 48-50. (over De tuinen van Zen) |
K. Schippers, Als er geen vogel zingt is de berg nog stiller. In: Haagse Post, 25-10-1972. (over De deur) |
R.A. Cornets de Groot, Schierbeeks eerste experimentele proza. In: De Vlaamse Gids, jrg. 56, nr. 5, mei 1972, p. 3. (over Chambre-Antichambre) |
Paul de Vree, Bert Schierbeek één organisch groot ritmisch blok. In: De Periscoop, jrg. 24, nr. 2, juli-augustus 1973, p. 83. (over Het dier heeft een mens getekend) |
Ad den Besten, Kroniek van de Nederlandse poëzie. In: Wending, jrg. 28, nr. 4, juni 1973, pp. 209-208. (over De deur) |
J.F. Vogelaar, In de spraakverwarring komt niemand aan het woord. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren. Nijmegen 1974, pp. 27-29. (over Inspraak) |
Max van Rooy, Schierbeek en Lucebert. In: Hollands Diep, 5-6-1976, pp. 12-15. (interview naar aanleiding van Dames en heren) |
H.R. Heite, Het boek ik van Bert Schierbeek. In: Raster, nr. 2, 1977, pp. 31-36. |
J.F. Vogelaar, Weerwerk op het platteland. In: De Groene Amsterdammer, 23-11-1977. (over Weerwerk) |
Wiel Kusters, Spooksels van een tussentoestand. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 1, januari 1978, pp. 47-51. (over Vallen en opstaan) |
Bzzlletin, jrg. 7, nr. 58, september 1978, Bert Schierbeek-nummer, waarin onder andere:
- | K. Schippers, Maak iets (of breek iets), maar doe het nu, pp. 9-11. (algemeen) |
- | Cornets de Groot, Wie is Lilith? Voor Bert Schierbeek, pp. 12-21. (over Lilith in Chambre-Antichambre en in Het boek ik)) |
- | Arie van den Berg, De chaos van het internationale IK, pp. 23-24. (algemeen) |
- | Rein Bloem, Schierbeeks steengoed, pp. 27-28. (over Weerwerk) |
- | Peter Nijmeijer in gesprek met Bert Schierbeek. Je loopt een tijdje met de werkelijkheid mee, en dan zet je hem een hak, pp. 40-47. |
- | J.W. Holsbergen, Mr Schierbeek and his 100 beautiful ladies, pp. 62-63. (algemeen) |
|
Lucebert, Portretschets en Handwijzers voor Schierbeek-lezers. In: Raster, nr. 7, november 1978, pp. 20-22. |
Aldert Walrecht, 't Is een tik tegen de lucht. In: Raster, nr. 7, november 1978, pp. 23-32. (over Het boek ik en Weerwerk) |
Jacques Kruithof, Inhalen is ondankbaar werk. Bert Schierbeek zestig jaar. In: Vrij Nederland, 16-12-1978. (over Verzameld werk
|
| |
| |
deel 1 en 2 en Betrekkingen) |
Aad Nuis, De uitbundige proza-Vijftiger. In: Haagse Post, 14-7-1979. (over Verzameld werk deel 1 en 2 en Weerwerk) |
Ad Zuiderent, De talentrijke verspilling van Bert Schierbeek. In: De Nieuwe Linie, 31-10-1979. (over Verzameld werk deel 1 en 2 en Betrekkingen) |
Cyrille Offermans, Antisystematiek. Over recent Nederlandstalig proza. In: Raster, nr. 10, 1979, pp. 51-65. (over Weerwerk) |
Jan Brokken, Schrijven is vormgeven. In: Jan Brokken, Schrijven. Amsterdam 1980, pp. 115-126. (interview) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Bert Schierbeek. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 3. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1980, pp. 45-62. |
Siem Bakker en Jan Stassen, Bert Schierbeek en het onbegrensde. Een inleidende studie over de experimentele romans. Met een bibliografie samengesteld door Aldert Walrecht en Aloys van den Berk, Amsterdam 1980. |
Graa Boomsma, De leegte gestalte geven. In: De Waarheid, 22-8-1981. (over Bert Schierbeek 3, VW) |
Siem Bakker, Verzamelen en opnieuw beginnen. In: Tegenspraak, jrg. 7, nr. 7, september 1983, pp. 10-11. (toelichting bij Verzameld werk) |
Graa Boomsma, De komende en gaande mens. In: De Waarheid, 22-11-1983. (over Binnenwerk) |
Anthony Mertens, Naamlozen in gevecht met de vooruitgang. In: De Groene Amsterdammer, 23-2-1983. (over Binnenwerk) |
Rein Bloem, Pegasus in de pas gebracht. In: Vrij Nederland, 23-4-1983. (over Binnenwerk) |
Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983, pp. 364-368. (over Betrekkingen) |
Jaap Harten, ‘Kunst is geen confectie’. In: Archief de Vijftigers 2. Samenstelling Hans Dütting, Baarn 1983, pp. 137-140. (interview) |
Remco Ekkers, Van Beerta naar Formentera. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 1-2, januari-april 1985, p. 17. (over Formentera) |
Wiel Kusters, Rimpels op zee. In: NRC Handekblad, 9-11-1984 en 24-8-1985. (respectievelijk over Formentera en het gedicht ‘Zee’ uit deze bundel) |
Peter Zonderland, Schierbeek in Formentera een trefzekere waarnemer. In: de Volkskrant, 28-12-1984. (over Formentera) |
Wiel Kusters, Nawoord. In: Bert Schierbeek, De deur. 6e druk, Amsterdam 1986, pp. 73-77. |
Daan Bronkhorst, Chinese poëzie van een Vijftiger. In: de Volkskrant, 5-9-1986. |
Guus Middag, Chinoiserietjes van Bert Schierbeek. In: Vrij Nederland, 1-11-1986. (over De tuinen van Suzhou) |
Tomas Lieske, Poëziekritiek. In: Tirade, jrg. 30, nr. 307, november-december 1986, pp. 756-767. (over De tuinen van Suzhou) |
Willie Verhegghe, Een immer jonge Schierbeek in de tuinen van Suzhou. In: Poëziekrant, jrg. 11, nr. 2, maart-april 1987, p. 5. (over De tuinen van Suzhou) |
Remco Ekkers, Beerta, Formentera of Suzhou... In: De Gids, jrg. 150, nr. 2-3, maart 1987, pp. 241-243. (over De tuinen van Suzhou) |
Toon van Severen (eindredactie), Bert Schierbeek 70. [Amsterdam] 1988. Album amicorum met bijdragen van:
- | Toon van Severen, Gesprekken met resp. Lucebert, Johan van der Keuken, Jef Diederen en Bert Schierbeek (pp. 24-33; 39-46; 55-61; (samen met Saskia Hamel) pp. 72-76) |
- | Jan Willem Holsbergen, Een meteoorsteen in de vijver, pp. 9-23. (over de contemporaine kritieken over Het boek ik) |
- | Ton Broos, De Mercurius van de Nederlandse literatuur, pp. 33-38. (over Schierbeeks internationale belangstelling en in het bijzonder zijn herhaaldelijk verblijf in de Verenigde Staten in de jaren 1979-1987) |
- | H.C. ten Berge, Schrijven na Vijftig, pp. 47-54. (de generatie van Zestig: sommige van de jongste en iets minder jonge dichters zien de beweging van Vijftig nog steeds als een bedreiging) |
- | Fons Elders, Alleen in taal bestaan het
|
|
| |
| |
| verleden en de toekomst, niet in de werkelijkheid, pp. 62-71. (over Schierbeeks wereldbeeld) |
|
Frans van Heel, Bert Schierbeek, van proëzie tot romangedichten. In: Kreatief, jrg. 24, nr. 5, december 1990, pp. 3-15. (over het oeuvre vanaf Weerwerk) |
Cyrille Offermans, ‘Door het oog van de wind’. De onverminderde vitaliteit van Bert Schierbeek. In: De Groene Amsterdammer, 22-6-1988. |
Robert Anker, Het been van de schrijver als metafoor. In: Het Parool, 23-6-1988. (over Door het oog van de wind) |
Louis Huët, Bert Schierbeek blijft een koppige optimist. In: de Volkskrant, 24-6-1988. (over Door het oog van de wind) |
Nicoline Baartman, Moeilijker dan een broek voor een oktopus. In: de Volkskrant, 28-6-1991. (interview over zijn werk als onderwerp van een vertaalproject van Poetry International) |
Kees Snoek, ‘Hier heb je nu een auteur, die weet ervan: Clausewitz!’. Bert Schierbeek en het verzet. In: Het Oog In 't Zeil, jrg. 9, nr. 1, oktober 1991, pp. 16-22. |
Karin Evers, ‘Ik zou een groot kunstenaar worden en veel liefhebben’. Bert Schierbeek en Spanje. In: Het Oog In 't Zeil, jrg. 9, nr. 1, oktober 1991, pp. 23-28. |
Cyrille Offermans, De schrijver als plebejisch diplomaat. Voor Bert, bij wijze van felicitatie. In: Jan Campert-prijzen 1991. 's-Gravenhage 1991, pp. 9-53. |
Erik Slagter, Bert Schierbeek en de beeldende kunst. Schrijven in zangen, tekens en beelden. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 3, mei-juni 1992, pp. 366-372. |
Janet Luis, Het begin is altijd het moeilijkst. Het eind ook trouwens. In: NRC Handelsblad, 23-7-1993. (gesprek naar aanleiding van De zichtbare ruimte) |
Guus Middag, De zee beweegt maar door. In: NRC Handelsblad, 3-9-1993. (over De zichtbare ruimte) |
Maarten Doorman, Nieuwe ruimte scheppen. In: de Volkskrant, 23-9-1993. (over De zichtbare ruimte) |
Hugo Bousset, ‘Binnenwerk’, een mobile. Over Bert Schierbeek. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 43-49. |
Willem van Toorn, En je vliegt toch: Bert Schierbeek. In: Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 319-328. |
Karin Evers, De andere stemmen. Portret van Bert Schierbeek. Amsterdam 1993. |
Yves T'Sjoen, De afgebakende ruimte. In: Poëziekrant, jrg. 18, maart-april 1994, pp. 43-44. (over De zichtbare ruimte) |
John Heymans, Bert Schierbeek. In: John Heymans, Terug naar De Brug. Over schrijvers uit Overijssel. Enschede 1995, pp. 7-15. (over Schierbeek en Glanerbrug) |
Marcel Möring, De haken van Schierbeek. In: Optima, jrg. 12, nrs. 45-46, april 1995, pp. 53-64. |
Gert Jan de Vries, Bert Schierbeek was kunstenaar en strijder, liefst beide tegelijk. In: de Volkskrant, 11-6-1996. (naar aanleiding van het overlijden) |
Guus Middag, Bert Schierbeek 1918-1996. Veelstemmige proëzieschrijver. In: NRC Handelsblad, 11-6-1996. (necrologie) |
Arie van den Berg, Nuchter, zelfs over de dood. In: NRC Handelsblad, 16-8-1996. (over Vlucht van de vogel) |
Kees Fens, Nu de vogel gevlogen is. In: de Volkskrant, 27-9-1996. (over Vlucht van de vogel) |
Raster, nr. 76, 1996, Over Bert Schierbeek 1918-1996, waarin onder andere:
- | Klaus Beekman, In weerwil van de kritiek. Het experimentele proza van Bert Schierbeek in de pers, pp. 113-122. |
- | Kees Fens, Geschreven portret, pp. 10-13. |
- | Thea Schierbeek, Een vis vliegt, pp. 20-22. |
- | Rudy Kousbroek, Drie herinneringen aan Bert Schierbeek, pp. 34-36. |
- | Jan Sierhuis, ‘Komt Jan langs’, pp. 48-57. |
- | Ineke Holzhaus, De kat ligt op de waarheid, pp. 71-73. (over De tuinen van Zen) |
- | Cyrille Offermans, Afrikaanse inspiratie. Een ‘onbekend’ boek van Bert Schierbeek, pp. 88-95. (over Tellem) |
|
| |
| |
Jan Wolkers, De stroomversnelling. Over Bert Schierbeek. In: Jan Wolkers, Mondriaan op Mauritius, Amsterdam 1997, pp. 191-200. (inder meer over Wolkers' bezoek aan Schierbeek op Formentera) |
Karin Evers (samenstelling, redactie, inleidende tekst), Bert en het beeld. Amsterdam 2000, pp. 10-76. (over Schierbeeks relatie met en publicaties over beeldend kunstenaars) |
Karin Evers (samenstelling, redactie, inleidende tekst), Niemand is waterdicht. De jonge Bert Schierbeek en het literaire experiment. Enschede 2002. (over het werk in de periode 1945-1955) |
Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers; 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. [Samenstelling en verantwoording Connie Palmen]. Amsterdam 2003, pp. 39-45. (interview) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Dit is geen zingen. Bert Schierbeek dichtte als een afgetrainde prijsvechter. In: NRC Handelsblad, 3-2-2004. (over Gedichten) |
110 Kritisch lit. lex.
september 2008
|
|