| |
| |
| |
Adriaan de Roover
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Adriaan de Roover (pseudoniem van Felix Adriaan Arnold de Rooy) werd geboren te Mortsel op 13 februari 1923. Zijn moeder was een Nederlandse. Hij studeerde aan het Sint-Aloysius-instituut te Mortsel, waar hij Ivo Michiels leerde kennen, en aan de Antwerpse Toneelschool. Hij was werkzaam als privéleraar Duits en Engels en als vertaler. Van 1959 tot 1985 werkte hij in de reclamewereld. Hij trouwde in 1951; in 1952 werd een dochter geboren.
Met onder anderen Ivo Michiels en Manu Ruys richtte hij het tijdschrift Golfslag (1946-1950) op, waarvan hij redacteur en redactie-secretaris was. Van 1953 tot 1963 was hij redacteur van De Tafelronde, waarvoor hij ondermeer de bijzondere nummers Gedicht en grafiek 58 en Gedicht en grafiek 59 samenstelde.
De Roover was tot circa 1957 zeer actief als criticus en polemist. Het grootste gedeelte van zijn kritische teksten verscheen in Golfslag en De Tafelronde. Ook een belangrijk gedeelte van zijn poëzie verscheen eerst in die tijdschriften. Daarnaast publiceerde hij sporadisch onder andere in Roeping, De Periscoop, Frontaal, Het Cahier, Diagram, Stuip, Nul en Kruispunt.
Samen met Ivo Michiels en Paul de Vree startte hij in 1947 de poëzie- en essayreeks Mens en muze.
De Roover was betrokken bij de intensieve toenadering van literatuur en plastische kunsten in Antwerpen aan het eind van de vijftiger en het begin van de zestiger jaren. Zo was hij een van de oprichters van Het Modernistisch Centrum (later Nationaal Centrum voor Moderne Kunst).
| |
| |
Tussen 1965 en 1984 heeft De Roover niets gepubliceerd. Zijn ‘afscheid’ van het Vlaamse literaire leven was ondermeer het gevolg van drukke beroepsactiviteiten en van een breuk met Paul de Vree.
Adriaan de Roover behoort tot de zeldzame Vlaamse dichters die nooit een prijs kregen voor hun poëzie. Zijn essay De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie en zijn studie over Paul van Ostaijen werden beide bekroond met de Prijs van de Provincie Antwerpen. Voor zijn analyse van het werk van Georg Trakl kreeg hij de Dr. Jules Persijn-prijs. In 1986 werd hem de Prijs van de VZW Latem Kunstenaarsdorp toegekend voor zijn ‘poëzieprenten’, combinaties van een gedicht of een gedichtfragment met een grafische voorstelling.
De Roover is een intens jazzliefhebber. Daarnaast heeft hij een gigantische verzameling foto's over Romaanse architectuur en beeldhouwkunst samengesteld.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Adriaan de Roover debuteerde met balladen en strijdgedichten die nog alleen historisch belang hebben en slechts kunnen worden begrepen vanuit de naoorlogse Vlaamse politieke en literaire context. Als mede-oprichter en redacteur van het idealistische en activistische tijdschrift Golfslag reageerde hij tegen de extreme repressie in Vlaanderen en tegen de ‘veramerikanisering’ van de cultuur. Op sterk polemische wijze streed Golfslag voor een nieuw katholiek Vlaams-nationalisme. De gedichten uit de bundel Kassandra (1948) zijn typisch adolescentenpoëzie, gericht op generatiegenoten, zoekend naar een evenwicht tussen desillusies en nieuwe idealen.
Na het verdwijnen van Golfslag in 1950 was De Roover betrokken bij de oprichting van De Tafelronde, dat aanvankelijk dezelfde koers scheen te varen, maar al spoedig radicaal de weg van het experiment opging. De Roover schreef en verdedigde er een poëzie die elke ethische of geëngageerde dimensie uitsloot en vormelijk vrij moest zijn.
Na drie bundels experimentele poëzie, verschenen in de periode 1953-1965, trad in het werk van De Roover een tweede breuk op, die van een twintigjarig zwijgen. Niet alleen was de experimentele poëzie omstreeks 1960 een aanvaard verschijnsel geworden en vierden allerlei maniëristische verbijzonderingen hoogtij in het Antwerpse literaire leven, ook bleek De Roover zich ondertussen nauwelijks te hebben kunnen vernieuwen ten opzichte van zijn eerste experimentele bundel Woordschurft (1953).
Heel onverwacht publiceerde De Roover in 1984 opnieuw een bundel, Als een mes in een huis vol gekken, gevolgd in 1987 door Ik ruik de sterren al. Beide bundels staan volledig buiten het huidige poëtische klimaat en zijn door hun enigszins belijdende inslag vooral interessant als een soort terugblik van De Roover op zijn dichterschap.
| |
Kunstopvatting
Zowel in 2 x over poëzie als in allerlei recensies heeft De Roover getheoretiseerd over de experimentele poëzie. In zijn theorievorming poogt hij op de eerste plaats zich af te zetten tegen elke aanwezigheid in de poëzie van een ethische component. Dit is
| |
| |
niet alleen een afrekening met de ideologie van Golfslag, maar hierbij richt hij zich ook tegen de eerste experimentele beweging in Vlaanderen rond het tijdschrift Tijd en Mens, dat nog in belangrijke mate ethisch was geïnspireerd. De Roover wil wel degelijk een a-ethische poëzie en wijst dus ook elke anti-ethica af: ‘De anti-ethische anarchie door zekere experimentelen voorgestaan, bevat geen andere elementen dan deze die reeds door het surrealisme werden dood-geëxperimenteerd.’ Voor een ander extreem, het zuivere ‘lettrisme’, waarin elke inhoud is opgegeven, heeft hij evenmin waardering. De traditionele poëzie, waarvoor hij steevast de term ‘elegisch’ gebruikt, veroordeelt hij als zijnde ‘een slavin van de vorm’ en als anti-vitaal en pessimistisch.
Positief benadert hij de nieuwe poëzie met begrippen als organisch gegroeid, vrij, fris, sensitief en zintuiglijk. Als belangrijkste technische steunpunten voor die poëzie ziet hij het woord en het beeld. Heel specifiek voor De Roover is de positieve pendant van zijn afwijzing van elke ethica en elk engagement, namelijk wat hij aanduidt als de ‘geluksstemming’, de ‘blijde onverschilligheid’ waarvan zijn poëzie de uitdrukking of de creatie moet zijn. Typisch voor De Roover is ook het belang dat hij hecht aan de ‘surprise’, aan het verrassingseffect van het woordspel.
| |
Thematiek
Kernwoorden voor de geluksstemming van het dichten zijn zweven, liggen, hangen, lui, traag, langzaam. Toch is die geluksstemming niet zo sereen en onproblematisch. Freddy de Vree is zowat de enige criticus geweest die dit ooit heeft gesignaleerd. In Testvliegen ziet hij ‘slechts obsessies: angst en dood’. Wie de gedichten op die donkere ondertoon erop naleest, komt tot de vaststelling dat de nadrukkelijke ontkenning van het angstgevoel in Woordschurft inderdaad een onderdrukking is van de doodsthematiek, die zich in zijn hele poëzie uit in obsederende beelden, zoals dode of gedode volgels of wapens. De pun vrede/wrede in de titel Vvrede gedichten is niet zo vrijblijvend. En tot de beste gedichten van Adriaan de Roover behoren de licht absurdistische, enigszins anekdotische gedichten in de sfeer van het macabere:
| |
| |
er loopt op het kerkhof een hond
over de stenen tafelen van de dood
slechts de kinderen houden van hem
als hij op een engel blaft
en mangaten graaft in het pierenland
soms rent hij de haag door
omdat de dood in zijn neusgaten zit
of als een blikken bus aan zijn staart hangt
als hij zich ooit met een been naar huis waagt
Het belangrijkste thema van De Roover is het desengagement. In zijn recente bundels leidt dit tot de paradoxale uitspraak al lang geen dichter meer te zijn. Tegelijkertijd weerklinkt daarin een hoogmoedige en bittere bevestiging van eenzaamheid en miskenning:
ik schrijf om te verdwijnen
op het graf van de onbekende dichter
(‘de onbekende dichter’ in Ik ruik de sterren al)
Afzonderlijke vermelding verdienen de jazzgedichten van De Roover. De jazzmuziek werd door de meeste experimentele dichters wel even besnuffeld, maar maakt bij De Roover een belangrijk gedeelte van zijn werk uit. De relatie gedicht-jazz kan daarbij zeer verschillen, maar essentieel is de stemming die voor de Roover met jazz en poëzie gepaard gaat. Hij schrijft daarover: ‘Evenals de jazzmuziek is het jazzgedicht een direkt kreatieve daad. Een stuk taal-improvisatie. (...) Het echte jazzgedicht is een taal-solo. Een zuiver improviseren met de taal. Maar het is een gekontroleerde taal-improvisatie, waarbij elk woord precies op zijn plaats terechtkomt. (...) Jazz verscherpt de zintuigelijke perceptie, waarmee ik de taal kan aftasten.’
| |
Stijl / Techniek
Stilistisch sluit de concrete praktijk van De Roover verrassend nauw bij zijn theoretische uitspraken aan: een typisch experimentele voorliefde voor het lichamelijke, een sterk concrete en
| |
| |
zintuiglijke woordenschat, een treffende voorliefde voor onnederlandse, aantrekkelijk klinkende woorden als ‘pompoenen, papaaien en kalbassen’. Het beeldgebruik van De Roover steunt in belangrijke mate op de nauwe verbinding van zintuiglijke velden. In zijn beeldvorming maakt hij behalve van het lichaam vooral gebruik van hemellichamen, dieren, het water, kleuren, en van elementen uit de wereld van het kind en van de sprookjes. Met die beelden poogt hij de ‘geluksstemming’ gestalte te geven.
Vermeldenswaard is ook zijn voorkeur voor korte gedichten en voor een eenvoudige syntaxis met weinig onderschikking en weinig logische verbindingswoorden. De structuur van het gedicht wordt dikwijls ondersteund door parallellismen of door voortgezette vergelijkingen:
in een stilleven van letters
in een landschap van woorden
mijn hart een liggend naakt
mijn ziel een koud abstrakt
(‘dichten’ in Testvliegen)
De stijl van De Roover is uiteindelijk niet die van een volbloed-experimenteel. Van syntactische dubbelzinnigheden wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Veel gedichten hebben nog een licht anekdotische of discursieve onderbouw. En zijn zo geliefde woordspel doet soms wat flauw of geforceerd aan. In zijn recente bundels hanteert hij nog steeds de technieken uit zijn experimentele periode maar soberder en minder geconcentreerd.
| |
Relatie leven/werk
De breukpunten in de dichterlijke evolutie van De Roover zijn ook door biografische gegevens, van persoonlijke of professionele aard, veroorzaakt. Intrigerend blijft die radicale overgang van een strijdbaar Vlaams-nationalisme naar een ideologisch volstrekt gedesengageerd modernisme, een overgang die De Roover met Paul de Vree en Ivo Michiels gemeen heeft. Zijn hele werk vanaf Woordschurft heeft iets van een blijvende afrekening met die eerste periode.
| |
| |
Ook andere aspecten van zijn werk en zijn optreden hebben iets absoluuts: zijn polemische instelling, zijn geprononceerde poëtica, die geen ruimte liet voor een verdere evolutie na Woordschurft, zijn langdurige stilzwijgen. En de recente bundels van De Roover worden nog even sterk door die afwijzing van elke binding beheerst. Ongewoon direct klinkt die afwijzing in ‘deelnemen’ uit Als een mes in een huis vol gekken:
deelnemen is verloren lopen
in het landschap van anderen
in vreemd gekleurde vlaggen
| |
Traditie / Verwantschap
In de eerste bundels van De Roover is verwantschap merkbaar met de balladen van Bert Peleman, Ferdinand Vercnocke en anderen, en met het humanitaire expressionisme à la Wies Moens. In de cyclus ‘De juwelier’ is het jargon van de Vormen-dichters nog aan te wijzen.
De experimentele bundels van De Roover vertonen in hun beeldgebruik een verwantschap met de Nederlandse ‘atonalen’, onder andere met Paul Rodenko en Hans Andreus. Ongetwijfeld werd De Roover beïnvloed door Pierre Kemp, in beeldgebruik, kleurmotieven, of in zijn voorkeur voor korte gedichten. Ook de Duitse expressionisten en de Franse surrealisten hebben De Roover beïnvloed.
De Roover heeft zelf waarschijnlijk heel wat invloed uitgeoefend op de Vlaamse Vijfenvijftigers, en aantoonbaar op Paul Snoek, van wie hij een korte tijd de poëtische mentor was.
Zijn overgang van een pragmatische naar een autonomistische poëzie-opvatting zag De Roover als een evolutie parallel aan Paul van Ostaijens ontwikkeling van humanitair naar organisch expressionisme.
| |
Kritiek
Literair-historisch heeft De Roover als dichter en als criticus-theoreticus in de Vlaamse poëzie een rol gespeeld die wat onderschat wordt. Woordschurft was een van de allereerste Vlaamse experimentele bundels, ontstaan buiten de Tijd en Mens-groep en veroorzaakte bij de traditionele critici nogal wat deining. Zijn theoretische geschriften behoren tot het intelligentste van wat in de beginfase van de experimentele poë- | |
| |
zie in Vlaanderen werd geproduceerd, en getuigen van meer inzicht in die poëzie dan de opstellen van Jan Walravens. Wie daarenboven de kritieken van De Roover in Golfslag en in De Tafelronde van hun polemische lading ontdoet, ontdekt een criticus met taalgevoel, die voor die tijd ongewoon analytisch was ingesteld en zeer goed op de hoogte was van de Nederlandse poëzie. Die kwaliteiten komen nog het best naar voren in de teksten waarin De Roover rustiger en afstandelijker te werk kon gaan, zoals in zijn studie over De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie of in zijn analyse van het werk van Georg Trakl.
De literair-historische onderschatting van De Roover is natuurlijk wel verklaarbaar. Hij was eerst met Golfslag verbonden, dat op alle mogelijke manieren in de marge zat, daarna met De Tafelronde, dat in de literatuurgeschiedenis gekneld kwam te zitten tussen Tijd en Mens en Gard Sivik, a posteriori beschouwd als de gangmakers van de Vijftigers en de Vijfenvijftigers, die dichters als Claus, Pernath en Snoek hebben opgeleverd. De wegbereidende rol van de eerste jaargangen van De Tafelronde voor de Vijfenvijftigers en voor de hele Antwerpse avant-garde wordt daarbij soms te zeer uit het oog verloren.
De experimentele poëzie zelf van De Roover komt nu als duidelijk gedateerd over en was dat al in zekere mate bij het verschijnen van Testvliegen en zeker Vvrede gedichten, die interen op de verworvenheden van Woordschurft. Overeind blijft een klein aantal gedichten, dat net niet zo specifiek experimenteel is.
| |
Publieke belangstelling
Behalve voor Woordschurft was de publieke belangstelling voor De Roover gering. Het grootste gedeelte van de kritische reactie was afkomstig uit het eigen milieu. Een wat diepgaandere studie of een ernstige situering en evaluatie van zijn werk ontbreekt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Adriaan de Roover, Verzen uit de grabbelton. Antwerpen 1947, Van Maerlant, Een nieuwe lente 2, GB. |
Ivo Michiels, Adriaan de Roover, Paul de Vree, Onze poëtische verklaring. In: Ivo Michiels, Daar tegenover. Antwerpen 1947, De Brug, Mens en muze 1, pp. 5-9, E. |
Adriaan de Roover, De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie. Antwerpen 1947, De Brug, Mens en muze 5, E/Bl. |
Adriaan de Roover, Kassandra. Antwerpen 1948, De Brug, Mens en muze 3, GB. |
Adriaan de Roover, Victor Roelens. De Vlaamse Lavigerie. Antwerpen 1952, Uitgave ‘Nieuw Afrika’, Geromanceerde biografie. |
Adriaan de Roover, De juwelier. In: De Tafelronde, jrg. 1, nr. 2, februari 1953, pp. 80-89, GC. |
Adriaan de Roover, Woordschurft. Lier 1953, Colibrant, GB. |
Adriaan de Roover, 2 x over poëzie. Lier 1955, De Bladen voor de Poëzie, E. |
Adriaan de Roover, Notities bij het werk van Georg Trakl. Antwerpen 1955, Standaard, Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Verhandeling 441, E. |
Adriaan de Roover, Gabriël de Pauw. Antwerpen 1956, Van Ditmar, E. |
Adriaan de Roover, Paul van Ostaijen. Brugge-Utrecht 1958, Desclée de Brouwer, Ontmoetingen 1, E. |
Adriaan de Roover, Testvliegen. Antwerpen 1961, Uitgeverij Ontwikkeling, GB. |
Adriaan de Roover, Hommage à Englebert van Anderlecht. Borgerhout 1962, Adriaan de Roover, GC. |
Adriaan de Roover, Ben Klein, Adriaan Peel, Tony Rombouts en Mil S'Jonghers, De Vree - De dood van een criticus. In: Kruispunt-Sumier, jrg. 5, nr. 18, 1963, [pp. 33-35], E. |
Adriaan de Roover, Vvrede gedichten. Deurle-Leie 1965, Colibrant, GB. |
Adriaan de Roover, Als een mes in een huis vol gekken. Gent 1984, Poëziecentrum, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Adriaan de Roover, [Inleiding]. In: Jan Verheyden. Tekeningen. Puurs [1986], Gemeentebestuur Puurs, [pp. 5-16], E. |
Adriaan de Roover, Ik ruik de sterren al. Gent 1987, Poëziecentrum, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Adriaan de Roover, De woelige jaren van Golfslag. In: Wij bloeien maar bloeien vergeefs. Poëzie in Vlaanderen 1945-1955. Samengesteld door Hugo Brems en Dirk de Geest. Leuven-Amersfoort 1988, Acco, pp. 215-221, E. |
Adriaan de Roover, Jazz en poëzie. In: Wij bloeien maar bloeien vergeefs. Poëzie in Vlaanderen 1945-1955. Samengesteld door Hugo Brems en Dirk de Geest. Leuven-Amersfoort 1988, Acco, pp. 222-225, E. |
| |
| |
Adriaan de Roover, [Beschouwingen]. In: Alex van der Linden, Gabriël de Pauw, een kijkboek. Sint-Niklaas 1988, Alex van der Linden, pp. 16-34, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Urbain van de Voorde, Adriaan de Roover. De doodsgedachte in de moderne Noord-Nederlandse poëzie. In: De Standaard, 20-7-1947. |
Albert Westerlinck, Essay en critiek in Vlaanderen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 47, nr. 9, 1947, pp. 581-590. (over De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie). |
Urbain van de Voorde, Adriaan de Roover. Verzen uit de grabbelton. In: De Standaard, 14-3-1948. |
Arthur Botte, Poëzie van jongeren. Speekaert, De Roover en Poppe. In: De Spectator, 8-10-1948. (over Kassandra) |
Paul Haimon, De Noord Nederlandse poëzie doorlicht. In: Golfslag, jrg. 2, nr. 6-7, 1948, pp. 291-293. (over De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie) |
Ivo Michiels, Wat baten kaars en bril... In: Het Handelsblad, 9/10-4-1949. (over Kassandra) |
J.T., Een merkwaardig Vlaams essay. In: Gazet van Antwerpen, 17-5-1949. (over De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie) |
Steven Riels, Kassandra. In: Golfslag, jrg. 3, nr. 4, 1949, pp. 131-134. |
R. Herreman, De Boekuil. In: Vooruit, 8/9-12-1953. (over Woordschurft) |
Valère Lamsens, Adriaan de Roover: Woordschurft. In: Gazet van Antwerpen, 2-2-1954. |
Urbain van de Voorde, Nederlandse letteren. In: De Standaard, 6-2-1954. (over Woordschurft) |
Hubert van Herreweghen, De Roover en Rens, antipoden. In: De Nieuwe Gids, 14-2-1954. (over Woordschurft) |
Andries Dhoeve, De Roover, Meyland en Rens. In: De Periscoop, jrg. 4, nr. 4, februari 1954, p. 2. (over Woordschurft) |
Jo de Prins, Wordt onze poëzie bedreigd door een nieuwe epidemie? Notities bij de dichtbundel ‘Woordschurft’ van A. de Roover. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 10, nr. 5, februari 1954, pp. 121-123. |
Jos de Haes, Kroniek der Vlaamse poëzie. Velerlei bedoelingen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 54, nr. 5, 1954, pp. 290-297.(over Woordschurft) |
Frank Liedel, Van grabbelton naar tricolor. In: De Tafelronde, jrg. 2, nr. 3-4, 1954, pp. 153-157. (over de evolutie naar de experimentele poëzie) |
Lieven Rens, Anderen over moderne poëzie. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 12, nr. 1, oktober 1955, pp. 23-28. (over 2 x over poëzie) |
Rudo Durant, De worp naar het ongenoemde. N.a.v. 2 x over poëzie. In: De Tafelronde, jrg. 3, nr. 3, augustus 1956, pp. 140-142. |
Freddy de Vree, 3 monks. In: De Tafelronde, jrg. 6, nr. 1, oktober 1959, pp. 27-31. (over een jazzgedicht) |
Paul de Vree, Adriaan de Roovers Trakl-studie. In: Paul de Vree, Throw in. Kritische bijdrage tot duiding der Vlaamse 55-ers. Antwerpen 1959, pp. 55-58. |
Paul de Vree, Een nieuwe studie over Paul van Ostaijen. In: De Tafelronde, jrg. 6, nr. 2, januari 1960, pp. 94-95. |
Piet Thomas, Het experiment in Vlaanderen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 105, nr. 8, oktober 1960, pp. 594-599. (over 2 x over poëzie) |
Adriaan Peel, Adriaan de Roover. Antwerpen 1961. (monografie) |
Willem M. Roggeman, Nieuwe bundels van Vlaamse dichters. Hart en geest in de poëzie. In: Het Laatste Nieuws, 11-1-1962. (over Testvliegen) |
Freddy de Vree, [Testvliegen]. In: Nul, jrg. 2, nr. 5, 1962, [p. 153]. |
J. de Ceulaer, Adriaan de Roover: vertelkunst heeft afgedaan. In: J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Tweede reeks. Antwerpen 1963, pp. 33-43. (interview) |
Willy Vaerewijck, In het teken van Colibrant. In: Volksgazet, 24-2-1966. (over Vvrede gedichten) |
| |
| |
Clem Schouwenaars, Vvrede gedichten door Adriaan de Roover. In: De Nieuwe Gazet, 30-3-1966. |
Jan Veulemans, Schrijven of schreeuwen. In: Gazet van Antwerpen, 18-10-1966. (over Vvrede gedichten) |
Pol le Roy, Werven en verworvenheden. In: De Periscoop, jrg. 16, nr. 12, oktober 1966, p. 7. (over Vvrede gedichten) |
Herman van Fraechem, [Vvrede gedichten]. In: Bijvoegsel bij De Bladen voor de Poëzie, jrg. 13, nr. 9-10, 1966, pp. 3-4. |
Paul de Vree, Onder experimenteel vuur. Brugge-Antwerpen 1968, passim, (over Woordschurft, 2 x over poëzie, Testvliegen, Hommage à Englebert van Anderlecht en Vrede gedichten) |
Werner Spillemaeckers, De vijf tegen De Vree. In: Werner Spillemaeckers, Vanaf Alfa. Antwerpen 1970, pp. 12-14. (over de breuk met Paul de Vree) |
Cecile Vantendeloo, Adriaan de Roover. In: Ko-ko, jrg. 4, nr. 3, november-december 1979, pp. 71-77. |
Herwig Leus, Gesprek met Adriaan de Roover. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 6, november-december 1982, pp. 958-965. (interview over Paul Snoek) |
Herwig Leus, Opnieuw adem na lichteeuwen. Een nieuwe bundel van Adriaan de Roover na bijna twintig jaar. In: Knack Magazine. Boekenbijlage, 31-10-1984. (over Als een mes in een huis vol gekken) |
Hugo Neefs, Vonken en spatten nr. 3 (Met de blik op onbeslist). In: Tempus fugit, jrg. 1, nr. 3, februari 1986, pp. 152-155) (over Als een mes in een huis vol gekken) |
32 Kritisch lit. lex.
februari 1989
|
|