| |
| |
| |
Ward Ruyslinck
door Joris Gerits
1. Biografie
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Karel Maria De Belser, werd op 17 juni 1929 te Berchem bij Antwerpen geboren als tweede en laatste kind in een traditioneel rooms-katholiek en burgerlijk gezin. Zijn vader was de auteur van een streekroman en een politiek-historisch werk en hield zich ook bezig met kunstfotografie. Na de middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum te Berchem volgde Ruyslinck in 1947-1948 één jaar de colleges Germaanse filologie aan de Gentse universiteit. In 1948 stierf vrij plots zijn vijf jaar oudere broer. Van 1953 tot 1984 was hij werkzaam in het Museum Plantin-Moretus als adjunct-bibliothecaris. Na geruime tijd in Mortsel te hebben gewoond, verhuisde hij in 1964 naar Pulle in de Kempen. Na de dood van zijn vrouw in 1990 is hij verhuisd naar Meise (bij Brussel) waar hij woont met Monika Lo Cascio.
Tussen 1948 en 1956 publiceerde hij een vijftal dichtbundels. Zijn prozadebuut maakte hij in 1957 met De ontaarde slapers, dat in 1958 bekroond werd met de Romanprijs van de Provincie Antwerpen. In 1976 kreeg hij ook voor De heksenkring die prijs. Hij was drie keer de laureaat van het Referendum van de Vlaamse Letterkundigen: in 1959 voor Wierook en tranen, 1960 voor De madonna met de buil en voor Het dal van Hinnom. Voor zijn novelle De paardevleeseters kreeg hij in 1966 de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Twee andere belangrijke literaire onderscheidingen die hij ontving, zijn de Arkprijs van het Vrije Woord (1960) en de Europaliaprijs voor Literatuur (1980).
| |
| |
Sinds 1976 is Ruyslinck lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Verder is hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1988 was hij mede-oprichter van de milieuwerkgroep ‘Gaia’.
Ruyslinck is actief betrokken geweest bij de verfilming van een aantal van zijn novellen, waarvan de tv-film ‘Wierook en tranen’ wellicht het bekendst is.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Over het lyrisch debuut van Ward Ruyslinck valt niet veel meer te zeggen dan dat de auteur zelf geen waarde meer hecht aan wat hij thans flamingantische rijmelarij, romantische stemmingslyriek en in het beste geval vormgevechten noemt. De reële betekenis van die lyrische inzet kan zeer juist omschreven worden met de naar Tollens verwijzende uitspraak van de recensent in de krant Vooruit met betrekking tot Fanaal in de mist (1956): ‘men ziet de uitkomst niet, maar telt het doel alleen’. Dat doel wordt bereikt in de verhalen die Ruyslinck vanaf 1956 in de literaire tijdschriften en nadien geregeld gebundeld laat verschijnen. De verhalen van Ruyslinck (op enkele na gebundeld in 1979 ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag in Alle verhalen) vormen een staalkaart van de motieven en thema's die ook zijn langere novellen en romans kenmerken: afrekening met de God van zijn jeugd (‘De slakken’, ‘Dicht bij het water’, ‘De heilige vingerkootjes’, ‘De Grote Buurman’), soms luchtig spottende maar meestal grimmige hekeling van de materialistische, gerobotiseerde samenleving waarin de enkeling angstig, eenzaam, onveilig en gekwetst leeft (‘Twaalf miljoen gaatjes’, ‘Het onderhoud’, ‘De receptie’, ‘Saneren’), de agressie gepleegd door al wie macht uitoefent op onschuldigen, rechtelozen en paria's (‘De oeroude vijver’, ‘De pogrom’, ‘De sneeuwbui’), meewarigheid om de menselijke zwakheid, hulpeloosheid en naïveteit (‘Mère terrible’, ‘Een man die Samson heet’, ‘Het kasteel van WW’, ‘Het koekoeksmeisje’), ook verontwaardiging daarover (‘De petitie’), kwellende zinnelijkheid (‘De overspeligen in het koningsgraf’), uitbeelding van rituele
en sterk symbolische taferelen (‘Het meisje dat de vrede opat’, ‘De barstenmaker’).
De beperkte omvang van het verhaal zorgt ervoor dat de moralist die Ruyslinck is niet teveel gaat expliciteren of in het euvel van het opgeheven vingertje vervallen. Anderzijds kan hij in het verhaalgenre zijn rijke verbeelding combineren met een scherpe maatschappijkritiek.
Ruyslinck is op verschillende gebieden tegelijk actief als schrijver. Nadat hij al een tiental verhalenbundels en romans gepubliceerd had, verschijnen in 1971 zijn parapoëtische
| |
| |
montages Neozoïsch. Het zijn twintig niet alle even geslaagde fragmenten, waarin hij zijn wrevel en ergernis uitspreekt over zijn wereld, zijn land, de mensen rondom hem. Tussen 1967 en 1970 schrijft hij geregeld kronieken over politieke en sociale problemen in het tijdschrift Vrede, reportages en reisverslagen in kranten en in Snoeck's Literaire Almanak. Voor de BRT maakt hij vertalingen van hoorspelen uit het Frans, het Engels en het Duits. Zelf schrijft hij een hoorspel dat bekroond wordt: ‘De corridor’. Hij houdt lezingen onder andere over ‘Drek- en driftliteratuur’ (1965), maar ook over de vraag of kunstenaars een zesde zintuig bezitten. Hij schrijft een toneelstuk ‘De krekelput’, dat door het Gentse Arca Theater zes weken lang gespeeld werd in 1971, maar waarvan de tekst nooit werd gepubliceerd. In de jaren na 1970 moeten daar nog een aantal inleidingen in kunstboeken aan toegevoegd worden, een documentaire over dierenmishandeling (In naam van de beesten - 1976) en een monografie over de Vlaamse portrettist Valentijn Van Uytvanck (1896-1950), voor wie schrijvers uit noord en zuid en ook schilders en musici met internationale faam model stonden. Hoewel Ruyslinck zich schrijvend op uiteenlopende domeinen beweegt, impliceert dat niet de aanwezigheid van een breed spectrum van thema's in zijn eigenlijke romans.
Op de meer introspectieve romans na, zoals bijvoorbeeld Het ganzenbord (1974) en Op toernee met Leopold Sondag (1978) waarin de autobiografische elementen explicieter aanwezig zijn, kan men alle overige romans van Ruyslinck, vanaf De ontaarde slapers (1957) tot en met Wurgtechnieken (1980) maatschappijkritische romans noemen.
| |
Ontwikkeling
Aanvankelijk creëert Ruyslinck romanpersonages die een marginaal bestaan leiden, deels door hun onmacht (bijvoorbeeld Silvester en Margriet in De ontaarde slapers, Casimir Roseboom in Het dal van Hinnom (1961)), deels door hun uitstoting uit een corrupte en hypocriete maatschappij waarin ze hun integriteit wensen te bewaren (bijvoorbeeld Basile Jonas in Het reservaat (1964)). In deze romans schildert Ruyslinck op dramatische wijze met soms pathetische accenten de vereenzaming van de mens en de sociale onrechtvaardigheid die de ongelijkheid in stand houdt tussen de klasse van de zwakke verdrukte paria's en de klasse van de kapitalistische
| |
| |
machthebbers. De erg bewogen en soms barokke toon in de aanklacht van het onrecht zal Ruyslinck afwisselen met ironische en persiflerende (ver)tekeningen van actuele toestanden en tendensen in onze samenleving. Dat is het geval in het satirische boek De Karakoliërs (1969) over het officiële vijfdaagse bezoek van de zwarte president van de onaanzienlijke republiek Sukadië aan het land van de Karakoliërs, in casu België. Dat blijkt ook in De paardevleeseters (1965), een verhaal over de ongebreidelde bouwlust en slechte architecturale smaak van de Belgen. Naar verluidt kende de Russische vertaling ervan, verschenen in Novyj Mir in 1967, veel succes.
De novelle De stille zomer (1962), de korte roman Golden Ophelia (1966) en de satire Het ledikant van Lady Cant (1968), waarin Ruyslinck een bepaald type van naoorlogse romanfiguur op de korrel neemt, getuigen eveneens van een mildere en meer speelse reactie op het maatschappelijk onrecht en de collectieve verdwazing dan Het dal van Hinnom of Het reservaat.
Enigzins apart van de tot nog toe vermelde werken staat Wierook en tranen (1958) dat in 1980 aan zijn 18de druk toe was. De oorlog als traumatiserend gebeuren, al aanwezig in De ontaarde slapers op het vlak van de herinnering, staat in Wierook en tranen centraal. Daarmee verbonden wordt het in de titel gesuggereerde conflict tussen God (‘wierook’) en de lijdende, door religieuze twijfels verscheurde mens (‘tranen’).
In 1970 publiceert Ruyslinck De apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen dat door de kritiek op zeer uiteenlopende wijze werd ontvangen. L. Geerts in De Nieuwe noemde het een knap episch feuilleton, terwijl P. van Eeten in Nieuwe Rotterdamse Courant het als kitsch met bijbelsaus betitelde. Episch is dit wat onderschatte boek zeker: door zijn structuur - achttien korte hoofdstukken die de queeste beschrijven van de impotente Groll naar zijn oorsprong en naar de vrouw die van hem zal houden - vertoont het verwantschap met de picareske roman. Anderzijds geven de symbolische namen van de personages en de afwezigheid van concrete plaats- en tijdsaanduidingen aan het verhaal een allegorisch karakter. En door de tegenstelling tussen de ‘Bewoonbaarheid’, d.i. de
| |
| |
gevestigde orde, steunend op macht en geweld, en de wereld van in hun bestaan voortdurend bedreigde verdrukten en machtelozen sluit De apokatastasis ook duidelijk aan bij de problematiek van Het reservaat.
In zijn analyse van de paria-figuur in het oeuvre van Ruyslinck heeft A. de Bruyne erop gewezen dat behalve de om fysische, psychische, sociale, raciale en andere redenen gediscrimineerde, uitgebuite en tenslotte geëlimineerde paria in vele verhalen een sterke paria-figuur optreedt om zijn medeparia's in bescherming te nemen. Dat is bij uitstek het geval in de figuur van padre Gustavo, de Vlaamse priester in De heksenkring (1972), die moeizaam maar onvermoeibaar ploetert voor de lotsverbetering van de bewoners van de ‘villas miserias’ aan de rand van Buenos Aires en die aan zijn streven om deze wereld bewoonbaar te maken voor alle mensen ten onder gaat. In de figuur van Leopold Sondag, de joodse moralist en cultuurfilosoof uit Op toernee met Leopold Sondag (1978) heeft Ruyslinck aan de tegenstander van ‘de ongrijpbare machten van het kwaad, de machiavellisten en plutokraten die de wereld trukeerden’ (p. 304) meer weerbaarheid gegeven door de paria-beschermer de status van filosoof te verlenen en hem te plaatsen in het rijtje van Socrates, Galileï, Voltaire, B. Russell. Hoewel hij het gelijk duidelijk aan zijn kant heeft, zal Leopold Sondag in het proces tegen een hoogleraar in de criminologie en CIA-agent, die zijn ambt en wetenschappelijke status politiek misbruikt heeft, toch veroordeeld worden ‘bij ontstentenis van bewijskracht’.
De paria in al zijn fysieke en psychische ellende treedt nogmaals naar voren in de geluidsneuroticus Rembert Cox, hoofdfiguur van De sloper in het slakkehuis (1977), terwijl in Wurgtechnieken (1980) de antagonist van de paria, namelijk een gewezen Boliviaanse beroepsfolteraar het hoofdpersonage is. Dat deze moordenaar niet gestraft wordt is conform de overtuiging van de auteur: er zijn nog geen tekens te bespeuren dat deze wereld ‘waarin zowel het geweld als het lijden dat erdoor opgeroepen wordt steeds meer geperfectioneerd worden’ (p. 63) al aan bezinning toe zou zijn.
| |
| |
| |
Visie op de wereld
Uit de beknopte beschrijving van de themata en motieven in zijn literaire oeuvre kan duidelijk worden afgeleid dat het individu in Ruyslincks wereldbeeld centraal staat. Dat individu streeft naar een authentiek bestaan in vrijheid en heeft daarom een afkeer van alle vormen van maatschappelijke en politieke dwang, van indoctrinatie door de media of van betutteling door welke ideologie of religie dan ook. De Russische marionettenspeler Obrasov formuleert in Het ganzenbord deze visie vrij volledig als volgt: ‘Wie bepaalt in feite wat de mens is? Niet God, niet de psychologen, niet de filosofen en ook niet de ideologen, (...). De mens bepaalt zelf wat hij is, (...). De mens is meester over zijn eigen wezen en bestemming.’ (p. 191). Vanuit die overtuiging noemt Ruyslinck zich een geëngageerd auteur, die los van een politieke of kerkelijke gezindte, zich inzet voor de miskende mens (en in zijn documentaire In naam van de beesten (1976) ook voor het mishandelde dier). Geregeld fulmineert hij tegen de gevoelsafschaffers, de pur sang rationalisten en technocraten die uiteindelijk de mens vervreemden van zichzelf, van de anderen en van de kunst in al haar uitingsvormen. Maar omdat schrijven in dat perspectief vaak een schrijven tegen de bierkaai betekent, geeft Ruyslinck in zijn romans dikwijls ook uiting aan cultuurpessimisme, onheilsprofetisme en een niet geringe scepsis ten aanzien van de pogingen om het menselijk bestaan zin te geven. Dat Ruyslincks visie op de wereld uiteindelijk niet deterministisch is en dat hij wel degelijk de hoop koestert dat het ideaal in de toekomst verwezenlijkt kan worden, kunnen we lezen in zijn nieuwjaarswens van 1979: ‘Ons spreken is nog niet voltooid, de woorden zijn er maar de taal komt later, verhelderd en wie weet vermooid. Ons praten is nog steeds eenmanstheater, wij fladderen gekortwiekt en gekooid van droom naar spel en spelen wensen. Maar wacht totdat ons denken
dooit, dan worden wij verbaal herboren mensen - je zult het zien, we leren 't ooit.’
| |
Kunstopvatting
Naar aanleiding van Ruyslincks lezing ‘Drek- en driftliteratuur’ (1965) schreef B. Kemp dat Ruyslinck de ‘creatieve moraliteit’ tot de hoeksteen van zijn kunstenaarschap maakt. Enkele jaren later wordt dat bevestigd in een interview met F. Auwera (1969) waarin Ruyslinck met klem verklaart dat zijn
| |
| |
geschriften ontstaan uit de verwondering, de verbijstering en de toorn van het protest, zodat zijn boeken de kreet zijn van een bewuste marginale enkeling die geen hulp verwacht van een collectief verzet. In De stille zomer laat Ruyslinck de ik-figuur op de vraag waarom hij schrijft antwoorden: ‘Omdat ik het gevoel had, dat ik, door die boeken te schrijven, aan de enige, tijdeloze waarheid meewerkte.’ Schrijven betekent dus voor Ruyslinck waarheid stichten en ethisch besef bijbrengen in een wereld waarin de leugen en het bedrog niet meer te overzien lijken. De vraag hoe hij staat tegenover de hedendaagse kunstvormen, beantwoordt Leopold Sondag met een nieuwe vraag: ‘Waarom wordt het Centre Pompidou door een neofiele elite tot kunstwerk verheven en de buizenstellages in de filmstudio's niet? De bepaling van kunst berust blijkbaar op vage afspraken tussen mensen die hun creatieve onmacht hebben gecompenseerd met een diploma van kunstgeschiedenis of de exploitatie van een kunstgalerij.’ (Op toernee met Leopold Sondag, pp. 74-75).
Voor zijn tijdgenoten-romanschrijvers die therapeutisch schrijven, kan Ruyslinck weinig of geen waardering opbrengen. Nochtans gaat hij zich in De verliefde akela (1973) ook in het schrijvers-ik verdiepen, een trend die doorzet in Het ganzenbord en Op toernee met Leopold Sondag.
| |
Stijl
‘Het klinkt pedant, maar ik schijn een rijk, geschakeerd en correct Nederlands te schrijven’, verklaarde Ruyslinck in Vrij Nederland in 1979. Dat dit niet altijd zo geweest is, kan men nalezen in een artikel van M. van de Velde, die de eerste met de tweede druk van De ontaarde slapers vergeleken heeft om na te gaan welke Zuidnederlandse elementen op morfologisch, lexicaal en syntactisch vlak uit de tweede druk geweerd werden, opdat Ruyslincks taalgebruik zou beantwoorden aan de standaardnorm. De waardering voor Ruyslincks taalhantering is echter vrij vlug algemeen geworden, zodat A. Demedts in zijn recensie van Alle verhalen (1979) terecht concludeert dat Ruyslinck een mooi en gespierd Nederlands schrijft, waarin een bewonderenswaardige synthese tussen de taal van noord en zuid werd bereikt. Opvallende kenmerken van Ruyslincks taal zijn de naar het barokke neigende schrijfwijze, de voorkeur voor een uitgesponnen metaforiek
| |
| |
en het gebruik van jargon en van woorden en uitdrukkingen uit vreemde talen. Vooral met betrekking tot De sloper in het slakkehuis heeft meer dan één criticus gewaarschuwd voor woordenbombast, het imponeren door zeldzame, vooral wetenschappelijke woorden, het afglijden naar een gemaniëreerde en gekunstelde stijl. Ook in Wurgtechnieken worden woorden en uitdrukkingen uit het medisch jargon kwistig rondgestrooid.
Uit zijn oeuvre in zijn geheel blijkt dat Ruyslinck zeer veel taalregisters beheerst en op overtuigende wijze gebruikt bij het vorm geven aan zijn verhaalstof.
| |
Techniek
Bij herhaling heeft Ruyslinck uiteengezet hoe een verhaal of een roman bij hem meestal ontstaat uit een titel. Nadien componeert hij in zijn geheugen de eerste zinnen en zelfs bladzijden en pas dan zet hij zich aan het schrijven, waarbij het boek zijn eigen structuur verder opdringt. Wel maakt hij daarbij gebruik van zogenaamde ‘cartons’, knipsels die hij aanlegt over al wat hij gelezen heeft en denkt ooit eens te kunnen gebruiken. Zijn maatschappijkritische verhalen en romans schrijft hij veelal in de derde persoon (Wierook en tranen en De stille zomer zijn echter in de ik-vorm geschreven), meestal in een rechtlijnige chronologie en met weinig flashbacks. Omdat hij geen langzame psychologische ontwikkelingen schetst is de verteltijd meestal kort. Bij de meeste verhalen en romans hoort ook een anticlimax.
De meer introspectieve en autobiografische romans zijn in de ik-vorm geschreven, waarbij de verhalende ik-persoon voor het eerst samenvalt met de auteur in Het ganzenbord. De verliefde akela, Het ganzenbord en Op toernee met Leopold Sondag vertonen frequenter flashback en inwendige monologen.
Door de soms sterke morele betrokkenheid van de auteur bij de lotgevallen van zijn personages kan het gebeuren dat die teveel de spreekbuis van de auteur zijn en te weining zelfstandige figuren. Het procédé van het werken met knipsels kan, zoals bijvoorbeeld in De sloper in het slakkehuis en Op toernee met Leopold Sondag leiden tot een teveel aan citaten of anekdoten wanneer de auteur zich bij de selectie van zijn materiaal onvoldoende beperkt.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
In een interview met Wim Zaal, eind 1980, zei Ruyslinck dat wel zeventig procent van zijn werk autobiografisch is, maar altijd verpakt in een verhaal waardoor zijn persoonlijke ervaring in een universeler verband kan worden opgetild. Verwijzingen naar biografische feiten zoals een wekenlang verblijf als kleine jongen met een etterende pneumonie in het ziekenhuis, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met de vlucht naar Frankrijk, het lucht bombardement van Mortsel in 1943 dat zijn ouderlijk huis in puin legde, de plotselinge dood van zijn enige broer in 1948, zijn reizen naar Argentinië en Oost-Europa, zijn activiteiten in verband met de dierenbescherming, zijn grote belangstelling voor de muziek kan men op verschillende plaatsen in zijn oeuvre aanwijzen. Maar de biografische feiten worden pas functionele elementen in het verhaal vanaf Het ganzenbord (1974).
| |
Traditie
Ruyslinck heeft in een interview met F. Auwera van 1973 uit een aantal tegenstellingen volgend zelfportret opgebouwd: ‘(...) ik ben een redelijke gevoelsmens, een libertijnse moralist, een verdraagzame revolutionair, een bedachtzame quichote, een agressieve pacifist, een vrijzinnig mysticus, een matrimoniale polygaam, een realistische romanticus, een sociaal gericht individualist’. Deze zelfbeschrijving zou in Ruyslinck een naar Elsschot verwijzende Boorman-Laarmans-gespletenheid kunnen doen vermoeden, wat hem als auteur een plaats geeft in de traditie van het realisme met een romantische component als uitlaatklep. Eigenlijk is Ruyslinck, zeker in zijn eerste romans, vooral een naturalist die ervan overtuigd is dat we met z'n allen geconditioneerd zijn door afstamming, milieu en opvoeding en door de rol die wij dikwijls gedwongen moeten spelen. Ook zijn moralisme en zijn scherpe observatie van de fysieke lelijkheid van de mens passen perfect in die naturalistische context. Hetzelfde geldt voor zijn cultuurpessimisme en zijn ontkenning van enige doelgerichtheid in het menselijk bestaan. Maar onmiskenbaar is ook de romantische component in zijn oeuvre. In De verliefde akela neigt die naar de nog net bedwongen exaltatie, terwijl de auteur in de liefdesrelatie van Thomas Belser met de veel jongere parfumverkoopster Regina September in
| |
| |
sommige passages van Op toernee met Leopold Sondag ook maar net aan het drakerige ontsnapt.
| |
Verwantschap
Doordat Ruyslinck in vele romanfiguren de mens belichaamt die lijdt aan de contradictie tussen zijn feitelijk tekort en zijn oneindig verlangen, wordt zijn werk wel eens in verband gebracht met dat van Dostojewski. De mysterieuze sfeer van een aantal verhalen en novellen doet anderen verwijzen naar Jacques Hamelink. In onze contemporaine literatuur is Ruyslinck echter het meest verwant met dein 1970 gestorven Roger van de Velde. De verhalen van Van de Velde zijn een verweerschrift en de vertaling in woorden van een hunkering naar menselijke communicatie, die eveneens kenmerkend is voor vele personages van Ruyslinck. Dat verlangen naar communicatie krijgt bij Van de Velde literair gestalte in het motief van de vreemdeling. En is uit wat voorafgaat nu niet precies gebleken dat de paria de centrale figuur is in Ruyslincks oeuvre? Roger van de Velde gebruikte graag niet-alledaagse woorden en als men zijn verhalen leest, krijgt men vaak de indruk dat hij een wereldbibliotheek met zich meedraagt waaruit hij naar believen kan citeren. Hetzelfde kan ook gezegd worden van Ward Ruyslinck. Zonder dat de authenticiteit van deze twee auteurs ook maar in het gedrang komt, kan gewezen worden op een thematische en stilistische verwantschap die te frappant is om ze niet te noemen.
| |
Kritiek
Bij het verschijnen van de eerste prozawerken van Ruyslinck was de reactie van de critici verdeeld. J. Greshoff noemde De ontaarde slapers een boedelstaat van alle denkbare ellenden en M. Roelants beklaagde zich erover een woordenboek nodig te hebben bij de lectuur van Het dal van Hinnom, terwijl Knuvelder zich dood heeft geërgerd aan het antiklerikalisme in die roman. Daartegenover staat de uitgesproken waardering van K. Fens voor Wierook en tranen en Wim Hazeu voor De madonna met de buil. Het reservaat is unaniem lovend ontvangen. De satirische romans (De Karakoliërs, Golden Ophelia, Het ledikant van Lady Cant), die op de sociale romans volgden, werden over het algemeen minder hoog aangeslagen. De heksenkring werd echter opnieuw als een hoogtepunt beschouwd. Van de romans die daarna geschreven zijn, wordt in de kritiek meer en
| |
| |
meer afstand genomen. Behalve aan de eerder genoemde stijltics en aan het gebrek aan inhoudelijke vernieuwing, ergeren de recensenten zich aan de rancuneuze en nogal zelfingenomen toon van zijn latere werk.
| |
Publieke belangstelling
Ruyslinck bezit, hoe dan ook, een grote lezerskring. Vooral zijn vroegere werk behoorde jarenlang tot de best verkopende Vlaamse romans en is nog altijd, vooral in Vlaanderen, populair in de middelbare scholen. Die populariteit - en niet enkel bij de schoolgaande jeugd - heeft ongetwijfeld te maken met zijn betrokkenheid bij de problemen van deze tijd en met zijn vermogen ethische standpunten in boeiende verhalen aan te bieden.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In de verhalen en romans die Ward Ruyslinck na 1980 gepubliceerd heeft, blijft de gevoelsmens het centrale personage. De openingszin van De boze droom het medeleven (1982) kan als de vaste toonzettting van zijn proza gelezen worden: ‘Dit is het sombere verhaal van een vreedzame, beschaduwde, naar binnen gekeerde eenling die onder een zware gevoelslast gebukt ging en verteerd werd door medeleven.’ Onveranderd zijn ook de pogingen tot verzet van de personages tegen de materialistische, gerobotiseerde samenleving, die geregeerd wordt door meedogenloze rentmeesters en zelfgenoegzame gevoelsafschaffers.
| |
Relatie leven/werk
Thematisch treedt er dus geen wijziging of vernieuwing op ten aanzien van het eerdere oeuvre, wel worden de autobiografische elementen talrijker en krijgt het schrijven voor Ruyslinck meer nog dan voordien een therapeutisch karakter.
In De uilen van Minerva (1985) klaagt hij de bekrompenheid, ondeskundigheid en profiteursmentaliteit aan van de Antwerpse bureaucraten die hij tot zijn vervroegde pensionering in 1984 collega's heeft moeten noemen. Zelf noemt de ik-figuur in die sleutelroman zich een gespletene in een ambtelijke worm en een letterkundige leeuw. De revanche van de gekrenkte schrijver is geen spitse satire van het establishment geworden, maar een wat klagerig poneren van het eigen gelijk. Wel ontroerend en aangrijpend zijn de bladzijden waarin Ruyslinck zijn vader Leon portretteert en diens aftakeling en dood beschrijft.
| |
| |
Naast de vader zijn in Stille waters (1987) de extraverte oudere broer Roland en de in spreuken sprekende moeder nadrukkelijk aanwezig. Ruyslinck heeft in deze roman niet alleen de sfeer van de vooroorlogse jaren, maar ook de kinderwereld van zijn alter ego, de 8-jarige Mon De Belser, geloofwaardig en levensecht getekend.
Een uitgebreide briefwisseling van Ruyslinck met zijn Zeeuwse vriend Aarnout de Bruyne in de periode 1984-1988 leidde tot de publikatie van IJlings naar nergens (1989). Dit brievenboek met persoonlijke anekdotes en vaak pedant overkomende reflecties op literaire en maatschappelijke fenomenen illustreert nogmaals het in heel zijn oeuvre aanwezige cultuurpessimisme en een nauwelijks beteugelde citeerdrift.
| |
Kritiek
Het gebrek aan zelfrelativering en de presentatie van clichés als interessante denkbeelden werden door de kritiek in Noord en Zuid opgemerkt. De neerwaartse trend in de receptie van Ruyslincks proza sinds de jaren tachtig wordt erdoor bevestigd. Die is geenszins omgebogen met de publikatie van De speeltuin (1992), een roman in briefvorm, geschreven samen met Monika Lo Cascio. De speeltuin is een afrekening, niet alleen met het huwelijk als instituut, maar ook met de concrete partners, die in beider echtelijke tragedies zonder pardon en rancuneus naar het verdomhoekje worden verwezen. P.M. Reinders kwam in NRC Handelsblad tot het volgende besluit: ‘Het hele boek door is de toon ernaast. Wat ontroerend had kunnen zijn, is plat, wat fel had kunnen zijn, is gezeur, wat geestig had kunnen zijn, is zouteloos.’
In De Nieuwe schreef Jan Lampo dat Ruyslincks engagement voor de gevoelsmens, die in onze maatschappij onderdrukt wordt, op zichzelf aan de smalle kant is. ‘De conflicten in de romans van Ward Ruyslinck zijn slechts maatschappelijk in zoverre je de hoofdpersoon-gevoelsmens kunt situeren als vertegenwoordiger van een machteloze kleinburgerij, wier morele waarden heden ten dage sterk aan geldigheid hebben ingeboet.’
| |
Ontwikkeling
Die kleinburgerij komt in Ruyslincks meest recente roman De claim van de duivel (1993) weer uitgebreid aan het woord via het personage van de gefrustreerde schrijver. Geïnspireerd
| |
| |
door filmsuccessen als ‘The silence of the lambs’ en ‘Basic Instinct’ wil het hoofdpersonage een thriller schrijven die meteen een kassucces is, hoewel hij beseft een gekwelde geest te zijn, een miskend kunstenaar, door zijn vrouw in de steek gelaten, door andere vrouwen geschuwd en door uitgevers afgescheept. Het genre van de misdaadroman heeft Ruyslinck eerder al beoefend in Wurgtechnieken. In De claim van de duivel vervlecht hij een erg doorzichtige intrige met een bijna even voorspelbare kritiek op het actuele schrijverslandschap en de uitgeverswereld. Een zin als ‘Het was een vreemde, sinistere avond, vervuld van dodelijke uitlaatgassen, duistere driften en verborgen menselijk leed’ (p. 15) kan dan geïnterpreteerd worden als een ironisering van het genre. Hoe dan ook, de lezer van De claim van de duivel hinkt op twee gedachten: als het een persiflage is, waarom dan zo bloedserieus, als het geen persiflage is, wat is het dan wel?
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Niet vermeld zijn de verhalen verschenen in Het Vlaamsche Land (1942-1943) en de gedichten en essays verschenen in Het Daghet, Nieuwe Stemmen, Dietsche Warande en Belfort (1947-1955), de kronieken in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (vanaf 1958) die geen rechtstreeks verband hebben met zijn literair oeuvre, de talrijke inleidingen die Ruyslinck schreef voor foto- en kunstboeken. Hiervoor en ook voor de zeer uitgebreide secundaire bibliografie wordt verwezen naar de monografie van Aarnout de Bruyne, Ward Ruyslinck, Nijmegen-Brugge 19802, pp. 113-141.
Ward Ruyslinck, In memoriam fratris. 1948, in eigen beheer, GC. |
Ward Ruyslinck, De citer van Tijl. Nederokkerzeel 1951, De galerij der jongeren, GB. |
Ward Ruyslinck, Het huis onder de beuken. Nederokkerzeel 1952, De galerij der jongeren, GB. |
Ward Ruyslinck, De essentie van het zwijgen. Evere 1953, De galerij, GB. |
Ward Ruyslinck, Fanaal in de mist. Het epos van een paria. Antwerpen 1956, Die poorte, GC. |
Ward Ruyslinck, Geluiden. In: Jan Walravens (Ed.), Vijfde kolom. Jong Vlaams proza. Brussel 1957, Manteau, pp. 66-77, V. |
Ward Ruyslinck, De ontaarde slapers. Brussel 1957, Manteau, N. |
Ward Ruyslinck, Het waaklicht. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 102, nr. 8, oktober 1957, pp. 461-480, V.
Ook in: Moderne Vlaamse verhalen. Utrecht-Antwerpen 1960, Het Spectrum, pp. 185-207. |
Ward Ruyslinck, Wierook en tranen. Brussel-Den Haag 1958, Manteau, N. |
Ward Ruyslinck, De madonna met de buil. Brussel-Den Haag 1959, Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck, Oorzaken van een desertie. In: Elseviers Weekblad, 16-4-1960, E. |
Ward Ruyslinck, Het dal van Hinnom. Brussel-Den Haag 1961, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De stille zomer. Brussel-Den Haag 1962, Manteau, VB.
Vanaf de 3de druk verschijnt De stille zomer afzonderlijk, de andere verhalen als De oeroude vijver, Brussel-Den Haag 1966, Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck, Het reservaat. Brussel-Den Haag 1964, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De paardevleeseters. Brussel-Den Haag 1965, Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck, Drek- en driftliteratuur. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 110, nr. 6, juli-aug. 1965, pp. 432-439, E. |
Ward Ruyslinck, Kees Fens gooit een fens(ter) op flaanderen open. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 110, nr. 8, okt. 1965, pp. 587-590, Polemiek. |
Ward Ruyslinck, Golden Ophelia. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Het ledikant van Lady Cant. Brussel-Den Haag 1968, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Zelfportret van een satiricus in een beslagen spiegel. In: Heibel, jrg. 4, nr. 5, 1968, pp. 2-18, E. |
| |
| |
Ward Ruyslinck, De Karakoliërs. Brussel-Den Haag 1969, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen. Brussel-Den Haag 1970, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De bomtrechter. In: Meyers, Gaan waar de woorden gaan. Den Haag 1970, Van Goor en Zonen, V. |
Ward Ruyslinck, Neozoïsch. Parapoëtische montages. Brussel 1971, Manteau, GC. |
Ward Ruyslinck, Constant Permeke. In: Albert Smeets, Van Ensor tot Permeke. Tielt-Utrecht 1971, Lannoo, pp. 169-185, E. |
Ward Ruyslinck, Buenos dias uit Buenos Aires. In: Snoeck's Literaire Almanak 1971, pp. 60-75, Reportage. |
Ward Ruyslinck, Zelfportret. In: Schrijvers in de spiegel. Amsterdam-Brussel 1971, Paris-Manteau, pp. 41-42. |
Ward Ruyslinck, De heksenkring. Amsterdam-Brussel 1972, Paris-Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Uitspraken in opspraak. Aforismen. Samengesteld door Wim van Dijk. Amsterdam-Brussel 1972, Paris-Manteau, Bl. |
Ward Ruyslinck, Taal. In: L. Craeybeckx, Sluipmoord op de spelling. Amsterdam-Brussel 1972, Elsevier, pp. 89-91, E. |
Ward Ruyslinck, De verliefde akela. Amsterdam-Brussel 1973, Paris-Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck, Monologion (breve) sive Confessio Fabulatoris. In: Provocatie en Inspiratie. Liber Amicorum Leopold Flam. Antwerpen 1973, Ontwikkeling, pp. 348-354, E. |
Ward Ruyslinck, Het ganzenbord. Brussel 1974, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De blokkering van het geweten. In: De Pijnbank. Amsterdam 1974, Contact & Amnesty International, pp. 109-118, E. |
Ward Ruyslinck, Modellen voor een wereldvrede. In: Tijdschrift voor Diplomatie, nr. 4, december 1974, pp. 135-139, E. |
Ward Ruyslinck, In naam van de beesten. Brussel 1976, Manteau, Documentaire. |
Ward Ruyslinck, Valentijn van Uytvanck. Brussel 1977, Manteau, Monografie. |
Ward Ruyslinck, De sloper in het slakkehuis. Amsterdam-Brussel 1977, Paris-Manteau, R. |
R. De Belser, Huldiging van Marnix Gijsen. In: Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent 1977, pp. 160-167, E. |
Ward Ruyslinck, Op toernee met Leopold Sondag. Brussel-Amsterdam 1978, Elsevier-Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Morsen met leven. In: Dierproeven in de moderne samenleving. Deventer 1978, Ank-Hermes, pp. 152-163, E. |
Ward Ruyslinck, Het Vlaamse dorp in de grafiek. In: Bert Peleman, Het dorp in de kunst. Antwerpen 1978, Esco-Books, pp. 15-25, E. |
Ward Ruyslinck, Alle verhalen. Brussel-Amsterdam 1979, Elsevier-Manteau, VB. |
| |
| |
R. De Belser, Een evaluatie van Baekelmans' stijlconceptie. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, afl. 1. Gent 1980, pp. 34-39, E. |
Ward Ruyslinck, Wurgtechnieken. Brussel-Amsterdam 1980, Elsevier-Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Open brief aan de gevoelsafschaffers. Brussel-Amsterdam 1981, Elsevier-Manteau, N.V.T.-cahier, nr. 1, E. |
Ward Ruyslinck, De boze droom het medeleven. Antwerpen-Amsterdam 1982, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Antwerpen in oude gravures. Antwerpen-Bussum 1982, Standaard, E. |
Ward Ruyslinck, Leegstaande huizen. Antwerpen 1983, Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck, Open beeldboek. Verzamelde opstellen over plastische kunsten. Antwerpen 1983, Manteau, EB. |
Ward Ruyslinck, De uilen van Minerva. Antwerpen 1985, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Verkenners. Antwerpen-Amsterdam 1986, Manteau, V. |
Ward Ruyslinck, Stille waters. Antwerpen-Amsterdam 1987, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, Hunkerend gevangen. Baarn 1988, de Prom, GB. |
Ward Ruyslinck, IJlings naar nergens. Antwerpen-Amsterdam 1989, Manteau, Br. |
Ward Ruyslinck, De beste verhalen van WardRuyslinck. Antwerpen-Amsterdam 1989, Manteau, VB. |
Ward Ruyslinck en Monika Lo Cascio, De speeltuin. Antwerpen-Amsterdam 1992, Manteau, R. |
Ward Ruyslinck, De claim van de duivel. Antwerpen-Amsterdam 1993, Manteau, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Een boedelstaat van alle denkbare ellenden. In: Het Vaderland, 17-8-1957. (over De ontaarde slapers) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen. Zeist 1961, pp. 166-170. (over De ontaarde slapers en Wierook en tranen) |
M. Roelants, Hoe lelijker hoe mooier. In: Elseviers Weekblad, 16-12-1961. (over Het dal van Hinnom) |
L. Scheer, Dossier tegen de ‘God van de wormen’. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 107, nr. 8, oktober 1962, pp. 587-605. (over Het dal van Hinnom) |
J. de Ceulaer, Ward Ruyslinck. De stem van het geweten. In: J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Tweede reeks, Antwerpen 1962, pp. 65-70. (interview) |
José Boyens, Ward Ruyslinck, een sobere barokauteur. In: Jeugd en cultuur, jrg. 8, nr. 8/9, mei-juni 1962, pp. 351-358 en 392-397. (over De madonna met de buil) |
B.F. Van Vlierden, De wereld st.... In: Streven, jrg. 17, nr. 5, februari 1963, pp. 450-454. (over De stille zomer) |
B.F. Van Vlierden, Het achterhoedegevecht van W. Ruyslinck. In: Streven, jrg. 17, nr. 10, juli 1964, pp. 963-967. (over Het reservaat) |
R. Gysen, Vraaggesprek met Ward Ruyslinck. In: Sodipa (Maandblad voor het personeel van de stad Antwerpen), jrg. 13, mei 1965, pp. 163-167. |
C.J.E. Dinaux, Geëngageerde verhalen van Ward Ruyslinck. In: C.J.E. Dinaux, Weerklank, Hasselt 1965, pp. 123-130. (over De madonna met de buil, De oeroude vijver, Het dal van Hinnom) |
Tom Schalken, Ward Ruyslinck. Brugge 19661, 19722. (monografie) |
Paul de Wispelaere, Het dal van Hinnom. In: Paul de Wispelaere, Het Perzische tapijt. Amsterdam 1966, pp. 174-182. |
L. Scheer, Kennismaken met Ward Ruyslinck ‘De ontaarde slapers’. Brussel-Den Haag 1967. (noten en vragen voor middelbare scholieren) |
L. Gillet, Het ‘electisch humanisme’ van W. Ruyslinck. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 33, nr. 3, 1967, pp. 297-302. (over onder meer het verband tussen mens en schrijver) |
Paul de Wispelaere, Golden Ophelia. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog. Den Haag-Brussel 1968, pp. 87-91. |
L. Scheer, Ward Ruyslinck houdt de lezer aan het lijntje. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 113, nr. 9, november 1968, pp. 705-708. (over Het ledikant van Lady Cant) |
Fernand Auwera, Ward Ruyslinck. In: Fernand Auwera, Schrijven of schieten? Antwerpen- Utrecht 1969, pp. 111-120. (interview) |
Astère Michel Dhondt, Ruyslincks nieuwe roman: satire op België. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 26-7-1969. (over De Karakoliërs) |
C.G.L. Apeldoorn e.a., Ward Ruyslinck. Wierook en tranen. Purmerend 1970, Nederlandse Keur, dl. 60. |
Peter van Eeten, Kitsch met bijbelsaus. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 15-8-1970. (over De apokatastasis) |
Ward Ruyslinck, De pogrom. De stemmer. De sneeuwbui. Met commentaar en aantekeningen door Frans Heymans. Leuven 19762, Caleidoscoop der Nederlandse Letteren. (biografische, thematische en bibliografische aantekeningen op pp. 55-70 |
L. Scheer, Röntgens van Ward Ruyslinck. Amsterdam-Brussel 1972. (psychoanalytische benadering van auteur en werk) |
Hugo Brems, Een mospoliep. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 117, nr. 5, juni 1972, pp. 390-391. (over Neozoïsch) |
| |
| |
Hugo Bousset, De wederoprichting aller dingen. In: Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen. Brugge 1973, pp. 153-157. (over De apokatastasis) |
Marc van de Velde, Iets over taalzuivering en taalgebruik. In: G. Geerts, Aspekten van het Nederlands in Vlaanderen. Leuven 1974, pp. 207-215. (over verschillend taalgebruik in eerste en tweede druk van De ontaarde slapers) |
C.J.E. Dinaux, e.a., Ward Ruyslinck. Biografie. Bibliografie. Beschouwingen. Brussel-Den Haag 1974, Profielreeks. |
Jos de Man, De lichte schizofrenie van Ruyslinck. In: Jos de Man, Ik ga altijd uit de weg voor een andere ezel. Amsterdam-Brussel 1975, pp. 13-24. (interview) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Ward Ruyslinck. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim. Gesprekken met schrijvers. 's-Gravenhage 1975, pp. 185-212. (interview) |
J.E. Daele, Omtrent Wierook en tranen van Ward Ruyslinck. Brussel - Den Haag 1975. |
Marcel Janssens, Een ganzenspel van Ward Ruyslinck. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 120, nr. 4, mei 1975, pp. 292-297. (over Het ganzenbord) |
J. Florquin, Ten huize van Ward Ruyslinck. In: J. Florquin, Ten huize van... 12e reeks, Leuven 1976, pp. 164-212. (interview) |
J.E. Daele, Omtrent de Ontaarde Slapers van Ward Ruyslinck. Brussel-Den Haag 1976. |
Maarten 't Hart, Vivisectie op de dierenbeul. Teveel pathetiek van Ruyslinck. In: Vrij Nederland, 27-3-1976. (over In naam van de beesten) |
Aarnout de Bruyne e.a., Gewikt en gewogen. Brussel-Den Haag 1977, met daarin:
- | Aarnout de Bruyne, De paria op weg van buiten- naar binnenwereld, een weg tot een indeling van Ward Ruyslincks oeuvre, pp. 5-44; |
- | Willy Coolsaet, Ward Ruyslinck metafysich drama van absolute zinloosheid (over De ontaarde slapers en De heksenkring), pp. 45-67; |
- | Bernard Kemp, Ward Ruyslinck en de ‘creatieve moraliteit’, pp. 68-84; |
- | Lieve Scheer, Medemens en maatschappij bij Ruyslinck, pp. 85-98; |
- | Ludo van den Wijngaert, Ward Ruyslinck: Totaal-zijn door kosmische religiositeit (over Ruyslincks kritiek op de Westerse cultuur), pp. 99-112; |
- | Paul de Wispelaere, Drie facetten van Ruyslinck: sociale kritiek, romantiek en relativerende ironie (over De heksenkring, De verliefde akela, Het ganzenbord), pp. 113-125. |
|
Marcel Janssens, Ward Ruyslinck. Antwerpen 1977. (monografie) |
Fred de Swert, Ward Ruyslinck. In: Fred de Swert, Zes auteurs in beeld. Antwerpen-Utrecht 1977, pp. 76-102. (over Ruyslincks Oeuvre en een analyse van ‘De oeroude vijver’), |
Jan Uyttendale, Omtrent Het Reservaat van Ward Ruyslinck. Brussel-Amsterdam 1977. |
J. van Bergen en H.A. Poolland, Het reservaat. In: J. van Bergen en H.A. Poolland, Literama modern. Apeldoorn z.j. [1978], pp. 53-59. (over thematiek, verhaaltechniek van Het reservaat en een samenvatting) |
R.F. Lissens, Begroeting van R. De Belser (Ward Ruyslinck) als lid van de Academie. In: Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent 1977, pp. 156-160. |
Hugo Bousset, Ward Ruyslinck - Het web van verdriet, (over De verliefde akela) - Geestelijke curetage. (over Het ganzenbord) In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge 1977, pp. 62-67 en 67-71. |
Albert Westerlinck, Nieuw werk van Ward Ruyslinck. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 123, nr. 2, februari 1978, pp. 120-124. (over De sloper in het slakkehuis) |
| |
| |
Eric Rinckhout, Ruyslinck op de wip tussen experiment en traditie: structurele aspecten van Het Dal van Hinnom. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, jrg. 20, nr. 1, 1978, pp. 60-68. |
L. Flam, Op toernee met Leopold Sondag. In: Tijdschrift van de Filosofische Kring Aurora, jrg. 3, nr. 12, 1978, pp. 4-11. (analyse van subjecten en object in Op toernee met Leopold Sondag) |
Joris Gerits, Ward Ruyslinck op toernee met zichzelf. In: Streven (VL), jrg. 32, nr. 4, januari 1979, pp. 73-75. (over Op toernee met Leopold Sondag) |
Piet Piryns, Het klinkt pedant, maar ik schijn een rijk, geschakeerd en correct Nederlands te schrijven. In: Vrij Nederland, 7-7-1979. (interview) |
J. Borré, Omtrent De stille zomer van Ward Ruyslinck. Brussel-Amsterdam 1979. |
Eric Rinckhout, Vooroorlogse kwaliteit: structurele aspecten van Ruyslincks De stille zomer. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, jrg. 20, nr. 2, 1979, pp. 6-13. |
Eric Rinckhout, Ruyslinck, Cox, Belser, Sondag en de andere vermommingen van Raymond de Belser. In: Yang, jrg. 15, nr. 89, 1979, pp. 101-116. (over De sloper in het slakkehuis en Op toernee met Leopold Sondag) |
Paul de Wispelaere, Het open en verkapte fascisme. In: Het Vaderland, 11-10-1980. (over Wurgtechnieken) |
Ab Visser, Geweld en cynisme. In: Leeuwarder Courant, 1-11-1980. (over Wurgtechnieken) |
Wim Zaal, Ward Ruyslinck: schrijven tegen de bierkaai. In: Elseviers Magazine, 22-11-1980. (interview) |
Marcel Janssens, Wurgtechnieken volgens Ward Ruyslinck. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 5, juni 1981, pp. 368-372. (over Wurgtechnieken) |
Daan Cartens (red.), Over Ward Ruyslinck. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage 1982. (over het hele oeuvre) |
Alstein, Nieuwe Ruyslinck: Boodschap zonder literaire waarde. In: De Nieuwe, 27-4-1982, pp. 20-21. (over De boze droom het medeleven) |
Aarnout de Bruyne, Schuilend in zijn weerloosheid. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 5, november-december 1982, pp. 743-745. (over De boze droom het medeleven) |
P. Sterckx, Ward Ruyslinck bundelde oude gravures van Antwerpen. In: De Nieuwe Gazet, 5-3-1983. (over Antwerpen in oude gravures) |
Marcel Janssens, Ward Ruyslinck en het medelijden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 128, nr. 5, juni 1983, pp. 372-376. (over De boze droom het medeleven) |
Jos Borré, Ward Ruyslinck: om het plezier van het schrijven. In: De Morgen, 12-11-1983. (over Leegstaande huizen) |
André Demedts, Humor en zijn keerzij. In: De Standaard, 26-11-1983. (over Leegstaande huizen) |
Wim Meewis, Ward Ruyslinck: Open beeldboek. In: Lektuurgids, jrg. 30, nr. 9-10, november-december 1983, pp. 470-471. |
Michel de Koning, Een mengsel van ironie en absurditeit. In: Brabants Nieuwsblad, 14-12-1983. (over Leegstaande huizen) |
Jooris van Hulle, Nieuwe verhalen van Ward Ruyslinck: Leegstaande huizen. In: Yang, jrg. 19, nr. 114, december 1983, pp. 85-86. |
Marcel Janssens, Ward Ruyslinck en het werkwoord schiften. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 129, nr. 2, februari 1984, pp. 133-136. (over Leegstaande huizen) |
R. van Passen, Ward Ruyslinck: Antwerpen in oude gravures. In: Boekengids, jrg. 62, nr. 4, juni 1984, p. 284. |
Wim Hazeu, Waarom is Ruyslinck uit de tuin der letteren gestoten? In: Hervormd Nederland, 23-6-1984. (over Leegstaande huizen) |
Ludo Bekkers, Schrijven over beeldende kunst. In: De Standaard, 25-8-1984. (over Open beeldboek) |
| |
| |
Marc Reynebeau, Omzien in wrok. De memoires van Ward Ruyslinck. In: Knack, 4-9-1985, p. 136. (over De uilen van Minerva) |
Jan Lampo, Ward Ruyslinck: autobiografische fictie. In: De Nieuwe, 5-9-1985. (over De uilen van Minerva) |
Wim Zaal, Een woedend boek van Ruyslinck. De stem van de monddode meerderheid. In: Elsevier, 7-9-1985. (over De uilen van Minerva) |
J. Huisman, Ward Ruyslinck in topvorm. In: Algemeen Dagblad, 21-9-1985. (over De uilen van Minerva) |
Jooris van Hulle, Ward Ruyslinck: Verkenners. In: Boekengids, jrg. 64, nr. 2, februari 1986, p. 146. |
Jacques Kersten, Ward Ruyslinck. In: Jaarboek Vlaamse literatuur 1986. Brussel 1986, pp. 145-158. (over De uilen van Minverva) |
Hugo Bousset, De uilen van Ward Ruyslinck. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 131, nr. 10, december 1986, pp. 763-765. (over De uilen van Minerva) |
Carlos Alleene, Ward Ruyslinck. In: Carlos Alleene, Schrijvers zijn ook maar mensen. Antwerpen-Amsterdam 1987, pp. 137-154. (interview over De boze droom het medeleven en De uilen van Minerva) |
Jacques Kersten, Stille waters van de jeugd. In: De Standaard, 26-9-1987. (over Stille waters) |
Wim Zaal, Een genadeloos zelfportret: Ward Ruyslinck over zijn kinderjaren. In: Elsevier, 26-9-1987. (over Stille waters) |
Joris Gerits, Stille waters: een nieuwe roman van Ward Ruyslinck. In: Boekengids, jrg. 65, nr. 9, oktober 1987, pp. 805-806. |
Jooris van Hulle, Een apart jongetje toch wel. Over Stille waters van Ward Ruyslinck. In: Kreatief, jrg. 21, nr. 4, oktober 1987, pp. 104-107. |
Marcel Janssens, Stille waters en woelige woorden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 9, november 1987, pp. 50-56. |
Hans van de Waarsenburg, Stille waters van Ruyslinck een verademing. In: De Limburger, 25-11-1987. |
Aarnout de Bruyne, Diepe gronden van de stille waters. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 1, januari-februari 1988, pp. 108-110. (over Stille waters) |
Joris Gerits, Ward Ruyslinck. In: Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 228-233. (over het hele oeuvre) |
Frans Boogaard, Geestelijk testament gênante oudemannenpraat. In: Het Binnenhof, 4-3-1989. (over IJlings naar nergens) |
Eric Rinckhout, Een zielige kruistocht. In: NRC Handelsblad, 31-3-1989. (over IJlings naar nergens) |
Andreas Oosthoek, Het boek der zuchten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-4-1989. (over IJlings naar nergens) |
J.A. Dautzenberg, Gemopper en gemor. In: de Volkskrant, 12-5-1989. (over IJlings naar nergens) |
Paul van Aken, Robopaten in het werk van Ward Ruyslinck. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 3, mei-juni 1989, pp. 389-395. (over het oeuvre tot De sloper in het slakkehuis) |
Marcel Janssens, Dierbare moeter. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 3, juni 1989, pp. 347-350. (over IJlings naar nergens) |
Julien Vandiest, Ward Ruyslinck: IJlings naar nergens (ontboezemingen van een boezemvriend). In: Diogenes, jrg. 6, nr. 1, juli 1989, pp. 63-66. |
Ton Verbeeten, Slordig eerbetoon aan een moralist. De beste verhalen van de zestigjarige Ward Ruyslinck. In: De Gelderlander, 19-8-1989. |
Ruut Verhoeven, Alle beste verhalen van Ward Ruyslinck gebundeld. In: Dagblad van Noord-Limburg, 24-8-1989. |
Koen Vermeiren, Bekentenissen van een ‘romantisch realist’. In: Kreatief, jrg. 23, nr. 4, oktober 1989, pp. 108-110. (over IJlings naar nergens) |
Jooris van Hulle, Ward Ruyslinck: Wierook en tranen. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 4, december 1989. |
Hugo Bousset, Ward Ruyslinck. Web van verdriet. In: Hugo Bousset, Grenzen verleggen.
|
| |
| |
De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. II Profielen. Antwerpen-Baarn 1990, pp. 16-21. (over De heksenkring en De verliefde akela) |
Jooris van Hulle, Ward Ruyslinck: De ontaarde slapers. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 8, november 1990. |
Jos Borré, Ward Ruyslinck en Monika Lo Cascio: De speeltuin. Een gespeelde briefwisseling. In: De Morgen, 20-3-1992. |
Marc Reynebeau, De moed van deemoed. De valkuilen van het autobiografische schrijven: sommige auteurs vallen erin, Ward Ruyslinck graaft er een voor een ander. In: Knack, 1-4-1992, pp. 104-108. (over De speeltuin) |
Jooris van Hulle, Open brief aan Ward Ruyslinck. In: De Standaard, 11-4-1992. (over De speeltuin) |
Alfred Kossmann, Rancuneuze liefdesroman. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-4-1992. (over De speeltuin) |
Jeroen Kuypers, Huwelijkssatire in briefvorm. In: Veluws Dagblad/Amersfoortse Courant, 8-5-1992. (over De speeltuin) |
P.M. Reinders, Ward Ruyslinck en Monika Lo Gascio: De speeltuin. In: NRC Handelsblad, 5-6-1992. |
Joris Gerits, K. Vermeiren en C. Germonpré, Profiel Ward Ruyslinck. Antwerpen-Amsterdam 1992. (over het hele oeuvre, met bibliografie) |
Jooris van Hulle, Ruyslinck en de misdaad. In: De Standaard, 20-3-1993. (over De claim van de duivel) |
Koen Vermeiren, Een succesrijke moord. In: Kunst & Cultuur, jrg. 26, nr. 5, mei 1993, p. 28. (over De claim van de duivel) |
52 Kritisch lit. lex.
februari 1994
|
|