| |
| |
| |
Maria Rosseels
door Rudolf van de Perre
1. Biografie
Maria Rosseels werd geboren op 23 oktober 1916 te Borgerhout (Antwerpen) als oudste van drie kinderen. Haar vader, Karel, was een Kempenaar, haar moeder, Emma Vervliet (de naam die ze als pseudoniem gebruikte voor haar eerste boek), een Antwerpse. Beider invloeden zijn zowel in haar karakter als in haar werk te herkennen. Zij is verwant met de Antwerpse toneelschrijver Emmanuel Rosseels (1816-1904), auteur van blijspelen en melodrama's, een vrijzinnig flamingant die protestant is geworden. Door het beroep van vader (belastingontvanger) moest het gezin herhaaldelijk verhuizen en keerde het naar de Kempen terug: in 1922 naar Oostmalle (waar het gezin eerst in, daarna dichtbij de kasteelhoeve van graaf de Renesse woonde), in 1931 naar Essen en in 1933 tenslotte naar Kalmthout waar de schrijfster, die ongehuwd is gebleven, nog steeds woont.
Maria Rosseels volgde als interne de Oude Humaniora in het Instituut van het Heilige Graf te Turnhout. Daarna studeerde ze van 1934 tot 1938 aan de Beroepstechnische School te Antwerpen. Tegelijkertijd volgde ze in dezelfde stad, als vrije leerlinge, enkele cursussen aan de Hogeschool voor Vrouwen. In 1938 behaalde ze het diploma van regentes knippen en naaien. Zij begon haar loopbaan in het onderwijs en was gedurende vier jaar werkzaam in de Vrije Normaalschool (Kweekschool) van de Zusters Ursulinen te Gierle bij Turnhout. Van 1942 tot 1944 was ze verbonden aan de studiedienst van het Arbeidsambt te Brussel. In 1945 werd ze redactiesecretaresse van De Pijl, een uitgeverij die verbonden was met het Vlaams Verbond
| |
| |
van Katholieke Scouts in Brussel. In 1947 werd ze door de katholieke krant De Standaard aangeworven als filmrecensente en redactrice. Ze bleef er werkzaam tot aan haar pensionering in 1977.
Zij debuteerde met jeugdboeken en publiceerde vervolgens een viertal lijvige, katholieke problemenromans, waarvan de meest bekende, Dood van een non, in 1975 verfilmd werd. Zowel voor haar journalistiek werk als voor haar proza werd ze herhaaldelijk onderscheiden en bekroond. Zij ontving de prijs van de provincie Antwerpen voor het beste jeugdboek (1956 voor Spieghelken), de prijs van de Vlaamse Journalistenclub (1960 voor Oosters cocktail), de Literatuurprijs van Hilvarenbeek en de prijs van de provincie Antwerpen voor verhalend proza (1965 voor Dood van een non), de Dirk Martensprijs van de stad Aalst (1967 voor Gesprekken met gelovigen en ongelovigen), de prijs van de Scriptores Catholici en van de provincie Antwerpen voor verhalend proza (1970 voor Wacht niet op de morgen), de prijs van de Vlaamse provincies voor het gezamenlijke oeuvre (1978). In 1981 werd haar een eredoctoraat toegekend aan de Katholieke Universiteit te Leuven en in 1983 werd ze tot lid verkozen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. In 1984 ontving ze de prijs van de provincie Antwerpen voor haar gezamenlijk literair werk en - als eerste vrouw - de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan. In 1988 werd ze met de titel van barones in de adelstand verheven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Maria Rosseels verwierf bij het lezerspubliek aanvankelijk het meest bekendheid als filmcritica en journaliste. Niet alleen bracht ze de filmkritiek in Vlaanderen op een volwaardig niveau (een selectie verscheen in Liefde is een zeldzaam kruid), maar ze leerde de film tevens te waarderen als een authentiek kunstwerk in een tijd waarin de mens ‘denkt, voelt en fantaseert in filmbeelden’. In 1954 reeds wees ze in haar essay Kunst van schaduwen en dromen op de noodzakelijkheid van filmopvoeding in de scholen.
Ook diverse reportages vonden meer dan gewone weerklank en kregen na hun verschijnen in de krant een wat duurzamer karakter door de publikatie achteraf in boekvorm. Het woord te voeren past den man bevatte reeds vòòr de feministische revolte een vurig pleidooi voor emancipatie, gesitueerd in een historische context. Oosters cocktail, de neerslag van een reis naar Japan, bracht een confrontatie met een andere cultuur en een andere wijze van denken, die voor de westerse mens heilzaam kan zijn. De zeventien Gesprekken met gelovigen en ongelovigen, met als ondertitel ‘Van polemiek tot dialoog’, dwongen aan beide zijden bewondering af door de aanpak, die geen vragen uit de weg ging. De meeste ophef maakten nochtans twee niet in boekvorm gepubliceerde en bij hun verschijnen, omwille van hun vrijmoedigheid, in gelovige milieus nogal omstreden artikelenreeksen: Voorlichting gevraagd en Moderne nonnen gevraagd, die nog in de preconciliaire jaren, op verzoek van de lezers, tot stand kwamen. De reeks over het kloosterleven werd voortijdig stopgezet na een afkeurende brief van de toenmalige Mechelse aartsbisschop, kardinaal J.E. van Roey.
| |
Relatie leven/werk
De meeste problemen en thema's die ze in haar journalistiek werk behandelde, vinden we ook in haar creatief proza terug, wat niet betekent dat dit laatste in het verlengde ligt of een uitvloeisel is van het eerste. Hoewel beide op het eerste gezicht tot een verschillende categorie behoren, vormen ze bij haar wèl een geheel, omdat ze dezelfde materie behandelen en uit dezelfde aandrang zijn ontstaan. Het is zelfs zo dat haar literair werk in zekere zin haar journalistieke carrière vorm en rich- | |
| |
ting heeft gegeven. Reeds jaren vòòr ze haar opzienbarende reportages schreef, verwerkte ze diezelfde problemen in romanvorm. Haar eerste roman, Elisabeth, had ze al geschreven in 1944, maar hij verscheen pas in 1953. Dat Dood van een non als revanche op de beslissing van de kardinaal zou geschreven zijn en dat zijzelf ooit kloosterzuster zou geweest zijn, strookt niet met de waarheid en behoort tot het rijk van de (vaak hardnekkige) legenden.
| |
Kunstopvatting
Wel is het zo dat het schrijverschap van Maria Rosseels nauw verbonden is met haar bezinning over de vragen die het leven stelt. Ooit verklaarde ze in een interview met haar biograaf Gaston Durnez: ‘Ik kan mij het leven niet voorstellen zonder schrijven. Het is een levenswijze, een manier om mijzelf te verdedigen, om in het reine te geraken met allerlei problemen en moeilijkheden, een soort van ademhaling. Al schrijvend tracht ik tot een inzicht te komen, orde te brengen, mèns te zijn.’
In een latere roman, Het Oordeel, laat ze haar hoofdpersonage, journalist en romancier Andreas Nyland, zeggen: ‘Schrijven was een noodzaak geworden om zichzelf te kunnen zijn. De wereld die hij in zijn boeken opriep - vooral als ze in een historisch verleden waren gesitueerd -, was hem meer vertrouwd dan de wereld die hem omringde, waarvan hij een deel was.’ Deze twee uitspraken raken de kern van haar proza. Schrijven betekent voor haar immers getuigenis afleggen van de geestelijke onrust die haar zoektocht naar de eigen identiteit in een complexe wereld begeleidt. Ze mondt uit in de ultieme vraag naar de zin van het bestaan. Deze vraag is bij haar ondubbelzinnig verbonden met het geloofsmysterie, dat haar hele leven en streven èn haar werk bepaalt.
| |
Thematiek
Als je het geheel van haar romans - haar jeugdboeken laat ik hier buiten beschouwing - beschouwt, treft het hoezeer zij de vragen en twijfels, de onrust en de hang naar zekerheid van de katholieke intellectuelen van haar en volgende generaties in kaart heeft gebracht. Van haar werd gezegd dat zij met haar romans de ‘inventaris’ had gemaakt ‘van het “geëmancipeerde” kerkbewustzijn van vele leken’.
| |
Techniek
Haar romans spelen zich afwisselend af in het heden en in het verleden. Ze zijn in de regel opgevat als de levensbiecht van het
| |
| |
hoofdpersonage, dat zijn leven overschouwt van geboorte tot dood, van de wieg tot het graf. Na Elisabeth gebeurt dit telkens in de ik-vorm. Haar personages komen bij voorkeur uit een aristocratisch milieu, niet omdat zij daar direct mee sympathiseert, maar omdat deze personages door hun uitzonderingspositie en hun grootse levensverwachtingen aan de auteur meer ruimte schenken om zich over hedendaagse problemen uit te spreken. Vooral in haar historische romans belandt ze - naar haar eigen zeggen - bijna automatisch bij de hogere sociale geledingen, omdat de vertegenwoordigers van adel en clerus, uit hoofde van hun opleiding, in staat zijn tot redeneren en tot het ontwikkelen van de vrij moeilijke ideeën, die de auteur bezighouden. De lezer kan hun interne ontwikkeling volgen in hun verovering van het leven, die slechts tot stand komt door het overwinnen van problemen en moeilijkheden en telkens ook verbonden is met hun visie op en ervaring van het geloofsmysterie.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In twee eigentijdse romans projecteert ze in indrukwekkende vrouwengestalten de existentiële vragen, die zich bij haar op dat moment opdringen en haar verhouding tot God, het kerkinstituut en de moderne geloofsbeleving bepalen. Elisabeth (1953-1954) bevat in drie delen (De Kloosterhoeve, Ick segh adieu, Het derde land) het levensverhaal van de intellectualistische Elisabeth van Dijck. Haar leven beweegt zich tussen twee polen, op het uiterlijke vlak gesymboliseerd, enerzijds door de rust, traditie en geborgenheid op de Kloosterhoeve, anderzijds door de drukte, onrust en het avontuurlijke van de stad. In de stad (Antwerpen) heeft ze een deel van haar kinderjaren doorgebracht, gestudeerd en een tijdje les gegeven. Uiteindelijk kiest ze voor het eerste en mede door haar (moeizame) huwelijk met de boerenzoon Johannes, verzekert ze de door haar grootvader gewenste opvolging op de Kloosterhoeve. Belangrijker echter is haar interne evolutie. Zij moet zich bevrijden van het geloof van haar kinderjaren, dat God ziet als een strenge en bestraffende rechter of Hem tot de eigen (klein)menselijke maat reduceert. Via een psychologische èn religieuze crisis komt ze, na haar trots te hebben afgelegd, tot het inzicht in de hoopvolle overgave aan het onvatbare mysterie van een God,
| |
| |
die Liefde is. De uitkomst van haar geestelijke zoektocht wordt op het anekdotische vlak bevestigd door het offer van haar leven, dat ze brengt als ze tijdens de Tweede Wereldoorlog een kind voor een V-bom wil beschermen.
In Dood van een non (1961) krijgt deze ervaring nog een verlengstuk in de figuur van de al even trotse Sabine Arnauld, die stamt uit een adellijke Franse, verarmde, in Vlaanderen wonende familie, die in een jansenistische geest is opgevoed. Ook Sabine moet zich afzetten tegen het rigoureuze Godsbeeld van haar kinderjaren. Als jong meisje raakt ze verlamd (een verkeerde diagnose brengt haar in een rolstoel) en doet ze de gelofte dat zij, als ze geneest, non zal worden. Zij geneest, maar wordt verliefd op de vriend van haar broer en trouwt. Als achtereenvolgens haar kind, haar broer en haar man sterven, ziet ze dit als een straf van God en treedt ze, om haar schuld in te lossen, toch in het klooster. Daar maakt ze eveneens een psychologische en parallel daarmee een religieuze crisis door en verliest ze haar geloof. Nadat ze het klooster verlaten heeft, maakt ze een zwerftocht over de wereld en leert ze in Japan een Chinese, door Rome geëxcommuniceerde bisschop kennen, die haar leert haar geestelijke hoogmoed te verzaken. Op schrijnende wijze wordt ook hier de vraag gesteld naar een juist begrepen Godsbeeld, dat niet te benaderen is met westerse normen, maar alleen als transcendentie aanvaard kan worden.
In haar historische romans komen daar nog dimensies bij, omdat ze daarin peilt naar de eeuwig-menselijke verzuchtingen en tevens aantoont hoe de geschiedenis zich herhaalt en het verleden telkens weer het heden reflecteert. Daarom zijn het ook geen historische romans in de strikte zin van het woord. In de tweedelige roman Ik was een kristen (1957) schrijft de Romein Alexander Marcus Aurelius tijdens zijn laatste levensdagen zijn levensverhaal neer te Calmetholt in Toxandrië (het Kalmthout in de Kempen, waar de schrijfster woont en werkt). Vanuit zijn vroegste geloofsovertuiging heeft Alexander ooit gemeend zijn beste en door hem bewonderde vriend, de latere keizer Julianus de Afvallige, te moeten doden om het christendom van ondergang te vrijwaren. Gesitueerd in de vierde eeuw
| |
| |
na Christus, te midden van het verval van het Romeinse rijk, heeft hij echter zoveel ervaren aan onverdraagzaamheid, eerzucht, machtswellust, fanatisme, hoogmoed en haat, dat hij na een ingrijpende crisis, zoals de vorige hoofdpersonages, ontdekt dat de kern van Christus' leer liefde is. ‘God is genade, of Hij zou geen God zijn,’ is zijn besluit. De overeenkomsten tussen de vroegchristelijke en huidige toestanden liggen meer dan voor de hand.
| |
Visie op de wereld
Het andere lijvige en imponerende historisch fresco Wacht niet op de morgen (1969), dat gesitueerd is in de tweede helft van de twaalfde eeuw in het Outremer (het Heilig Land) van de kruistochten, herneemt de essentie van de vorige werken. Tegen de nauwkeurig getekende achtergrond, rijzen echter nog zoveel andere vragen en gegevens op, die ook onze tijd herkenbaar maken, dat dit boek over het algemeen als haar beste werk beschouwd wordt. Je vindt er thema's als lijden en dood, het hiernamaals, de sociale bewogenheid, het terugvoeren van het christendom - ook letterlijk - naar de bron, en vooral de idee van verdraagzaamheid, naastenliefde en deemoed, het vreedzame naast elkaar bestaan van islam, jodendom en christendom. Op het einde van het boek bereikt dit streven een hoogtepunt in de door de hoofdfiguur, Gilles de Malle, opgerichte supraconfessionele leprozerie in Aïn Sha'ir. Afkomstig uit een Kempense abdij, heeft hij, evenals de andere hoofdfiguren in feite op zoek naar een Vader, de belangrijkste jaren van zijn leven doorgebracht aan het hof van Jeruzalem en er het ware gelaat der mensen (inclusief corruptie, machtshonger, zedelijk verval, ook in geestelijke kringen) leren kennen. Hij komt op zijn beurt, na veel omwegen, tot het inzicht dat God niet te begrijpen is. ‘Een God die ik kan begrijpen, is God niet.’ De roman eindigt op de vaststelling: ‘Wat weten wij? Wie zijn wij? Reizigers in een woestijn. En God verschijnt ons als een fata morgana: je denkt hem te vinden, je ziet hem duidelijk, je gaat naar hem toe; maar hij is steeds verder, en verder weg. Elders. Onbereikbaar. Maar hij IS er. Zoals de oase er is. Overal! Ergens...’
De slotsom van dit boek - in feite van heel het denken van de schrijfster - is dat de gelovige niet moet wachten op een mor- | |
| |
gen van helderheid, maar vanuit zijn onzekerheid en twijfels zelf de hand aan de ploeg moet slaan door de medemens met zijn lijden blindelings tegemoet te treden in rechtvaardigheid en liefde.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Haar laatst verschenen roman, Het Oordeel of Vrijdag zingt de nachtegaal (1975), die zij zelf een ‘metafysische thriller’ noemt, neemt zowel door de meer beperkte omvang als door de uitwerking een wat aparte plaats in. Journalist en romancier Andreas Nyland (of Nyman in de heruitgave) - voor het overige geen alter ego van de schrijfster - maakt in het aanschijn van de dood de balans op van een tragisch leven, getekend door onmacht, vervreemding, eenzaamheid en schuldgevoel. Hij die er niet in geslaagd is met anderen in communicatie te treden, wint - zoals Elisabeth uit de gelijknamige roman - zichzelf terug na een ultieme daad van zelfverloochening, als hij op het perron een negermeisje voor de aanstormende trein van een gewisse dood redt. Over het algemeen werd de roman niet zo gunstig onthaald als haar vorig werk. Het beschouwende element verdringt de epische vaart, die de andere romans kenmerkt. Toch bevat Het Oordeel de synthese van haar bezinning over leven, geloof en God.
| |
Visie op de wereld
Naargelang de hoofdpersonages van Maria Rosseels evolueren, valt hun oorspronkelijke zekerheid weg en wordt deze, na de gebruikelijke crisis, vervangen door vertrouwen en hoop. Haar figuren sterven zonder de uiteindelijke zekerheid van het hiernamaals, maar in de hoop dat het eeuwig leven op hen wacht. Andreas Nyland, in Het Oordeel, formuleert hetzelfde inzicht als de schrijfster Maria Rosseels herhaaldelijk in interviews heeft: ‘Maar om te kunnen verder leven heeft men toch in de eerste plaats de hoop nodig. En in het credo van het Concilie van Nicea wordt niet gezegd: “ik geloof” in de verrijzenis der doden en het leven van de komende eeuwigheid. Maar: ik verwacht! Ik heb hoop. Ik vertrouw erop.’
In een later gesprek voegt ze daar nog aan toe: ‘In het credo staat niet: “ik geloof in het eeuwig leven”, het gebruikte werkwoord is “expectare”, vertrouwen, verwachten. Op het einde is die hoop er zelfs niet meer, maar de liefde en die moet een object hebben. Als er zoveel liefde in mij is, moet die een object
| |
| |
hebben. Dat kan niet anders! Het is een fase die in al mijn romans terugkeert.’
| |
Stijl / Techniek
De verdienste van Maria Rosseels ligt niet in de eerste plaats op het vlak van de vormvernieuwing, maar op dat van de ideeen, die ze in een heldere en concrete taal en met een niet alledaagse epische uitbeeldingskracht verwerkt. De behandelde problematiek ligt soms zelfs aan de basis van het romanconcept, omdat de ideeën belangrijker blijken te zijn dan het verhaal. In Het Oordeel laat ze de schrijvende hoofdfiguur over zichzelf zeggen: ‘Stilist! Alsof hij zich daar ooit had om bekommerd! Hoe dikwijls had de kritiek het hem verweten, dat hij onvoldoende belang hechtte aan de literaire stijl, dat zijn romans weinig met literatuur hadden te maken maar veeleer geromanceerde essays waren.’
| |
Traditie / Verwantschap
Met de nodige nuances kunnen deze woorden mutatis mutandis op haar eigen werk toegepast worden. Romantechnisch gezien bezit haar proza geheimen noch verrassingen. Zij doet bij voorkeur een beroep op de structuur van de (lange) terugblik en het verhaal ontwikkelt zich rechtlijnig langs wegen van geleidelijkheid. Alleen haar minst geslaagde roman, Het Oordeel, vertoont een ‘moderner’, bij filmprocédés aanleunend karakter, door de magisch-realistische inslag en de vermenging van heden en verleden vanuit een afwisselend ik/hij-gezichtspunt. Anderzijds zijn haar romans inderdaad gekruid met een rijkdom aan gedachten en levenswijsheid, gegroeid uit persoonlijke ervaring en een indringende kennis van de menselijke psyche. Bovendien gaat ze belangrijke problemen als goed en kwaad, het waarom van het lijden, rechtvaardigheid en liefde, niet uit de weg.
| |
Publieke belangstelling
De betekenis die Maria Rosseels voor de ontwikkeling van het geestesleven in Vlaanderen na 1945 heeft gehad, is moeilijk vast te leggen. Met haar journalistiek werk heeft ze geijverd voor openheid, dialoog mèt en verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden. Binnen het gelovige milieu heeft zich dat vertaald in een klimaat van geestelijke vrijheid, die de geëmancipeerde gelovige van de vorige generaties in de mogelijkheid stelde een aantal vragen bespreekbaar te maken. Diezelfde bekommernis kenmerkt ook haar romans. In het spoor van de
| |
| |
grote Europese voorbeelden van die tijd (Mauriac, Bernanos, Greene, Böll, Andres en anderen) heeft ze aan de katholieke roman in Vlaanderen burgerrecht verleend en aanzien gegeven, zodat de kritiek kon opmerken dat dit facet van onze literatuur met romans als Ik was een kristen en Dood van een non ‘boven het provincialisme’ was uitgegroeid. Opvallend is ook de, op dat ogenblik, vrijmoedige wijze waarop ze de totaliteit van het leven (onder andere de seksualiteit) in de katholieke levensbeschouwing heeft geïntegreerd. Hoewel ze zelf met de kerk verbonden gebleven is, spaart ze het kerkinstituut, kerkelijke toestanden, de juridische opvatting van het geloof en al wat een evangelisch christendom in de weg staat haar kritiek niet. Hoezeer Maria Rosseels in de jaren zestig voor haar geestesgenoten, ook buiten de literatuur, tot een voorbeeld was uitgegroeid, wordt bevestigd door de monografie van Gaston Durnez, die toen over haar verscheen in een door uitgeverij Lannoo opgezette (niet-literaire) reeks ‘Idolen en symbolen’. Ze kreeg er een plaats naast figuren als onder meer James Dean, Ingmar Bergman, Salvador Dali en Hugo Claus.
| |
Kritiek
Maria Rosseels heeft steeds op een ruim lezerspubliek kunnen bogen, vooral binnen het katholieke milieu. Na de verfilming van Dood van een non (door de niet-gelovigen Collet en Drouot) verwierf ze ook in Nederland enige naam, al is die over het geheel genomen toch vrij beperkt gebleven. In Vlaanderen werden haar romans bij herhaling herdrukt. De vrij uitvoerige aandacht (met heel wat interviews) en kritische receptie die ze er in de loop der jaren kreeg, is eveneens nagenoeg geheel terug te vinden in publikaties en periodieken van katholieke signatuur. Opmerkelijk is dat zij de belangrijkste blijken van officiële erkenning (zie biografie) pas ontving tijdens het laatste decennium, toen er geen nieuw werk van haar meer verscheen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
E.M. Vervliet, Sterren in de Poolnacht. Leuven 1947, Davidsfonds, J. |
Maria Rosseels, Dagboek van Spieghelken. Tielt 1952, Lannoo, J. |
Maria Rosseels, Nieuw Dagboek van Spieghelken. Tielt 1953, Lannoo, J. |
Maria Rosseels, Elisabeth. Leuven 1953, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Ick segh adieu. Leuven 1953, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Het derde land. Leuven 1954, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Kunst van schaduwen en dromen. Antwerpen 1954, Standaard-Boekhandel, Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding 437, E. |
Maria Rosseels, O Marolleke. Tielt 1955, Lannoo, J. |
Maria Rosseels, Ik was een kristen. I. Het Verraad. Leuven 1957, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Ik was een kristen. II. Achter de horizon. Leuven 1957, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Het woord te voeren past den man. Tielt 1957, Lannoo, E. |
Maria Rosseels, Oosters cocktail. Antwerpen 1960, Standaard-Boekhandel, E. |
Maria Rosseels, Dood van een non. I. Leuven 1961, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Dood van een non. II. Leuven 1961, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Vrouwen in licht en schaduw. Antwerpen 1963, Standaard-Boekhandel, E. |
Maria Rosseels, Liefde is een zeldzaam kruid. Onze tijd in de spiegel van de film. Lier 1966, Jozef van In & Co, E. |
Maria Rosseels, Ik was een kristen. Bewerking en commentaar L. Macken. Leuven 1966, De Clauwaert, Caleidoscoop der Nederlandse Letteren, R. |
Maria Rosseels, Gesprekken met gelovigen en ongelovigen. Van polemiek tot dialoog. Antwerpen 1967, Standaard Uitgeverij, E. |
Maria Rosseels, Wacht niet op de morgen. Leuven 1969, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Het Oordeel of Vrijdag zingt de nachtegaal. Leuven 1975, De Clauwaert, R. |
Maria Rosseels, Meer suers dan soets moet ic ghestadig dragen en Van de liefde die doodt. In: Meer suers dan soets. Verhalen rondom liefde en leed. Leuven 1977, Davidsfonds, pp. 7-44, V. |
Maria Rosseels, Verzameld scheppend proza. Inleiding Marcel Janssens. (Deel I: Elisabeth, Vrijdag zingt de nachtegaal, Novellen; Deel II: Ik was een kristen, Oosters cocktail; Deel III: Wacht niet op de morgen, Dood van een non). Leuven 1984, De Clauwaert, R/VE. |
| |
| |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Paul Hardy, Vlaamse Romans. In: Boekengids, jrg. 31, nr. 6, juni 1953, p. 182. (over Elisabeth) |
Paul Hardy, Romankroniek. In: Boekengids, jrg. 32, nr. 1, januari 1954, pp. 7-8. (over Ick segh adieu) |
Paul Hardy, Najaarsbalans 1954. In: Boekengids, jrg. 33, nr. 1, januari 1955, pp. 2-3. (over Het derde land) |
Bernard Kemp, Zware dubbele problematiek. De derde Elisabeth. In: De Linie, 28-1-1955. (over Het derde land) |
Em. Janssen, De opgang van Maria Rosseels. In: Streven, jrg. 8, deel 1, nr. 6, maart 1955, pp. 558-559. (over de trilogie Elisabeth) |
Pol Heyns, Vlaams proza: Maria Rosseels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 55, nr. 9, november 1955, pp. 559-562. (over de trilogie Elisabeth) |
Paul Hardy, Het was een goed seizoen. In: Boekengids, jrg. 35, nr. 9, november 1957, pp. 390-391. (over Ik was een kristen) |
Albert Westerlinck, Een opvallende katholieke roman. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 58, nr. 8, oktober 1958, pp. 502-506. (over Ik was een kristen) |
Bernard Kemp, ‘Dood van een non’ door Maria Rosseels. In: De Linie, 8-12-1961. |
Em. Janssen, Uitverkiezing en genade: een nieuwe zoektocht van Maria Rosseels. In: De Periscoop, jrg. 12, nr. 2, december 1962, pp. 1-2. (over Dood van een non) |
Fernand Bonneure, Maria Rosseels. In: Toortsen, nr. 9, 1961, pp. 25-28. |
Paul Hardy, Vlaamse Romans. In: Boekengids, jrg. 40, nr. 1, januari-februari 1962, pp. 3-5. (over Dood van een non) |
Bernard Kemp, Nieuw werk van Maria Rosseels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 107, nr. 2, februari 1962, pp. 131-136. (over Dood van een non) |
Fons Sarneel, Twee zusterromans. In: Roeping, jrg. 37, nr. 10, februari 1962, pp. 620-625. (over Dood van een non) |
Dries Janssen, Gesprek met Maria Rosseels. In: Boekengids, jrg. 40, nr. 5, juni 1962, pp. 161-165. (interview) |
José de Ceulaer, Maria Rosseels: Idee belangrijker dan verhaal. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs III. Antwerpen 1963, pp. 57-63. (interview) |
Gaston Durnez, Maria Rosseels. Tielt 1963. (monografie) |
G.P.M. Knuvelder, Spiegelbeeld. 's-Hertogenbosch 1964, pp. 292-298. (over Dood van een non) |
R.L.J. Bromberg, De kracht van de religieuze projectie. Maria Rosseels: Dóód van een non. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 10, nr. 7, april 1965, pp. 298-307; nr. 8, mei-juni 1965, pp. 349-356 en nr. 9, augustus-september 1965, pp. 394-399. |
Bernard Kemp, Twee romancières, Rose Gronon en Maria Rosseels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 1, januari 1968, pp. 32-42. |
Bernard Kemp, ‘Wacht niet op de morgen’ struktureel bekeken. In: Standaard der Letteren, 26-12-1969. |
Paul Hardy, Bij het nieuwe decennium. In: Boekengids, jrg. 48, nr. 1, januari-februari 1970, pp. 1-2. (over Wacht niet op de morgen) |
André Demedts, Maria Rosseels, Wacht niet op de morgen. In: De Periscoop, jrg. 20, nr. 4, februari 1970, p. 3. |
Marcel Janssens, De droom van Aïn Sha'ir. In: Ons Erfdeel, jr. 13, nr. 3, maart 1970, pp. 108-110. (over Wacht niet op de morgen) |
Rudolf van de Perre, Maria Rosseels. Wacht niet op de morgen. In: Het Teken, jrg. 42, nr. 8, maart 1970, pp. 240-242. |
Marcel Janssens: ‘Wacht niet op de morgen’. Een getuigenis. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 4, april-mei 1970, pp. 285-288. |
Gaston Durnez, Maria Rosseels. Er is niets nieuws onder de zon. In: Gaston Durnez, Jullie worden later gek dan wij. Tielt (1971), pp. 229-242. |
A.P. Cornet, Maria Rosseels, In: A.P. Cornet,
|
| |
| |
Uitgelezen. Reakties op boeken, 's-Gravenhage 1974, pp. 79-90. |
Ivo Nelissen, ‘Dood van een non’. Beoordeling van de film. In: Film en Televisie, nr. 221, oktober 1975, pp. 20-21. |
Jean-Pierre Wauters, Maria Rosseels: helemáál geen schok. In: Film en Televisie, nr. 221, oktober 1975, pp. 22-28. (interview) |
Em. Janssen, Wacht niet op de morgen. In: De Periscoop, jrg. 25, nr. 12, oktober 1975, p. 3. |
Wim de Poorter, De dood van een non. In: Ons Erfdeel, jrg. 18, nr. 5, november-december 1975, pp. 778-780. (over de film Dood van een non) |
Remi van de Moortel, Kroniek van het Vlaamse Proza. In: Boekengids, jrg. 53, nr. 10, november-december 1975, pp. 497-498. (over Het Oordeel) |
Albert Westerlinck, Twee Zuidnederlandse romans. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 10, december 1975, pp. 770-773. (over Het Oordeel) |
Raf Butstraen, ‘Dood van een non’ of portret van een vrouw? In: Open Deur, jrg. 7, 1975, pp. 1-4. |
J. Smeyers, Dood van een non. Van roman tot film. Leuven 1975. |
Jef van Gooi, ‘Ik denk dat ze zich vergist hebben...’ Vraaggesprek met Maria Rosseels. In: Boekengids, jrg. 54, nr. 3, maart 1976, pp. 129-135. |
Marcel Janssens, Omtrent ‘Dood van een non’. In: Marcel Janssens, Woorden en waarden. Brugge-Nijmegen 1980, pp. 247-263. |
Gaston Durnez, Maria Rosseels. Beveren-Nijmegen 1981. (monografie) |
Marcel Janssens, Maria Rosseels, de kunst van het ‘afbreeuwen’. In: Maria Rosseels, Verzameld scheppend proza I. Leuven 1981, pp. 7-43. |
André Demedts, Maria Rosseels, Verzameld scheppend proza. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 2, maart-april 1982, pp. 281-283. |
Jooris van Hulle, Maria Rosseels. In: Boekengids, jrg. 60, nr. 10, december 1982, omslag, (algemeen portret) |
Gaston Durnez, Maria Rosseels: ik verwacht, ik vertrouw, ik hoop. In: Gaston Durnez, Vlaamse schrijvers, vijfentwintig portretten. Antwerpen 1982, pp. 58-62. |
Wim Wylin, Maria Rosseels, hoop doet leven. In: Het Teken, jrg. 56, nr. 6, december 1983, pp. 183-188. (interview) |
André Demedts, Begroeting van Maria Rosseels als lid van de Academie. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1983, afl. 3, pp. 534-536. |
Henri-Floris Jespers, Lof van Maria Rosseels. In: Henri-Floris Jespers, De boog van Ulysses. Antwerpen 1983, pp. 181-183. |
Marcel Janssens, Het werk van Maria Rosseels in de context van het religieuze leven in Vlaanderen. In: Marcel Janssens, De maat van drie. Essays over literatuur. Leuven 1984, pp. 186-201. |
Vlaanderen, jrg. 33, nr. 5 (= nr. 202-203), september-december 1984, Een kwartet van prozaschrijvers met daarin onder meer:
- | Gaston Durnez, Maria Rosseels, ‘De hoop is gebleven’, pp. 357-361. |
- | Remi van de Moortel, De religieuze problematiek bij Maria Rosseels, pp. 361-364. |
- | Luc Decorte, Maria Rosseels in gesprek met Moritoen over ‘Wacht niet op de morgen’, pp. 364-372. |
- | Bio- en bibliografie ‘van’ en ‘over’, pp. 372-376. |
|
Hubert Lampo, Hulde aan Maria Rosseels. In: Mededelingen Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, nr. 123, mei 1985, pp. 14-16. |
Jooris van Hulle, Rosseels Maria. In: Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 222-226. |
Rudolf van de Perre, Huldiging van Maria Rosseels. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 1989, afl. 3, pp. 453-458 |
Rudolf van de Perre, Maria Rosseels, God is genade. In: Het Teken, jrg. 62, nr. 10, mei 1990, pp. 298-302 en jrg. 63, nr. 1, juni 1990, pp. 22-25. |
42 Kritisch lit. lex.
augustus 1991
|
|