| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
door Stanny Glasius-Wilmering
1. Biografie
Thomas Rosenboom is op 8 januari 1956 in Doetinchem geboren als tweede kind van een middelgrote ondernemer. Hij is in Arnhem opgegroeid, waar hij en zijn twee zusjes een katholieke opvoeding kregen. Na het atheneum ging hij in Nijmegen psychologie studeren. Drie jaar later brak hij die studie af. Omdat hij schrijver wilde worden, ging hij Nederlands studeren in Amsterdam. Hij bleef daar, nadat hij cum laude zijn doctoraal examen had behaald, wonen.
In 1982 debuteerde hij met het verhaal ‘Bedenkingen’ (later opgenomen in De mensen thuis) in De Revisor. Van dit tijdschrift was hij van 1989 tot 1991 redactiesecretaris. In 1987 was hij voor een jaar aangesteld als writer in residence aan de universiteit van Michigan. Voorts voorziet hij in zijn levensonderhoud door lesgeven in prozaschrijven aan een schrijversvakschool in Amsterdam.
De boeken van Rosenboom zijn in diverse talen vertaald.
Voor De mensen thuis ontving Rosenboom de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1984 en voor Gewassen vlees de Libris Literatuurprijs 1995 en de Dirk Martensprijs 1997. Toen hij voor Publieke werken de Libris Literatuurprijs 2000 kreeg, was hij de eerste schrijver die deze eer voor de tweede maal te beurt viel.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De hoofdpersonen in Rosenbooms verhalen en roman vertonen sterke karakterovereenkomsten. Zowel de twaalfjarige Timon in de drie verhalen in De mensen thuis als Theo, de zestienjarige tragische held in Vriend van verdienste, zijn uiterst onaangename jongens. In tegenstelling tot wat in de meeste verhalen en romans in de Nederlandse literatuur plaatsvindt, die de periode van de moeizame groei naar volwassenheid beschrijven vanuit het perspectief van de onbegrepen jongen, voelen Timon en Theo zich helemaal niet onbegrepen. Ze zijn zelfingenomen en voortdurend druk doende woorden en gedragingen van de mensen in hun omgeving op intelligente wijze te interpreteren. Vervolgens ontwikkelen ze tactieken om zich een plaats te verwerven in een groep waar ze graag bij willen horen. De wereldvreemde Timon probeert zich aan te sluiten bij de gewone mensen, bij ‘de mensen thuis’, zoals ze door televisiepresentatoren nogal eens worden toegesproken. De gymnasiast Theo weet veel te goed dat hij als zoon van een caféhouder de vriendschap van de twee oudere schoolgenoten Otto en Pieter, zoons van een welgestelde rechter, moet kopen. Alleen als ‘vriend van verdienste’ zal hij toegang tot hen kunnen krijgen.
Toch zijn Timon en Theo zielig. Alles wat ze ondernemen om hun doel te bereiken, pakt verkeerd uit. Dat komt omdat ze door hun wereldvreemdheid helemaal niet in staat zijn hun omgeving deugdelijk te interpreteren. Hun zelfingenomen gedrag dient - al weten zij dat zelf niet - ter compensatie van een groot minderwaardigheidsgevoel. In Rosenbooms verhalen en roman wordt steeds dezelfde grondgedachte tot uitdrukking gebracht, namelijk dat zelfonderschatting desastreus is.
| |
Stijl
Toch komt het niet in de eerste plaats door de ongewone hoofdpersonen en de ongewone grondgedachte dat Rosenbooms werk een bijzondere plaats in de huidige Nederlandse literatuur inneemt. Die plaats heeft hij zich verworven door zijn taalgebruik, dat precies en bij vlagen erg ouderwets is. Op vrijwel elke bladzijde zijn daar voorbeelden van aan te wijzen: ‘Het zwarte bos suizelde licht in de avondwind, beducht reeds voor de hitte van morgen wasemde het zich
| |
| |
zuchtend uit. Slechts klonk van verre nog het gekolder van reigers - buiten was de dag gedaan.’ (Vriend van verdienste) Deze stijl is zeker functioneel te noemen. Het taalgebruik sluit goed aan bij het intelligente maar ook gestoorde denken van dé hoofdpersonen. Zo wordt Timons neiging tot gewelddadigheid in ‘De jongen met de viool’ (De mensen thuis) als volgt onder woorden gebracht: ‘Zijn drieste stemming zette door tot in het kwaadaardige. Hij voelde de drang om deze oude mensen iets aan te doen, om geweld aan hen te begaan, ze iets af te nemen. Ze deden er niets meer toe, ze verbeuzelden hun tijd met mijmeren...’ Ook Theo's gemoedswisselingen worden in Vriend van verdienste vaak in archaïsche bewoordingen uitgedrukt: ‘Alle beklemming liet nu van hem af en een dwarrel van heerlijke gedachten vervulde zijn hoofd. Ongedurig zat hij op zijn stoel te schuiven, de verschieten die zich voor hem openden wonden hem zeer op.’ Rond de eeuwwisseling zou zo'n passage nog bedoeld zijn als werkelijkheidsbeschrijving, maar nu werkt de stijl vervreemdend, ironisch, en wordt er juist afstand door geschapen tot de werkelijkheid zoals die zich kennelijk aan de overige verhaal- en romanpersonen voordoet.
| |
Stijl / Thematiek
De niet aan onze tijd gebonden stijl kan ook in verband worden gebracht met de grote belangstelling die de hoofdpersonen vertonen voor het buitenwaarneembare, die zich onder andere uit in het verrichten van rituele handelingen en het zich verdiepen in legende en mythe. Zo voelt Timon in het eerste verhaal van De mensen thuis zich ingewijd in de geheimen van de ‘enge kring om de stam’ van een ontzaglijke beuk en wil hij daar ‘zijn eigen hofje’ aanleggen. In ‘Bedenkingen’, het tweede verhaal, filosofeert hij over De reis van Sinte Brandaan die hij beschouwt als een katholieke Odyssee. Het derde verhaal, ‘De buitenproef’, gaat over een erotisch inwijdingsritueel dat Timon moet ondergaan om opgenomen te worden in zijn nieuwe klas. In Vriend van verdienste bekent Theo bij het graf van zijn moeder dat hij zijn getemde kraai heeft gedoopt omdat hij hem had ‘gezuiverd van de slechte inborst van wilde kraaien’. Later in de roman richt hij een huisaltaartje in en biecht hij zijn aanbeden vriend Otto op hoe hij van het drinken van zijn eigen urine een zondig
| |
| |
consecratieritueel heeft gemaakt: ‘Ik bad, en daarna, alsof de smerigheid in de emmer daardoor veranderd was in zuiver water, of wijn, - daarna dronk ik. Ik zag mijzelf, in mijn ijdelheid voelde ik me een priester, het was de elevatie... Maar dan onheilig, net als de doop, het altaar en het bidden... alles was onheilig!’
| |
Thematiek
Enerzijds streven de hoofdpersonen in beide boeken ernaar, als in een ouderwets moraliserend jongensboek, betere jongens te worden. Anderzijds trekt het verbodene de jonge helden steeds in de verkeerde richting. Sadistische genoegens en machtswellust zijn hun niet vreemd. In ‘De jongen met de viool’ (De mensen thuis) geniet Timon bij de gedachte dat hij de imposante beuk in zijn macht heeft: ‘Hij zou deze boom kunnen doden! Twaalf jaar oud zou hij deze reusachtige beuk met zaag of wat chemisch vergif van de drogist kunnen laten afsterven.’ Voordat hij in het laatste verhaal van de bundel met zijn klasgenote Beate ter initiatie de buitenproef op het gifveld moet doen (gif is bij Rosenboom een veel voorkomend motief), wordt hij ‘waarlijk verdeeld door de angst en de steeds broeiende lust’. Uiteindelijk geeft hij toe aan zijn sadistische neiging en slaat moeiteloos met een twijf in op het witte vlees van het meisje.
Verderf, macht, geweld, dood en in mindere mate erotiek spelen naast lust tot onderwerping en geloof in loutering door boetedoening vooral in Vriend van verdienste een belangrijke rol. De stof voor de roman heeft Rosenboom ontleend aan de geruchtmakende Baarnse moordzaak in 1961. Het intrigeerde de auteur hoe drie jongens, van wie twee uit een hoger milieu, ertoe kunnen komen een vriend te vermoorden. Er is overigens weinig overeenkomst tussen de werkelijke gebeurtenissen en het romanverhaal, omdat de geschiedenis voor het overgrote deel wordt verteld vanuit het perspectief van het slachtoffer dat in de realiteit zijn visie nooit meer heeft kunnen geven. Bij Rosenboom wordt niet hij, maar een van de andere jongens tenslotte het slachtoffer.
| |
Techniek
Dat de roman en het eerste verhaal uit De mensen thuis in de hij-vorm en de twee andere verhalen in de ik-vorm zijn geschreven, maakt weinig verschil. In beide gevallen is het
| |
| |
even duidelijk dat de lezer met een onbetrouwbaar perspectief heeft te maken. De hersenspinsels van de hoofdpersonen zijn - lang niet alleen vanwege de hoogdravende verwoording - vaak erg ongeloofwaardig.
De soms gruwelijke stof wordt behalve door de onrealistische stijl ook tot literatuur verheven door de zorgvuldige verhaalopbouw. Zo zijn het tweede en vierde hoofdstuk van de roman geheel gewijd aan de meedogenloze dressuur waaraan Theo de kraai Rokko, zijn enige vriend, onderwerpt. Later in de roman blijkt dat de dresseur zichzelf in een positie heeft gemanoeuvreerd die grote overeenkomst vertoont met die van Rokko.
De verhalen zitten vol motieven die spanning wekken en feilloos uitgewerkt worden. De bloedhete, door Theo eigenlijk zelf: gekozen, gevangenschap in een torenkamer is zorgvuldig voorbereid door de beschrijving van het chemische zuiveringsproces dat zich volgens zijn opvatting voltrekt in zijn composthoop, zijn ‘broeiberg’.
| |
Kunstopvatting
De precieuze behandeling van de broeierige stof heeft iets decadents. In interviews vertelt Rosenboom dat hij geniet van het schrijven van barokke passages. Hij weet dat ze wanstaltig zijn; ze zijn dan ook bedoeld als parodie.
Hij gebruikt een taal zonder dynamiek om de impasse waarin de hoofdpersonen zich bevinden aan te geven, maar naar eigen zeggen gaat het hem toch niet in de eerste plaats om de beschrijving van pathologische jongens. Zijn archaïsche stijlgebruik dient juist om afstand te nemen van het tijdgebonden persoonlijke, om boven het concrete uit te stijgen en het algemene tot uitdrukking te brengen.
| |
Traditie / Verwantschap
Critici noemen in verband met beide boeken van Rosenboom het meest Reves Werther Nieland en dat is te begrijpen omdat de karakterovereenkomsten tussen Elmer uit Werther Nieland en Rosenbooms Timon en Theo opvallend genoeg zijn: de geïsoleerde Elmer probeert ook door middel van sadistische rituelen toegang te krijgen tot de wereld van zijn vriendjes. Dit is echter een gegeven dat opvallend veel voorkomt in de Nederlandse literatuur, maar waarschijnlijk hebben de critici ook Reves stijl ná Werther Nieland in verband gebracht met de stijl van Rosenboom. Het unieke bij Rosenboom is
| |
| |
dat hij de gedachten van Timon en Theo uitdrukt in een precieus-archaïsche taal, die in groot contrast staat tot hun leeftijd. De ouderwetse stijl doet denken aan Marten Toonder en Arthur van Schendel (ofschoon er bij Van Schendel geen sprake is van een vervreemdend effect), het brede vertellen aan Willem Brakman; de megalomane waanwereld waarin de zich minderwaardig voelende hoofdpersonen hun logica zoeken, herinnert aan Simon Vestdijk en W.F. Hermans, de decadentie aan De Sade en Huysmans - maar Rosenboom is de enige die al deze facetten combineert.
In de 700 bladzijden tellende historische roman Gewassen vlees (1994) zijn dezelfde facetten nog verhevigd. Van de opmerking in het juryrapport van de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs dat Rosenboom een veelbelovend talent is ‘mits hij zich in de toekomst kan hoeden voor de neiging van overdrijving en imiteren’, heeft hij zich duidelijk niets aangetrokken.
| |
Stijl / Thematiek
Gewassen vlees gaat over de circa 35-jarige Willem Augustijn van Donck. Van zijn laatste drie levensjaren (1747-1749) wordt niet-chronologisch verslag gedaan. Natuurlijk heeft Rosenboom deze roman niet werkelijk in achttiende-eeuwse taal geschreven, maar zijn plezier in het gebruik van verouderde woorden en zinswendingen heeft hij er prachtig in kunnen uitleven. Ook past het precieuze taalgebruik goed bij de fatterige zoon van een Friese burgemeester.
| |
Thematiek
Tot groot ongenoegen van zijn vader zoekt de jurist Willem Augustijn steeds uitvluchten om de verantwoordelijkheid van zijn baljuwschap in het Zeeuws-Vlaamse Hulst te ontlopen en gedraagt hij zich walgelijk. Zowel het motto (Maleáchi IV: 6) als de titel wijzen erop dat de zoon-vaderverhouding belangrijk is. De afstand tussen beiden is groot. De zoon wil de oorzaak van die afstand achterhalen. In een brief aan zijn vader citeert de zoon hoopvol de profeet Maleáchi: ‘En Hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen.’ In de titel ligt een verwijt aan de vader besloten: de zoon voelt zich als een roofvogel die van de valkenier opzettelijk volledig uitgekookt vlees krijgt, opdat de honger hem tam maakt. De zoon schrijft zijn vader: ‘Zo'n vogel was ik, hunkerend naar uw aas, maar altijd was het krachteloos, leeg, gewassen vlees: de honger bleef!’
| |
| |
Overigens kan de titel ook verwijzen naar zijn darmen, die hij obsessief met de klisteerspuit schoonspoelt. Zo'n behandeling is in de achttiende eeuw niet ongewoon, maar het begeleidende gedachtenmengsel van vergaande perversiteit en christelijke loutering wel. Feitelijk zijn de veelvuldige beschrijvingen van de aars en alles wat daarmee samenhangt nogal smerig, maar door het gesoigneerde taalgebruik is het effect vaak hilarisch.
| |
Techniek / Thematiek
Naast de vader spelen diverse andere personen in het leven van Willem Augustijn een grote rol. Omdat ze allen beschreven worden vanuit zijn verwrongen perspectief, komt de lezer nooit achter hun ware karakter, en als aan het eind van de roman Willem Augustijn de oorzaak van de haat van zijn vader ontdekt, weet de lezer niet of hij het bij het rechte eind heeft. De overeenkomst met de onbetrouwbare Osewoudt uit Hermans' De donkere kamer van Damocles wordt nog versterkt, doordat de goede daden van Willem Augustijn altijd verkeerd uitpakken en vooral ook door het optreden van een dubbelganger.
Deze dubbelganger komt uit het weeshuis waarvan de directeur, Bergsma, voor de hoofdpersoon op zijn minst zo belangrijk is als zijn vader. Alles heeft Willem Augustijn ervoor over om bij deze leermeester in het gevlei te komen en meestal ziet hij niet tijdig in dat Bergsma nu juist zijn kwade genius is.
| |
Techniek
De roman zit vol intriges, subintriges, verrassingen en absurde situaties, waardoor de spanning blijft, ondanks de soms breed uitgewerkte metaforen. Ook de proloog die, zoals het theaterstukje over de vermeende moord op Barbertje in Max Havelaar, geheel los lijkt te staan van de gebeurtenissen in de roman, is één grote metafoor. De roman zelf is niet alleen verhalend. Er zijn ook drie verspreide zakelijk-didactische geschiedenishoofdstukken opgenomen over de Franse bezetting van de zuidelijke Nederlanden. Daarnaast zijn er delen in briefvorm.
| |
Thematiek
Deze brieven zijn tragikomisch, omdat de lezer beseft dat Willem Augustijn de zaken rooskleuriger voorstelt dan ze zijn. Soms is hij alleen maar te naïef om de harde werkelijkheid onder ogen te zien, maar vaker toch is er sprake Van hypocrisie. Zulke uitersten zijn tekenend voor het karakter van de hoofd- | |
| |
persoon. Zo is hij dikwijls tot huilens toe begaan met het lot der armen, maar daar kan dan onberedeneerd hardvochtig of zelfs pesterig handelen op volgen. In Publieke werken (1999) is er bij de Amsterdamse vioolbouwer Vedder en zijn neef, de Hoogeveense apotheker Anijs, geen sprake van treiteren en blijft het niet bij het zwelgen in een gevoel van medelijden. Zij zijn daadkrachtig in het uitvoeren van hun gezamenlijke missie een arme Drentse turfstekersgroep te leiden uit de ellende van een uitzichtloos bestaan. In de proloog wordt een kleine exodus vanuit een turfarme streek bij Giethoorn beschreven, die de van oorsprong joodse familie Bennemin op eigen kracht volbrengt. Zij weet zich te vestigen in Elim, een iets turfrijker gebied in de buurt van Hoogeveen. In de bijbel is Elim een halteplaats tijdens de joodse uittocht uit Egypte. De grote exodus van de Bennemins en hun buurtgenoten naar het beloofde land Amerika is de indrukwekkende daad die hun weldoeners Vedder en Anijs in gedachten
hebben. Vedder meent deze weldaad te kunnen bekostigen door zijn huis voor veel geld te verkopen aan de bouwer van het Amsterdamse Victoriahotel, maar hij overspeelt zijn hand.
Evenals de hoofdpersonen uit Rosenbooms vroegere verhalen en romans gaan ook Vedder en Anijs gebukt onder een diep minderwaardigheidsgevoel. Vedder is een tweederangs vioolbouwer en Anijs is apotheker zonder wetenschappelijke opleiding die onbevoegd het doktersambt uitoefent. Het zijn ongewild kinderloze mannen van zestig met gedeukte ego's die hevig verlangen naar erkenning. De roman speelt zich af aan het eind van de negentiende eeuw. In die periode wordt in Amsterdam veel gebouwd. Vedder denkt dat hij door zijn ingezonden stukken in de krant van groot belang is voor de hoofdstedelijke publieke werken en noemt de ‘brug’ naar Amerika het publieke werk van Anijs. Beide hoofdpersonen beseffen in hun zwakke momenten wel enigszins dat ze de aansluiting met de moderne tijd missen, maar meestal wanen ze zich mannen van de wereld. Ze zijn eensgezind in hun streven die wereld versteld te doen staan, maar zij reiken boven hun macht in deze poging hun gevoel van minderwaardigheid te compenseren.
| |
Techniek
De lezer voelt zich door de goede kant van Rosenbooms karak- | |
| |
ters en hun soms aandoenlijke onhandigheid sterk betrokken bij de personages en hij leest verder in de hoop dat het dreigende onheil zal worden afgewend. Hij merkt dat de hoofdpersonen een onrealistische kijk hebben op de wereld en voelt de behoefte ze te waarschuwen voor hun te rooskleurige beoordeling van zichzelf en hun omgeving. In Publieke werken bevordert ook de structuur de drang tot doorlezen. De hoofdstukken spelen zich om en om in Hoogeveen en Amsterdam af. Elk hoofdstuk eindigt met een onopgeloste situatie. De nieuwsgierigheid naar de ontwikkeling van de gebeurtenissen in de plaats die in de roman op dat moment niet aan bod is, stuwt de lezer in dit omvangrijke boek voort.
| |
Kunstopvatting
Stijl
Dat is precies wat Rosenboom zich ten doel stelt. Hij wil een onderhoudend verteller zijn. Hoewel hij vooral opvalt door zijn woordkeus en zinsbouw, staat hem het vermaken van de lezer het meest voor ogen. De krullerige taal in Gewassen vlees is adequaat om het gevoel weer te geven van wufte decadentie, waarin het echte nauwelijks meer is te onderscheiden van de sier. Het afstotende, vaak zelfs perverse, gedrag van Willem Augustijn is met opzet prachtig beschreven. De taal in Publieke werken is iets soberder en dat past ook bij de iets minder exuberante karakters van Vedder en Anijs. Toch is er nog genoeg mateloosheid en een enkele keer perversie in het gedrag van de twee neven om ze te kenschetsen als typisch Rosenboom-personages.
| |
Ontwikkeling
Omdat Rosenboom toch in eerste instantie een spannend verhaal wil vertellen, ziet hij zijn bemoeienis destijds met het tijdschrift De Revisor als een vergissing.
| |
Traditie
Ook op zijn vroegere opvatting over de diepgang van de karakters is Rosenboom teruggekomen. Als beginnend schrijver dacht hij dat karakters altijd diep moesten zijn. De hoofdpersonen in De mensen thuis en Vriend van verdienste waren jong omdat de karakters dan vlak konden zijn. Sinds Gewassen vlees maakt hij onderscheid tussen de intrige en de karakters en heeft hij vastgesteld dat het verhaal en zijn structuur het belangrijkste en het moeilijkste is. Zo wist hij bij Publieke werken maandenlang niet hoe hij de Amsterdamse gebeurtenissen kon verbinden met de Drentse. Bij het schrijven gaat het hem er vooral om wát er allemaal waar en wanneer moet gebeuren en wat niet past. Hij
| |
| |
heeft bij voorbeeld een tweede grootse daad van de twee neven laten vervallen, omdat een held in de literatuur maar één streven moet hebben. Hij noemt het verhaal van Troje en Madame Bovary in dit verband duidelijke voorbeelden. Homerus en Flaubert zijn echter niet de enigen die Rosenboom zich ten voorbeeld stelt.
Van Shakespeare bewondert hij de overdrijving, van Kafka de geestigheid in de doemgedachten en van Hermans de krachtige intriges. Voor Publieke werken heeft hij Dostojewski en Nederlandse naturalisten als Emants, Van Oudshoorn en Frans Coenen gelezen. Hun stijl en verteltrant waren inspirerend, maar hun boeken zijn naar zijn smaak te zeer karakterromans.
| |
Visie op de wereld
Rosenboom ziet zijn romans dus duidelijk niet als karakterromans en dat strookt ook met zijn opvatting dat karakters niet diep hoeven zijn. Met uitzondering van zijn debuut heeft hij zijn boeken gebaseerd op historische gebeurtenissen. Hij verdiept zich nauwkeurig in de tijd en de omstandigheden waarin de gebeurtenissen zich afspelen, maar de intriges zijn grotendeels verzonnen. Alleen in de ruime betekenis van het woord zijn de romans dus historisch te noemen. Een roman schrijven die in deze tijd speelt, vindt hij bijna onmogelijk, omdat de razendsnelle banalisering ertoe heeft geleid dat een hedendaagse roman alleen nog maar hebzucht tot thema kan hebben.
| |
Thematiek
Rosenboom zoekt bij voorkeur personages die uit goede bedoelingen boven zichzelf willen uitstijgen en dan slachtoffer worden van misverstanden die ze zelf hebben veroorzaakt. Vanuit de vraag: ‘Wat streeft de held na en wat zijn de tegenkrachten?’ ontstaan situaties die angstwekkend zijn en personages die steeds meer de greep op de werkelijkheid verliezen.
| |
Ontwikkeling
Bij Rosenboom streven de hoofdpersonen constant naar erkenning. Als die achterwege blijft, slaat bij Theo, Timon en Willem Augustijn het goede om in het slechte en worden zij meedogenloos. Dit gebeurt niet bij Vedder en Anijs. Die omslag in het soort hoofdpersoon heeft te maken met Rosenbooms persoonlijke ontplooiing. Volgens eigen zeggen zijn de liefdeloze personages ontsproten uit zijn pubergeest. Tot ongeveer zijn dertigste zegt hij puber te zijn gebleven en puber-agressiviteit is debet aan de soms harteloze karakters. Vedder en Anijs blijven tot het
| |
| |
eind toe goed en hoopvol. Vedder ervaart zijn finale val van het dak van het Victoriahotel als een hemelvaart en Anijs ziet de kus van een vreemde verpleegster in het ziekenhuis als een uiteindelijke erkenning en is diep geroerd.
| |
Relatie leven/werk
Ook de ongewilde kinderloosheid van Vedder en Anijs staat in verband met Rosenbooms visie op het bestaan. Volgens hem zijn mensen met kinderen volwassener omdat ze een verantwoordelijkheid hebben en niet alleen eigen genot nastreven. In menselijk opzicht beschouwt hij bij voorbeeld de turfstekers in Publieke werken, die wel kinderen hebben, als gelukkiger dan hun weldoeners.
Het streven van Vedder en Anijs staat niet los van dat van de auteur. Rosenboom geeft ruiterlijk toe dat ook voor hem de drang tot erkenning een belangrijke drijfveer is tot het verrichten van iets groots in de vorm van omvangrijke historische romans.
| |
Publieke belangstelling
De gewenste erkenning heeft hij zeker gekregen, want in de literaire kritiek is veel aandacht aan hem besteed en de publieke belangstelling is groot. Gewassen vlees werd goed verkocht, maar eind 2001 was het verkoopcijfer van Publieke werken met 175.000 exemplaren al ruim het dubbele.
| |
Kritiek
Over zijn debuut en zijn eerste roman was de kritiek erg verdeeld. Men vond Rosenbooms werk vanwege de stijl niet te genieten of men had zich - soms na aanvankelijke weerstand - gewonnen gegeven en prees de functionaliteit van het uitzonderlijk taalgebruik. Over Gewassen vlees en Publieke werken oordeelt nog maar een enkeling niet echt positief. Hans Warren bij voorbeeld vindt Rosenboom een aardige verteller maar een stuntelige stilist en Herman Jacobs heeft zich weliswaar geen moment verveeld maar voelt zich totaal niet betrokken bij de verhalen. Vrijwel alle andere recensenten zijn enthousiast en over Publieke werken nog juichender dan over Gewassen vlees. Algemeen bewonderen zij zowel de spanning in de verhalen als de brille van de stijl.
| |
| |
| |
3. Primaire biografie
Thomas Rosenboom, De mensen thuis. Amsterdam 1983, Querido, VB. (2e druk 1987, Salamander nr. 667; 3e dr. 2001, Singel pockets) |
Thomas Rosenboom, Een agenda achteraf. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 1, februari 1984, pp. 20-23, V. |
Thomas Rosenboom, Voor het verstand om mee te spelen. In: De Revisor, jrg. 12, nr. 2, april 1985, pp. 28-30, Dankwoord. |
Thomas Rosenboom, Vriend van verdienste. Amsterdam 1985, Querido, R. (licentie-uitgave 1995, Bulkboek, Penta pockets nr. 9519) |
Klabund, Raspoetin en enkele verhalen. Vertaald door Thomas Rosenboom en Hermien Manger. Met een nawoord van Chris van der Heijden. Vianen 1985, Kwadraat, Literair kwadrant '20-2, VB. (vert.) |
Stefan Andres, Wij zijn Utopia. Vertaald door Thomas Rosenboom. Met een nawoord van Chris van der Heijden. Vianen 1986, Kwadraat, Literair kwadrant '20-3, N. (vert.) |
Thomas Rosenboom, De behangzaak. In: Sic, jrg. 1, nr. 2, zomer 1986, pp. 2-4, V. |
Thomas Rosenboom, Gewassen vlees. Amsterdam 1994, Querido, R. |
Thomas Rosenboom en Thomas Verbogt (red.), Vijf jaar examenwerk Schrijversvakschool 1989-1993. Amsterdam 1994, Schrijversvakschool 't Colofon, BL. |
Thomas Rosenboom, Parade. Met een linosnede van Peter Yvon de Vries. Zutphen 1995, De Lange Afstand, Verworpen romanfragment. |
Thomas Rosenboom, Heen en terug. In: Kester Freriks, Thomas Rosenboom, Arie Storm en Ingrid Verhelst, De twintigste deur. [Heerhugowaard] 1998, Crawford Deur, pp. 7-13, V. |
Thomas Rosenboom, Publieke werken. Amsterdam 1999, Querido, R. (licentie-uitgave Den Haag 2000, Stichting Uitgeverij XL, XL 692) |
[Willem IJsbrandtsz-Bontekoe], Het journaal van Bontekoe. Hertaald door Thomas Rosenboom. Inleiding en annotatie Vibeke Roeper. Amsterdam 2001, Athenaeum/Polak & Van Gennep, D. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire biografie
T. van Deel, Op zoek naar aanraking. In: Trouw, 6-10-1983. (over De mensen thuis) |
Jaap Goedegebuure, Negatieve en positieve aanstellerij. In: Haagse post, 19-10-1983. (over De mensen thuis) |
Willem Kuipers, Taalgebruik maakt Timon een raar ventje. In: de Volkskrant, 18-11-1983. (over De mensen thuis) |
Robert Anker, Debutant met een nieuw soort ironie. In: Het Parool, 19-11-1983. (over De mensen thuis) |
Henk Lagerwaard, Een opmerkelijk kereltje. In: NRC Handelsblad, 30-12-1983. (over De mensen thuis) |
Carel Peeters, Een reservoir van mogelijkheden. In: Vrij Nederland, 18-1-1984. (over De mensen thuis) |
Paul Aalbers, Eerstelingen. In: NRC Handelsblad, 16-2-1984. (interview) |
Wam de Moor, De eenzame jongensjaren van een mensenhater. In: De Tijd, 24-2-1984. (over De mensen thuis) |
Chris Junge, Schrijven = schrappen. In: Plug, jrg. 17, nr. 193, februari 1984, pp. 6-7. (interview) |
Reinout van der Heijden, Interview: Thomas Rosenboom. In: De Held, jrg. 1, nr. 2, april 1985. pp. 8-9. |
Aad Nuis, Onheilig martelaarschap. In: de Volkskrant, 3-1-1986. (interview) |
Martin Ruyter, Ik wil in de volle breedte de Nederlandse taal gebruiken. In: de Volkskrant, 3-1-1986. (interview) |
Rob Schouten, Het hachelijke van het ‘tweede boek’. In: Trouw, 9-1-1986. (over Vriend van verdienste) |
Jaap Goedegebuure, Bos, bronst en bliksem. In: Haagse post, 1-2-1986. (over Vriend van verdienste) |
Adriaan Morriën, Virtuoos van de eenzelvigheid. In: Vrij Nederland, 1-2-1986. (over Vriend van verdienste) |
Robert Anker, Een ‘stralend licht’: Ro[o]senboom. In: Het Parool, 5-2-1986. (over Vriend van verdienste) |
Alfred Kossmann, Thomas Ro[o]senboom: jonge schrijver van overtuigend talent. In: Het Vrije Volk, 15-2-1986. (over Vriend van verdienste) |
Rudie Kagie, De roman. In: CPNB Literaire boekengids, voorjaar 1986, pp. 24-27. (interview) |
Dirk Zwart, Thomas Rosenboom. In: Uitgelezen boeken, 10. Onder redactie van het Christelijk Lektuur Centrum. Den Haag 1988, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, pp. 197-206. |
Jan Haerynck, Ik ben de schrijver van de close-up. In: Het Parool, 11-2-1994. (interview) |
Janet Luis, Thomas Rosenboom over rare woorden en vermakelijke verhalen. In: NRC Handelsblad, 11-2-1994. (interview) |
Rob Schouten, Een pathologisch geval in de pruikentijd. In: Trouw, 17-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Robert Anker, Een lach met een luchtje. In: Het Parool, 18-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Johan Diepstraten, Ongelukkige minnaar in Bergen op Zoom. In: De Stem, 18-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Peter Yvon de Vries, Vliegende gekte. In: HP/De Tijd, 18-2-1994. (interview) |
Hans Warren, Met de snelheid ener trekschuit. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 18-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Theo Hakkert, Tets bedenken terwijl er niets is, kost mij enorm veel moeite.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 25-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Amold Heumakers, Het vlees is woord geworden. In: de Volkskrant, 25-2-1994. (over Gewassen vlees) |
Reinjan Mulder, De kat schaatst op notedopjes. In: NRC Handelsblad, 4-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Anthony Mertens, Hilarisch ‘Een opgeschudde krabbenmand’. In: De Groene Amsterdammer, 9-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Irmgard Breugelmans, Een bizarre, met zorg gewonden suikerspin. In: Brabants Nieuwsblad, 18-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Jaap Goedegebuure, Duivelse alchemie. In: HP/De Tijd, 18-3-1994. (over Gewassen vlees) |
| |
| |
Gerrit Jan Zwier, Een durende zinnetuimel. In: Leeuwarder Courant, 18-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Doeschka Meijsing, Het volle subtiele leven. In: Elsevier, 19-3-1994. (over Gewassen vlees) |
John Vervoort, Kristelijke suiker en venuslust. In: Het Nieuwsblad, 20-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Jan-Hendrik Bakker, Gepaste Liederlijkheid van Thomas Rosenboom. In: Haagsche Courant, 2.5-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Frans de Rover, Vilein als Satan zelf. In: Vrij Nederland, 26-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Nico Keuning, Roman is tijdloos feest van taal. In: Leidsch Dagblad, 31-3-1994. (over Gewassen vlees) |
Herman Jacobs, De schittering van woorden. In: De Morgen, 8-4-1994. (over Gewassen vlees) |
Johan Diepstraten, Ongelukkige minnaar in Gewassen vlees. In: Dagblad De Limburger, 20-4-1994. (over Gewassen vlees) |
Karel Osstyn, Een diep gevallen engel. In: Standaard der letteren, 21-5-1994. (over Gewassen vlees) |
Wam de Moor, Rosenbooms ‘Gewassen vlees’ meesterlijk. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 4, september-oktober 1994, pp. 586-590. |
Joris Gerits, Een schitterend trompe-l'oeil van de achttiende eeuw. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 6, december 1994, pp. 785-792. (over Gewassen vlees) |
Michel Maas, ‘Intrige is een noodzakelijk kwaad.’ In: de Volkskrant, 12-5-1995. (interview) |
Jaap Goedegebuure, De negen levens van de historische roman. In: Spiegel historiael, jrg. 31, nr. 11-12, november-december 1996, pp. 444-451. (onder meer over Rosenboom) |
Jo Tollebeek, Ballingen in de eigen tijd. De hedendaagse historische roman en de 18de eeuw. In: Spiegel historiael, jrg. 31, nr. 11-12, november-december 1996, pp. 461-467. (onder meer over Rosenboom) |
Hugo Bousset, Roze anus en witte suiker. Over Thomas Rosenboom en D.A.F. de Sade. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier. Amsterdam 1996, pp. 18-37. (over: Gewassen vlees) |
Jane Fenoulhet, Het verleden in het heden. De nieuwe interesse voor de historische roman. In: Ons erfdeel, jrg. 39, nr. 2, maart-april 1996. (onder meer over Rosenboom) |
Maaike Kroesbergen, Waar verleden en heden kruisen. Over de hedendaagse historische roman. In: Voortgang, nr. 18, 1999, pp. 65-93. (onder meer over Gewassen vlees) |
Annemiek Neefjes, ‘Het wegvallen van het geduld maakt van mensen monsters.’ In: Vrij Nederland, 6-11-1999. (interview) |
Tom Kellerhuis, Knecht van verdienste. In: HP/De Tijd, 8-11-1999. (interview) |
Peter Vlerken, Tussen pet en hoed. In: Eindhovens Dagblad, 11-11-1999. (over Publieke werken) |
Maartje Somers, Grootse daden. In: Het Parool, 12-11-1999. (interview) |
Theo Hakkert, Schrijven past niet bij het karakter van Thomas Rosenboom. In: Haarlems Dagblad, 12-11-1999. (interview) |
Arjan Peters, De onttakeling van twee heren. In: de Volkskrant, 12-11-1999. (over Publieke werken) |
Janet Luis, Voort gaan we, op brieke benen. In: NRC Handelsblad, 12-11-1999. (over Publieke werken) |
Hans Warren, Groot is niet vanzelf groots. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-11-1999. (over Publieke werken) |
Xandra Schutte, Twee Faustjes van de Vooruitgang. In: Vrij Nederland, 13-11-1999. (over Publieke werken) |
T. van Deel, Inwoning in grand hotel Victoria. In: Trouw, 13-11-1999. (over Publieke werken) |
Robert Anker, De tale Rosenbooms. In: Het Parool, 19-11-1999. (over Publieke werken) |
Marja Pruis, Wonderen van woordgeilheid. In: De Groene Amsterdammer, 24-11-99. (over Publieke werken) |
Mannus van der Laan, ‘Hoogeveen is net zo'n smeltkroes als Amsterdam.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 26-11-1999. (interview) |
Nico Keuning, Verbroosd op brieke benen. In: Hervormd Nederland, 27-11-1999. (over Publieke werken) |
Mirjam van Hengel, Geen weg terug. In: Het
|
| |
| |
Financieele Dagblad, 27-11-1999. (over Publieke werken) |
Herman Jacobs, Land van belofte. In: De Morgen, 15-12-1999. (over Publieke werken) |
Jeroen Vullings, Meervoudige hoogmoed. In: De Standaard, 16-12-1999. (over Publieke werken) |
Bzzlletin, jrg. 29, nr. 270, december 1999-januari 2000. Speciaal nummer over Thomas Rosenboom, waarin onder meer:
- | Josje Kraamer en Pieter de Nijs, ‘Ik denk dat iedereen probeert zich boven zijn stand te verheffen’. In gesprek met Thomas Rosenboom, pp. 35-47. |
- | Pieter de Nijs, Stofwisseling. Over ‘Gewassen vlees’ en ‘Publieke werken’ van Thomas Rosenboom, pp. 48-60. |
- | Arjan Peters, Over Thomas Rosenboom toen (1994) en nu (1999), in twee citaten. Open brief aan de redactie van Bzzlletin, pp. 61-65. (over Gewassen vlees en Publieke werken) |
- | Daphne Meijer, Hoe beschouwt de auteur van historische fictie de historische feiten, pp. 66-72. (onder meer over Gewassen vlees) |
|
Hans Werkman, Rondwiekende ooievaars met kramp. In: Nederlands Dagblad, 28-1-2000. (over Publieke werken) |
Henk van Gelder, Dat kleermakerswinkeltje en dat tapperijtje. In: NRC Handelsblad, 4-2-2000. (over Amsterdam in Publieke werken) |
Anthony Mertens, Schrijven is het uitoefenen van kracht. Anthony Mertens in gesprek met Thomas Rosenboom. In: De Revisor, jrg. 27, nr. 1, februari 2000, pp. 19-30. |
Lien Heyting, ‘Ja, ik maak me altijd zorgen.’ In: NRC Handelsblad, 31-3-2000. (interview) |
Cyrille Offermans, Flaubert anno 1999. Over ‘Publieke werken’ van Thomas Rosenboom. In: Ons erfdeel, jrg. 43, nr. 2, maart-april 2000, pp. 264-267. |
Hans Gulpen, Een schrijver die de dagen te lang vindt. In: Dagblad De Limburger, 14-4-2000. (interview) |
Arjan Peters, De stille kracht van de literatuur. In: de Volkskrant, 12-5-2000. (over de genomineerden voor de Libris Literatuurprijs 2000) |
Peter Henk Steenhuis, Meer dan historische roman. In: Trouw, 18-5-2000. (over Publieke werken) |
Peter Vantyghem, Rosenboom schrijft over de echte wereld. In: De Standaard, 18-5-2000. (over Publieke werken) |
Monica Soeting, De winnaar. In: de Volkskrant, 19-5-2000. (interview) |
Gerda van de Haar, Het uurwerk valt ten slotte stil. In: Centraal weekblad, 2-6-2000. (over Publieke werken) |
Hugo Boussset, De valwet. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 145, nr. 4, augustus 2000, pp. 525-531. (over Publieke werken) |
Arjan Peters, Hoogeveen met en zonder ziel. In: de Volkskrant, 28-12-2000. (over Hoogeveen in Publieke werken) |
Maarten Dessing, ‘Elke prijs voelt opnieuw als een overwinning.’ In: Boekblad, 27-10-2000. (interview) |
Paul Pelckmans, Pathologie van het engagement. In: Streven, november 2000, pp. 885-894. (over Publieke werken) |
Jan Wierenga, Rosenboom wandelt in ‘Publieke Werken’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 18-1-2001. (interview) |
Albert Metselaar, Thomas Rosenboom in Hoogeveen. In: Hoogeveensche Courant, 19-1-2001. (verslag) |
Anoniem, Op zoek naar Henkenhaf & Ebert. In: Ons Amsterdam, april 2001, pp. 117-122. (over Amsterdam in Publieke werken) |
85 Kritisch lit. lex.
mei 2002
|
|