| |
| |
| |
H.J. de Roy van Zuydewijn
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Herbert Jan de Roy van Zuydewijn werd op 19 december 1927 te Amsterdam geboren. Hij groeide op in een katholiek gezin. Na zijn middelbare-schoolopleiding (afdeling gymnasium alfa van het Ignatius College) studeerde hij rechten aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam; in 1955 verwierf hij de meesterstitel. Tijdens zijn rechtenstudie was hij literair actief als redacteur van Propria Cures, samen met onder meer J.P. Guépin en Dick Hillenius.
Na beëindiging van zijn studie vervulde De Roy diverse ambtelijke functies te Den Haag en Rijswijk, onder meer op ministeries; zijn laatste baan was die van secretaris bij de Gezondheidsraad te Den Haag. In 1988 profiteerde hij van de vut-regeling om meer tijd te hebben voor zijn vertaal- en andere literaire werkzaamheden, waarmee hij in de jaren zestig was begonnen, maar die pas in 1980 tot een eerste boekpublikatie leidden.
Gedichten, voorpublikaties van zijn vertalingen en daaraan gerelateerde opstellen droeg hij bij aan Maatstaf, Bzzlletin en Lampas (tijdschrift voor classici).
De Roy van Zuydewijn is sinds 1957 woonachtig te Rijswijk. Hij is getrouwd en vader van drie kinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Techniek
Ontwikkeling
Kunstopvatting / Relatie leven/werk
Al het in boekvorm gepubliceerde werk van H.J. de Roy van Zuydewijn is gebaseerd op teksten van anderen: op de epen van Homerus; op het drama Macbeth van Shakespeare en op een tamelijk onbekend gebleven roman van Simon Vestdijk. De graad van afhankelijkheid van genoemde teksten verschilt van boek tot boek. De Roy's vertalingen van Ilias en Odyssee volgen het Grieks zo veel mogelijk van woord tot woord; in zijn dichtbundel Wat de zee verzwijgt (1988) klinkt de tekst van de Odyssee duidelijk door, maar hij is daarin eerder motor dan model. In het tijdschrift Maatstaf (december 1991) publiceerde De Roy zijn meest ‘eigen’ gedichten: 51 haiku's met impressies van een reis naar Indonesië; zij zijn niet gebundeld. Al met al kan hij getypeerd worden als een vertegenwoordiger van het moderne alexandrinisme: hij schrijft niet vanuit innerlijke onrust of sociale bewogenheid, maar beoefent de literatuur als een ernstig te nemen taalspel.
Zijn debuut als (zelfstandig) dichter, De Visionair (1984), leverde een unicum in de Nederlandse letterkunde op: in 83 sonnetten bewerkte hij de stof van een roman van Vestdijk. Niet, zoals men wellicht op grond van de titel zou verwachten, het algemeen als een van Vestdijks meesterwerken aangeduide boek De ziener, maar de niet tot de canon doorgedrongen roman Een moderne Antonius (1960). Vestdijk voert daarin als hoofdpersoon een bankier ten tonele, een zekere Olivier, sinds kort weduwnaar, die in toenemende mate wordt gekweld door visioenen en hallucinaties, zoals eens de heilige Antonius. Een belangrijke verschijning in die visioenen is een arts in ruste, Caroli geheten, die de rol van duivel vertolkt. Geleidelijk aan gaat Olivier zijn tantaliserende ervaringen zien als projecties van angsten en schuldgevoelens, vooral ten aanzien van zijn vrouw, die tegen haar wil kinderloos was gebleven - kinderen spelen dan ook een grote rol in de visioenen. Na een genezingsproces voelt Olivier zich als herboren, maar helemaal geslaagd is zijn herrijzenis toch niet: op de laatste bladzijden van zijn roman schetst Vestdijk een Olivier die weer groene duiveltjes ontwaart...
| |
| |
| |
Techniek
Thematiek
De globale inhoud van Een moderne Antonius is door De Roy vrijwel ongewijzigd overgenomen, maar de drie delen van tien hoofdstukken zijn teruggebracht tot evenzovele delen met vijf korte cycli. De meest voorkomende transformatievorm in deze bewerking is dan ook die van de weglating of indikking. Overigens komen er hier en daar ook uitbreidingen voor, worden soms schilderende details toegevoegd. Belangrijker is de wijziging in perspectief: van een overwegend auctoriale roman maakte De Roy een sonnettenreeks in de ik-vorm. Bij Vestdijk kijken we derhalve van buitenaf naar Olivier, worden zijn waarnemingen ook wel gecorrigeerd door die van andere personages; bij De Roy beleven we met de visionair diens hallucinaties mee. Dat heeft gevolgen voor de thematiek van beide teksten: in Vestdijks roman domineert het thema van schuld en boete, heeft het verhaal trekken van een zuiverende queeste (er zijn toespelingen op de Divina Commedia); in De Visionair ligt het accent op de evocatieve kracht van de (drog) beelden, die door angstgevoelens worden gegenereerd.
In hun relatief uitvoerige kritieken hebben Martin Hartkamp en Rob Schouten voorbeelden gegeven van de manier waarop een romanfragment tot sonnet werd bewerkt. Hier wordt een ander voorbeeld gegeven. In het volgende sonnet biedt De Roy een samenvatting van het hoofdstuk ‘Concert’, het negende van het eerste deel van Vestdijks roman:
Paniek
Ik kijk. Opeens, net op een stil moment,
zie ik twee duiveltjes langs een der zuilen
omlaag gaan en, vlak voor de dirigent,
diens lessenaar en partituur bevuilen.
Er klinkt een gil, iets tussen lach en huilen.
De notenbaas tikt af. In doodsangst rent
publiek de zaal uit om zijn droom te ruilen
voor jas en hoed, die men aan nummers kent.
Twee man staan een suppoost te molesteren.
Moet ik iets doen? Een meisje, van wier kleren
de helft ontbreekt, wordt afgevoerd door vier
in glanzend rokkostuum geklede heren.
| |
| |
Studenten die voor arts of rechter leren
gaan juichend langs, in koets met palfrenier.
| |
Techniek / Stijl
Traditie / Verwantschap
Hier staat in sterk geconcentreerde vorm wat Vestdijk over het bezoek van Olivier aan het concert vertelt. Er zijn woorden en uitdrukkingen letterlijk overgenomen, maar er zijn ook enkele wijzigingen. Zo heet de dirigent hier ‘notenbaas’ en voor ‘avondtoilet’ gebruikt De Roy de term ‘glanzend rokkostuum’. Daardoor maakt de tekst van De Roy een wat plastischer en ironischer indruk. Technisch is dit sonnet van hoog niveau: het vertoont knappe rijmwoorden en fraaie enjambementen. De maker is kennelijk iemand die de Nederlandse sonnettentraditie kent en is daarbij eerder in de leer gegaan bij Achterberg dan bij Vestdijk (in een interview met Martin Ros verklaarde De Roy grote bewondering te hebben voor Vestdijk, maar diens poëzie aanzienlijk lager aan te slaan dan diens fictionele proza en essays).
| |
Techniek
Thematiek / Traditie
In Enclave, een bundel met 74 Perzische kwatrijnen, die twee jaar na De Visionair verscheen, paste hij een zelfde bewerkingstechniek toe; zijn model was nu Shakespeares Macbeth, van welk stuk hij inmiddels een (tot dusverre niet uitgegeven) vertaling had gemaakt. In vier afdelingen van respectievelijk 17, 18, 19 en 20 kwatrijnen concentreerde hij zich op de ervaringen en gevoelens van Macbeth en diens Lady. Het thema van de angst verbindt de bundel met De Visionair. In technisch opzicht greep De Roy terug op een kwatrijnentraditie, die in Nederland bij P.C. Boutens en J.H. Leopold grote hoogten heeft bereikt.
In Wat de zee verzwijgt (1988), een bundel van 123 kwatrijnen, verdeeld over zeven cycli, is Odysseus het ‘masker’ van De Roy. In de eerste vijf cycli zijn momenten uit de Odyssee verbeeld, overigens in een volgorde die afwijkt van die van het Griekse epos en met bepaalde accentverschuivingen. Zo is de relatie tussen de teruggekeerde Odysseus en Penelope, die bij Homerus nogal moeizaam is, bij De Roy een compleet fiasco geworden, getuige kwatrijn 85:
Sirenen aan mijn bed. Het oude lied:
Penelope die, of ze een spookbeeld ziet,
mij aankijkt en met ingehouden tranen
te kennen geeft: ‘Jij bent Odysseus niet.’
| |
| |
| |
Traditie
In de laatste twee cycli treedt de dichter buiten het homerische kader. Hij volgt daarmee een (op Eugamnon van Cyrene teruggaande) traditie, bij ons door Marnix Gijsen en F.C. Terborgh opgenomen, die wil dat Odysseus na beëindiging van zijn avontuur vol onrust opnieuw uit zwerven gaat - een tocht die hij met de dood bekopen moet. Men vergelijke hier het laatste kwatrijn van de bundel:
Ga weg nu. Niet meer omkijken. Niet zwaaien.
Lucht ziet naar sneeuw uit en het grote waaien
dat van de Berg komt. - Kijk: er strijken al
aasvogels op zijn flank neer. Zwarte kraaien.
| |
Techniek
Dit slotgedicht valt ook te lezen op metaniveau, als een indicatie van het einde van de queeste van de dichter zelf; iets dergelijks treft men ook in de beide eerder genoemde bundels aan.
| |
Kritiek
Het eigen werk van De Roy heeft tot dusverre relatief weinig aandacht van critici en essayisten verkregen. De in de recensies naar voren komende waardeoordelen lopen nogal uiteen: van scepsis over het intertekstuele karakter van de bundels tot grote bewondering voor het technische vernuft van de dichter. De meeste en meest positieve aandacht kreeg De Visionair. Opvallend was dat juist twee Vestdijkspecialisten, Schouten en Hartkamp, de bundel zeer bleken te waarderen; laatstgenoemde vond zelfs de sonnettenreeks van De Roy interessanter dan de roman. Andere critici waren matig of helemaal niet enthousiast, zoals Ad Zuiderent, die in De Tijd schreef: ‘In De Visionair zijn te veel gedichten alleen maar schakels in een verhaal. Ik denk dat ik toch te zeer poëzielezer ben gebleven om van dit proza in sonnetvorm te kunnen genieten.’
Enclave werd nauwelijks opgemerkt; de enige uitvoerige dagbladbespreking (van Frank Ligtvoet in de Volkskrant) was redelijk positief. Van Wat de zee verzwijgt verschenen wel meer recensies, met wisselende waardering.
| |
Verwantschap
Als transformator van oudere teksten en mythologische themata vertoont De Roy verwantschap met dichters als Hans Berghuis, C.O. Jellema, Willem Jan Otten en Toon Tellegen. Met Jellema heeft hij gemeen dat hij ook strenge vormen hanteert (metrum, rijmschema's).
| |
| |
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Zeker het meeste succes heeft hij geboekt met zijn beide vertalingen. Zijn hexameters, die in de Nederlandse Homerustraditie niet vaak waren en worden gebruikt, zijn uitbundig geprezen. Bovendien is, vooral door deskundigen op het gebied van het Grieks, vastgesteld dat de vertalingen van Ilias en Odyssee een mate van equivalentie met het origineel vertonen die door geen van De Roy's illustere voorgangers op dit gebied, zoals P.C. Boutens, Bertus Aafjes of Aegidius Timmerman, was bereikt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Homerus, Ilias. De wrok van Achilles. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J. de Roy van Zuydewijn. 's-Gravenhage 1980, Martinus Nijhoff, G. (vert.) (Tweede, herziene druk: Amsterdam 1993, De Arbeiderspers) |
H.J. de Roy van Zuydewijn, De Visionair. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, GB. |
H.J. de Roy van Zuydewijn, Enclave. 74 kwatrijnen. Amsterdam 1986, De Arbeiderspers, GB. |
H.J. de Roy van Zuydewijn, Wat de zee verzwijgt. Amsterdam 1988, De Arbeiderspers, GB. |
H.J. de Roy van Zuydewijn, Traptreden van de goden. In: Maatstaf, jrg. 39, nr. 11-12, november-december 1991, pp. 120-126, G. |
Homerus, Odyssee. De terugkeer van Odysseus. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J. de Roy van Zuydewijn. Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, G. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J.P. Guépin, Een wonderbaarlijke vertaling van de Ilias. In: NRC Handelsblad, 27-6-1980. |
H. Verbruggen, Muze, bezing ons de wrok. In: Standaard der Letteren, 18-9-1980. (over de Ilias-vertaling) |
J. Pieters, Homerus. In: Hermeneus, jrg. 52, 1980, pp. 404-405. (over de Ilias-vertaling) |
Rob Schouten, In het spoor van Vestdijk. In: Vrij Nederland, 1-12-1984. (over De Visionair) |
Ad Zuiderent, Een gestalte die zijn eigen schaduw zichtbaar maakt. In: De Tijd, 25-1-1985. (onder meer over De Visionair) |
Frank Ligtvoet, Vestdijks ‘Moderne Antonius’ op rijm. In: de Volkskrant, 1-2-1985. (over De Visionair) |
Ed Olivier, Bizar verhaal in poëzie. In: Haagsche Courant, 22-5-1985. (over De Visionair) |
Martin Ros, S. Vestdijk en ‘Een moderne Antonius’. In gesprek met H.J. de Roy van Zuydewijn. In: Vestdijkkroniek, nr. 46, maart 1986, pp. 29-37. (interview over relatie tot Vestdijk) |
Frank Ligtvoet, Macbeth in 74 kwatrijnen. De Roy van Zuydewijn doet Shakespeare over. In: de Volkskrant, 2-5-1986. (over Enclave) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 30, nr. 305, juli-augustus 1986, pp. 495-505. (over Enclave) |
R.L.K. Fokkema, Enclave. 74 kwatrijnen. In: Trouw, 18-10-1986. |
Wessel ten Boom, Striemende strofen van De Roy van Zuydewijn. Wat de dood niet tekent is er nooit geweest. In: De Waarheid, 28-5-1988. (over Wat de zee verzwijgt) |
Wilbert Friederichs, Een Odyssee in pracht-kwatrijnen. In: De Gelderlander, 13-6-1988. (over Wat de zee verzwijgt) |
C.O. Jellema, Martin Veltman schildert grootsheid van het strand en bedrijvigheid van de stad. In: Nieuwsblad van het Noorden, 24-6-1988. (ondermeer over Wat de zee verzwijgt) |
Michael Zeeman, Het fluisteren van de zwijgende zee. In: Leeuwarder Courant, 30-9-1988. (onder meer over Wat de zee verzwijgt) |
Martin Hartkamp, Antonius als visionair. In: Martin Hartkamp, Schoten rondom Vestdijk. Bezorgd door Rudi van der Paardt. Leiden 1989, pp. 65-68. (over De Visionair) |
M. d'Hane-Scheltema, Muze, vertaal mij Homerus... In: Bzzlletin, jrg. 19, nr. 175, april 1990, pp. 61-72. (overzicht van diverse Homerus-vertalingen, waaronder die van De Roy) |
Guus Middag, Een roman in sonnetten. In: Guus Middag, Ik ben een napraatpapegaai. Amsterdam 1990, pp. 90-94. (over De Visionair) |
Rudi van der Paardt, Sporen van de Dichter: Invloed van Homerus sinds Tachtig. In: Rudi van der Paardt, Mythe en metamorfose. Amsterdam 1991, pp. 9-28. (over de plaats van Wat de zee verzwijgt in de homerische traditie) |
Irene de Jong en Albert Rijksbaron, ‘Zo lag de held Odysseus...’ Enige opmerkingen bij de Odyssee-vertaling van I. Dros. In: Lampas, jrg. 25, 1992, pp. 198-213. (vergelijking tussen de vertaling van de Odyssee van I. Dros en een voorgepubliceerd gedeelte van de vertaling van De Roy) |
Harrie Habets en Ank Hendricks, Vertalingen van dode talen: Eens was de oude taal nieuw. Twee nieuwe jassen voor Homerus. In: Tsjip, jrg. 2, nr. 3, 1992, pp. 33-45. (vergelijking tussen de Odyssee-vertalingen van Dros en De Roy) |
Hans Oranje, Homerus' Odyssee, vertaald door H.J. de Roy van Zuydewijn. Soepel Nederlands en sierlijke hexameters maken vertaling tot een waar monument. In: Trouw, 30-7-1992. |
Hein L. van Dolen, Met een wenk van zijn
|
| |
| |
brauw. In: de Volkskrant, 7-8-1992. (over de Odyssee-vertaling) |
Wim Hottentot, De Nietsnut van Niemand. In: Vrij Nederland, 14-11-1992. (over de Odyssee-vertaling) |
Paul Claes, Dan opstak er een hond zijn kop en oren. In: NRC Handelsblad, 17-12-1993. (over Nederlandse Homerus-vertalingen, met veel aandacht voor de Odyssee-verteling en de herdruk van de Ilias-vertaling van De Roy) |
A.H. Neijt, Fijndradige Weefsels. Nijmegen 1993. (onder meer over de metriek in de Odyssee-vertaling) |
Hans Oranje, De Wolkenvergaarder en de Godin met de rustige blik. In: Trouw, 8-1-1994. (over Odyssee- en herziene Ilias-vertaling) |
56 Kritisch lit. lex.
februari 1995
|
|