| |
| |
| |
Renate Rubinstein
door Jos Paardekooper
1. Biografie
Renate Ida Rubinstein werd geboren op 16 november 1929 in Berlijn, als oudste kind van een joodse vader en een niet-joodse moeder. In 1935 ontvluchtte het gezin Hitler-Duitsland en vestigde het zich voor korte tijd in Amsterdam, daarna gedurende twee jaar in Londen. In 1939 keerde het terug naar Amsterdam; al in het begin van de Duitse bezetting werd de vader opgepakt.
Na de oorlog werkte Renate Rubinstein enige tijd als ‘jongste bediende’ bij uitgeverij Van Oorschot. Van 1951 tot 1954 verbleef ze in Israël, waar ze zich het pseudoniem Tamar aanmat. ‘Iemand zei, ten onrechte, dat het dadelpalm betekende en dat vond ik heel mooi. Ik voelde me daar als een dadelpalm uitsteken boven al die kleine mannen’ (interview met A. van der Mijn, 1969). Op verschillende omslagen van haar boeken staat waarschijnlijk hierom een tamarinde afgebeeld.
Terug in Nederland redigeerde ze voor korte tijd de jeugdpagina van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, daartoe aangezocht vanwege haar (bescheiden) kennis van het Hebreeuws. Van 1955 tot 1957 studeerde ze te Amsterdam politieke en sociale wetenschappen, ondertussen deel uitmakend van de redactie van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures. Na haar kandidaatsexamen reisde ze met Aad Nuis, met wie ze inmiddels getrouwd was, naar Jamaica om antropologisch onderzoek te doen, wat overigens niet leidde tot een voltooiing van de studie, maar wel tot enkele reisbrieven in Hollands Weekblad (1959).
In 1962 startte ze een wekelijkse rubriek in Vrij Nederland,
| |
| |
daartoe uitgenodigd door de toenmalige adjunct-hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse. De bundelingen van deze columns, geschreven onder het pseudoniem Tamar, vormen een groot deel van Rubinsteins oeuvre, dat daarnaast bestaat uit reisverslagen en sterk autobiografisch getinte bundels, over onderwerpen als kernbewapening, feminisme, scheidingsproblematiek (Niets te verliezen en toch bang, naar aanleiding van de scheiding in 1973 van haar tweede man, de psycholoog Jaap van Heerden), en haar ziekte multiple sclerose (Nee heb je). Voor deze beide laatste bundels ontving ze respectievelijk de Multatuliprijs (1979) en de Jan Greshoffprijs (1986). Eerder, in 1970, was haar al de Lofprijs van het Lucas-Oomsfonds te Haarlem ten deel gevallen voor Jood in Arabië/Goi in Israël. In 1988 ontving ze de Hélène de Montigny-prijs vanwege haar ‘buitengewone verdienste ten opzichte van het mensdom in het algemeen’ en voor ‘haar moed, sprekend uit tal van publikaties’.
Behalve in de genoemde tijdschriften publiceerde ze in Avenue, Hollands Maandblad, Hollands Diep, NRC Handelsblad, Het Parool en Tirade.
Renate Rubinstein overleed op 23 november 1990 te Amsterdam. Postuum verscheen, onder de titel Mijn beter ik, een boek met herinneringen aan Simon Carmiggelt, met wie ze jarenlang een liefdesrelatie had onderhouden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Ontwikkeling
Behoefte aan vertrouwelijkheid is de reden, verbazing de drijfveer, en het schrijven van de waarheid (‘eenvoudig, gewoon en laconiek’) het uitgangspunt van Renate Rubinsteins schrijverschap. Via politiek getinte reisverslagen voor Propria Cures en Hollands Weekblad en een rubriek op de vrouwenpagina van Vrij Nederland, ontwikkelde Rubinstein zich tot de Nederlandse columniste. Niet alleen lijkt haar oeuvre, dat toch ook korte notities, essays, polemieken, reisverslagen, autobiografische schetsen en enkele verhalen bevat, geheel uit columns te bestaan, maar ook valt de ontwikkeling van haar werk in aanzienlijke mate samen met die van de column: ontstaan uit het vacuüm tussen journalistiek en populair-wetenschappelijk betoog, en tot bloei gekomen in de jaren zeventig, in kruisbestuiving met boekenbijlagen en culturele supplementen van de dag- en weekbladen.
De columns die zij sinds 1962 wekelijks - met enkele korte onderbrekingen - onder het pseudoniem Tamar in Vrij Nederland publiceert, vormen in ieder geval een groot deel van haar oeuvre. De bundelingen hiervan, te beginnen met Namens Tamar (1964), bestrijken gemiddeld een periode van vier jaar, maar bevatten elk niet meer dan ongeveer vijftig columns: driekwart van de produktie is dus, in de praktijk, vrijwel onbereikbaar voor herlezing. Bij de latere bundelingen is, behalve deze scherpe selectie, ook een ordening naar onderwerp toegepast. De titels van de aldus ontstane rubrieken (‘de ideologieën’; ‘de vrede’; ‘de letteren’) geven een adequaat overzicht van variabelen en constanten in Rubinsteins thematiek.
Columns ontstaan onder de druk van de tijd; behalve de kracht is dat ook de zwakte van het genre. Met recht kan Nicolaas Matsier in zijn beschouwing over ‘de decade van de column’ (in Het literair klimaat 1970-1985) opmerken: ‘De literaire column is, per definitie, de column die bij bundeling houdbaar blijkt te zijn, of zelfs wint doordat de samenhang dwingend is; het is die samenhang die ervoor zorgt dat de columns kunnen gaan gelden als verhalen- of essaybundels.’ Het is, inderdaad, de samenhang die Rubinsteins bundels
| |
| |
tot meer dan de som der delen maakt. Toen Aad Nuis in 1985 ‘de dood van de column’ aankondigde, stelde hij bij die gelegenheid vast dat Rubinstein de mogelijkheden van het genre het meest volledig heeft uitgebuit, maar hij voegde daaraan toe dat haar meest succesvolle werk ‘op of over de rand van het genre, in boeken met een samenhangend thema’ is geschreven.
Genoot Rubinstein al een zekere bekendheid met Jood in Arabië/Goi in Israël (1967) en Klein Chinees Woordenboek (1975), reisverslagen die het midden hielden tussen essaybundels en dagboeknotities, het zijn zonder twijfel deze thematische bundels - overigens deels samengesteld uit reeds gepubliceerde columns - geweest, over zulke uiteenlopende onderwerpen als echtscheiding, het feminisme, de bewapeningswedloop, verliefdheid en multiple sclerose, waardoor zij algemene bekendheid verwierf.
| |
Verwantschap
Thematiek
‘Een wiel, dat draait. Ik niet / ik stuntel op twee benen / en noem dat Lopen, Gaan. / Sta ik toevallig stil, dan heet dat / het standpunt dat ik inneem.’ Niet voor niets komen er in Rubinsteins werk tal van allusies op gedichten van Jan Emmens voor (zoals hier de titel van de bundel Sta ik toevallig stil; zo leverde de regel ‘twee beentjes en wat rood’ de titel van de bundel Twee eendjes en wat brood): er spreekt eenzelfde mentaliteit van aarzeling en weerstand tegen dogmatisme uit. Haar grondhouding is die van de vraag en niet die van het antwoord. Antwoorden zijn allereerst vaak verbodsbepalingen: ‘Nee zeggen is wat de domme mensen het meest vanzelfsprekend afgaat. Waarom? Omdat er maar één nee is en wel honderd soorten van ja. Zoals een deur maar op één manier dicht kan zijn maar op eindeloos veel wijzen, van kier tot wagenwijd, open. [...] Nee, daar kun je van opaan, dat heb je, ja, dat kun je misschien krijgen. Om “misschien” te denken en “misschien” te voelen, daar zijn hersens voor nodig, aardige hersens.’ Hier wordt een levenshouding verwoord, die door het oeuvre heen gelijk is gebleven: de passage komt uit haar eerste bundel (Namens Tamar, 1964), maar had ook in Nee heb je (1985) kunnen voorkomen.
Antwoorden functioneren daarnaast vaak als dooddoener:
| |
| |
ze zijn wel een verklaring voor allerlei verschijnselen en problemen, maar laten onverklaard waarom de verschijnselen zich niet anders hadden ontwikkeld. Antwoorden bestaan omdat mensen behoefte hebben aan oplossingen en zekerheden, maar ze roepen in de praktijk slechts nieuwe vragen op, of ze werken clichémeningen en vooroordelen in de hand. ‘De hele geschiedenis is een pan met soep waaruit je de verklaring kunt vissen die je het smakelijkst lijkt. Terribles explicateurs! Vroeger leerde je op school dat het alcoholisme veroorzaakt werd door de armoede en dat heeft me dan ook altijd nogal wiedes geleken, behalve dat ik tegenwoordig hoor dat het juist van de toenemende welvaart komt en ook daar is, vind ik, veel voor te zeggen. Ik heb haast nog nooit een verklaring gehoord waar aboluut niets voor te zeggen was, maar toch gaan de mensen door met het debiteren van verklaringen van de oorzaak van alles alsof het spoken waren of Ufo's die ze met eigen ogen geconstateerd hebben.’ (‘Onderdrukking’ in Twee eendjes en wat brood)
| |
Verwantschap
Visie op de wereld
In dit ontmaskeren toont Rubinstein zich de evenknie van Karel van het Reve, die ze, niet toevallig, in dit verband dan ook regelmatig noemt: ‘Waarschijnlijk is dat [te weten: het per se willen verklaren; JP] ook de grondslag van de weerzin die Karel van het Reve tegen de evolutieleer, de literatuurwetenschap, en het dialectisch materialisme heeft: het zijn allemaal pogingen om “een geheimzinnig iets”, een subtiele, rijke, grillige werkelijkheid te reduceren tot de handzaamheid van een banale verklaring. De filosoof in hem ergert zich aan de banaliteit.’ (‘Hoe komt dat?’ in Twee eendjes en wat brood) Vragen bestaan, althans bij Rubinstein, niet om het antwoord, niet om kennis te vergaren, maar om te kijken hoe de vraag valt, anders gezegd: niet om te kijken wat het antwoord is, maar om te kijken of het antwoord openbaar of geheim is. Het is het zeurderige vragen dat vooral kinderen eigen is, en waarmee cliché-antwoorden genadeloos door de mand vallen. Als zij in een column over Ton (Regtien) en Kon(rad Boehmer) de beide heren citeert: ‘Het maatschappelijke ideaal van een mensheid, die nog slechts leeft omwille van het leven [...] moet in elk geval als reactionair ontmaskerd worden,’ dan voegt ze daar als commentaar aan toe: ‘Okee,
| |
| |
dus dat is het ook al niet. Maar wat dan wel?’ Om uiteindelijk bij de enig mogelijke verklaring uit te komen: ‘[Hun] ideaal is niet een gelukkiger maatschappij, maar de strijd zelf. [...] Wij strijden voor een ideaal en ons ideaal is de strijd.’ (‘Ton en Kon in Kabouterstad’ uit Tamarkolommen en andere berichten) Dergelijke conclusies stemmen zelden tot vrolijkheid (‘Alles wat ik geschreven heb, begint met een vraag en eindigt met een teleurstelling’), maar des te meer tot nadenken. Ischa Meijer typeert het zuiver (in een interview uit 1978): ‘Wie haar bundels doorleest, komt alras tot de ontdekking dat haar stijl van schrijven steeds bepaald wordt door een manier van vragen, die onontkoombaar leidt tot ontmythologisering; er is steeds een antwoord in het geding, en wel het afdoende.’
Een antwoord dat voortdurend in het geding is, is het antwoord op de vraag naar wat links is en wat rechts. In haar Huizinga-lezing (opgenomen in de bundel Naar de bliksem? Ik niet), eigenlijk een uitbreiding van een eerder in Ieder woelt hier om verandering opgenomen essay, definieerde zij links en rechts in termen van openbaarheid en geheimhouding; links zoekt de waarheid (door middel van openbaarheid), rechts belemmert of verbiedt openbaarheid. In zijn meest korte formulering: links vraagt, rechts antwoordt.
Een hebbelijkheid van ‘gangbare meningen’ is dat ze door veel mensen worden aangehangen. Antwoorden zijn, zou men kunnen zeggen, collectief, vragen zijn individueel. Vandaar dat Rubinstein zich bij voortduring keert tegen bewegingen die namens een groep pretenderen te spreken: het zionisme, de vrouwenbeweging, de vredesbeweging. Met klaarblijkelijke instemming citeert zij, bij wijze van motto in Hedendaags feminisme, Carry van Bruggen in haar Hedendaagsch fetichisme: ‘Deze collectieve vooroordelen dragen voor het gevoel het karakter van vanzelfsprekendheden. Waar deze heerschappij voeren, wordt aan critisch onderzoek niet meer gedacht. De groepsdrift is de fundamentele begripsverduisterende bevangenheid, die den mensch overal doet zien, wat hij gelooft te zullen zien.’ In een interview uit 1984 heeft zij zich hierover ondubbelzinnig uitgelaten: ‘Kijk, waar ik niet tegen kan is solidariteit opgelegd krijgen, als het niet nodig
| |
| |
is. Dat gold in die tijd dat je als godin [waarschijnlijk: jodin; JP] achter Israël moest gaan staan en dat gold bij het feminisme. Er wordt dan gedaan alsof er namens mij wordt gesproken. Solidariteit met een groep, daar moet je heel zuinig mee zijn, dat is iets in tijd van oorlog, dan moet je geen landverrader zijn, dan moet je de waarheid verzwijgen.’ Solidariteit leidt ongetwijfeld tot zekere concessies; maar het is de vraag of dat altijd ‘het verzwijgen van de waarheid’ inhoudt. In ieder geval heeft Rubinstein geen concessies willen doen in die ene kwestie waarin zij haar solidariteit betuigde, en waarin juist ‘de waarheid’ het zwaar te verduren kreeg: de Weinreb-affaire. In 1969 verschenen de oorlogsmemoires van Friedrich Weinreb, onder de titel Collaboratie en verzet 1940-1945, voorzien van een uitvoerige nabeschouwing van Aad Nuis, het geheel onder redactie van Renate Rubinstein. De publikatie was een rechtstreeks gevolg van het pleidooi voor Weinrebs eerherstel, dat professor J. Presser in zijn in 1965 verschenen Ondergang; de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 had gehouden. De artikelen die Rubinstein heeft geschreven in de pennestrijd die daarop losbarstte - met als hardnekkigste tegenstander W.F. Hermans - zijn grotendeels ongebundeld gebleven. Uit een van deze artikelen, opgenomen in Hollands Maandblad (jrg. 13, nr. 282, mei 1971), getiteld ‘Rechtspraak per statistiek’, kan men lezen wat Rubinsteins beweegreden is voor haar plaatsbepaling inzake Weinreb. In het kort: een deel van de joden die op de zogeheten Weinreb-lijsten stonden, is als gevolg hiervan vermoedelijk voor kortere of langere tijd gevrijwaard geweest van deportatie. Rubinstein: ‘Als ik de keus had tussen morgen doodgaan, of over drie maanden, wat zou ik dan niet voor het laatste overhebben?
[...] Ik ken een meisje, waarvan de vader in 1940 van huis gehaald werd, toen zij tien was. Zij heeft hem nooit meer gezien en hij hoort niet tot de “geredden”. Daar zou hij ook wel niet toe gehoord hebben als hij pas in 1943 van huis gehaald was, maar zij zou drie jaar langer een vader gehad hebben, zich meer van hem herinneren en zich achteraf nog over elk extra jaar verheugen. [...] Wie dat idioot vindt moet zodra hij ernstig ziek wordt, zijn dokter maar vragen
| |
| |
onmiddellijk een eind aan zijn bestaan te maken.’ Veertien jaar later, inmiddels zelf ernstig ziek, vat ze dit standpunt kort samen: ‘Alle hoop, ook de valse, is beter dan geen hoop (vandaar dat ik een voorstander ben van de zogenaamde Weinreb-lijsten waarover zoveel te doen is geweest).’ (Nee heb je, p. 37)
| |
Relatie leven/werk
In een interview met Ischa Meijer noemt Renate Rubinstein als grondthema van haar werk de houding van Alice in Wonderland: ‘Verbaasd en beleefd blijven onder de gekste en onbeschoftste omstandigheden.’ Een andere zelfkwalificatie, voorkomend in Twee eendjes en wat brood, geeft aan deze uitspraak nader reliëf: daarin kenschetst ze zichzelf als ‘een mengsel van goedgelovigheid en achterdocht’.
Verbazing en goedgelovigheid spreken het sterkst uit haar reacties in heel persoonlijke zaken, zoals wanneer ze te horen krijgt dat ze multiple sclerose heeft (Nee heb je, p. 19): ‘Ik schrok daar niet van want ik had geen idee wat het was. Ik dacht dat het iets was waar je Becel tegen moest eten, want ik was in de war met de sclerose waar je vaker over hoort.’ (Een vergelijkbare reactie is te lezen in Ieder woelt hier om verandering, waarin ze verklaart niet te schrikken van het woord lumbaalpunctie, ‘want ik had er nooit over horen praten’.)
Achterdocht en koele beleefdheid komen naar boven vooral daar waar ze zich in haar individualiteit en in haar vrijheid bedreigd voelt. De dreiging die van collectiviteiten uitgaat, de dreiging van het leefklimaat door het verkeer, met name de auto, en door ‘de nieuwe lelijkheid’ zijn onderwerpen die met zekere regelmaat terugkeren.
| |
Verwantschap
Over de dreiging van het ouder worden, al dan niet gepaard gaand met ziekte en onvermijdelijk uitmondend in de dood, wordt met een mengsel van weerbarstigheid en stoïsche berusting geschreven. Op dit punt heeft de socioloog Norbert Elias ongetwijfeld grote invloed op haar uitgeoefend; niet ten onrechte is Nee heb je (waarin hij ook een aantal malen genoemd wordt) aan hem opgedragen. ‘De realiteit is er om aanvaard te worden, er is trouwens geen alternatief,’ een uitspraak die al in Namens Tamar (1964) voorkomt, vindt zijn
| |
| |
pendant in een uitspraak als ‘Berusten is niet ouwelijk, of christelijk of in onze tijd onnodig, het is heroïsch’, voorkomend in het mini-bundeltje Toekomstmuziek (1986).
| |
Stijl
De ‘all-round ondeskundige’ Rubinstein moet het in haar columns vooral hebben van een aanspreekbare stijl en van herkenbare onderwerpen. De lezer voelt zich aangesproken, in de dubbele betekenis van het woord: de columns wekken, als die van sommige andere columnisten - Carmiggelt bijvoorbeeld - en als veel poëzie, de indruk dat men persoonlijk toegesproken wordt. Daarbij wordt haar oeuvre in beide opzichten - stijl en thematiek - gekenmerkt door een gaandeweg groter wordende directheid en vertrouwdheid. In de vroegere bundels is de lezer min of meer getuige van een samenspraak tussen Rubinstein en haar alter ego Tamar, die bovendien regelmatig in de derde persoon (onder de naam ‘Margreet’) optreedt. De alter ego fungeert aanvankelijk zelfs als super ego, die, als een dadelpalm, boven de ander uitsteekt. ‘Ik schrijf u dit namens Tamar [...], ik pluk haar vruchten, maar de verantwoordelijkheid, die probeer ik haar te laten’ - luidt het in het voorwoord tot de bundel Namens Tamar (1964). Tien jaar later is de verhouding al gelijker: ‘Als ik ze overlees denk ik: dat had ik zelf geschreven kunnen hebben. De levenslange kritiek die ik en mijzelf op elkaar hebben verstomt dan even. Het lijkt net alsof wij toch eigenlijk met elkaar bevriend zijn.’ (flaptekst Tamarkolommen, 1973)
Inmiddels zijn niet alleen schrijfster en alter ego samengevallen, maar zijn ook particuliere en algemene zaken inwisselbaar geworden. Zo kan ze, niet enkel namens Tamar, maar mede namens de lezer (die het alleen niet zo treffend wist te verwoorden), Nee heb je ‘een egocentrisch boek, vol goede raad aan mijzelf’ noemen.
In Niets te verliezen en toch bang en Nee heb je heeft het persoonlijke, zowel in thematiek als in stijl, plaats gemaakt voor het hoogst persoonlijke; de verantwoordelijkheid is zonder omwegen bij de schrijfster komen te liggen en de lezer is haast zelfs meer dan getuige geworden: hij is medeverantwoordelijk. De directheid van stijl en van onderwerp verhindert dat zelfs de meest intieme zaken als echtscheiding en ongeneeslijke ziekte larmoyant worden. Paradoxaal genoeg zijn beide boeken, in
| |
| |
tegenstelling tot de columns, ‘op afstand’ geschreven: Niets te verliezen is gedeeltelijk, Nee heb je geheel geschreven enkele jaren nadat de aanleiding ertoe zich openbaarde.
| |
Publieke belangstelling
Terwijl de publieke belangstelling voor Rubinsteins oeuvre moge blijken uit het drukverloop van bijvoorbeeld Niets te verliezen en toch bang (vijftien drukken in een jaar tijds), ontmoet zij, zowel door haar hoogst persoonlijke stellingname als door de prikkelende toon van haar columns, in kringen van de literaire kritiek zowel notoire mede- als tegenstanders, getuige kwalificaties variërend van ‘de prinses van de Nederlandse columnisten’ (Carel Peeters in 't Is vol van schatten hier), via ‘Onze Lieve Vrouwe van Eeuwigdurende Tegenstand’ (Han Lammers), tot ‘Renate Rellebel’ (J. de Kadt).
K.L. Poll, die de toon van haar Vrij Nederland-column heeft getypeerd met: ‘Goede morgen, lieve lezer, hier ben ik dan weer, uw eigen intelligente Tamar die altijd zo dapper tegen de draad ingaat’, heeft haar naar beide kanten waarschijnlijk het meest recht gedaan: ‘agressief en zelfverzekerd in geschrifte; welsprekend; een groot opmerkingsvermogen; de prijzenswaardige universele bemoeizucht van de journalist; bij vlagen geïmponeerd door krachtige leidersfiguren; moraliserend gestemd tegenover de medemens (ook te prijzen) - kortom in menig opzicht bewonderenswaardig en bij tijd en wijle onuitstaanbaar.’
Tot het allerlaatste moment is ze deze reputatie trouw gebleven. In de bundel Overgangscursus, verschenen enkele weken vóór haar dood, leest men met verbazing haar verbeten aanval op het vermeende plagiaat van Fritzi Harmsen van Beek door Charlotte Mutsaers. Maar ook is de lezer getuige van de ineenstorting van het communistische regime in Oost-Europa én van de vaak hypocriete reacties daarop van de voormalige westerse ‘fellow travellers’, die door Rubinstein, waar nodig met bronvermelding, genadeloos ontmaskerd worden. Met name aan Harry Mulisch, Konrad Boehmer en in toenemende mate Jan Blokker komt de eer toe hierbij als veelkoppige Jut te hebben mogen fungeren.
De onthulling van haar relatie met Simon Carmiggelt, in het posthuum gepubliceerde Mijn beter ik, zorgde voor precies die
| |
| |
sensatie die Renate Rubinstein had mogen verwachten. De verklaarde tegenstanders gingen zich, bij voorbaat gevrijwaard van haar repliek, te buiten aan morele verontwaardiging; Mischa de Vreede las dit ‘plat journalistiek werkstukje [...] met stijgende gêne, want het was nog erger dan ik gevreesd had’, en Bob Polak voelde zich met recht bedrogen. Als de voorstanders zich al niet in verontschuldigende zin uitten (‘Ik ben geheel op de hand van Rubinstein, maar dat is meer gebaseerd op dat ontwapenende zinnetje “Ik heb ook iemand” dan op de rationalisaties’; Diny Schouten in Vrij Nederland), merkten ze toch vaak op dat het boek te weinig gepolijst was. De gunstigste kritiek kwam van Karel van het Reve, die Mijn beter ik ronduit ‘een indrukwekkend boek’ noemde, al is niet geheel zeker voor wie dat oordeel bestemd is: bijna alle citaten die Van het Reve als ondersteuning aanhaalt, betreffen fragmenten van Simon Carmiggelt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Renate Rubinstein, Namens Tamar. Amsterdam 1964, Querido, CB. (ten dele herdrukt in Was getekend Tamar) |
Dennis Gabor, Blauwdruk van de toekomst. Vertaald door Line van Dijk en Renate Rubinstein. Amsterdam 1964, Wetenschappelijke Uitgeverij, E. (vert.) |
Ludwig Marcuse, Filosofie van het geluk. Van Job tot Freud. Vertaald door Renate Rubinstein. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, E. (vert.) |
Renate Rubinstein, Met verschuldigde hoogachting. 54 Tamarkolommen. Amsterdam 1966, Querido, CB. (ten dele herdrukt in Was getekend Tamar) |
Renate Rubinstein, Jood in Arabië/Goi in Israël. Amsterdam 1967, Meulenhoff, D. (tweede vermeerderde druk 1970) |
F. Weinreb, Collaboratie en verzet 1940-1945. Een poging tot ontmythologisering (3 delen). Onder redactie van Renate Rubinstein. Amsterdam 1969, Meulenhoff, D/E. (verkorte herdruk in één band 1970) |
Renate Rubinstein, Sta ik toevallig stil. Amsterdam 1970, Meulenhoff, CB. |
Renate Rubinstein, De religieuze samenscholing. In: Geloven we het wel? Utrecht 1970, Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg, pp. 14-15, E. |
Renate Rubinstein, Tamarkolommen en andere berichten. Amsterdam 1973, Meulenhoff, CB. (ten dele herdrukt in Niet de woorden maar de stem) |
Robert L. Heilbroner, Onderzoek naar onze toekomst. Vertaald door Renate Rubinstein. Utrecht/Antwerpen 1974, Het Spectrum, E. (vert.) |
Renate Rubinstein, Klein Chinees woordenboek. Amsterdam 1975, Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Was getekend Tamar. Amsterdam 1977, Meulenhoff, CBl. (een keuze uit Namens Tamar en Met verschuldigde hoogachting) |
Renate Rubinstein, Niets te verliezen en toch bang. Amsterdam 1978, Meulenhoff, D. |
Renate Rubinstein, Niet de woorden maar de stem. Amsterdam 1979, Querido. Salamander 473, CBl. (een selectie uit Tamarkolommen en andere berichten) |
Renate Rubinstein, Hedendaags feminisme. Amsterdam 1979, Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Ieder woelt hier om verandering. Amsterdam 1979, Meulenhoff, CB. |
Renate Rubinstein, Een man uit Singapore. Baarn 1980, Erven Thomas Rap, V. (opgenomen in Liefst verliefd) |
Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood. Amsterdam 1981, Meulenhoff, CB. |
Renate Rubinstein, Met gepast wantrouwen. Notities over de Hollandse ziekte. Amsterdam 1982, Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Links en rechts in de politiek en in het leven. Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep, E. (opgenomen in Naar de bliksem? Ik niet) |
Renate Rubinstein, Liefst verliefd. Amsterdam 1983, Meulenhoff, CBl. (een selectie uit Namens Ta- |
| |
| |
mar, Met verschuldigde hoogachting, Sta ik toevallig stil, Tamarkolommen en andere berichten, Ieder woelt hier om verandering, Twee eendjes en wat brood en Een man uit Singapore) |
Renate Rubinstein, Repeterende ideeën. In: Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede, Amsterdam 1983, G.A. van Oorschot, pp. 206-213, E. |
Renate Rubinstein, Naar de bliksem? Ik niet. Amsterdam 1984, Meulenhoff, CB. |
Renate Rubinstein, Alexander, Een impressie van de kroonprins bij zijn achttiende verjaardag. 's-Gravenhage 1985, Staatsuitgeverij, Biografie. |
Renate Rubinstein, Nee heb je. Notities over ziek zijn. Amsterdam 1985, Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Kan godsdienst kwaad? In: Het verschijnsel godsdienst, Amsterdam/Brussel 1986, Thomas Rap, NRC Handelsblad Boeken nr. 2, pp. 47-51, E. |
Renate Rubinstein, Toekomstmuziek. Amsterdam 1986, Meulenhoff, GB. |
Renate Rubinstein, Tijd van leven. Amsterdam [1987], Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Pleidooi voorde bevrijdingsdag. 5 mei-lezing 1988. Amsterdam [1988], Uitgeverij I.C., E. (tekstboekje met cassettebandje) |
Renate Rubinstein, Over mijn katten. [Amsterdam 1989, Meulenhoff], EB. |
Renate Rubinstein, Een schaker die wint. In: J.H. Donner, Na mijn doodgeschreven. Alle stukjes uit NRC Handelsblad met een voorwoord van Renate Rubinstein. Amsterdam 1989, Bert Bakker, pp. 7-19, E. |
Renate Rubinstein, Elisabeth Eybers. In: Uit liefde en ironie. Liber amicorum Elisabeth Eybers. Redactie Hans Ester en Ernst Lindenberg, Amsterdam 1990, Em. Querido, pp. 122-127, E. |
Renate Rubinstein, Overgangscursus. Amsterdam [1990], Meulenhoff, EB. |
Renate Rubinstein, Mijn beter ik. Herinneringen aan Simon Carmiggelt. Amsterdam [1991], Meulenhoff, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Huug Kaleis, Vrouw met een vlijmscherp scheermesje in de mond. In: Het Parool, 29-10-1966. (over Met verschuldigde hoogachting) |
[Anoniem,] Onbevreesd in een onveilige wereld. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 10-12-1966. (over Met verschuldigde hoogachting) |
Margaretha Ferguson, Twistgesprek met Renate Rubinstein. In: Het Vaderland, 4-4-1967. (interview) |
Ischa Meijer, Interview. In: De Nieuwe Linie, 2-12-1967. (interview) |
K.L. Poll, Twee vrouwen over twee oorlogen. In: Algemeen Handelsblad, 23-12-1967. (over Jood in Arabië/Goi in Israël) |
Aad van der Mijn, ‘Ik heb een zwak voor mannen die mij niet helemaal au serieux nemen’. In: Algemeen Handelsblad, 5-4-1969. (interview) |
Carel Peeters, De aardige hersens van Tamar. In: Elseviers Literair Supplement, 13-6-1970. (over Sta ik toevallig stil) |
Wam de Moor, Tussen helder zien en blind staren. In: De Tijd, 22-8-1970. (over Sta ik toevallig stil) |
J. Fontijn, ‘We springen als druppels op een gloeiende plaat’. In: Het Parool, 3-10-1970. (over Sta ik toevallig stil) |
Fernand Auwera, Renate Rubinstein. In: Fernand Auwera, Geen daden maar woorden. Interviews, Antwerpen/Utrecht 1970, pp. 208-213. (interview) |
M. van Tijn, Een vreemdelinge ziet met nieuwe ogen. In: De Nieuwe Linie, 2-1-1971. (over Jood in Arabië/Goi in Israël) |
Gertie Evenhuis, Renate Rubinstein. ‘...tevreden als ik af en toe een leugen ontmasker en een gat in de bierkaai kan slaan...’. In: Hervormd Nederland, 6-2-1971. (interview) |
J. Pen, Tamar geprezen. In: Hollands Maandblad, jrg. 15, nr. 316, maart 1974, pp. 25-29. (over Tamarkolommen en andere berichten) |
Paul Beers, Tamars ‘zeurderig verlangen naar het paradijs’. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 3, april 1974, pp. 43-46. (over Rubinsteins thematiek) |
Diny Schouten, Renate Rubinstein vindt het feminisme rancune-ideologie. In: Haarlems Dagblad, 19-5-1975. (interview) |
Ischa Meijer, Renate Rubinstein: ‘Ik ben meer een kind dan een moeder’. In: Haagse Post, 8-11-1975. (interview) |
John Kleinen, De gotspe van het jaar. In: De Groene Amsterdammer, 14-1-1976. (over Klein Chinees woordenboek) |
Ischa Meijer, Een manier van vragen. In: Haagse Post, 4-11-1978. (interview) |
Marja Roscam Abbing, Het einde van een huwelijk. In: NRC Handelsblad, 17-11-1978. (over Niets te verliezen en toch bang) |
Aad Nuis, Een zelfgesponnen hel. In: Haagse Post, 18-11-1978. (over Niets te verliezen en toch bang) |
Pierre Spaninks, Verslag van een echtscheiding. In: De Volkskrant, 25-11-1978. (over Niets te verliezen en toch bang) |
Dirk Lauwaert, Tamar en het verdriet. In: De Nieuwe Gazet, 29-11-1978. (over Was getekend Tamar en Niets te verliezen en toch bang). |
Doeschka Meijsing, De ene huiskamer is de andere niet. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 2-12-1978. (over Niets te verliezen en toch bang) |
Abel J. Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945. Amsterdam [1978]. E. (over Weinreb, Collaboratie en verzet) |
Ab Visser, Trouw maar nooit. In: Leeuwarder Courant, 13-1-1979. (over Niets te verliezen en toch bang) |
Doeschka Meijsing, Moeten vrouwen zacht zijn voor elkaar? In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 31-3-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Marianne Braun, De intolerantie van Renate Rubinstein. In: De Waarheid, 2-4-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Corine Spoor, Renate Rubinstein krijgt de polemiek niet die zij verdient. In: De Tijd, 6-4-1979. (over Hedendaags feminisme) |
| |
| |
Maarten 't Hart, Aanvullend wapengekletter. In: NRC Handelsblad, 12-4-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Emma Brunt, Een ketterse feministe. In: Haagse Post, 14-4-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Aafke Steenhuis, De mythische wereld van Renate Rubinstein. In: De Groene Amsterdammer, 25-4-1979. (over Niets te verliezen en toch bang en Hedendaags feminisme) |
Vera Illes, Preken van de kanselen en knipogen in de spiegel. In: NRC Handelsblad, 27-4-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Joke Smit, Rubinstein's hooghartig onbenul. In: Opzij, jrg. 7, nr. 6, juni 1979, pp. 4-9. (over Hedendaags feminisme) |
Cisca Dresselhuys, Er zit geld in het feminisme. In: Trouw, 19-6-1979. (over Hedendaags feminisme) |
[Anoniem,] Bestseller over het feminisme. In: De Nieuwe, 14-9-1979. (over Hedendaags feminisme) |
Jan Brokken en Ischa Meijer, Carmiggelt, Koot, Rubinstein en de bewondering. In: Haagse Post, 27-10-1979. (interview) |
Hans Hoenjet, Mooie woede over onzin en kletsika. In: De Volkskrant, 15-12-1979. (over Ieder woelt hier om verandering) |
Gerrit Krol, In gesprek met de schrijfster. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 15-12-1979. (over Ieder woelt hier om verandering) |
Willem Frederik Hermans, De Chassidische bellenblazer of De demontage van de maatschappijkritische, gynaecologische, religieuze, historische en literaire stinkbom die Weinreb heette/ Weinreb en de Nederlandse letterkunde. In: Willem Frederik Hermans, Houten leeuwen en leeuwen van goud, Amsterdam 1979, pp. 206-240. (over Weinreb, Collaboratie en verzet) |
Daan Cartens, Een geweer in de aanslag. De Tamarkolommen van Renate Rubinstein. In: Bzzlletin, jrg. 8, nr. 75, april 1980, pp. 91-92. (over Ieder woelt hier om verandering) |
Roel van Dalen, Renate Rubinstein: ‘De reden waarom ik schrijf is een behoefte aan vertrouwelijkheid. In: Harlekijn cultuurschrift, jrg. 10, nr. 8, 1980, pp. 50-52. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Schieten met spek. In: Haagse Post, 9-1-1982. (over Twee eendjes en wat brood) |
Maarten 't Hart, ‘Twee eendjes en wat brood’: schrijven zoals een zwarte stern vliegt. In: Vrij Nederland, 16-1-1982. |
Dick Hofland, Afstandelijke eenvoud van Renate Rubinstein. In: Het Binnenhof, 27-1-1982. (over Twee eendjes en wat brood) |
Corine Spoor, Renate Rubinstein: ‘Ik ben toch geen desperado die door de wereld trekt en overal dood en verderf zaait’. In: De Tijd, 18-6-1982. (interview) |
Hans Warren, Een ketter aan het woord. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-7-1982. (over Met gepast wantrouwen) |
Herman de Lange, De kurk waarop de vredesbeweging drijft. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 28-8-1982. (over Met gepast wantrouwen) |
Hans Warren, Renate Rubinstein en de liefde. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-11-1983. (over Liefst verliefd) |
Jan Fontijn, Tamar over de heerlijke ziekte. Een bloemlezing uit columns over liefde en aanverwante zaken. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 19-11-1983. (over Liefst verliefd) |
Bakker, Kees de, Renate Rubinstein, Namens Tamar. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek. Dertig schrijversdebuten. Amsterdam [1983], Tiebosch, pp. 125-127. (over Namens Tamar) |
Jeanne Roefs, ‘Er is in de liefde niets waarvan ik zou zeggen: dat zou ik nooit doen’. In: Margriet, 27-1-1984. (interview) |
Wam de Moor, A. Alberts en Renate Rubinstein. Hun karakter trouw in elke regel van hun hand. In: De Tijd, 3-2-1984. (over Liefst verliefd) |
Paul Scheffer, ‘Ik vind het heerlijk dat er geen oorlog is en dat je kunt zeggen wat je vindt, schrijven wat je vindt. Ja, het hele leven’. In: De Groene Amsterdammer, 17-10-1984. (interview) |
| |
| |
Aad Nuis, Rubinstein valt aan met emotie en argumenten. In: De Volkskrant, 9-11-1984. (over Naar de bliksem? Ik niet) |
G. van Benthem van den Bergh, Een mevrouw die op de man afgaat. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 17-11-1984. (over Naar de bliksem? Ik niet) |
Reinjan Mulder, De bluf van de columnist. In: NRC Handelsblad, 7-12-1984. (over Naar de bliksem? Ik niet) |
Inge van den Blink, ‘...Ja, ik heb wel het gevoel dat ik nu af ben...’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-12-1984. (interview) |
Hendrik Carette, Renate Rubinstein, Niet naar de bliksem. In: De Nieuwe, 31-1-1985. (over Naar de bliksem? Ik niet) |
Aad Nuis, De dood van de column. In: Vrij Nederland, 6-4-1985; opgenomen in: De brandende kwestie 3, Amsterdam 1985, Uitgeverij Raamgracht (over de column als genre) |
Sietse van der Hoek, Kroonprins inspiratiebron voor 88 pagina's van niks. In: De Volkskrant, 23-4-1985. (over Alexander) |
Hieke Jippes, ‘Het is een vrolijk boek over een vrolijk onderwerp’. In: NRC Handelsblad, 25-4-1985. (over Alexander) |
Karel van het Reve, Moeders en zonen. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 27-4-1985. (over Alexander) |
Hilbert Kuik, Beklemming door nuchtere warsheid. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 12-10-1985. (over Nee heb je) |
Hans Warren, Notities over ziek zijn. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-10-1985. (over Nee heb je) |
Hans Vervoort, Moed verzamelen. In: NRC Handelsblad, 25-10-1985. (over Nee heb je) |
Wam de Moor, Bekoorlijke notities over ziek zijn. In: De Tijd, 8-11-1985. (over Nee heb je) |
Jan Brokken, Rubinstein: ‘Naar de bliksem? Ik niet’. In: Haagse Post, 30-11-1985. (interview) |
Jojanneke Claassen, Renate Rubinstein over haar ziekte: ‘De pijn hindert me verschrikkelijk. Te gauw ben ik doodmoe’. In: Libelle, 20-12-1985. (over Nee heb je) |
Aad Nuis, Ziekentroost voor ongelovigen. In: De Volkskrant, 18-10-1985. (over Nee heb je) |
Gerard Heijnen, Renate Rubinstein - een geboren dwarsligger. In: Diepzee, jrg. 4, nr. 1, september 1986, pp. 14-18. (over het hele oeuvre) |
Ben Haveman, De eenzaamheid is een voorrecht geworden. In: De Volkskrant, 5-12-1986. (over het hele oeuvre) |
Nicolaas Matsier, Muiters tegen het etmaal. De decade van de column. In: Het literair klimaat 1970-1985, redactie Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyrille Offermans, Amsterdam 1986, De Bezige Bij, pp. 131-146. (over de column als genre) |
Diny Schouten, Renate Rubinstein: A person who happens to be sitting. In: Jan Campertprijzen 1986, 's-Gravenhage 1986, pp. 74-89. (over het hele oeuvre) |
M. Brands, ‘Soms denk ik wel eens...’ Renate Rubinsteins onpolitieke gedachten over politiek. In: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 148, augustus 1987, pp. 7-9. (over politiek) |
Beatrijs Ritsema, Niets te verliezen en toch bang. Een analyse na de derde lezing. In: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 148, augustus 1987, pp. 10-12. |
Leon de Winter, ‘Je kunt niet boven de partijen staan, ik geloof werkelijk dat niemand dat kan’. In gesprek met Renate Rubinstein over Israël en joods identificeren. In: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 148, augustus 1987, pp. 3-6 en 72. (interview) |
Johan Diepstraten, ‘Het is voor een schrijver geen onverdeeld genoegen als de geschiedenis je gelijk geeft’. In: Vrij Nederland, 17-10-1987. (interview) |
Aad Nuis, Over Renate Rubinstein. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 4, september/oktober 1987, pp. 483-486. (over het hele oeuvre) |
Hans Warren, Columns van Renate Rubinstein. Tijd van leven. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-11-1987. |
Carel Peeters, Het paradijs in de achtertuin. Renate Rubinstein en de onontkoombare zuigkracht van wetenschap. In: Vrij Neder- |
| |
| |
land Boekenbijlage, 14-11-1987. (over Tijd van leven) |
P.M. Reinders, De verkeerd begrepen hemel. In: NRC Handelsblad, 27-11-1987. (over Tijd van leven) |
Arnold Heumakers, De macht van de vorm. Renate Rubinstein in staat conformisme van de column naar haar hand te zetten. In: De Volkskrant, 4-12-1987. (over Tijd van leven) |
Stephan Sanders, ‘Als mensen mij innerlijke verscheurdheid verweten, was dat een prima beschrijving van mijn gemoedstoestand.’ Renate Rubinstein over haar ouders, Israël en jood zijn. In: De Groene Amsterdammer, 16-12-1987. (interview) |
Carel Peeters, ‘Een zeurderig verlangen.’ In: Carel Peeters, Hollandse pretenties. Amsterdam [1988], pp. 253-262. (over de thematiek van het hele oeuvre) |
Frénk van der Linden, ‘Ik heb nooit geduld gehad met angst voor ruzie.’ In: NRC Handelsblad, 20-1-1990. (interview) |
Louise Fresco, Levenslange discussie met oude bekende. In: Vrij Nederland, 3-11-1990. (over Overgangscursus) |
Ben Haveman, Columniste Renate Rubinstein eeuwige eenling versus de rest. In: De Volkskrant, 26-11-1990. (over Overgangscursus) |
Reinjan Mulder, Het gevecht tegen de lafheid. Renate Rubinstein 1929-1990. In: NRC Handelsblad, 26-11-1990. (herdenking over het hele oeuvre) |
Rudy Kousbroek, Je moet er doorheen. In: NRC Handelsblad, 30-11-1990. (herdenking over het hele oeuvre) |
Willem Otterspeer, Het leven in Nederland en in het heelal. Nieuwe bundel van Renate Rubinstein. In: NRC Handelsblad, 30-11-1990. (over Overgangscursus) |
R. Ferdinandusse en J. van Tijn, Afscheid van Tamar. Dertig jaar grillige kruistochten, plotselinge liefdes, trefzekere vijandschappen. In: Vrij Nederland, 1-12-1990. (over het hele oeuvre) |
Hans Warren, Sentiment en triomf. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-12-1990. (over Overgangscursus) |
Doeschka Meijsing, Hier sta ik. Verzamelde columns van Renate Rubinstein. In: Elsevier, 19-1-1991. (over Overgangscursus) |
Theodor Holman, De ideale weduwe. In: Het Parool, 4-5-1991. (over Mijn beter ik) |
Karel van het Reve, De natuur doet ons de das om. In: NRC Handelsblad, 10-5-1991. (over Mijn beter ik) |
Rob Schouten, Relatie was sensatie, boek is te oppervlakkig. In: Trouw, 16-5-1991. (over Mijn beter ik) |
Jan Zandbergen en Jaap Goedegebuure, Portret van een liefde. In: HP/De Tijd, 17-5-1991. (over Mijn beter ik) |
Diny Schouten, Half door tact, geheel door magie gedreven. In: Vrij Nederland, 18-5-1991. (over Mijn beter ik) |
Annie M.G. Schmidt, Guus Vleugel, Max Pam en Adriaan Morriën, Renate's geldingsdrang. In: HP/De Tijd, 31-5-1991. (over Mijn beter ik) |
43 Kritisch lit. lex.
november 1991
|
|