| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer
door Bert Peene
1. Biografie
Henk Romijn Meijer, pseudoniem voor Henk Meijer, werd op 9 augustus 1929 in Zwolle geboren, waar zijn vader directeur was van de Hervormde Kweekschool; zijn moeder, een zuster van de schrijver Aart Romijn, was tot haar huwelijk onderwijzeres. Zijn broer, R.P. Meijer, zou later hoogleraar Nederlandse Letterkunde in Londen en literair medewerker van NRC Handelsblad worden.
Na een jaar mulo stapte Romijn Meijer over naar het Christelijk Lyceum, waar hij in 1950 het diploma gymnasium alfa behaalde. Daarna studeerde hij Engels aan de Universiteit van Amsterdam. Na het doctoraal examen in 1957 vertrok hij naar Melbourne, waar hij leraar Frans werd aan de Kensington Central School. Begin 1959 keerde hij naar Nederland terug, omdat hij benoemd was als ‘assistent’ aan het Engels Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. Van 1963 tot 1964 verbleef hij in de Verenigde Staten op een beurs van de American Council of Learned Societies. Hij studeerde een jaar aan Yale University en zeven maanden aan San Francisco State College. Na zijn terugkeer was hij tot 1985 wetenschappelijk hoofdmedewerker voor Engelse en Amerikaanse literatuur aan het Engels Seminarium. Van 1979 tot 1981 werkte hij als ‘writer-in-residence’ bij de Nederlandse sectie van het German Department van de University of Minnesota (Minneapolis). In 1956 trouwde hij met de Australische germaniste Elisabeth Mollison, die in 1976 Le Roc, dorp aan de Dordogne zou publiceren. Zij wonen afwisselend in Amsterdam en Le Roc.
Van 1978 tot 1982 was Romijn Meijer redacteur van Literair
| |
| |
Paspoort en in 1982 trad hij toe tot de redactie van Maatstaf. In 1984 was hij gastredacteur van Propria Cures. Sinds hij begon te publiceren, werkte hij mee aan diverse dag-, week- en maandbladen, waaronder Het Parool, Hollands Maandblad, Maatstaf, De Gids, De Revisor, Vrij Nederland, Haagse Post, Tirade, NRC Handelsblad, Intermediair en Folia Civitatis.
In 1954 ontving hij voor de later in Consternatie gebundelde verhalen de Reina Prinsen Geerligs-prijs en in 1965 werd zijn opstel ‘Bij de dood van William Carlos Williams’ (later opgenomen in Naakt twaalfuurtje) bekroond met de essayprijs van de gemeente Amsterdam. Voor het verhaal ‘East Coker’ (uit Bang weer) ontving hij, toen het in het Engels vertaald was en in The Kansas Quarterly opgenomen, van de redactie van dit blad een eervolle vermelding, de zogenaamde Special Citation 1982/1983.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek / Publieke belangstelling
Het is opvallend hoe groot de discrepantie is tussen de waardering die het werk van Henk Romijn Meijer in de literaire kritiek krijgt en de publieke belangstelling ervoor. De jury die hem in 1954 de Reina Prinsen Geerligs-prijs toekende, mag dan in haar rapport het oordeel uitspreken dat hij ‘het oefenen, 't voorzichtige of onstuimige tasten reeds geruime tijd achter zich moet hebben gelaten’ en dat zijn verhalen getuigen van ‘een grote stilistische ervaring en discipline’ - een geluid dat ook uit de recensies van die jaren regelmatig klinkt - bij het grote publiek sloeg hij niet aan. De criticus van de Haagse Courant komt in 1983 dan ook niet ten onrechte tot de conclusie: ‘Miskend is hij nooit geweest, maar verkocht werd hij ook niet’ (1-4-1983). Hij noemt Romijn Meijer een ‘schrijvers-schrijver’, een auteur die vooral door collega's gelezen en gewaardeerd wordt. Daarin kwam pas verandering met de verschijning van de roman Mijn naam is Garrigue. De reconstructie van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne (1983). Deze roman bleek na één jaar al aan een vierde druk toe.
De geringe respons bij het koperspubliek zorgde er in de eerste helft van de jaren zeventig voor, dat hij geruime tijd de deuren van de uitgevers voor zich gesloten vond; de rampzalige verkoopcijfers van de roman Lieve zuster Ursula (1969) hadden hen voorzichtig gemaakt. Pas in 1974 bleek Van Oorschot onverwacht bereid, de gok te wagen en een vierde verhalenbundel van hem op de markt te brengen. Deze maakte ten slotte de weg vrij voor een eerste herdruk van ouder werk, die in 1975, twintig jaar na zijn debuut, verscheen onder de ironisch aandoende titel Tweede druk.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Eén facet van Romijn Meijers werk krijgt in de recensies ruimschoots aandacht, namelijk het gebruik van de dialoog als stilistisch middel. De ontwikkeling die zijn werk heeft doorgemaakt, wordt vooral gekenmerkt door een toenemende afstandelijkheid; de verteller die beschrijft en commentaar levert, verdwijnt steeds meer naar de achtergrond en blijft ten slotte hoofdzakelijk in het verhaal aanwezig als een personage dat registreert wat anderen zeggen en doen. Een
| |
| |
eerste stap in die ontwikkeling is de bundel Onder schoolkinderen (1963), maar het meest duidelijk wordt ze in Lieve zuster Ursula. Hierin is de intrige gereduceerd tot het gefixeerd zijn op de jurering en bekroning van schilderijen, en het element beschrijving vaak ingekrompen tot een korte aanduiding van gebaren en mimiek, alles overheerst door het element ‘gesprek’. Die gesprekken staan er als een flard; ze beginnen ergens in het midden en ze houden op een schijnbaar willekeurig moment weer op; er wordt vaak zelfs niet aangegeven wie aan het woord is. De bedoeling hiervan is: er wordt ergens gepraat en dat gepraat klinkt door woorden en zinnen heen die daarvoor komen en daarna verder gaan. De sfeer van fixatie blijkt vaak belangrijker dan het zich ontwikkelen van karakters.
Doordat intrige, beschrijving en commentaar tot een minimum zijn teruggebracht, ontleent het werk van Romijn Meijer vaak juist zijn betekenis aan datgene wat niet gezegd wordt, wat meer wordt gesuggereerd. Zelf sprak hij ooit in dit verband over ‘the creative use of ignorance’: het schrijven vanuit datgene wat wordt weggelaten.
| |
Kritiek
Lang niet alle critici hebben in de jaren na zijn debuut begrip kunnen, opbrengen voor deze schrijfwijze. In Het Vaderland verzucht Jan Greshoff naar aanleiding van Het kwartet (1961), dat de aanleg van Romijn Meijer in deze roman niet tot zijn recht komt, omdat hij verzuimd heeft duidelijk te maken waarom Hans, de hoofdpersoon, zich ‘met een soort koppigheid op de muziek werpt, voor welke hij, naar uit het boek blijkt, slechts een geringe aanleg bezit’ en J.H.W. Veenstra heeft het in dat zelfde jaar in Vrij Nederland over ‘een wat nonchalante versie van het naoorlogse neo-realisme à la Van het Reve en Hermans’. In het essay ‘Pro domo’ (Naakt twaalfuurtje) haalt Romijn Meijer echter vernietigend uit naar deze ‘dorre vogels van het platteland’: wie over ‘intelligentie’ en ‘gevoeligheid’ beschikt, heeft aan de verstrekte gegevens genoeg en behoeft niet ook nóg commentaar of uitleg van de verteller!
| |
Traditie / Kunstopvatting
Realisme, het kader waarbinnen zijn werk meestal geplaatst wordt, betekent voor Romijn Meijer aandacht voor gewone gesprekken, voor gebeurtenissen die weinig spectaculair zijn,
| |
| |
want ‘the fiction writer is an observer, first, last, and always’, wiens taak het is ‘to make everything, even the ultimate concern, as solid, as concrete, as specific as possible’ (‘Flannery O'Connor’, Misverstane huurders). Een eerste duidelijke verwijzing hiernaar is het motto dat Onder schoolkinderen meekreeg: ‘I might aver, that I have writ little more than I have seen’ (Henry Fielding, The Adventures of Joseph Andrews). Verder krijgt Dik Robijn, de hoofdpersoon in het titelverhaal van Duivels oorkussen, die ten gevolge van een motorongeluk in een ziekenhuis belandt, van vrienden het advies zich te verweren tegen de behandeling door artsen en verplegend personeel én tegen het verbale geweld van zijn medepatiënten, door alles op te schrijven wat er gezegd wordt; in ‘Denkend aan hoge ramen’ (Stampende mussen) krijgt Marita hetzelfde advies: ‘[...] waarom probeer je niet om er wat over te schrijven, ik bedoel heel eenvoudig, recht-toe-recht-aan, wat je hoort, wat je ziet.’
| |
Kunstopvatting
In zijn bespreking van Malamuds The Tenants, in het titelessay van Misverstane huurders, verzet de schrijver zich openlijk tegen de realistische roman, ‘die alle mogelijkheden tot sensatie, verscheurde hartstocht en vlammend geweld die het precaire gegeven biedt, zou hebben uitgebuit’, en kiest hij voor de schrijver die een illusie van werkelijkheid schept en de werkelijkheid van de illusie. De ideale verteller is altijd een buitenstaander, want deze heeft overal toegang en is niet lastig. Die buitenstaander is echter tevens deelnemer en dus wel degelijk betrokken bij de beschreven gemeenschap.
| |
Ontwikkeling
Aanvankelijk is er in het werk sprake van ongewild buitenstaanderschap - zie de personages in Consternatie en Hans in Het kwartet - maar vanaf Onder schoolkinderen, en vooral sinds ‘Duivels oorkussen’ doet de verteller krampachtige pogingen juist níet betrokken te raken bij het wel en wee van het gezelschap waarin hij verkeert. Niet voor niets put Dik Robijn moed uit een liedje dat hij via zijn koptelefoon hoort en waarin de zin voorkomt: ‘I'm living in a world of my own’. In De stalmeesters of Geheimhouding verzekerd gaat dit streven naar afstand zelfs zo ver, dat Peter, de kunstcriticus die het verhaal vertelt, zich opzettelijk buitensporig kleedt: ‘De spot die hem treft bevordert zijn vrijheid en de spotters begrijpen dat niet.’ Ook hij slaagt er echter niet in de wereld op afstand
| |
| |
te houden, evenmin als andere personages uit Romijn Meijers werk daarin slagen.
In de sleutelroman De stalmeesters wordt deze verteller, evenals trouwens in ‘De wedergeboorte van Sint Nicolaas’ (Stampende mussen), daadwerkelijk opgevoerd met een notitiebloc in de handen. Peter krijgt de opdracht een jubileumboek te schrijven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Amsterdamse galerie Siau; daarin moet de kunsthandel centraal staan. Hij krijgt deze opdracht omdat Gene en Bertus, de galeriehouders, hem als objectief beschouwen. Als hij echter opmerkt, dat hij zich in dat boek in zekere zin zal moeten losmaken van de werkelijkheid, reageert Gene geschrokken: ‘[...] maar het gaat toch juist om de werkelijkheid?’ Maar Peter moet zich daarvan tot op zekere hoogte losmaken om de vorm te vinden die hij nodig heeft.
| |
Kritiek
Kunstopvatting
Deze scène lijkt vooral bedoeld als een terechtwijzing van die critici die veronderstellen, dat realisme bij Romijn Meijer betekent: ‘minutieus en intelligent noteren wat de klok slaat en wie wat zegt.’ Vanaf het moment dat het eigene van zijn schrijfstijl onderkend werd, heeft menig recensent gemeend in zijn werk een ‘groeiende anti-literaire houding’ te bespeuren; vaak noemt men zijn verhalen ‘tranches de vie’ of ‘slices of life’. In 1970 echter merkte Wam de Moor naar aanleiding van Lieve zuster Ursula al op, dat de gesuggereerde objectiviteit slechts schijn is, en in het Maatstaf-interview (1977) vertelt de schrijver zelf, dat zijn dialogen dan misschien de indruk maken van zó gehoord en letterlijk opgetekend te zijn, maar dat ze in werkelijkheid veel gestileerder zijn. Het observeren als vaardigheid is zeker belangrijk, maar juist de stap naar het vinden van de taal om die observaties vorm te geven, is de essentiële stap. Wel stelt hij zich steeds de eis van precisie: een schrijver mag niet volstaan met een vage situering; zijn beschrijvingen moeten tot in het detail kloppen. Mede daarom spreekt hij zich in negatieve zin uit over Wolkers' De hond met de blauwe tong (zie Naakt twaalfuurtje) en is hij positief over de essaybundel Literature and the Sixth Sense van Philip Rahv, ‘want er spreekt uit dit stuk een bijzonder aantrekkelijke aandacht voor de “oppervlakte” van de roman waaraan de symbolenjagers wel eens jachtig voorbijgaan. Het symbool bestaat bij de gratie van de oppervlakte, en niet andersom.’ (Misverstane huurders).
| |
| |
Vooral T. van Deel heeft in zijn recensies gewezen op de symbolische werking in het werk van Romijn Meijer zelf. Juist zijn aandacht voor het weinig spectaculaire en het feit dat de werkelijkheid nooit voor honderd procent wordt beschreven en geduid, geven zijn romans en verhalen iets exemplarisch. Een goed voorbeeld hiervan is het verhaal ‘Stille omgang’ (Bon voyage, Napoléon). Daarin fungeert een diep, betonnen reservoir met donderkopjes en dode kikkers, die niet meer uit de put konden komen en verdronken zijn, als symbool voor het leven van de dorpsbewoners, dat zich in net zo'n put afspeelt.
| |
Techniek
Niet alleen worden de dialogen gestileerd, ook speelt de creatieve verbeelding in het schrijfproces een rol, zoals duidelijk blijkt in Mijn naam is Garrigue. Het basismateriaal voor deze zogenaamde ‘non-fiction-novel’ - elk feit dat erin wordt vermeld of beschreven is waar gebeurd; tijd en plaats van handeling zijn nauwkeurig gehandhaafd - wordt gevormd door twaalfhonderd vellen met getuigenverklaringen, in de tweede helft van de vorige eeuw door de griffiers van het hof in Sarlat en Périgueux opgetekend. Het is echter de verbeelding van de schrijver die er, bijvoorbeeld door de lezer ook een blik in het innerlijk van de diverse personages te gunnen, een roman van maakt.
| |
Thematiek
In het werk van Romijn Meijer valt een grote terughoudendheid te bespeuren op het vlak van invulling en betekenisverlening. Deze schroom wordt onder meer ingegeven door een zekere scepsis ten aanzien van de betrouwbaarheid van wat onze zintuigen registreren. ‘Iedereen weet weinig van mensen en het weinige dat je weet is nog niet meer dan speculatie, in zekere zin’, merkt Marita op in ‘Denkend aan hoge ramen’. Die terughoudendheid maakt het niet gemakkelijk in de romans en verhalen een thema aan te wijzen. ‘Thema's zijn voer voor vogels’, meent Peter Roskam, de verteller van Lieve zuster Ursula, ‘elk thema is een muizenval, ons gaat het om de schors’.
| |
Visie op de wereld
De genoemde scepsis wordt ook vertaald in het mens- en wereldbeeld dat in het oeuvre gestalte krijgt. In een chaotische wereld waarin machteloosheid - de onmogelijkheid om
| |
| |
te handelen naar de wil om er wat aan te doen - en verval, onder meer verbeeld in aflopende vriendschappen, een dominerende rol spelen, is de verteller op zoek naar de waarheid en het wezen van menselijk contact. Daarbij vraagt hij zich voortdurend af: hoe besta ik, hoe houd ik mij staande tegenover de ander? Hij ontdekt, dat de mensen vaak niets anders zijn dan de schijn van wat ze te bieden hebben. Ze praten langs elkaar heen, praten óm het praten, en de verteller in De stalmeesters ontdekt dan ook: ‘[...] de mensen willen helemaal geen contact met elkaar. [...] Ze durven niet toe te geven hoe zeer ze elkaar haten en daarom doen ze alsof ze verlangen naar elkaar.’ Meestal echter slaagt de verteller er niet in de waarheid te achterhalen, want ‘waarheid is wat je gelooft omdat je het weet’, zoals een van de getuigen in Mijn naam is Garrigue duister formuleert.
In die verhaalwereld zijn ruzies vaak aan de orde van de dag. ‘Een ruzie die voldoende hevig is dwingt de vechtenden tot een openbaren van het eigen karakter, wat onvermijdelijk gepaard gaat met een verduidelijken van de aard van de ander’, schrijft Romijn Meijer in ‘Pro domo’. Het conflict is aan het eind van het verhaal niet opgelost, ‘want voor conflicten, meer dan incidentele ruzies tussen mensen, bestaan geen oplossingen’.
| |
Thematiek
Niet zelden vinden de verwikkelingen plaats in artistieke grote-stadsmilieus: Het kwartet speelt in de muziekwereld en Lieve zuster Ursula, De stalmeesters, ‘Stampende mussen’ en ‘De wedergeboorte van Sint Nicolaas’ zijn gesitueerd in de wereld van de beeldende kunst. In de personages die hun artistieke distinctiebehoefte niet kunnen realiseren doordat hun talent, hun karakter of hun omstandigheden net niet toereikend zijn, krijgt het thema van de mislukte kunstenaar gestalte. Vooral naar aanleiding van werken als hiervoor genoemd, is het oeuvre van Romijn Meijer wel betiteld als een ‘tragikomedie van het menselijk tekort’ (Aad Nuis).
| |
Kunstopvatting
De poëticale opvattingen die aan de basis liggen van zijn scheppend werk, zijn ook terug te vinden in de kritieken en essays die Henk Romijn Meijer schrijft en die gebundeld werden in Naakt twaalfuurtje en Misverstane huurders. Opvallend hierin is het ontbreken van elk getheoretiseer, van gene- | |
| |
raliseren, classificeren of het speculatief uitwerken van ideeën. Hij zoekt in de boeken die hij bespreekt niet naar een diepere, algemene betekenis; de criteria die hij hanteert zijn: de hoeveelheid voor de lezer herkenbare realiteit die een schrijver aandurft, en authenticiteit. Zo komt hij ertoe in een geruchtmakend opstel Wolkers' De hond met de blauwe tong af te wijzen, omdat hij de schrijver gebrek aan toewijding, effectbejag en een gebrekkige aandacht ten opzichte van het detail verwijt; ook over Van het Reves Op weg naar het einde laat hij zich ten gevolge van veronderstelde onechtheid zeer terughoudend uit. Positief daarentegen is hij over schrijvers die een indringend en verfijnd waarnemingsvermogen bezitten, zoals Nemerov, Spark, Plath, Austen en Malamud, of over een schrijver als William Carlos Williams, die belang stelt in karakter en onderling menselijk gedrag en die daarom niet uitsluitend aan zichzelf denkt in verhouding tot de dood.
Vanuit zijn opvattingen over literaire kritiek - een kritiek is niets meer dan een ‘beargumenteerde mening, die verder niets bewijst’ (Vrij Nederland, 19-3-1983) - komt hij er in zijn bespreking van Fens' De eigenzinnigheid van de literatuur (‘Zeven jaar zuivere neerslag’, Naakt twaalfuurtje) toe, de ‘wetenschappelijke’ literatuurbenadering van het tijdschrift Merlyn af te wijzen: ‘De objectiviteit van Kees Fens is even subjectief als de mijne’, schrijft hij, ‘daar kan geen “feitenmateriaal” iets aan veranderen. Kritiek is “an art of opinions”.’
Kenmerkend voor de criticus Romijn Meijer is zijn belangstelling voor juist die schrijvers die vaak wat minder geprezen worden in de literaire kritiek. De fout die hij Kees Fens verwijt - eerder een ‘nadrukkelijk bevestiger van reputaties (te zijn) dan een bestrijder van gangbare opinies’ - vermijdt hij zelf: hij bestrijdt Wolkers en Van het Reve, laat zich zeer kritisch uit over Vonneguts populaire Slaughterhouse Five, maar vraagt begrip voor de tijdelijk in diskrediet geraakte Scott Fitzgerald en vestigt de aandacht op de wat minder bekende Amerikaanse schrijfster Flannery O'Connor.
| |
Ontwikkeling
Het succes van Mijn naam is Garrigue leidde ertoe dat ouder werk werd herdrukt (Onder schoolkinderen en, voor het eerst sinds vijfentwintig jaar, Het kwartel) en dat in betrekkelijk kor- | |
| |
te tijd drie nieuwe boeken verschenen die in zekere zin als gelegenheidswerk kunnen worden beschouwd: Toen Reve nog Van het Reve was (1985), Resten van jou en andere gedichten (1986) en Een blauwe golf aan de kust (1986). Ook de in 1988 verschenen bundel Een krans rozen en een zakdoek hoort hier in feite toe. Van deze uitgaven is de poëziebundel ongetwijfeld de opmerkelijkste. De gedichten werden geschreven in de periode 1950-1955 en zouden twee jaar later in de Helikonreeks van uitgeverij Stols worden gepubliceerd. De reeks hield echter op te bestaan voordat Romijn Meijers bundel kon verschijnen. Dat neemt niet weg dat Resten van jou in feite zijn literaire debuut is. De poëzie vertoont duidelijke overeenkomsten met het later verschenen proza: de geserreerde stijl, spot die vaak net te veel is om ironie en te weinig om sarcasme te mogen heten, thema's als eenzaamheid en verlies. In een interview (Helsloot 1987) noemde Romijn Meijer met name ‘Het zwemfeest’ een overgang naar het proza, omdat in dit gedicht de werkelijkheid nadrukkelijk als een chaos wordt ervaren, evenals in veel van zijn romans en verhalen. Hierin komt deze ervaring onder meer tot uitdrukking in het vrij abrupte begin, het met-de-deur-in-huis-vallen.
| |
Relatie leven/werk
Hoewel hij eerder al autobiografisch proza geschreven had, bij voorbeeld in Consternatie, Onder schoolkinderen en Bon voyage, Napoléon, maakt hij er in Een blauwe golf aan de kust en Een krans rozen en een zakdoek voor het eerst geen geheim van dat hij zijn eigen leven als onderwerp en dus zichzelf als hoofdpersoon gekozen heeft voor de hierin opgenomen verhalen. Hij beschrijft niet alleen zijn ontmoetingen met jazzmusici als Louis Armstrong en Ben Webster of zijn ervaringen met Gerard Reve, Joke Smit en de weduwe van E. du Perron, maar vertelt ook uitvoerig, op een toon die zich beweegt tussen ironie en sarcasme, over zijn jeugd in het bekrompen Zwolle tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vooral de puberale opstandigheid, die een perfecte vorm vindt in de overgave aan de jazz, is in die verhalen een belangrijk thema.
Hoewel de eerstgenoemde bundel de ondertitel ‘Jazzherinneringen’ meekreeg, waarschuwt het motto van ‘Toen Reve nog Van het Reve was’ de lezer er echter voor niet al te klakkeloos
| |
| |
aan te nemen dat verhaal en werkelijkheid elkaar in deze memoires steeds even goed dekken: ‘Recollections of a distant past, like these of mine, / include distortions, misinterpretations and factual errors; / anyone who believes otherwise about these reminiscences/is being beguiled by his good intentions.’ (D.W. Harding)
| |
Kritiek
Techniek / Kunstopvatting
De ‘betrouwbaarheid’ van zijn romans en verhalen is een thema dat in de interviews en beschouwingen, ook die uit later jaren, telkens terugkeert. Hoewel Romijn Meijer er in het verleden een aantal malen op gewezen heeft dat zijn werk uiteindelijk een produkt van de creatieve verbeelding is, blijft de vraag hoe realistisch zijn boeken zijn, de critici bezighouden. Misschien schrijft hij daarom in ‘Het boek en ik’ (Henk Romijn Meijer. Informatie) nog eens - ten overvloede - dat hij de werkelijkheid als uitgangspunt, niet als doel ziet. Na het waarnemen komt het verwerken, dat wil zeggen: het selecteren, hergroeperen en accentueren, en uiteindelijk ontstaat een vorm die ver verwijderd is van de geobserveerde werkelijkheid. Het vinden van een adequate vorm is volgens hem een van de belangrijkste opdrachten die de schrijver zich stelt.
| |
Stijl / Techniek
Ieder verhaal heeft zijn eigen vorm, maar tegelijkertijd is er in alle verhalen samen een bepaald grondpatroon te onderscheiden waarmee Romijn Meijer zich te midden van andere schrijvers profileert. Zo gaat zijn voorkeur onmiskenbaar uit naar de ‘oppervlakte’: hij beschrijft voornamelijk wat mensen doen en wat zij tegen (en over) elkaar zeggen en onthoudt zich zo veel mogelijk van commentaar. Beschouwend is zijn werk eigenlijk alleen via de aforismen die hij regelmatig door de verhalen strooit. Zijn dialogen hebben zo veel mogelijk de eigenschappen van het gesproken woord: verdraaiingen, herhalingen, vergissingen, uitroepen, vaagheden, en dat alles niet in de eerste plaats om de gesprekken zo echt mogelijk te doen lijken, maar om de sprekers te typeren. Daartoe dienen ook typografische signalen als accenten, cursieve en kleinkapitale druk.
| |
Thematiek
Steeds gaan zijn boeken op de een of andere manier over ongewilde misverstanden. ‘Je leeft altijd onder de rook van een vulkaan vol verkeerde conclusies,’ filosofeert de verteller in De Amerikaantjes (1989), waarmee hij in feite de moraal van heel het werk van Romijn Meijer verwoordt.
| |
| |
Door de gedistantieerde manier waarop hij schrijft over de tragiek van de goede bedoelingen, het kernthema van zijn werk, hebben zijn verhalen meestal een meer of minder opvallend satirisch karakter. Het duidelijkst komt dat naar voren in Over schoolkinderen, Lieve zuster Ursula en in de novelle De Amerikaantjes, in welke laatste hij op weemoedige toon de teloorgang van een oude vriendschap beschrijft, maar tegelijkertijd ‘the American way of life’ van deze vrienden op de hak neemt. Satire is ook een passende benaming voor de verhalen in De prijs per vel (1990), over de perikelen van het schrijverschap. In deze bundel, die onder meer een prachtige karikatuur van de uitgever G.A. van Oorschot bevat, is de overdrijving soms zo ver doorgevoerd dat de uitgebeelde wereld grotesk wordt.
| |
Verwantschap
Aanvankelijk is in zijn werk duidelijk de invloed van Van het Reve te bespeuren. De overeenkomsten in sfeer en techniek tussen diens Werther Nieland en de bundel Consternatie zijn opvallend; in beide boeken speelt het thema van de machteloosheid een belangrijke rol. Het was ook Van het Reve die, als redacteur van Tirade, voorstelde dat hij voortaan onder het half-pseudoniem Romijn Meijer zou publiceren. Die invloed werd echter al snel minder. Waar in het werk van Van het Reve de verteller, die letterlijk alles over zichzelf meedeelt, steeds nadrukkelijker naar voren treedt, verdwijnt deze bij Romijn Meijer steeds meer naar de achtergrond. Onder schoolkinderen heeft mede daardoor al niets meer met Werther Nieland te maken, maar eerder met de ook in 1963 verschenen roman Bij nader inzien van J.J. Voskuil. Zelf voelt Romijn Meijer zich het meest verwant met Angelsaksische imagists als Bernard Malamud, die het principe huldigen dat een schrijver moet uitgaan van wat zich in zijn directe omgeving afspeelt.
| |
Traditie
Sinds Lieve zuster Ursula wordt in de kritiek, naar aanleiding van de overheersende dialoog in Romijn Meijers oeuvre, wel gewezen op schatplichtigheid aan James Joyce's Ulysses en het werk van Nathalie Sarraute. In het Parool-interview (28-5-1966) benadrukt Romijn Meijer zelf zijn bewondering voor en verwantschap met Willem Frederik Hermans. Deze verwantschap blijkt in hun aandacht voor het functionele detail en in beider genadeloze kijk op mensen. Ook is wel gewezen op invloeden van Vestdijk in Het kwartet.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Henk Meijer, Consternatie. Zeven verhalen. Amsterdam 1956, J.M. Meulenhoff, De Eik dl. 19, VB. (ten dele opgenomen in Tweede druk) |
Henk Romijn Meijer, Het kwartet. Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, R. (2e druk: 1985, Meulenhoff) |
Henk Romijn Meijer, Onder schoolkinderen en andere verhalen. Amsterdam 1963, De Arbeiderspers, Giraffe-boeken, VB. (ten dele opgenomen in Tweede druk; 3e herziene druk: 1983, Meulenhoff) |
Henk Romijn Meijer, Duivels oorkussen en andere verhalen. Amsterdam 1965, De Arbeiderspers, ABC-boeken nr. 32, VB. (ten dele opgenomen in Tweede druk) |
Henk Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje. Essays en polemieken. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, Floret-boeken nr. 16, EB. |
Henk Romijn Meijer, Lieve zuster Ursula. Roman. Amsterdam 1969, G.A. van Oorschot, R. |
Henk Romijn Meijer, Bang weer. Verhalen. Amsterdam 1974, G.A. van Oorschot, VB. |
Henk Romijn Meijer, Tweede druk. Verhalen. Amsterdam 1975, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 387, VB. (waarin opgenomen gedeelten uit Consternatie, Onder schoolkinderen en Duivels oorkussen en enkele nieuwe verhalen) |
Henk Romijn Meijer, Bon voyage, Napoléon en andere dorpsverhalen. Amsterdam 1976, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 445, VB. |
Henk Romijn Meijer, Misverstane huurders. Kritieken en essays. Amsterdam 1978, Meulenhoff, Ideeën/Meulenhoff Editie, EB. |
Henk Romijn Meijer, De stalmeesters of Geheimhouding verzekerd. Amsterdam 1978, De Opkomende Zon, R. (2e druk: 1986, Meulenhoff) |
Henk Romijn Meijer, Uptown downbeat. Novelle. Amsterdam 1979, Meulenhoff, N. (opgenomen in Stampende mussen) |
Henk Romijn Meijer, Stampende mussen. Verhalen. Amsterdam 1980, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 617, VB. |
Henk Romijn Meijer, Mijn naam is Garrigue. De reconstructie van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne. Amsterdam 1983, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 719, R. (licentie-uitgave: Vianen 1983, ECI) |
Henk Romijn Meijer, De Dordogne, een gemoedstoestand. In: Dordogne. Verhalen van een streek. Samengesteld door Elisabeth Mollison. Amsterdam 1983, Meulenhoff, Bibliotheek voor de literaire reiziger, pp. 7-21, V. |
Henk Romijn Meijer, J.C. Bloem in het ziekenhuis. Banholt 1983, Terhorst, Relaas. |
Henk Romijn Meijer, De terugkeer van Rip van Winkle. In: Vrij Nederland, 31-3-1984, E. |
Henk Romijn Meijer, Toen Reve nog Van het Reve was. Herinneringen. Amsterdam 1985, Joost Nijsen, Memoires, (opgenomen in Een krans rozen en een zakdoek) |
| |
| |
Henk Romijn Meijer, Resten van jou en andere gedichten. Amsterdam 1986, Joost Nijsen, GB. |
Henk Romijn Meijer, Een blauwe golf aan de kust. Jazzherinneringen. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Memoires. |
Henk Romijn Meijer, ‘Het boek en ik’. In: Henk Romijn Meijer. Informatie. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Literair Moment, pp. 18-30, E. |
Henk Romijn Meijer, Een krans rozen en een zakdoek. Verhalen, impressies en portretten. Amsterdam 1988, Meulenhoff, VB/CB/Memoires. |
Henk Romijn Meijer, De Amerikaantjes. Novelle. Amsterdam 1989, Meulenhoff, N. |
Henk Romijn Meijer, De prijs per vel. Verhalen. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, VB. |
Henk Romijn Meijer, Hartstocht. Verhalen. Amsterdam 1991, Meulenhoff, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
C.J.E. Dinaux, Veelbelovend debuut van Henk Meijer. In: Haarlems Dagblad, 1956. (over Consternatie) |
J. Greshoff, ‘Het kwartet’ van Henk Romijn Meijer. Boek waarin aanwezige aanleg niet tot zijn recht komt. In: Het Vaderland, 4-2-1961. |
J.H.W. Veenstra, ‘Het kwartet’: verslag van een samenspel. In: Vrij Nederland, 25-3-1961. |
Wam de Moor, Henk Romijn Meijer, een humoristisch verteller: In: De Gelderlander, 13-6-1963. (over Onder schoolkinderen) |
E. Bekius, Lesgeven in Melbourne. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 31-8-1963. (over Onder schoolkinderen) |
Huug Kaleis, Prikkelende droogheid in nieuwe verhalen van Henk Romijn Meijer. In: Het Parool, 8-1-1966. (over Duivels oorkussen) |
Huug Kaleis, ‘Je wordt doodmoe van almaar te begrijpen’. In: Het Parool, 28-5-1966. (interview) |
Huug Kaleis, Henk Romijn Meijer: afkeer van zelfbeklag. In: Het Parool, 7-10-1967. (over Naakt twaalfuurtje) |
[Anoniem], Op zoek naar kwaliteit. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 9-3-1968. (over Naakt twaalfuurtje) |
Wam de Moor, Een satirische sleutelroman over de Amsterdamse kunstwereld. In: De Tijd, 17-1-1970. (over Lieve zuster Ursula) |
Huug Kaleis, Romangalerie vol herkenbare kunstbedrijvers. In: Het Parool, 24-1-1970. (over Lieve zuster Ursula) |
K.L. Poll, Stoute Zuster Ursula. In: Algemeen Handelsblad, 21-2-1970. (over Lieve zuster Ursula) |
Ad Zuiderent, Geraffineerde verhalen van Henk Romijn Meijer. In: Trouw, 9-11-1974. (over Bang weer) |
A.B., Een bijzondere ‘Tweede druk’. In: Brabants Nieuwsblad, 9-10-1975. (over Tweede druk) |
Anton Korteweg, Dorpsleven op afstand. In: De Revisor, jrg. 4, nr. 2, april 1977, pp. 79-83. (over Bon voyage, Napoléon) |
Anton Korteweg en Ad Zuiderent, In gesprek met Henk Romijn Meijer. In: Maatstaf, jrg. 25, nr. 5/6, mei-juni 1977, pp. 1-12. (interview) |
T. van Deel, Henk Romijn Meijer en de wereld van de kunst. In: Trouw/Kwartet, 25-8-1979. (over De stalmeesters of Geheimhouding verzekerd) |
T. van Deel, De wereld in een dorp. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 252-255. (over Bon voyage, Napoléon) |
Aad Nuis, De tragikomedie van het menselijk tekort In: Haagse Post, 18-10-1980. (over Stampende mussen) |
T. van Deel, Stampende mussen aan het woord. In: Trouw/Kwartet, 17-1-1981. (over Stampende mussen) |
Willem Kuipers, Garrigue: het platteland als gruwel. In: De Volkskrant, 18-3-1983. (over Mijn naam is Garrigue) |
Jaap Goedegebuure, Een dorpsrel als universele tragedie. In: Haagse Post, 19-3-1983. (over Mijn naam is Garrigue) |
Max Pam, Henk Romijn Meijer: ‘Rancune is een sterke drijfveer voor een schrijver - daar zit niets verkeerds in’. In: Vrij Nederland, 19-3-1983. (interview) |
Jan Hendrik Bakker, Wrede pastorale in de Dordogne. In: Haagse Courant, 1-4-1983. (over Mijn naam is Garrigue) |
Jacques Malschaert, De vlam in de pan op het platteland. In: HN-Magazine, 14-5-1983. (over Mijn naam is Garrigue) |
Kees Helsloot, Een overtuigend schrijver. In: Kees Helsloot, Grondwerk. Essays en polemieken. Amsterdam 1984, pp. 116-128. (over het hele werk) |
Rob Schouten, De schijnbare eenvoud van de feiten. In: Trouw, 21-3-1985. (over Het kwartet) |
J. Bernlef, Een brandend verlangen. In: NRC Handelsblad, 14-11-1986. (over Een blauwe golf aan de kust) |
| |
| |
Wam de Moor, De reconstructie van een moord. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers. Amsterdam 1986, pp. 225-230. (over Mijn naam is Garrigue) |
T. van Deel, Bijdragen aan het beeld van menselijk samenleven. In: Henk Romijn Meijer. Informatie. Amsterdam 1986, pp. 5-17. (over de scheppende verbeelding van Romijn Meijer) |
Michel Boll, Ik heb een dialoogse fantasie. In gesprek met Henk Romijn Meijer. In: Bzzlletin, jrg. 16, nr. 144, maart 1987, pp. 65-76. (interview) |
Kees Helsloot, Resten van jou: over de poëzie van Henk Romijn Meijer. In: Adem, nr. 6, 1987, pp. 56-63. |
Jaap Goedegebuure, Overdrijven. In: Haagse Post, 16-4-1988. (over Een krans rozen en een zakdoek) |
Arnold Heumakers, Een voortdurende verbazing. In: De Volkskrant, 13-5-1988. (over Een krans rozen en een zakdoek) |
Diny Schouten, Gezellige herinneringen, venijnige kruimels. In: Vrij Nederland, 4-6-1988. (over Een krans rozen en een zakdoek) |
Bert Peene, Van Henk Romijn Meijer. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 6, augustus 1988, pp. 466-467. (over Een krans rozen en een zakdoek) |
Willem Kuipers, Do it yourself. In: De Volkskrant, 3-3-1989. (over De Amerikaantjes) |
Bibeb, Henk Romijn Meijer: ‘Ik heb nooit écht behoord bij het literaire leven en dat laten ze je weten’. In: Vrij Nederland, 11-3-1989. (interview) |
Janet Luis, Het leven is een kasboek. In: NRC Handelsblad, 14-4-1989. (over De Amerikaantjes) |
T. van Deel, Over uitgevers, lezers en critici. In: Trouw, 20-12-1990. (over De prijs per vel) |
Janet Luis, Gekijf om broodkruimels. In: NRC Handelsblad, 18-1-1991. (over De prijs per vel) |
Gerrit Jan Zwier, Aan de zijlijn. In: Leeuwarder Courant, 8-3-1991. (over Hartstocht) |
Bert Kuipers, Romijn Meijer maakt van een olifant een mug. In: Haarlems Dagblad, 21-3-1991. (over Hartstocht) |
Joris Gerits, De prijs per vel. In: De Morgen, 5-7-1991. |
48 Kritisch lit. lex.
februari 1993
|
|