| |
| |
| |
Jos Ruting
door Stanny Glasius-Wilmering
1. Biografie
Jozef Ruting werd op 6 februari 1909 in Amsterdam geboren, als tweede in een hervormd gezin van vijf kinderen. Zijn vader was verzekeringsmakelaar. Al op de gereformeerde lagere school zwoer hij de godsdienst af. Hij volgde een opleiding voor grafisch tekenaar en ontwerper. Zijn specialiteit werd het tekenen van illustraties bij biologische werken, maar allengs verwierf hij zich zo'n gedegen kennis van sommige biologische onderwerpen dat hij met recht bioloog werd genoemd. Zowel de tekst als de illustraties van het standaardwerk Welke vis is dat? De Zoetwatervissen van Midden- en West-Europa is van zijn hand.
Voor en na de oorlog voorzag hij in zijn onderhoud door als freelancer voor allerlei bladen artikelen en verhalen te schrijven en te illustreren. Zo had hij in de jaren vlak na de oorlog een dierenrubriek voor kinderen in het Algemeen Handelsblad.
Pas in 1959 verschenen zijn eerste literaire verhalen in Podium. Voor zijn debuut Lydia en de zwaan ontving hij in 1964 de Romanprijs van de Stad Amsterdam.
Ruting is vrijgezel gebleven en heeft bijna zijn hele leven in Amsterdam gewoond. Met zijn zuster Lotte, die de illustraties verzorgde voor zijn novelle Van mij gescheiden, woonde hij gedurende een groot aantal jaren op de Herengracht. Op 9 maart 1987 is hij overleden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Er is wel een antwoord te vinden op de vraag waarom het werk van Jos Ruting niet erg bekend is. Lezers die houden van een duidelijke plot zullen bij Ruting niets van hun gading vinden. Wie niet bereid is mee te gaan met de fragmentarische fantasieën van de auteur, zal na enige bladzijden tot zijn teleurstelling vaststellen dat het niet lukt greep te krijgen op het verhaal. Pas bij herlezing blijkt dat veel van de aanvankelijk onbegrijpelijke associaties functie hebben in het geheel, maar zelfs de meest welwillende lezer zal sommige fragmenten dan nog niet weten te plaatsen. Werkelijkheid en ongebreidelde verbeelding lopen bij Ruting volledig door elkaar.
| |
Techniek
Door deze algemene kenschets kan de indruk worden gewekt dat Ruting in zijn literaire werk steeds hetzelfde genre beoefent. Dat is zeker niet het geval. Het lijkt of de auteur zich heeft willen bewijzen in diverse genres. Hij heeft twee romans geschreven, drie verhalenbundels, een reeks ‘pamfletten’, zogenaamde ‘mierkundige opstellen’ en een novelle (die eerder onderdeel uitmaakte van een van de verhalenbundels).
| |
Kritiek / Thematiek
Zijn eerste literaire werk, de roman Lydia en de zwaan, is het enige dat integraal is herdrukt. Deze betrekkelijk omvangrijke roman werd als verrassend ervaren, zeker door diegenen die de auteur alleen kenden als bioloog. Vrij algemeen is de bewondering voor de unieke manier waarop Ruting dit verhaal van een puberteit vertelt. Het gaat om de superintelligente Lydia, die als tienjarige de Griekse mythe van Leda en de zwaan heeft gelezen. Prompt betrekt de fantasievolle Lydia het verhaal van Zeus, die vermomd als zwaan bij Leda de schone Helena verwekte, op zichzelf. Terugblikkend als ongeveer veertienjarige vraagt ze zich op de eerste bladzijde af: ‘hoe oud was ik toen de zwaan mijn dekens wegduwde met zijn opgehouden vleugels? Het was nacht, toen kwam de zwaan mijn kamer binnen. Ik voelde twee natte zwemvliezen toen de vogel op mijn buik stapte; hij was zwaar. Languit liggend, mijn pyamabroek in mijn hand, voelde ik het zwanedons bewegen tussen mijn bovenbenen.’ In de volgende alinea is Helena als tienjarige fantasievriendin geboren: ‘Ik had een kind, ik noemde het Helleen- | |
| |
tje, het was mijn meisje en wij waren even oud, Helleentje lag in mijn armen, wij waren tien, wij spraken af in donker: “Wij gaan naar het gymnasium en daarna zullen wij trouwen en samen heel gelukkig zijn.”’
| |
Stijl / Techniek
In deze fragmenten zijn al een paar specifieke Ruting-elementen te vinden. In de eerste plaats de vaak hilarische tegenstelling tussen het hogere (Zeus) en het lagere (pyamabroek). In de pamflettenbundel Op de vuist met de engel, waarin de bijbel centraal staat, past Ruting dit procédé veelvuldig toe. Alleen de titel van een der pamfletten ‘Ismaël in de Borgerstraat’ wijst daar al op.
| |
Thematiek
Voorts komt de erotiek van jonge tieners onderling, en van volwassenen gericht op tien- tot vijftienjarige kinderen, vaak aan de orde. Tussen Lydia en Helleentje bestaat een zinnelijke lesbische verhouding. In de roman Romeinse slaafjes en in de verhalenbundel Markiesje, maar ook elders, spelen (sadistische) pedofiele fantasieën van personages een rol. Zo overweegt de onderwijzer van de school in de Borgerstraat in genoemd pamflet: ‘Ismaël had zijn begeerte gewekt, hij wilde het jongetje martelen maar alleen als zijn erotische spel verborgen bleef achter één of andere schijnbaar rechtvaardige straf.’
De onwerkelijke, bijna sprookjesachtige sfeer is een derde element. Zoals sprookjes vaak mengsels zijn van lieflijke en wrede gebeurtenissen, zo zijn de personages bij Ruting meestal enerzijds engelachtig zorgzaam en anderzijds duivels sadistisch. Voortdurend zet Ruting je op het verkeerde been. Na een passage waarin overtuigend de sympathie is gewekt voor een, meestal jeugdig, personage volgt er vaak één, waarin het iets gruwelijks doet of bedenkt. Ook lijkt Ruting opzettelijk verwarring te stichten als hij een figuur duidelijk als fantasieprodukt van de hoofdpersoon introduceert en later die gefantaseerde figuur zoveel werkelijkheidsgehalte geeft, dat je niet meer weet waar je aan toe bent. In Lydia en de zwaan gaat Lydia naar het gymnasium en daar ontmoet ze een echt Helleentje, met wie ze overigens eenzelfde soort verhouding heeft als met het gedroomde Helleentje. Een Alice in Wonderland-sfeer wordt langzamerhand vervangen door een realiteit.
| |
| |
| |
Stijl
De originele stijl en de humor van Ruting zijn overrompelend. Zijn stijl is soms heel poëtisch, meestal quasi nuchter en kort als van een verslaggeving, maar altijd literair door een overvloed aan impliciete betekenis. Zijn verhalen hebben vaak iets geheimzinnigs omdat de gesuggereerde betekenissen nooit nader worden toegelicht. Soms zijn ze broeierig, namelijk wanneer de suggesties sadistisch zijn, maar tegelijkertijd zijn ze dan ook bijna altijd geestig vanwege het absurdistische karakter van de sadistische verbeeldingen. Kinderen en dieren, inclusief hun soms lugubere fantasieën, wekken de sympathie van de lezer, niet omdat Ruting ze in vertederende bewoordingen beschrijft, maar omdat hij vanuit hun kinderlijke, respectievelijk dierlijke, logica het falen van de volwassen wereld toont.
| |
Stijl / Techniek
De humor is nogal eens het gevolg van onverwachte wendingen in stijl of plaatsbepaling, maar vooral van anachronismen. Hier zijn ontelbare voorbeelden van te geven. In de bundel Op de vuist met de engel worden de bijbelverhalen voortdurend voorzien van commentaar of aangevuld met attributen uit onze eeuw. Ook in zijn debuut buit Ruting de mogelijkheid van vermenging van de poëtisch/mythologische sfeer en twintigste-eeuwse toevoegingen uit. Zo zou het begin van Lydia's mijmering over Helleentje heel goed in het sprookje van De kleine Johannes-1 passen: ‘Als het donker wordt verdwijnt zij in de avonddauw in de nevel over het meer. Zij slaapt op een eiland tussen harde groene grassen bij een zwaan die haar bewaakte,’ maar wat daarna volgt zou Van Eeden zeker als een vreselijke sfeerbreuk zien: ‘Zij had een heel dun zwitsers horloge om haar ronde pols. De zwaan had boven Genève gevlogen.’ Meestal is Rutings humor wel subtieler dan in dit voorbeeld.
Een jaar na het geslaagde debuut volgt een wat onevenwichtig samengestelde verhalenbundel, bestaande uit twee korte verhalen met een novelle als middendeel. In het sprookjesachtige titelverhaal ‘Het wondere water’, waarin de opkomst en de ondergang wordt verteld van een visconcern dat zijn vis vangt in de ondergelopen kelder van een gewoon woonhuis, is inhoudelijk niets van het debuut te herkennen. In de novelle ‘Van mij gescheiden’ is dit wel het geval. Annet, in Lydia en de zwaan een
| |
| |
klasgenootje van Lydia, is hierin de volwassen geworden hoofdpersoon. Zoals in Lydia's beleving de zwaan een essentiële rol speelde bij de geboorte van haar hartsvriendin, zo ervaart Annet haar gedrag na de geboorte van ieder kind als dat van een koekoekswijfje. Zij is nog een schoolmeisje als ze haar zoontje Sacha krijgt. Ze staat hem af. Daarna krijgt ze nog drie kinderen, die allen in pleeggezinnen worden ondergebracht. Heel nadrukkelijk is het vogelmotief aanwezig in bij voorbeeld: ‘Sacha werd gebracht bij mensen die verscholen woonden, een vogelpaar dat nestelde in een schrale heester’ en ‘Hij [het vierde kind] werd niet gebracht, dacht Annet, ik heb hem er in gegooid. Ik gooide het in een holle stam, in een gat waar twee vogels broedden. Ik was toen zwak, ik kon niet meer.’
| |
Thematiek
Zoals een koekoeksjong in een vreemd nest de dood betekent voor de andere jongen, zo blijken de van Annet gescheiden kinderen ook moorddadige wezentjes, die de dood bewerkstelligen van de echte kinderen van hun pleegouders. Het is kenmerkend voor Ruting dat deze vier demonische kinderen, onder wie vooral Sacha, ook vaak naar voren komen als toonbeelden van kinderlijke onschuld: ‘Hij moet vaak schreien over een vlinder, omdat het “wit” van de vleugels aan zijn handje kwam, want dat “wit” was van het vlindertje en hij was zo voorzichtig geweest en nog had hij het beschadigd.’
Dat Annet een meer dan alleen moederlijke liefde koestert voor haar twaalfjarige in matrozenpakje gestoken Sacha, zal een lezer die enigszins bekend is met Rutings werk niet verbazen. In zijn werk treft hij immers voortdurend volwassenen aan, die verliefd zijn op kinderen tussen de tien en vijftien jaar. Annet houdt van het dierlijke in Sacha's gezicht, van de ‘ruwheid die het gave niet aantast’. Ze heeft lak aan de burgerlijke normen: ‘Zij noemen het heidens geloof ik en zij keuren het af. Ik hield hem omvat, hij was onaanraakbaar.’
Het is diezelfde koestering van de paradoxale combinatie van het ongerepte en het wrede, die Helleentje zo graag voor Lydia en haarzelf wil behouden: ‘Lydia en ik, wij zijn zo vreselijk oud, geef ons genade, laat ons kinderen blijven. Laat ons allebei tegelijk opeens dood zijn in een groot bos met herten en kleine blauwe vogels met dat mooie fluweelblauw.’
| |
| |
Ruting schrijft vaak vanuit de magische gedachtenwereld van kinderen, die veel weg heeft van een heidens paradijs, waar het onderscheid tussen goed en kwaad en tussen de geslachten nog niet bestaat, maar waar de dreiging komt van buitenaf, uit de wereld van de volwassenen met hun normen en machtsdrift. De onzinnige wereld van de volwassenen is het mikpunt van de spot van de auteur, maar hij verschuilt zich niet altijd in het kinderlijke perspectief. Door de genre-aanduiding ‘pamfletten’ van de bundel Op de vuist met de engel wordt al gesuggereerd dat de auteur als doel heeft van leer te trekken tegen misstanden. Dit gebeurt ook, maar in verhaalvorm. Met veel spot gebruikt - misbruikt, meent een enkele recensent - hij bijbelverhalen om misdragingen van machthebbers van vroeger en nu aan de kaak te stellen en te waarschuwen tegen de desastreuze gevolgen voor de natuur van de handelwijze van degenen die het tegenwoordig voor het zeggen hebben. Wat in het Oude Testament gebeurde en wat we nu meemaken vindt vaak simultaan plaats: ‘Oom Mordechai tilde Esther voorzichtig op de stang van zijn fiets.’ De ideale wereld wordt ook in deze bundel vertegenwoordigd door ongerepte jongensachtige meisjes als Esther en een Egyptische koningsdocher, die Rutings sombere toekomstvisie als slotzin van de bundel uitspreekt: ‘Niet de Nijl maar de Rijn, zegt Makerê Hatsjepsoet, zal in bloed veranderd worden. Het is in Nederland in het Noordzeekanaal begonnen.’
| |
Techniek
Acht jaar na deze bijbelse pamflettenbundel verschijnt Rutings tweede roman Romeinse slaafjes. Sterker nog dan in zijn debuut past Ruting in dit driedelige werk de collagetechniek toe. Dit houdt in dat door verschillende ik- en hij-personen, in verschillende tekstsoorten (waaronder opstelfragmenten), de drie tragische verliefdheden van een Engelsman worden verteld voor respectievelijk een stenen beeld van een elfjarig jongetje, een twaalfjarig voetballertje (een ‘bedeesde jongen die model zou kunnen staan voor het beroemde slaafje van Hadrianus’) en de iets oudere beeldschone Ferruccio.
Vaak is bladzijdenlang niet duidelijk wie de verteller is en wat de verhouding is tussen de verteller en de belangrijkste persoon in het relaas. Stukje bij beetje laat Ruting summiere gege- | |
| |
vens los over zijn romanpersonages, onder wie ook de inmiddels volwassen geworden Lydia en Helleentje uit zijn debuut. In deze brokkelige roman worden de meeste bladzijden besteed aan de platonische verliefdheid van de Engelsman op Ferruccio. ‘Hij heeft behoefte aan een vriendje, en zijn vriendje moet veel jonger zijn dan hij is, en ook nog op een meisje lijken.’ Zodra een lichte beharing op Ferruccio's bovenlip en armen zichtbaar wordt, is de ban verbroken en eindigt de roman.
| |
Techniek
Relatie leven/werk
Steeds weer komt de bewondering voor het onbedorven natuurlijke in Rutings werk naar voren. Die ongereptheid is meestal te vinden in het volmaakte uiterlijk en de niet door volwassenen beïnvloede logica van superintelligente meisjes of knaapjes, maar soms ook simpelweg in dieren. Dit laatste is het geval in ‘Yvonnes mierkundige opstellen’ (ondertitel van In de mierenrijken). Weliswaar zijn deze opstellen zogenaamd geschreven door het biologische goed onderlegde leeftijdgenootje van Ferruccio, maar het gaat in deze bundel niet om Yvonne; het gaat om de mieren. Het komt er eigenlijk op neer dat Ruting een biologisch werk voorzien heeft van een literair jasje. De bioloog Ruting heeft een speelse vorm verzonnen om de lezer kennis bij te brengen over het gedrag van mieren, onder andere door Yvonne feitelijk juiste opstellen over mieren te laten schrijven. Haar stijl is heel lichtvoetig: ‘Loop van Amsterdam naar Rotterdam, neem daar een mud graan op, ren er mee terug, houd een gemiddelde snelheid van dertig kilometer per uur, doe het tweemaal op één morgen en je bent zo wijs als een graanverzamelende mier. Twijfel niet aan mijn berekening; de mier is ongeveer één centimeter lang,...’ Met tekeningen verduidelijkt Ruting nog wat Yvonne vertelt.
| |
Thematiek
Uit de verantwoording, ondertekend door Jos Ruting zelf, blijkt dat hij toch meer heeft beoogd dan het geven van een didactisch slim verpakte biologieles. Hij stelt namelijk de machthebbers, met hun industriële expansiedrift, aansprakelijk voor zowel de verdelging van diverse miersoorten als de natuurvernietiging in het algemeen.
| |
Visie op de wereld
In Natuurzuiver kinderhormoon komt Rutings geëngageerde schrijverschap veel sterker tot uitdrukking. In deze verzameling bizarre verhalen, verhaalflarden en kranteknipsels moe- | |
| |
ten de politici het ontgelden, omdat door hun schuld in Nederland overal gras verdwijnt waar beton verschijnt, onder andere als gevolg van het vreemdelingenbeleid: ‘Soms heeft men de indruk dat de Nederlandse regering een opdracht heeft, een opdracht om de oorspronkelijke bevolking te verdrijven.’ (‘Paard c4 schaak’). Ruting is van mening dat ons land door de overbevolking onleefbaar is geworden. Natuurbehoud gaat hem boven alles en hij is eigenzinnig genoeg om, ondanks het taboe, de immigranten als veroorzakers van de overbevolking aan te wijzen. Overigens weet je bij hem, evenals bij Gerard Reve, nooit of hij zich zo extreem uitlaat om te overtuigen of te shockeren. Ook in het titelverhaal van Natuurzuiver kinderhormoon worden natuurverdelgers aan de kaak gesteld; de wetenschappers deze keer: zij hebben door hun kortzichtigheid de milieuvijandige bijwerking van een uit de natuur gepuurd groeihormoon niet onderkend. Zowel in deze als in de posthuum uitgegeven verhalenbundel Markiesje komen Lydia, Helleentje en hun kinderen weer voor.
| |
Ontwikkeling / Kritiek
Wat de personages betreft zit er dus continuïteit in Rutings oeuvre. Helaas heeft de auteur in zijn latere werk zijn debuut nooit geëvenaard. Algemeen werd dat eerste werk heel positief gerecenseerd, ofschoon sommige critici al bezwaren hadden tegen de onoverzichtelijke structuur en de tomeloze fantasieën. In de volgende werken, waarin de maatschappijkritiek gestadig toeneemt, wordt de structuur steeds brokkeliger. Dit laatste hangt ongetwijfeld samen met zijn werkwijze. Ruting maakt veel gebruik van zijn in de loop der jaren aangelegde verzameling bizarre kranteberichten.
| |
Kunstopvatting / Thematiek
De werkelijkheid doet zich ongeordend aan ons voor en hij wil haar daarom ook zo weergeven. Niet alleen de vorm van zijn werk, maar ook het thema van de boosheid om de vervuiling van de wereld, put hij uit die 10.000 kranteknipsels. Overigens vindt hij dat je humor ‘hard nodig hebt in deze rotwereld. Ik schrijf bewust ironisch, dat maakt het indringender. Het is zo'n lugubere troep, als ik zou jeremiëren, dan zou niemand me lezen.’
| |
Verwantschap
De verbrokkelde bouw doet denken aan het werk van Gerrit Krol, maar thematisch ontbreekt elke overeenkomst. Wat in- | |
| |
houd en humor betreft gaan de gedachten eerder uit naar de homo-erotische romans van Gerard Reve. Hoewel de verafgode kinderen in Rutings boeken gemiddeld vijf jaar jonger zijn dan de aanbeden jongens uit Reves romans, mengen beiden erotiek, sadisme, fantasie, humor en ernst om hun bewondering tot uitdrukking te brengen. In tegenstelling tot Reve echter is Ruting in zijn latere werk in toenemende mate een geëngageerd schrijver geworden en ontbreekt bij hem het autobiografische element. Terzijde zij hier opgemerkt dat Ruting in een interview zegt dat hij dol is op kinderen, maar niet pedofiel. Ook doet Rutings werk, om deels uiteenlopende redenen, denken aan Carrolls Alice in Wonderland, Multatuli's Ideeën (in het bijzonder ‘Woutertje Pieterse’), van Eedens De kleine Johannes, Bomans' Erik of het klein insectenboek en Nabokovs Lolita. Maar de verwantschap met deze boeken is er nooit in essentie.
Ruting komt een unieke plaats in de literatuur toe dankzij de eigenzinnige manier waarop hij een romantisch verlangen naar de natuur tot uitdrukking heeft gebracht. Zijn verdienste is dat hij bekende romantische kenmerken als koestering van de natuur, vlucht in de humor en de fantasie, en grote afkeer van het burgerlijke origineel heeft weten te verwerken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jos Ruting, Welke vis is dat? Zoetwatervissen van West- en Midden-Europa. Zutphen 1958, Thieme, informatief-didactisch naslagwerk |
Jos Ruting, Twee verhalen. Wachtmeester in gevaar. Twee geheimtekens. In: Podium, jrg. 14, nr. 1, september 1959, pp. 9-21, V. |
Jos Ruting, Wat zaaien wij dit jaar? Een praktische handleiding voor liefhebbers van bloemen voor tuin en huis. Zutphen 1960, Thieme, Informatief-didactisch naslagwerk. |
Jos Ruting, Lydia en de Zwaan. Amsterdam 1963. J.M. Meulenhoff, R. |
Jos Ruting, Van boeken en schrijvers. Leerlingenboekje. Hilversum 1964, Stichting Nederlandse schoolradio, Tekst bij twaalf radio-uitzendingen. |
Jos Ruting, Het wondere water. Verhalen. Amsterdam 1964. J.M. Meulenhoff, VB. |
Jos Ruting, Op de vuist met de engel. Pamfletten. Amsterdam 1966. J.M. Meulenhoff, VB. |
Jos Ruting, Romeinse slaafjes. Roman. Amsterdam 1974, Meulenhoff, R. |
Jos Ruting, In de mierenrijken. Yvonnes mierkundige opstellen. Gëillustreerd door de schrijver. Amsterdam 1975, Meulenhoff, VB. |
Jos Ruting, Natuurzuiver kinderhormoon. Verhalen. Amsterdam 1976, Meulenhoff, VB. |
Hans-Heinrich Isenbart, Een eendje komt tot leven; uit het Duits vertaald en bewerkt door Jos Ruting. Amsterdam 1964, Meulenhoff Informatief, Didactisch werk bestemd voor de basisschool. |
Jos Ruting, Van mij gescheiden. Novelle. Met tekeningen van Lotte Ruting. Amsterdam 1983, Meulenhoff, N. (eerder verschenen in: Het wondere water) |
Jos Ruting, Markiesje, en andere nagelaten verhalen. Amsterdam 1988, Meulenhoff, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibligrafie
Jaap Joppe, Diabolische kinderen in een dichterlijk verhaal. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 2-11-1963. (over Lydia en de zwaan) |
C. Buddingh', Spelen in het oerwoud. In: Het Parool, 30-11-1963. (over Lydia en de zwaan) |
Hans Warren, Lydia en de zwaan. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-12-1963. |
Alfred Kossmann, Lydia en de zwaan: meer dan de bekende ‘belofte’. In: Algemeen Ochtendblad, 11-1-1964. |
Jaap Joppe, Discussie met misverstanden over het beleven der realiteit. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 7-11-1964. (over Het wondere water) |
J.W. Oerlemans, Geobsedeerd door ontbinding. Verhalen van Jos Ruting. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 21-11-1964. (over Het wondere water) |
H. Huurdeman, Jos Ruting, eenzaam visser in wonder water. In: De Volkskrant, 1-12-1964. |
C. Buddingh', Tussen fantasie en werkelijkheid. Verhalen van Jos Ruting. In: Het Parool, 16-1-1965. (over Het wondere water) |
Ben Bos, Gesprek met Jos Ruting. In: De Nieuwe Linie, 30-10-1965. (interview) |
Hella Haasse, Roman en verhalen van Jos Ruting: werk als een ‘primitief’ schilderij. In: Algemeen Dagblad, 21-11-1966. (over Lydia en de zwaan en Het wondere water) |
J.W. Oerlemans, Pleidooi voor vrijheid en ongereptheid. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 4-1-1967. (over Op de vuist met de engel) |
C. Buddingh', Ismaël in de Borgerstraat, fascinerende ‘geschiedschrijving’. In: Het Parool, 14-1-1967. (over Op de vuist met de engel) |
A. Nuis, De eigenaardige engelen van Jos Ruting. In: Avenue, jrg. 2, nr. 3, maart 1967, pp. 140-141. (over Op de vuist met de engel) |
Ben Bos, In gesprek met Jos Ruting. In: Podium, jrg. 23, nr. 9, 1969, pp. 568-584. (interview) |
J. Bernlef, Jos Ruting's speurtocht naar zuiverheid. In: Haagse Post, 14-4-1974. (interview) |
Marja Roscam Abbing, Jos Ruting in wonderland. De plastic zak en het houten schaapje. In: NRC Handelsblad, 19-4-1974. (interview) |
Gerrit Komrij, Het paradijs tussen elf en veertien. In: Vrij Nederland, 11-5-1974. (over Romeinse slaafjes) |
C.J. Kelk, Een gecompliceerd jongensverhaal vol onlust. In: De Groene Amsterdammer, 15-5-1974. (over Romeinse slaafjes) |
Jan Noordegraaf, Jos Ruting en zijn jacht op de engel. Lezen op een afstand. In: Hervormd Nederland, 5-10-1974. (over Romeinse slaafjes) |
Kees Fens, Yvonne in wonderland. Het fantastische van de werkelijkheid. In: De Volkskrant, 10-5-1975. (over In de mierenrijken) |
T.M., Jos Ruting: Eigenzinnige kritiek. ‘Volwassenen moeten het geluk stelen. ‘In: Leidsch Dagblad, 21-6-1975. (interview) |
Anthony Mertens, Sperzieboontjes plukken in badpak. In: De Groene Amsterdammer, 25-6-1975. (over In de mierenrijken) |
Ab Visser, Wetenschappelijk en populair wetenschappelijk. In: Leeuwarder Courant, 19-7-1975. (over In de mierenrijken) |
P.A. Regeer, Enkele opmerkingen over pedofilie in het werk van Ruting en Dhondt. In: Kentering, jrg. 15, nr. 4, juni 1976, pp. 32-37. (over Romeinse slaafjes) |
Hanneke Wijgh, Schrijver Jos Ruting. ‘Zo'n klein nikkertje, dat is beeldschoon. Maar Nederland kan toch geen negerrepubliek worden’. In: De Nieuwe Linie, 26-7-1976. (interview) |
Aad Nuis, Het anti-politieke sentiment van Jos Ruting. In: Haagse Post, 7-8-1976. (over het hele werk tot en met Natuurzuiver kinderhormoon) |
T. van Deel, Jos Ruting en het aardgas. In: Trouw, 4-9-1976. (over Natuurzuiver kinderhormoon) |
Maarten 't Hart, Van Rutings rommelzolder. In: Vrij Nederland, 11-9-1976. (over Natuurzuiver kinderhormoon) |
| |
| |
Willem Kuipers, De poëtische tegencultuur van twee kleine meisjes. In: De Volkskrant, 9-4-1982. (naar aanleiding van de derde druk van Lydia en de zwaan) |
Robert Anker, Hoogst opmerkelijk boek. In: Het Parool, 7-5-1982. (naar aanleiding van de derde druk van Lydia en de zwaan) |
Robert Anker, Los van de werkelijkheid, alsof het een sprookje is. In: Het Parool, 13-7-1983. (over Van mij gescheiden) |
[Anoniem], Jos Ruting 1909-1987. Zuiver melancholicus. In: NRC Handelsblad, 12-3-1987. (In memoriam) |
Willem Kuipers, Ruting had weinig op met de grote wereld. In: De Volkskrant, 12-3-1987. (In memoriam) |
P.M. Reinders, Jos Rutings nagelaten verhalen. De meester van de miniatuur. In: NRC Handelsblad, 12-8-1988. (over Markiesje) |
J. Huisman, Een forse portie wantrouwen. In: Algemeen Dagblad, 13-8-1988. (over Markiesje) |
37 Kritisch lit. lex.
mei 1990
|
|