| |
| |
| |
Helga Ruebsamen
door G.F.H. Raat
1. Biografie
Helga Margot Erika Ruebsamen werd op 4 september 1934 geboren in Batavia-Weltevreden. Zij groeide op in een gezin met twee kinderen, van wie zij het oudste was. Toen zij zes jaar was, verhuisde het gezin naar Den Haag, waar het zich vestigde in de keurige wijk Benoordenhout.
Helga Ruebsamen volgde de hbs en was daarna werkzaam in de journalistiek. Zij woonde enige tijd in Parijs en was verbonden aan het Haagse dagblad Het Vaderland.
Margaretha Ferguson geldt als de ontdekster van Helga Ruebsamens literaire talent. Haar verhalen kregen een eervolle vermelding bij de toekenning van de Reina Prinsen Geerligsprijs in 1961 en werden, met andere, opgenomen in De kameleon, de bundel waarmee zij in 1964 debuteerde.
Helga Ruebsamen was enkele keren getrouwd. Zij woont in Scheveningen, heeft een dochter en twee kleinkinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Thematisch vertoont het werk van Helga Ruebsamen geen opvallende ontwikkeling. In haar romans en verhalen treft een grondhouding van verzet tegen de burgerlijke levensstijl. Haar personages streven veelal een onbekommerd vieren van het leven na, daarin slechts gestuit door aftakeling en dood. Het verval is, tot in de titel, sterker aanwezig in haar tweede verhalenbundel, De ondergang van Makarov, dan in haar eerste. Meer dan een accentverschil betreft het echter niet.
Ook verteltechnisch valt er geen evolutie te bespeuren in het werk van Ruebsamen. De vormgeving is tamelijk traditioneel, met het vertellen via de terugblik en de manipulatie van de lezer door het gekozen gezichtspunt als voornaamste kenmerken.
| |
Relatie leven/werk
In een interview met Corina Engelbrecht heeft Helga Ruebsamen haar weerzin tegen een afgepast leven verklaard uit de abrupte overgangen die haar jeugdjaren bepaalden. Eerst werd zij op zesjarige leeftijd vanuit Indië overgeplant naar een bezet Nederland. Vervolgens maakte deze verstoorde maatschappij na de bevrijding plaats voor de ordelijke wereld van het Haagse Benoordenhout.
Het is in dit licht niet verwonderlijk dat zich in deze laatste omgeving het verhaal ‘De Panter van Piet’ (Op Scheveningen) afspeelt, waarin nadrukkelijk afstand wordt genomen van een oppassend bestaan. De ik-vertelster, die uit haar herinnering put, ziet de normen van haar ouderlijk milieu weerspiegeld in het tuinonderhoud. ‘De tuinman sneed het onkruid weg dat tussen de tegels waagde op te komen, hij bond klimplanten op, die meenden dat zij hun eigen gang wel konden gaan en hij snoeide de ligusterhagen liniaalrecht af, tot op schouderhoogte, want het was niet de bedoeling dat je bij ons niet naar binnen zou mogen kijken.[...] Onze tuinen moesten vertellen dat wij het leven, dat zich elders liet kennen als onmatig, onrechtvaardig, onvoorspelbaar en leidend tot niets, wel degelijk naar onze hand konden zetten’ (pp. 90-91).
De twaalfjarige vertelster wordt juist geboeid door het ‘onmatige’ en ‘onvoorspelbare’, en sluit vriendschap met de bewo- | |
| |
ners van een sjiek bordeel, ‘een huis van wonder en avontuur’ (p. 101). Groot is de verontwaardiging van het meisje, als zij ontdekt dat vertegenwoordigers van haar saaie dagelijkse bestaan, haar vader en de huisarts, zich in het bordeel verpozen. Zij zijn haar, ook mentale, domein binnengedrongen.
| |
Thematiek
In het werk van Helga Ruebsamen wordt een non-conformistische levensopvatting steevast met sympathie bejegend, ook als deze niet direct in botsing komt met wat de goegemeente oirbaar acht. Zo wordt het zelfkantmilieu in het titelverhaal van Op Scheveningen zonder afkeuring beschreven, waardoor de burgerlijke norm stilzwijgend wordt gebruskeerd.
Trouw zijn aan een zelfgekozen levenswijze, niet gecorrumpeerd door de beperkende voorschriften van de levensangstige burgerij - ziehier het, overigens zelden met zoveel woorden uitgesproken, principe volgens hetwelk veel personages in het werk van Ruebsamen proberen te leven. Verloochening van dit beginsel schreeuwt om wraak. De vrouwelijke hoofdfiguur van ‘De ondergang van Makarov’, uit de gelijknamige bundel, wordt tot twee keer toe verraden door haar vroegere geliefde, wiens bohémien-bestaan zij heeft gedeeld en die zij na jaren bij toeval terugziet. De hoofdfiguur is wat aan lager wal geraakt, maar toch slaat het substantief ‘ondergang’ niet op haar. Het is haar minnaar van weleer, de dichter Michael Makarov, die ten onder is gegaan in een gezapig huwelijk met een binnenhuisarchitecte, een in dit verband betekenisvol beroep. De hoofdfiguur merkt dit als zij langs de villa van het echtpaar loopt. Makarov pleegt nogmaals verraad door de tuinslang op zijn vroegere vriendin te richten. Zij wreekt zich door de schriftelijke restanten van hun gemeenschappelijk verleden in drie zendingen bij de echtgenote van Makarov te bezorgen.
Om te ontkomen aan het burgerlijke gareel vluchten de personages van Ruebsamen soms in een schijnwereld. Dit gebeurt bijvoorbeeld in ‘Baling’ (Op Scheveningen), het verhaal van de fictieve held Baling die een gevaarlijk bestaan leidt in de wereld van een computerspel. De puber die het spel speelt, draagt Baling met zich mee als ‘een inwendig knellende pet’ (p. 70). Doorgaans breken de personages van Ruebsamen eenvoudigweg met de burgerlijke fatsoensnormen en storten zij zich hals
| |
| |
over kop in de jacht op plezier. De alcohol vormt daarbij een belangrijk hulpmiddel, naar ook de titelpersonages in ‘De meisjes uit Marlot’ ontdekken: ‘Sterke drank bleek de vrolijke makker in het gevecht tegen de verveling, die een mens in Marlot en trouwens overal elders continu bij de strot greep. Het respectabel en gezapig bourgeoisbestaan waarvoor ze waren bestemd, was voor de voeten van de meisjes opgerezen als een nauwelijks te beklimmen Mont Blanc. Maar met behulp van drank kon die ijzige berg worden genomen, je vloog er gewoon overheen, lachend en zo licht als een veertje’ (pp. 120-121). De aldus verworven levensvreugde is niet duurzaam, want de uitbundige consumptie van alcohol bevordert het toch al onafwendbare verval.
De aftakeling, die vooral vrouwen treft, is van meet af aan een belangrijk thema in het werk van Ruebsamen. Fysieke en geestelijke neergang worden met verve beschreven, zoals blijkt uit ‘Danger’ (De kameleon) en uit de volgende passage, ontleend aan De Heksenvriend: ‘De meeste stervenden schrompelen fatsoenlijk ineen, zij trekken zich terug op hun geraamte, zoals het behoort. En zij geven de nabestaanden geen kopzorg over wat er nu eigenlijk met hen gaande is. Hun gezicht valt weg in zeven gaten en de huid van het lichaam zinkt als een zijden vlies tussen de beenderen, de buik ligt, met hier en daar een oneffenheid, een rimpeling als van een neergedaalde parachute op de ruggegraat. De diagnose geeft geen problemen. Maar moeder heeft verkozen het andersom te doen. In plaats van te slinken zwelt zij en in plaats van haar skelet prijs te geven, verbergt zij het steeds dieper, onvindbaarder in lagen van gelei en vet’ (pp. 38-39).
Toch vormt de naderende ouderdom voor veel personages in het werk van Ruebsamen geen reden hun eigenzinnige levenstrant te wijzigen. De verloederde zusjes uit ‘De meisjes uit Marlot’ drinken en feesten door tot het bittere einde. En in ‘Rondo voor een koe’ (De ondergang van Makarov) weigert een oudere vrouw zich te voegen naar de eisen van haar leeftijd. Ondanks een teleurstellende en vernederende ervaring met een jongere man vereenzelvigt zij zich met een koe die het slachtmes tracht te ontgaan: ‘Wie van deze koe zou horen, de
| |
| |
koe die rustig voor het slagersmes uitwandelde, zou zeker spreken van een wonder. Ze zouden het een magisch gebeuren noemen, maar mensen die elk moment in hun leven de beslissing kunnen nemen die de koe niet is gegeven, weigeren de stappen te zetten, net zo goed. Ze versukkelen even eerloos in hun treurige, apatische ouderdom, in hun augustus, als de koe. Ik doe dat niet. Laten ze maar zeggen dat ik oud en idioot ben en rijp voor de slacht en dat ik die dan ook nog met eerbied moet afwachten’ (p. 147).
| |
Visie op de wereld
In de wereld die Helga Ruebsamen oproept, spelen politiek, filosofie en religie geen enkele rol. Er is slechts de elementaire keuze tussen een beschermd, maar oersaai bestaan en een authentiek leven aan de periferie van de maatschappij, met alle ongemakken die daarbij horen. De schrijfster heeft het onderscheid overigens zelf eens gerelativeerd, toen zij in een vraaggesprek met Corina Engelbrecht beweerde dat er ‘principieel geen verschil is of je je verdriet wegdrinkt of wegstofzuigt’.
| |
Techniek
Meestal is de inzet van Ruebsamens verhalen krachtig en wordt de nieuwsgierigheid van de lezer erdoor gewekt. Een voorbeeld: ‘Olijfje en ik betrokken onze laatste haveloze zolder, omdat we uit alle nette kamers gelazerd werden, want we waren oud maar opgewekt en lustten een slokje.’ Na deze openingszin van ‘Olijfje’ volgt de voorgeschiedenis tot aan het moment waarop het verhaal begint en tenslotte de trieste afloop. Zoals vaak bij Ruebsamen is het verhaal gegoten in de vorm van een terugblik, waardoor de vertelster ruimschoots de mogelijkheid heeft haar relaas te onderbreken voor het geven van commentaar: ‘Niemand herstelt van het leven, heeft een of andere mooiprater beweerd, maar wees waakzaam en geloof niets meer, je herstelt van alles’ (De ondergang van Makarov, p. 27). Doordat in het werk van Ruebsamen vrijwel altijd het gezichtspunt van de centrale figuren wordt aangehouden, lijkt hun visie op de gebeurtenissen de enig juiste. Dit ligt zeer voor de hand bij verhalen in de eerste persoon, maar ook als de derde persoon wordt gebruikt, weet Ruebsamen sympathie te wekken voor het standpunt van haar personages. De verteller trekt zich doorgaans ver terug achter de verhaalfiguren, wier perspectief het volle pond krijgt. Dit is goed zichtbaar in ‘Op
| |
| |
Scheveningen’, bijvoorbeeld in het tekstgedeelte waarin Koos een meisje heeft aangereden. ‘Zoiets overkwam je wel vaker als je de wagen net had gespoten. Bahamagoud, deze keer, waarin roest niet opviel en bloed maar een beetje. Geintje! Nog net op tijd kreeg hij een tegen de stoeprand weggeslingerd katoenen tasje in de gaten, het was bedrukt met blauwe en gele vlinders’ (p. 7).
Als de verhaalfiguren wel vanuit een extern gezichtspunt bezien worden, zoals in ‘De meisjes uit Marlot’, blijven zij voor de lezer onverminderd sympathiek. De capriolen van de vrijgevochten zusjes Cateau en Emilie worden namelijk bekeken door de ogen van hun vroegere vriendinnen, die zijn gezwicht voor de eisen van de burgermaatschappij. ‘Met gladde veren waren wij neergestreken op koude stoelen in koude kantoren en wij hadden verstandige huwelijken gesloten en lagen 's nachts voor dood temeer in een tweepersoonskist in een keurig vertrek’ (Op Scheveningen, p. 119). Tegen de achtergrond van de ietwat hypocriete deernis waarmee de verloedering van de zusjes wordt verteld, groeien zij uit tot toonbeelden van standvastigheid, die hun eenmaal gekozen levenstrant niet verloochenen.
De verhalen en romans van Ruebsamen zijn tamelijk los gecomponeerd. Dit valt vooral op in haar langere teksten. De samenhang tussen de hoofdstukken van De Heksenvriend is allerminst dwingend en het in Wonderolie toegepaste procédé van de raamvertelling laat de lezer met nogal wat vragen achter (zie de kritiek van Hartkamp).
| |
Stijl
Helga Ruebsamen bedient zich van een zeer directe stijl, waarin krasse vergelijkingen niet worden geschuwd. De volgende zin is afkomstig uit ‘Boy Wonder’: ‘Ronnie had helemaal voor zich alleen één van de weinige huizen in het verflenste Statenkwartier, dat nog niet werd geëxploiteerd om met perkament overtrokken karkassen van oudjes en-pension uit te benen’ (De ondergang van Makarov, p. 99).
Een abrupte wisseling van register fungeert soms als het stilistisch equivalent van de rebellie tegen het burgermansfatsoen, zoals in de volgende passage uit ‘De Panter van Piet’. ‘Eens moesten op een zondagmiddag in het witgelakte biedermeier- | |
| |
paviljoen, waar theeroosjes door de ramen naar binnen gluurden en waar het doorgaans gezellig en briljant toeging onder een klein glaasje, de verzamelde dames en heren van Piet vernemen dat zijn glorieuze bokscarrière de grond in was geboord door een wijf met het lijf van een panter en een kut als een bosorchidee’ (Op Scheveningen, p. 77). De tuttigheid van de glurende theeroosjes wordt weggevaagd door de forse vergelijking waarmee het citaat eindigt.
| |
Kunstopvatting
Tot de schaarse uitspraken die Helga Ruebsamen over het schrijven heeft gedaan, behoort er één die de levenshouding van haar personages weerspiegelt: schrijven komt tegemoet aan de zucht tot avontuur. De eigen wereld die wordt geschapen, is daarbij beheersbaar, anders dan de echte (interview met Corina Engelbrecht). Om dit doel te bereiken is schrijven voldoende en publiceren niet noodzakelijk. Het heeft dan ook lang geduurd voordat, door toedoen van derden, werk van Ruebsamen openbaar werd gemaakt. Tegen Jan-Hendrik Bakker verklaarde zij dat slechts eenvijfde gepubliceerd is van wat zij heeft geschreven.
| |
Traditie / Verwantschap
Helga Ruebsamen is altijd haar eigen weg gegaan en heeft nooit tot een literaire groepering behoord. Door haar bewonderde auteurs zijn Tsjechov, Kafka en Elsschot. De in Wonderolie beschreven pogingen kleine middenstanders hun geld afhandig te maken, doen denken aan de praktijken van Boorman en Laarmans in Lijmen en Het been. De namen van deze beroemde Elsschotfiguren worden in Wonderolie terloops genoemd.
| |
Kritiek
De literaire kritiek heeft in het algemeen steeds positief geoordeeld over het werk van Ruebsamen. Hans Warren onderkende in De kameleon ‘een niet gering schrijverstalent’ en J. Bernlef repte van ‘een belangrijk debuut’. Naar aanleiding van De Heksenvriend sprak Johan van der Woude van ‘een unicum in onze moderne prozaliteratuur’. Wonderolie viel minder in de smaak, maar De ondergang van Makarov oogstte weer veel lof.
| |
Publieke belangstelling
De welwillendheid van de critici hield geen gelijke tred met de belangstelling van de lezers. Er werden maar weinig boeken van Ruebsamen verkocht. Dit was voor haar mede aanleiding er zeventien jaar het zwijgen toe te doen. Toen na deze lange
| |
| |
onderbreking Op Scheveningen uitkwam, waren er opnieuw lovende woorden, maar nu ook enkele herdrukken. De toegenomen interesse van het publiek heeft er vermoedelijk toe geleid dat Olijfje en andere verhalen werd samengesteld, een bundel waarin zeven van de tien verhalen uit haar eerste bundels werden herdrukt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Helga Ruebsamen, De kermisbruid. In: Gastenboek van Singel 262; nieuw werk van tweeënveertig Nederlandse auteurs. Amsterdam 1963, Querido, pp. 103-121, V. |
Helga Ruebsamen, De kameleon en andere verhalen. Amsterdam 1964, Querido, Reuzensalamander 17, VB. |
Helga Ruebsamen, De Heksenvriend. Amsterdam. 1966, Querido, Reuzensalamander 57, R. |
Helga Ruebsamen, Sneeuwsprookje. In: Jong gedaan; kinderwerk en beginnerswerk van 28 auteurs. Amsterdam 1968. Querido, pp. 65-66, V. |
Helga Ruebsamen, Wonderolie. Amsterdam 1970, Querido, R. |
Helga Ruebsamen, De ondergang van Makarov. Amsterdam 1971, Querido, VB. |
Helga Ruebsamen, De Vrouwe Jacoba. In: Keizerin van Europa; achtentwintig schrijvers en dichters van Querido over Amsterdam. Amsterdam 1986, Querido, pp. 71-77, V. |
Helga Ruebsamen, Op Scheveningen; verhalen. Amsterdam 1988, Querido, VB. |
Helga Ruebsamen, Olijfje en andere verhalen. Amsterdam 1989, Querido, Bl. (keuze uit De kameleon en De ondergang van Makarov) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hans Warren, Dubbel debuut: Helga Ruebsamen en Paul van der Loeff. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-7-1964. (over De kameleon) |
J. Greshoff, Zeer persoonlijk debuut van Helga Ruebsamen. In: Het Vaderland, 1-8-1964. (over De kameleon) |
B. Roest Crollius, Helga Ruebsamen: jong talent. Op eenzame literaire voorpost. In: NRC, 1-8-1964. (interview) |
J. Bernlef, De flash-back als literair procédé. In: De Groene Amsterdammer, 5-9-1964. (over De kameleon) |
Beb Vuyk, Het slagen en falen van Helga Ruebsamen. In: Vrij Nederland, 14-11-1964. (over De kameleon) |
Marco Franck, Verrotting, verderf en verval. In: NRC, 26-11-1966. (over De Heksenvriend) |
Johan van der Woude, Helga Ruebsamen: ‘De heksenvriend’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 4-2-1967. |
Martin Hartkamp, Helga Ruebsamen maakt weinig duidelijk. In: NRC Handelsblad, 20-11-1970. (over Wonderolie) |
Hans Warren, Helga Ruebsamen, Wonderolie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26-6-1971. |
Margaretha Ferguson, Zo schrijft niemand. In: Het Vaderland, 11-12-1971. (over De ondergang van Makarov) |
Rico Bulthuis, Gevaar voor verstarring in prachtig proza. In: Haagsche Courant, 4-1-1972. (over De ondergang van Makarov) |
Eva Hoornik, Helga Ruebsamen koos de stilte. In: Deventer en Asser Courant, 8-4-1972. (interview) |
Corina Engelbrecht, Helga Ruebsamen: ‘Misschien bevecht ik mijn eigen demonen’. In: Corina Engelbrecht, Gezegd en geschreven is twee. 's-Gravenhage 1980, pp. 41-49. (interview) |
Koos Hageraats, Liever dronken dan normaal. In: De Tijd, 30-9-1988. (over Op Scheveningen) |
Aad Nuis, Meisjes van vijftig. In: De Volkskrant, 18-11-1988. (over Op Scheveningen) |
Ben Haveman, Waar de bohème statig en sierlijk het leven uit walste. Helga Ruebsamens heimwee naar de roodgewatteerde schemer van 's-Gravenhage. In: De Volkskrant, 9-12-1988. (interview) |
Jan-Hendrik Bakker, De terugkeer van Helga Ruebsamen. ‘Het verstand heeft nog nooit ontroerd’. In: Rotterdams Nieuwsblad, 17-12-1988. (interview) |
Nico Keuning, Nieuwe verhalenbundel Helga Ruebsamen. Vervagende schittering van een sprookje messcherp weergegeven. In: Haarlems Dagblad, 12-1-1989. (over Op Scheveningen) |
Hans Warren, Helga Ruebsamen is terug met bizarre verhalen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-1-1989. (over Op Scheveningen) |
Gertjan van Schoonhoven, Met de charme van een taxichauffeur. In: Nieuwsblad van het Noorden, 29-9-1989. (over Olijfje en andere verhalen) |
41 Kritisch lit. lex.
mei 1991
|
|