| |
| |
| |
Alfred Schaffer
door Suzanne Fagel
1. Biografie
Alfred Schaffer werd op 16 september 1973 geboren in Leidschendam als zoon van een Arubaanse moeder en een Nederlandse vader. Hij doorliep de middelbare school aan het Veurs College in Leidschendam. Van 1992 tot 1996 studeerde hij Nederlandse taal- en letterkunde en film- en theaterwetenschappen aan de Universiteit Leiden. In 1996 verhuisde Schaffer naar Zuid-Afrika voor een stage aan de Universiteit van Kaapstad, wat resulteerde in een promotietraject aan dezelfde universiteit. In 2002 promoveerde hij op een proefschrift over de adolescent in de moderne Afrikaanse literatuur. Na zijn promotie bleef hij tot 2005 als fellow verbonden aan de Universiteit van Kaapstad en doceerde hij moderne Nederlandse letterkunde.
Publicaties in onder meer het tijdschrift Vrijstaat Austerlitz (1996) en in de bloemlezing Sprong naar de sterren (1999) wekten de interesse van uitgeverij De Bezige Bij. Schaffers dichtbundels waren onmiddellijk succesvol in Nederland, met diverse nominaties voor literaire prijzen. Maar de druk en het mediacircus rond de VSB-nominatie voor zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002), had in 2003 zijn weerslag op het gemoed van de dichter: hij kreeg last van paniekaanvallen en hyperventilatie, die volgens hem ook te maken hadden met de onverwerkte dood van zijn zus, die verdronken is, en zijn moeder, die in 1992 was overleden na een lang ziekbed.
In 2005 remigreerde Schaffer naar Nederland om dichter bij zijn tweeëntachtigjarige, broze vader te zijn. Hij werd redacteur bij Uitgeverij Cossee en later bij De Bezige Bij. In november 2005 overleed Schaffers vader. Schaffers ‘oude problemen’, de pa- | |
| |
niekaanvallen en hyperventilatie, staken weer de kop op. Problemen met huisvesting leidden ertoe dat hij in een jaar langs negen adressen zwierf. Schaffer en zijn gezin vonden uiteindelijk onderdak in het Witsenhuis in Amsterdam, waar ‘armlastige’ schrijvers vijf jaar ‘om niet’ mogen verblijven. In maart 2011 keerde hij weer terug naar Zuid-Afrika, waar hij nu als docent verbonden is aan de vakgroep Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Stellenbosch. Hij woont met zijn vrouw en dochter in Sea Point (Kaapstad).
Schaffer debuteerde in 2000 met Zijn opkomst in de voorstad, dat werd genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs en bekroond met de Jo Peters Poëzieprijs. Schuim (2006) werd genomineerd voor de Paul Snoek Poëzieprijs 2007 en bekroond met de twaalfde Hugues C. Pernathprijs 2007. Driemaal werd Schaffer genomineerd voor de VSB Poëzieprijs - in 2003 met Dwaalgasten, in 2005 met Geen hand voor ogen (2004) en in 2009 met Kooi (2008) - maar hij won deze prijs nooit. Wel kreeg hij voor Kooi de Jan Campert-prijs 2009 en de Ida Gerhardt Poëzieprijs 2010.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De personages die optreden in de gedichten van Alfred Schaffer zijn ‘dwaalgasten’, zoals ook de titel van zijn tweede bundel (2002) luidt. Ze zijn zoekende en bevinden zich in een fragmentarische wereld. Ze zijn onderweg of op weg naar huis, maar het is de vraag of er wel zoiets als een ‘thuis’ bestaat:
In vele landen heb ik een huis gebouwd
maar elk van hen leek mij op dat moment onwerkelijk
Waar moest ik naartoe, ik keek omhoog,
proefde de fijne regen op mijn tong.
Het was nog een behoorlijk eind lopen
voor ik iets herkenbaars zou bereiken -
ik keek op mijn horloge en zette flink de pas erin.
Ik weet niet meer waar ik vandaan kwam.
(Zijn opkomst in de voorstad)
Ontheemding is het centrale thema in Schaffers werk. Volgens Hans Groenewegen kan bijna elk gedicht gelezen worden ‘als een monoloog van iemand met een nomadisch bestaan. De verblijfplaatsen zijn provisorisch. De tijdsbeleving is ontregeld. [...] Elk gedicht is een uitsnede uit de zinnetjesstroom in hoofd of mond van een dwaalgast’.
Dat er vaak sprake is van een ik-figuur, zoals in bovenstaand fragment, betekent niet dat hier de dichter zelf aan het woord is. Schaffer voert - in zowel de ik- als de hij-vorm - een keur aan personages ten tonele: een oude man, een fotomodel, de dochter van de generaal, een reisleider. Daarbij komt nog dat zijn gedichten zich opvallend vaak in de openbare ruimte afspelen: op vliegvelden, in hotels, op een feestlocatie, op wegen, in treinen. Regelmatig bevinden de personages zich in een toeristische omgeving, een exotische bestemming, dan weer in een gebied met oorlogsdreiging, of ze staan in het theater op de planken. Vaak staan ze op straat, soms verlaten met desolaat knipperende verkeerslichten, andere keren juist midden in een massale optocht:
| |
| |
Zodra hij de buitenlucht instapt wordt hij meegesleurd
mannen van koper en vrouwen met kolossale hoofdtooien.
Iedereen is zo dichtbij dat hij zijn armen maar hoeft uit te
Als de eerste vuilniswagens verschijnen probeert hij nog een-
de stad te ontvluchten. Nu elk detail vervaagt
verliezen dokters hem gaandeweg uit het oog, schieten straten
en verdwaalde feestgangers sneller voorbij, graait hij vervaarlijk
naar houvast. (Dwaalgasten)
Dat houvast wordt in de gedichten echter nauwelijks geboden. De stad is het domein van de mensenmassa, groot en anoniem, en ook de vele verwijzingen naar toerisme benadrukken de oppervlakkigheid van het menselijk contact in de openbare ruimte. De vele andere ruimtelijke verwijzingen - naar de zee, naar een haventje, bootjes, het onderweg zijn, achtervolgd worden - scheppen tezamen het beeld van een grote, anonieme wereld waar de personages zich als kleine, verloren elementen in bevinden. Het gebrek aan identiteit dat Schaffers personages ervaren en hun onvermogen om contact te leggen met anderen, komt ook tot uitdrukking in de diverse motto's van de bundels, zoals: We could pretend that all that isn't there never existed anyway (John Ashbery, in Dwaalgasten), I do not know which of us has written this page (Jorge Luis Borges, in Geen hand voor ogen) en Why do I tell you these things? You are not even here (John Ashbery, in Kooi).
Veel van Schaffers personages proberen te ontsnappen, maar of die pogingen zullen slagen, valt ernstig te betwijfelen. Het personage uit het prozagedicht ‘Kort voor je verongelukt legt het afscheid een vernislaag over je toekomst’ (Kooi) bidt op zijn tocht naar de luchthaven: ‘Behoed ons voor een slechte afloop, leid ons veilig de controle door.’ Maar dan vliegt hij toch met zijn auto uit de bocht. En in de reeks ‘Eenmaal andermaal’ uit
| |
| |
Geen hand voor ogen is sprake van een autorit die wordt gepresenteerd als een filmische achtervolging na een bloedige misdaad:
Vanwaar deze haast? Iemand is ons te slim afgeweest, iemand die deze route op zijn duimpje kent. Hier zit muziek in - helikopters boven de snelweg, mensen in paniek, zwaailichten, de koelbloedige afrekening op klaarlichte dag, de besmeurde achterbank.
Tandenknarsen, van alles bedenken om maar wakker te blijven. De vele achterlichten draaien een rad voor ogen.
Dreiging ligt overal in Schaffers gedichten op de loer. Impliciet in zinnetjes als de laatste strofe van ‘Kies nu een gedachte’ (Zijn opkomst in de voorstad):
Elke ochtend dringen de struisvogels massaal tegen de hekken wanneer de eerste mensen uit de buitenwijken, op weg naar de stad in het zuiden, zonder een spoor van argwaan komen aangewandeld.
Die dreiging wordt ook ingebracht door het leed waarvan kranten en tv verslag doen en door de ervaring van het geweld in de alledaagse samenleving van Zuid-Afrika. Naar de moord op een naaste collega (De Boer 2006), die zal leiden tot niet meer dan een kort nieuwsberichtje in de krant, wordt verwezen met de regels: ‘de tijding is al onderweg, mannen trekken je voorzichtig uit het water,/ het bloed van je gezicht geveegd - niet meer dan wat anonieme regels.’ (Schuint). Er zijn maatschappijkritische verwijzingen naar natuurrampen, naar Afrikaanse gelukzoekers die op hun overtocht naar Europa verdrinken en ‘aangespoeld blijven liggen halverwege’ (Dwaalgasten) en naar de tsunami van Kerst 2004 in gedichten als ‘Goed volk’ (Koot) en ‘Waar je ook bent, je hebt niets gezien’ (Schuim):
Een topdag voor toeristen, een beroerd
jaar voor de armen. En toen kwam de zee eraan. We drukken af.
| |
| |
Veel van Schaffers gedichten bevatten een combinatie van geruststellende en onheilspellende elementen. Zo wordt een kilometerslang prachtig strand gecontrasteerd met een onderkoelde, schichtige figuur die daar aan land klimt (Dwaalgasten). Mislukking ligt overal op de loer. Personages worden bedreigd door de wrede natuur of voelen zich verloren en bedreigd in de stad. Een constante in Schaffers thematiek is het onvermogen tot het maken van werkelijk contact met de medemens:
[...] Kun je even dichterbij gaan staan,
van hieraf kan ik niet goed horen of je nu lacht of schreeuwt. En dat geblaf, kwam dat van buiten of van jou? Ja, ik doe mijn best je te verstaan, maar je moet wel in de microfoon praten. (Kooi)
| |
Techniek en stijl
Het onvermogen tot communicatie komt ook in de stijl van de gedichten tot uitdrukking. Op het eerste gezicht zijn Schaffers gedichten toegankelijk en leesbaar. Victor Schiferli gebruikt zelfs de term ‘parlando’ om het taalgebruik te omschrijven en Hans Groenewegen karakteriseert het als anekdotisch. Maar beiden wijzen er ook op dat die termen alleen in oppervlakkige zin gelden: de gedichten zijn inhoudelijk allerminst begrijpelijk, ze bestaan uit flarden, stemmen en situaties zonder dat de lezer voldoende context krijgt om ze inhoudelijk goed te interpreteren:
Bedankt voor de uitnodiging. Als het meezit ben ik bij je binnen een dag of twee, tegenwind en files meegerekend. Je bent gezond maar snel ontroerd sinds je speelgoed hebt om mee te spelen, steeds zoek je een hoekje om te huilen. (Kooi)
‘Files’ en ‘tegenwind’, een reistijd van twee dagen? Om wat voor reis en welk type vervoermiddel gaat het hier? En indien we dit gedicht moeten opvatten als een brief en een reactie, hoe zijn dan de derde en vierde regel te verklaren? De combinatie van helder taalgebruik en cryptische inhoud zorgt voor het typische
| |
| |
effect van vervreemding, die soms ironisch of zelfs cynisch is en andere keren ronduit tragisch en schrijnend. Schaffers techniek is opsommend, monterend. Hij plaatst losse fragmenten bijeen in zijn gedichten, waardoor er geen afgerond beeld ontstaat. In feite zijn het collages. Het gaat Schaffer om het taalexperiment: ‘hoe woorden op elkaar inwerken als ze in een bepaalde context worden geplaatst’ (Fagel 2004). Ook de precieze relatie tussen titel en gedicht is vaak moeilijk te bepalen. Het wordt aan de lezer overgelaten om - al dan niet intuïtief - een betekenis aan de collages toe te kennen, zonder eenduidige aanwijzingen of dit ook de betekenis is die de dichter bedoelde uit te drukken:
Het sissende geluid van de natte snelweg, rubber en asfalt, jouw niet te lessen dorst, de waan van de dag, protestgeluiden over de ether, werkelijk een waslijst aan onderwerpen - die betekenis kwam later wel. We waren er bijna. (Geen hand voor ogen)
Schaffer gebruikt vaak staande uitdrukkingen en clichés:
Mocht je ons vertrouwen, slecht verstaan, je kunt ons nabestellen, we spelen quitte, we gaan nog langer mee. Stukgewassen. Draag een helm, voel je niet verveeld. Drama genoeg. En maar van ons dromen, van alles wat wij niet konden bevroeden, hield je de motor gaande. (Geen hand voor ogen)
Schiferli stelt dat Schaffer ‘niet alleen beschrijft [...] wat er allemaal misgaat in de communicatie tussen mensen, hij laat het de lezer ook aan den lijve ondervinden’, door gebruik te maken van inhoudsloze mededelingen die zijn bedoeld voor oppervlakkig sociaal contact. Daarmee wordt het onvermogen uitgedrukt om tot een medemens door te dringen, wezenlijk met hem te communiceren: ‘Een mijnenveld, deze conversatie.’ (Schuim) In Schaffers gedichten wordt vaak een je aangesproken, maar wie de ik of de jij zijn, blijft onopgehelderd. Vaak is het ook goed mogelijk dat het personage in zichzelf praat. Ook in gedichten waarin de ‘je’ onmiskenbaar een ander is die aangesproken wordt, is het overheersende gevoel de vruchteloosheid
| |
| |
van de poging om contact te leggen, de ander werkelijk te bereiken:
[...] Ja, daarnet nog dacht ik dat je riep maar we kunnen elkaar niet regisseren, zoals die ochtend toen je ver de zee in zwom - je moet geweten hebben dat ik keek, helderheid, klaterende stemmen, plotseling zwaaide je even. (Kooi)
Een korte zwaai als een zeldzaam moment van werkelijk contact. Dit is al meer dan in vele andere gedichten wordt bereikt.
Of conversaties en gebeurtenissen werkelijk plaatsvinden wordt twijfelachtig gemaakt door hun situering als toneel- of filmscènes, zoals in: ‘En dan gaat het doek op, het rode woordje exit stelt ons gerust’, en door de toevoeging van regieaanwijzingen: ‘Voorzichtig kleedt hij haar uit. Voorzichtig kleedt zij hem uit./ Haar lichaam is prachtig. Zijn lichaam is prachtig. Applaus!’ (Geen hand voor ogen) Een situatie verandert zo van een besloten gebeurtenis in een slaapkamer naar een voor iedereen zichtbare gebeurtenis op een schouwtoneel, een filmische scène. Het onderscheid tussen feit en fictie vervaagt: mensen - en ook de dichter zelf - lijken een rol te spelen in een film of in het theater. Door de toegepaste montagetechnieken, de schijnbaar ongemotiveerde verspringingen en de alledaagse beschrijvingen zou men bijna uit het oog verliezen dat deze vreemdheid toch zorgvuldig gecomponeerd is. Schaffers bundels kennen vaak een strakke opbouw, met openingsgedichten die ook daadwerkelijk een begin aankondigen: ‘En dan gaat het doek op’ (Geen hand voor ogen), ‘Bedankt voor de uitnodiging (Kooi), de afdeling ‘Kom nader’ (Zijn opkomst in de voorstad) en ‘Het begint met een begroeting’ (Definities en hallucinaties, 2003). En ook de slotgedichten verwijzen inhoudelijk naar afscheid en besluit: ‘Het is wel mooi geweest’ (Kooi), ‘hier komt een willekeurig einde aan’ (Dwaalgasten). Ook de strakke vorm en af en toe de klankwerking - zoals de ij-klanken in onderstaand gedicht - verraden dat hier een strak componerende hand aan het werk is geweest:
| |
| |
Het hart blijft kloppen. Regelmatig. De uren beklijven,
verstrijken, dienen als ijkpunt, als voorbereiding, lopen
vol, zoals bekend, Vergelijkbare vormen razen voorbij,
groots, talrijk, een straat kent hoeken, lijnen [...]
(Definities en hallucinaties)
| |
Ontwikkeling
De thematiek van ontheemding, vlucht en dreiging in een onpersoonlijke wereld vormt een constante in Schaffers oeuvre. Ontwikkeling is vooral aan te wijzen op het gebied van vorm en perspectief. Gebruikt Schaffer in Zijn opkomst in de voorstad en Dwaalgasten nog voornamelijk vrije verzen, vanaf Definities en hallucinaties maakt hij vaak gebruik van vaste vormen: disticha, kwatrijnen en andere regelmatige strofevormen. Kooi bevat gedichten in sonnetvorm (weliswaar zonder het traditionele rijm of de duidelijke inhoudelijke volta), die worden afgewisseld met prozagedichten. Visueel wordt daardoor een orde en coherentie geschapen die een tegenwicht biedt aan de inhoudelijke versnippering (Groenewegen 2009).
Twee clowns werken in omgekeerde volgorde
door hun repertoire, hangen aan ringen als acrobaten,
Midden in de piste dekken zij een tafel,
compleet met voorgerechten, wijnkaarten, brandende kaarsen,
voorbijschuivende gezichten en stadsdelen.
In de latere bundels verschuift het perspectief en krijgt de lezer vooral via gedachten en/of gesprekken een beeld van het innerlijk van de personages, die zich daarbij ook vaak van de je-vorm bedienen om zichzelf of een ander aan te roepen:
En toen zag je het licht. Maximaal 60 watt, veel meer kunnen je ogen niet verdragen. Nu bid je om voorspoed, je hebt het van geen vreemde. Niet huilen alsjeblieft, je spiegeling volgt je op de voet en ik doe een dansje, graaf me in en dan lach je. (Kooi)
| |
| |
Inhoudelijk ontwikkelen Schaffers bundels zich van een sfeer van latente dreiging in Zijn opkomst in de voorstad via een schrijnend rouwbeklag in Schuim naar een onontkoombare zwartheid in Kooi, die vooral in de prozagedichten onafwendbaar op de lezer afkomt:
Wie weet valt het mee, wie weet kun je jezelf overtuigen. Er ligt een vreemde druk op je oren, alsof je heel snel door een tunnel gaat. Maar je gaat niet door een tunnel, het is een stralende dag, dit noemen we de schoonheid van een ochtend hier, een avond daar en onwillekeurig lopen je gedachten vooruit naar morgen. Waar je belandt op de verkeerde weghelft. Of je afspraak daagt niet op. De lift, die blijft steken tussen de vierentwintigste en vijfentwintigste. Het staat genoteerd. Ten teken dat je aanblijft en presteert.
| |
Kunstopvatting
In een interview heeft Schaffer zijn werkwijze toegelicht: ‘Ik probeer een fragment in te passen bij andere fragmenten, zodat er betekenis ontstaat, een visie, zin. Dat onderzoek ik. Dat is schrijven: waar sta ik.’ (Rijghard 2010) Dichten is echter niet alleen zelfonderzoek, het is bij Schaffer ook altijd gericht op de lezer: ‘Het is geen therapie, het is een vorm van de wereld. Zodat jij, de lezer, die beter kan bevatten.’ Maar ook Schaffer zelf twijfelt aan de mogelijkheid om de lezer daadwerkelijk te bereiken, zo blijkt uit het dankwoord dat hij uitsprak bij de uitreiking van de Jan Campert-prijs 2009. Daarin beschrijft hij zijn poëzie in een uitgebreide vergelijking als flessenpost, die hij vanaf een onbewoond eiland in zee gooit. De volgende dag ziet hij een schip in de verte:
Ik schrik: ben ik eindelijk gevonden? Dan merk ik in mijn ooghoek de [...] wijnfles [...] op, die in de golven dobbert. Ik pak de fles beet, haal het papier eruit, herlees mijn gedicht. [...] Dan loop ik terug door [de] branding naar mijn vuurtje, dat nog zachtjes nasmeult, en leg het papier er op, dat langzaam begint te krullen en zwart blakert.
Die twijfel komt ook in de gedichten zelf tot uiting, bijvoorbeeld
| |
| |
in het gedicht ‘Vorm en inhoud’ uit Definities en hallucinaties. In de titel van die bundel komt reeds het onvermogen tot uiting om een geldig onderscheid te maken. Door de gelijkschakeling met ‘en’ wordt het moeilijk om een definitie van een hallucinatie te onderscheiden. Hoe is het dan mogelijk een inhoud coherent en begrijpelijk over te brengen op een gesprekspartner? In ‘Vorm en inhoud’ is wederom sprake van een theatrale setting. Een toneelfiguur die applaus krijgt wordt gekoppeld aan de werkzaamheden van de dichter, wiens ‘handschrift vertraagt, vasthaakt’. De ‘woorden die in alle richtingen schieten’ bereiken het publiek niet. Werkelijke verbondenheid tussen dichter en lezer lijkt een illusie.
| |
Relatie leven en werk / Visie op de wereld
Schaffers poëzie wekt de indruk ‘onpersoonlijk’ te zijn, doordat uit de vele personages en stemmen niet eenvoudig de stem van de dichter te destilleren valt. Schaffer heeft in een interview gezegd dat het effect van onpersoonlijkheid wordt veroorzaakt doordat ‘de poëzie vervuild wordt met de wereld waarin ik leef. Dat is de manier waarop ik mijzelf zie. Niet in de spiegel, maar midden op straat, tussen de andere mensen’ (Rijghard 2010). In het oeuvre van Alfred Schaffer is er daarom geen scheiding tussen het publieke en het persoonlijke. In het gedicht ‘Verdiepingen’ (Geen hand voor ogen) dringen de kakofonische geluiden uit de buitenwereld zelfs de woning van de dichter binnen.
Ook de ontheemding die Schaffers personages kenmerkt, heeft een biografische verankering: ‘Een schrijver is altijd een buitenstaander, bij mij is dat om geografische redenen uitvergroot. [...] Zuid-Afrika is nooit helemaal mijn eigen land geworden. Mijn wereld, mijn referentiekader, ligt niet vast. [...]’ (Rijghard 2010) De dreiging die veel van Schaffers gedichten laten voelen, is ook deels afkomstig uit zijn leefomgeving. In Zuid-Afrika ligt het gevaar overal op de loer, en soms komt het zelfs zeer nabij: een goede vriendin van Schaffer werd vermoord, zijn schoonmoeder werd verkracht, uit angst voor carjacking rijdt iedereen met de autoportieren op slot. ‘Ik sta altijd op scherp’, zo omschrijft Schaffer dat gevoel (Lockhom 2004). Maar in zijn gedichten zijn deze feiten niet expliciet herkenbaar: ‘Ik wil niet dat het larmoyant wordt.’
In de cyclus ‘Rijp’ uit Schuim verwerkte Schaffer de ervaring van
| |
| |
de ziekteperiode en dood van zijn vader; in de slotcyclus, ‘Krank’, gebruikte hij regels uit een aantekeningenboek dat zijn vader hem had nagelaten, onder meer over de Tweede Wereldoorlog en de watersnoodramp. Het gedicht ‘Als een rivier, in allerijl verlaten’ uit Geen hand voor ogen refereert in bedekte termen aan de verdrinkingsdood van Schaffers zus. Ook in eerdere bundels zitten verwijzingen naar jeugdherinneringen en familieverhalen, zoals de gedichten ‘IJsvrij’, ‘Proeftijd’ en ‘Zijn opkomst in de voorstad’ uit de gelijknamige bundel. Maar zelfs in een gedicht als ‘En dan stopt het’, dat vrij rechttoe rechtaan het beeld van zijn vader en moeder op Aruba (‘het eiland van mijn moeder’) lijkt te schetsen, wordt de waarheidsgetrouwheid van het beeld in de laatste regels op losse schroeven gezet:
of bedenk ik maar wat bij elkaar, met stomheid geslagen.
Zo voorbeeldig, en dan stopt het.
Schaffers gedichten zijn grimmig: ‘Tegenover de harde realiteit, een harde wereld kan ik geen zoetgevooisde poëzie zetten.’ (Speet 2006) Naast persoonlijke referenties bevatten Schaffers gedichten ook verwijzingen naar de actualiteit: asielzoekers, verkiezingen en televisieprogramma's worden aangehaald. In de cyclus ‘Staat verzekerend’ (Schuim) neemt Schaffer ready-made teksten op uit een folder voor terrorismebestrijding: ‘De kans dat er een terrorist* in uw wijk woont, is erg klein./ Mensen worden niet van de ene op de andere dag terrorist./ [...] U kunt niet altijd aan iemands uiterlijk* zien of hij of zij een terrorist is.’ Door de citaten en het gebruik van asterisken om bepaalde termen te markeren, wordt de wijze waarop de overheid met terrorismebestrijding omgaat, bekritiseerd.
| |
Verwantschap / Traditie
Schaffers werk wordt gezien als postmoderne poëzie vanwege de vervreemdende situaties, de fragmentarische werkelijkheidsbeschrijving en de meerstemmigheid, waardoor er geen coherente visie of persoonlijke identiteit is (geen dichter die zich duidelijk als ‘ik’ manifesteert). Postmoderne kenmerken zijn onder meer het niet bieden van een samenhangende blik op de
| |
| |
wereld - omdat coherentie gezien wordt als een illusie - de onmogelijkheid de ander te bereiken, het failliet van de communicatie en het spelkarakter van de werkelijkheid (theater, film). Schaffers voornaamste leermeesters zijn de dichters John Ashbery en Nachoem M. Wijnberg. De gedichten van Ashbery zorgden voor een ‘schok der herkenning’. Ashbery schrijft schijnbaar toegankelijke regels, ‘maar in zijn geheel is het gedicht absoluut niet te vatten. Zijn beelden en zinnen botsen op elkaar. Het ligt niet aan woorden of klanken. [...] Heel gek, juist omdat het zo normaal lijkt.’ Ook gebruikt Ashbery veel citaten en uitdrukkingen, en hij presenteert gebeurtenissen zonder herkenbare context, technieken die ook Schaffer inzet. In de poëzie van Wijnberg werd Schaffer getroffen door ‘het niet benoemen van mysteries en dat heel helder. Niet met klank spelen, niet met zinsconstructies rommelen. Hij schrijft vloeiende, goed lopende zinnen. Mededelingen eigenlijk. Er was een soort scherp om iets heen zeilen, wat ik prachtig vond’ (Rijghard 2010). Ook in het werk van Wouter Godijn, Tonnus Oosterhoff, Arjen Duinker en Astrid Lampe ziet Schaffer een geestverwantschap, en hij spreekt zijn waardering uit voor Mark Kregting: ‘Zijn werk knispert en is speels en tegelijkertijd weerbarstig. Wat zeggen die beelden precies? Ik weet het niet, maar ze werken [...].’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De waardering voor Schaffers poëtische oeuvre komt onder meer naar voren uit de nominaties voor literaire prijzen die hem voor elke bundel ten deel vielen, en waarvan hij er enkele ook wist te verzilveren. Het persbericht over de toekenning van de Jan Campert-prijs stelt: ‘Kooi is een rijke, veelstemmige bundel, waarin een ontheemde “jij” figureert, die we allemaal kunnen zijn. Scherp, bitter en toch liefdevol schrijft Schaffer steeds weer over de mensen in hun desolate, gemediatiseerde wereld. Communicatie is er nog wel, maar van een moeizame soort.’ Veel lof heeft Arie van den Berg voor de wijze waarop Schaffer een fragmentarisch wereldbeeld schetst: ‘Elk van de rauwe, soms pijnlijke verzen in Schuim suggereert een momentopname van het heuse leven, een fragment dus, zonder context, en daardoor vreemd en vervreemdend. Net als in zijn vorige bundels krijgt de lezer niet meer dan scherven. De schijnbare eenvoud
| |
| |
van zijn taal versterkt het effect van desoriëntatie. Schaffer ontregelt Dat is een paradoxale constante in zijn werk. Ik zou hem de prijs daarvoor gunnen.’
Maar de meerstemmigheid en fragmentatie van de gedichten stelt vooral de wat traditioneler ingestelde critici voor problemen. Aan de toekenning van de Ida Gerhardt Poëzieprijs 2009 aan Kooi ging een twist in de jury vooraf. Jurylid Frits Bolkestein achtte Schaffers poëzie niet in de geest van Ida Gerhardt, die vormvaste en klassieke gedichten schreef. Hij kon zich niet vinden in de ‘postmoderne visie’ van de twee andere juryleden, dichter Ester Naomi Perquin en hoogleraar Thomas Vaessens, en stapte daarop uit de jury. Maar ook Piet Gerbrandy, die vol lof is voor Schaffers debuut, spreekt in recensies van latere bundels van ‘te weinig aanknopingspunten’.
Door de abstracte ruimtelijke situatie en het gebrek aan context zijn recensenten niet in staat een eenduidige betekenis aan de gedichten toe te kennen. En door de veelheid aan personages, stemmen en citaten is het niet duidelijk wat de visie van de dichter is. Voor sommigen is dat reden om Schaffers poëzie negatief te waarderen. Andere recensenten, zoals Hans Groenewegen, Rob Schouten, Ilja Leonard Pfeijffer en Thomas Vaessens, loven juist zijn techniek. Vaessens stelde: ‘Wie poëzie alleen maar leest om de ik die zich erin uitspreekt te leren kennen, kan de indruk krijgen dat dit misschien een wat onpersoonlijke bundel is. Niets is echter minder waar. Het zelfonderzoek is allerminst gratuit en afstandelijk bij deze ontwortelde dichter.’
Maar negatieve geluiden zijn steeds vaker te horen: ‘Waarom verwoordt hij zijn visie zo chaotisch. Zo bereik je je lezers niet’, roept Peter de Boer in frustratie uit. Dirk de Geest merkt op dat de lezer in deze gedichten staat ‘te kijken naar een taalvuurwerk [...] waaraan hij moeizaam een betekenis tracht toe te kennen’, maar looft tegelijkertijd de ‘enorme overtuigingskracht van de dichter [...], net zoals zijn poëtische vakmanschap’. Ook Jos Joosten, Piet Gerbrandy en Adriaan Jaeggi hebben zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Volgens Gaston Franssen legt de receptie van Schaffers bundels een ‘crisis in de literaire kritiek’ bloot:
| |
| |
De critici komen dus wel tot een waardeoordeel, maar erkennen tegelijk dat ze geen steekhoudende uitspraken over Schaffers werk kunnen doen. Ze zijn vóór of tégen, zonder dat vaststaat waarover ze nu precies van mening verschillen. Daarmee brengt deze dichter een crisis in de kritiek aan het licht: als een auteur alle zeilen bijzet om te voorkomen dat uit zijn werk een eenduidige of zelfs maar coherente boodschap spreekt, hoe moet je je er dan een mening over vormen?
Franssen geeft diverse voorbeelden van critici die blijven proberen om ‘de stem van de dichter’ te herkennen in de gedichten, terwijl de gedichten die pogingen om een eenduidige boodschap vast te stellen, blijven frustreren.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Alfred Schaffer, Zijn opkomst in de voorstad. [Amsterdam] 2000, Thomas Rap, GB. |
Alfred Schaffer, Dwaalgasten. Amsterdam 2002, Thomas Rap, GB. |
Alfred Schaffer, Definities en hallucinaties. Tekeningen Judith Veldhoen. Amsterdam 2003, Perdu, GB. |
Alfred Schaffer, Geen hand voor ogen. Amsterdam 2004, De Bezige Bij, GB. |
Alfred Schaffer, De muziek die ons toekomt. Gent 2005, Druksel, GB. |
Nuwe stemme. Saamgestel deur Antjie Krog en Alfred Schaffer. Kaapstad 2005, Tafelberg, Bl. |
Alfred Schaffer, Schuim. Amsterdam 2006, De Bezige Bij, GB. |
Alfred Schaffer, Kooi. Amsterdam 2008, De Bezige Bij, GB. |
Alfred Schaffer, Louter. Hilversum 2008, Uitgeverij 69, GB. |
Greetings from... Het beste uit Bunker Hill, Tijdschrift met literatuur. Samenstelling Jasper Henderson, Alfred Schaffer en Victor Schiferli. Amsterdam 2009, Thomas Rap, Bl. |
Alfred Schaffer, Dankwoord. In: Jan Campert-stichting Jaarboek 2009. Redactie Yra van Dijk e.a. Den Haag 2010, Jan Campert-stichting, pp. 12-13, E. |
Ronelda S. Kamfer, Nu de slapende honden. Vertaling Alfred Schaffer. Amsterdam 2010, Podium, GB. (vert.) |
Alfred Schaffer, Santenkraam. Amsterdam 2012, Podium, GB. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Piet Gerbrandy, Het is frisser dan hij vermoedde. In: de Volkskrant, 26-3-2001. (over Zijn opkomst in de voorstad) |
Arie van den Berg, Luister liever naar de tram en de straat. De nominaties voor de C. Buddingh'-poëzieprijs. In: NRC Handelsblad, 15-6-2001. (over Zijn opkomst in de voorstad) |
Adriaan Jaeggi, Een reddingsboei van beton. In: Het Parool, 17-5-2002. (over Dwaalgasten) |
Arie van den Berg, Superman doolt. In: NRC Handelsblad, 31-5-2002. (over Dwaalgasten) |
Maria Barnas, Gesloten kist. In: De Groene Amsterdammer, 26-6-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Thomas Vaessens, Heimwee naar de moedertaal. In: Het Financieele Dagblad, 26-6-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Elisabeth Lockhorn, Ik sta altijd op scherp. In: Vrij Nederland, 17-7-2004. (interview) |
Piet Gerbrandy, Uren doden, met een scherp voorwerp. In: de Volkskrant, 17-7-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Edwin Fagel, ‘Ik gooi altijd mijn aantekeningen weg’. De zonden van Alfred Schaffer. In: Lava, jrg. 10, nr. 2, zomer 2004, pp. 25-27. |
Ron Rijghard, Val mij niet lastig. Alfred Schaffer over zijn nieuwe bundel, Zuid-Afrika en de tol van zijn succes. In: Awater, jrg. 3, nr. 2, zomer 2004, pp. 4-8. (interview over Geen hand voor ogen) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Wat er ook gebeurt, het is onrustbarend. In: NRC Handelsblad, 6-8-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Rob Schouten, Wie had er nog vragen? In: Vrij Nederland, 21-8-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Dirk de Geest, Geen hand voor ogen. In: De Leeswolf, 1-9-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Jos Joosten, Innemende Alfred Schaffer. In: De Standaard, 4-11-2004. (over Geen hand voor ogen) |
Bart van der Straeten, Natuurlijk, dit is allemaal gelogen. De poëzie van Alfred Schaffer. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 5, november 2004, pp. 760-762. (over Zijn opkomst in de voorstad, Dwaalgasten en Geen hand voor ogen) |
Tsead Bruinja, Dialogisch. Interview met Alfred Schaffer: ‘Er zit nog geen systeem in de wederopbouw’. In: Krakatau, nr. 28, 2004. pp. 20-26. |
Arie van den Berg, Rondgereden in een open laadbak. De opmerkelijke nominaties voor de VSB-poëzieprijs. In: NRC Handelsblad, 15-4-2005. (over Geen hand voor ogen) |
Piet Gerbrandy, Meesterschap of kracht, Winnaar VSB Poëzieprijs wordt vandaag bekendgemaakt. In: de Volkskrant, 22-4-2005. (over Geen hand voor ogen) |
Fleur Speet, Alfred Schaffer. Iets intiems tussen schrijver en lezer. In: Het Financieele Dagblad, 2-6-2006. (interview over Schuim) |
Ron Rijghard, ‘Bij het woord ik, versnipper ik’. In: NRC Handelsblad, 1-9-2006. (interview over Schuim) |
Piet Gerbrandy, Opkomen en roemloos afgaan. Poëzie van Alfred Schaffer laat de samenhang varen. In: de Volkskrant, 8-9-2006. (over Schuim) |
Fleur Speet, ‘Geen rozengeur in mijn poëzie’. In: De Morgen, 13-9-2006. (interview) |
Peter de Boer, Ja, ga nog een potje zitten janken ook! In: Trouw, 14-10-2006. (over Schuim) |
Tim Houwen, ‘Waarlijk, ik heb - ondanks alle tegenslagen - reden te over dankbaar te zijn voor dit leven’. Alfred Schaffer, dichter. In: Trouw, 27-11-2006. (interview over Schuim) |
Erik Lindner, Joviale kreten. In: De Groene Amsterdammer, 28-11-2006. (over Schuim) |
Erik Jan Harmens, Pijn tot in de tenen. In: De Groene Amsterdammer, 15-12-2006. (over Schuim) |
Arie van den Berg, Waar sta jij met jouw taal? De winnaars van de Paul Snoek Poëzieprijs en de VSB Poëzieprijs komen eraan. In: NRC Handelsblad, 20-4-2007. (over Schuim) |
| |
| |
Hans Groenewegen, Alfred Schaffer, ‘...die zeker is verdwaald’. In: Ons Erfdeel, jrg. 50, nr. 4, november 2007, pp. 46-53. (over het hele oeuvre) |
Erik Jan Harmens, Alfred Schaffer schrijft zijn in memoriam. In: Trouw, 6-12-2008. (over Kooi) |
Gaston Franssen, Alleen citaten bieden onderdak: Alfred Schaffer en de literaire kritiek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 153, nr. 5-6, december 2008, pp. 858-871. (over het hele oeuvre) |
Yra van Dijk, Wie weet is er nog hoop. In Alfred Schaffers nieuwe poëzie doemt dreiging op. In: NRC Handelsblad, 13-2-2009. (over Kooi) |
Dirk de Geest, Kooi. In: De Leeswolf, 1-3-2009. (over Kooi) |
Hans Groenewegen, Permanent onderweg. Gedichten zijn als halteplaatsen bij Alfred Schaffer. In: Awater, jrg. 8, nr. 2, zomer 2009, pp. 16-19. (over Kooi) |
Henk Waninge, Amsterdammer wint met bundel Kooi. Alfred Schaffer wint Ida Gerhardt Poëzieprijs. In: De Stentor / Gelders Dagblad 13-3-2010. (over Kooi) |
Frits Bolkestein, Schaffer verdient Ida Gerhardtprijs niet. In: NRC Handelsblad 17-3-2010. (over Kooi) |
Victor Schiferli, ‘Wat een afknapper is de mens’. Over Kooi van Alfred Schaffer. In: Jan Campert-stichting Jaarboek 2009. Den Haag 2010, pp. 13-23. (over Kooi) |
Ron Rijghard, ‘Alfred Schaffer: Ik heb mezelf opengescheurd’. In: Ron Rijghard, Ik deug alleen voor de poëzie. Dichters over dichten. Amsterdam 2010, pp. 86-98. (interview) |
Dossier over Alfred Schaffer op de website van de Koninklijke Bibliotheek: Dichter op het scherm, http://www.kb.nl/dichters/schaffer/schaffer-01.html |
130 Kritisch lit. lex.
september 2013
|
|