| |
| |
| |
Henriëtte Roland Holst
door Herman Schaap
1. Biografie
Henriette Goverdine Anna van der Schalk werd op 24 december 1869 geboren te Noordwijk in een notarisgezin; haar ouders, Theodoor van der Schalk en Anna van der Hoeven, kwamen uit welgestelde families. Van 1884 tot 1887 zat Henriëtte (haar naam wordt nu eens met, dan weer zonder trema geschreven) op een meisjeskostschool te Velp. Na een verblijf in Luik keerde zij terug naar het ouderlijk huis, waar zij zich als dichteres ontpopte, daarin al spoedig begeleid door Albert Verwey. Enkele maanden nadat haar vader en zusje door een ongeluk om het leven waren gekomen (1892), ontmoette zij de kunstenaar R.N. (Rik) Roland Holst, met wie zij in begin 1896 trouwde; het echtpaar ging in 's-Graveland en later in Laren wonen. Haar eerste dichtbundel, Sonnetten en verzen in terzinen geschreven, verscheen bijna tegelijkertijd.
Henriëtte Roland Holst begon zich voor het socialisme te interesseren; zij sloot zich in 1897 met Herman Gorter en Rik aan bij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Met verve stortte zij zich in het partijwerk, tot 1909 bleef zij zeer actief. Zij was een veelgevraagd spreekster, verzorgde cursussen, zat enkele jaren in het partijbestuur, steunde de partij ook financieel en publiceerde talloze artikelen in socialistische (dag)bladen als Het Volk, De Nieuwe Tijd, Het Weekblad en De Tribune, soms onder de afkorting H.R.H.; tevens verrichtte zij een aanzienlijke hoeveelheid redactioneel werk, het langst voor De Nieuwe Tijd. Al snel maakte zij ook bij buitenlandse socialisten naam; zij onderhield bijvoorbeeld contacten met Rosa Luxemburg en later met Trotski. Een aantal van haar geschriften is ver- | |
| |
taald, vooral in het Russisch, maar sommige ook in het Lets, Tsjechisch, Duits en Esperanto; afgezien van een paar toneelstukken gaat het om niet-literaire werken. Enkele andere werken, waaronder het succesvolle Generalstreik und Sozialdemokratie (1905), schreef zij direct in het Duits.
Binnen de SDAP behoorde zij tot de linkse oppositie. Toen Gorter en andere oppositieleden tijdens het Deventer congres (1909) uit de partij traden en de Sociaal-Democratische Partij (SDP) oprichtten, bleef zij in de SDAP, wat tot een breuk met Gorter leidde. Uiteindelijk verliet Henriëtte Roland Holst in 1912 ook zelf de SDAP, waarna zij gedurende enkele jaren in een politiek isolement verkeerde.
Van haar moeder, die in 1914 overleed, erfde zij het landgoed de Buissche Heide bij Zundert in Noord-Brabant; daar verbleven zij en Rik elke zomer. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd zij opnieuw actief. Vanaf 1915 leidde zij hef kleine Revolutionair Socialistisch Verbond (RSV), dat zij in 1916 liet opgaan in de SDP, die vanaf 1918 Communistische Partij Holland (CPH) heette. Met elan zette Roland Holst zich in voor de communistische beweging, bezield door de idealen van de Russische revolutie. Zij was onder andere hoofdredacteur van De Communistische Gids en woonde in 1921 te Moskou een congres van de Communistische Internationale bij.
Het echtpaar Roland Holst, dat in 1922 een villa te Bloemendaal kocht, is kinderloos gebleven; een andere schaduwzijde was de langdurige relatie van Rik Roland Holst met Ina Santhagens. Verder liet de gezondheid van Henriëtte Roland Holst vaak te wensen over. Maar ook in de politiek ondervond zij problemen en na lang aarzelen stapte zij in 1927 voorgoed uit de partij. Zij voelde zich inmiddels meer thuis bij de religieus-socialisten in binnen- en buitenland; het centrum van de Arbeiders-Gemeenschap der Woodbrookers te Barchem en later te Bentveld bezocht zij graag. Zij gaf lezingen en publiceerde veel artikelen. Ook als activiste was zij volop bezig: zij verzette zich tegen het fascisme en tegen koloniale onderdrukking in Oost-Indië en India; veel energie stak zij in het blad Vrienden van India.
Haar roem als dichteres nam tegelijkertijd toe en in 1934 ontving zij de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der
| |
| |
Nederlandsche Letterkunde. Met haar gezondheid ging het minder goed, in 1937 had zij een diepe inzinking, maar het was haar echtgenoot die onverwachts overleed in 1938. Daarna stond zij het grootste deel van haar vermogen af aan de Woodbrookers. Vanaf 1939 woonde zij op verschillende adressen, veelal in pension. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verschenen veel illegale publicaties van haar hand, onder meer onder het pseudoniem In Liefde Bloeiende; de bevrijding maakte zij mee vanaf de Buissche Heide. Zij toonde zich sterk betrokken bij de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, tot het laatst toe bleef zij de actualiteit volgen. In 1947 kreeg zij een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. Tot in haar ouderdom was Henriëtte Roland Holst vanwege haar moed en strijdbaarheid een alom gerespecteerde figuur.
Haar laatste jaren bracht zij door in een rusthuis te Amsterdam; daar overleed zij op 21 november 1952.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek / Publieke belangstelling
Het debuut van Henriëtte van der Schalk, de bundel op mystiek gerichte gedichten Sonnetten en verzen in terzinen geschreven (1896), vol verwijzingen naar Spinoza en Dante, maakte op haar tijdgenoten diepe indruk. Willem Kloos bijvoorbeeld schreef er juichend over. Minder enthousiast was de Nederlandse literaire wereld toen de dichteres, inmiddels met R.N. Roland Holst getrouwd, zich enkele jaren later als fervent socialiste ontpopte. Zo ergerde Frederik van Eeden zich in een polemiek met Lodewijk van Deyssel (1902) aan haar ‘bekrompen en blinde hartstochtelijkheid en partijgeest’. Desondanks erkenden veel critici de literaire waarde van haar eerste socialistische dichtbundel, De nieuwe geboort (1903 [= 1902]). Lodewijk van Deyssel, toch niet bepaald gecharmeerd van de arbeidersbeweging, sprak in de polemiek met Van Eeden zelfs van ‘de zuiverste poëzie’.
Henriëtte Roland Holst beperkte zich niet tot het publiceren van dichtbundels. Een stroom van artikelen voor allerlei bladen kwam los, naast studies en als brochures uitgegeven lezingen. Haar vertaling van de ‘Internationale’ werd alom bekend. Als dichteres en partijtheoretica was zij populair, vooral bij linkse intellectuelen en jonge socialisten. Binnen enkele jaren verkreeg zij ook internationaal gezag in linkse kringen. Haar Algemeene werkstaking en sodaaldemokratie (1906) - dat zij eerst in het Duits had gepubliceerd als Generalstreik und Sozialdemokratie (1905) - werd een standaardwerk; het werd onder meer in het Russisch vertaald.
| |
Ontwikkeling
Zij bleef het socialisme trouw, ook toen zij in 1912 ontgoocheld de partij verliet. Na een korte periode van terughoudendheid publiceerde zij vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog weer volop, ook in internationale bladen. Bij binnen- en buitenlandse marxisten nam haar prestige toe. Vanaf 1918 behoorde zij tot de communistische partij. Intussen neigde zij in de gedichten van Verzonken grenzen (1918) weer meer naar de mystiek. Nu haar dichtkunst niet meer zo nadrukkelijk de geest van het socialisme ademde, werd Henriëtte Roland Holst een gevierd dichteres; tegelijkertijd nam in de communistische gelederen de kritiek toe vanwege haar niet altijd met het communisme stro- | |
| |
kende ideeën. Het duurde echter nog een aantal jaren voordat zij openlijk afstand nam van het communisme.
Omstreeks 1930 manifesteerde Roland Holst zich als religieus socialiste; haar kritische houding jegens kapitalisme en imperialisme gaf zij niet op, evenmin was zij religieus in de orthodoxe zin van het woord. Haar nieuwe ideeën droeg zij in talloze lezingen, brochures en studies uit, maar ook in haar gedichten. De bundel Tusschen tijd en eeuwigheid (1934) werd binnen een half jaar herdrukt. Over dit boek moet J. Huizinga aan de dichteres geschreven hebben: ‘In later eeuwen zullen menschen hollandsch leeren om het te kunnen lezen.’
| |
Visie op de wereld
Tot op hoge leeftijd was zij productief; naast vele gedichten en een aantal toneelstukken heeft zij in de loop der jaren talrijke artikelen, studies en biografieën geschreven. Dit gehele literaire, essayistische en journalistieke werk is verbonden met haar wereldbeeld en maatschappijvisie. Want al maakte Roland Holst in ideologisch opzicht een paar maal een ommezwaai, bij alle ingrijpende wendingen is er één constante: altijd heeft zij gezocht naar universele eenheid als leidend principe, van Spinoza's leer tot de bezongen ‘Oneindige Doeleinden’ van haar religieus socialisme.
| |
Kritiek
Deze enorme productiviteit ging vaak ten koste van de vormkracht en intensiteit; zij stond niet altijd kritisch tegenover haar eigen werk. De prozawerken zijn dan ook soms wat wijdlopig en er komen feitelijke onjuistheden in voor; de dichtbundels, vooral degene die na 1920 zijn verschenen, bevatten veel zwakke gedichten.
Haar tijdgenoten hebben herhaaldelijk kritiek geleverd op de literaire vormgeving van haar dichtwerk. Albert Verwey, die beeldspraak en zinsbouw in de tweede bundel, De nieuwe geboort, beter vond dan in haar debuutbundel, signaleerde naar aanleiding van De vrouw in het woud (1912) een tekort aan vormbeheersing en beeldend vermogen. Meer critici wezen op het gebrek aan vormkracht, het scherpst Marsman in 1927, die fundamentele bezwaren had tegen de vorm van haar gedichten en haar gebrek aan zelfkritiek verweet.
Toch had Roland Holst een enorme reputatie als dichteres. Bij haar erepromotie in 1947 noemde Jan Romein haar ‘een van de
| |
| |
grootste dichteressen aller tijden’; anderen hadden zich al eerder in gelijke bewoordingen uitgelaten. De bewondering voor haar dichtwerk gold in het algemeen vooral de gedrevenheid; men had respect voor de onvoorwaardelijkheid waarmee Roland Holst zich met woord en daad inzette voor haar idealen en de eerlijkheid waarmee zij altijd ook haar twijfels had blootgegeven. Voor iedereen was duidelijk dat deze dichteres stond voor wat zij schreef. De grootheid van de persoonlijkheid die zich in de gedichten manifesteerde, werd gewaardeerd, eerder dan de literaire kant. Het was de ‘stem’, de toonzetting, die het hem deed. J.C. Bloem bijvoorbeeld bewonderde, zo blijkt uit een boekbespreking in De Gids (1921), in haar gedichten ‘de hartstochtelijke en bewogen stem’. Over een van haar minst gewaardeerde dichtwerken, het epos Heldensage (1927), merkte Anthonie Donker op: ‘Hier is de mensch zoveel meer dan de poëzie dat gij zelfs die erom vergeet.’
| |
Kritiek / Techniek
In dezelfde recensie voorspelde Donker dat ‘de tijd veel zal snoeien’ van haar poëtisch oeuvre. Inderdaad is, zoals ook Marsman constateerde, haar poëzie wisselend van kwaliteit. De betere gedichten bezitten een krachtig, gevarieerd ritme, vooral in latere bundels verslapt dat. Tevens komt er dan veel rijmdwang in voor. De beeldspraak is nu eens clichématig, dan weer gekunsteld of inconsequent. Haar verzen hebben vaak een retorisch karakter, het gebruik van allegorische figuren past daarbij. Volgens Sötemann (1994) heeft Roland Holst ‘weinig verzen geschreven die van puur esthetisch gezichtspunt geheel gaaf zijn’.
| |
Dichtwerk
Traditie
Toen Henriëtte van der Schalk gedichten begon te schrijven, overheersten de Tachtigers de literatuur. Haar jeugdpoëzie klinkt nog negentiende-eeuws, maar omstreeks 1890 doet zich ook bij haar de invloed van de Tachtigers gelden. De gedichten waarmee zij in De Nieuwe Gids (1893) naar buiten trad, hebben een geheel eigen toon; in 1896 maken ze deel uit van Sonnetten en verzien in terzinen geschreven.
| |
Techniek / Thematiek
De afdelingen van deze bundel zijn zorgvuldig opgebouwd. De eerste drie ervan beschrijven hoe de dichteres zich in haar stre- | |
| |
ven naar wijsheid nieuwe inzichten eigen maakt. Deze worden in de vierde afdeling, die het meest spinozistisch is, ontvouwd in drie groepen van veertien sonnetten, tweemaal met inleidende gedichten in terzinen, een danteske versvorm. Dante fungeert hier als model van de wijze. De verworven inzichten worden in de slotafdeling ingezet als een programma om te komen tot geestelijke kennis die leidt tot de boventijdelijke rust van de mystiek. Behalve gedachten van Dante en Spinoza zijn in de bundel ideeën van Plato te herkennen.
| |
Verwantschap
Door toedoen van Herman Gorter was Henriëtte van der Schalk zich filosofisch gaan oriënteren. Dat paste bij een meer algemene tendens in die jaren. Het ver doorgevoerde individualisme van de Tachtigers, de sterke nadruk die de Nieuwe Gidsgeneratie op zintuiglijke waarneming had gelegd en het fragmentarische karakter van het impressionisme voldeden niet meer. Bij voormalige Tachtigers als Gorter en Verwey en jongeren als P.C. Boutens en J.H. Leopold ontstond behoefte aan synthese, een samenhangende visie. Achter de uiterlijke wereld zochten zij de Idee. Dit Symbolisme gaf in de jaren negentig de toon aan. De kunstenaar moest bemiddelen tussen de ideële, hogere werkelijkheid en de alledaagse realiteit; met beelden, symbolen kon hij iets van de ideële wereld kenbaar maken. Ook in Sonnetten en verzen in terzinen geschreven gaat het niet om de uiterlijke werkelijkheid; in de vierde afdeling luidt het:
Achter de tijdelijke vormen leven
- zoals achter heggen bloeiende gaarden -
| |
Techniek
De sonnetvorm, die in Sonnetten en verzen in terzinen geschreven overheerst, past de dichteres onder invloed van de sonnetten van Verwey en Gorter vrij toe; dat blijft zo in al haar dichtwerk. De verzen zijn polymetrisch: jambisch-trocheïsch met een neiging naar het vierheffingsvers (Stuiveling 1934). De zinsbouw is gecomprimeerd, soms tot de grenzen van het leesbare. Het vaak gekunstelde gebruik van elisie (uitstoten van toonloze lettergrepen) draagt bij tot het ‘indikken’ van de taal. De lezer moet zich moeite getroosten, daar is de dichteres zich van bewust, zoals blijkt uit een inleidend sonnet:
| |
| |
Niet mijn de makkelijke en onbenepen
wellende sprakingen [...].
Onder meer vanwege de typografische vormgeving bestaat er nog steeds belangstelling voor deze bundel. R.N. Roland Holst, de echtgenoot van de dichteres, had de typografie voor zijn rekening genomen. Hij gaf daarbij blijk van beïnvloeding door het esthetisch socialisme van William Morris en Walter Crane, die naar een ambachtelijke kunst in dienst van de gemeenschap streefden.
| |
Kunstopvatting
Henriëtte Roland Holst begon zelf zich eveneens voor Morris te interesseren. Dat zij in 1897 socialiste werd, kwam mede voort uit een behoefte aan artistieke vernieuwing. Als socialistisch publiciste hield zij zich aanvankelijk vooral met letterkundige onderwerpen bezig. Daarbij deed zij haar uiterste best zich een marxistische denktrant eigen te maken. In januari 1898 plaatsten Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst hun eerste letterkundige beschouwingen in het socialistische blad De Nieuwe Tijd. Gorter zette zich af tegen de Tachtigers, Roland Holst schreef een opstel over Morris. Een jaar later rekende zij in de brochure Socialisme en literatuur (1899) af met het Naturalisme en de van de werkelijkheid vervreemde poëzie van de Tachtigers. Haar vertrouwen in de culturele mogelijkheden van de socialistische heilstaat doet nu naïef aan.
Vanaf 1890 was er van burgerlijke en socialistische zijde over de verhouding tussen (dicht)kunst en socialisme gepolemiseerd. Gorter en Roland Holst hadden daar ook hun ideeën over; beiden leidden literatuur af uit maatschappelijke verschijnselen. Grote kunst ontstaat telkens uit een klasse die in opkomst is. Tegelijk kende Roland Holst het domein van de kunsten een eigen waarde toe.
Opvallend is dat zij als beginnend socialiste haar pijlen richtte op de mystiek-symbolistische stroming in de literatuur, alsof zij tevens wilde afrekenen met haar eigen vroege literaire werk. In haar eerste biografische geschrift, ‘Dante Gabriël Rossetti’ (1898), beschouwt zij de dichter Rossetti als voorloper van de tot verval gedoemde ‘mystieke schoonheids-lyriek van onze dagen’. De sociaal-economische oppermacht van de Engelse
| |
| |
bourgeoisie sneed de werkelijkheid als voedingsbodem af voor dichters als Rossetti. Daarom zocht deze zijn toevlucht in schoonheidsbeleving en ‘mysticisme’, zonder zelf de maatschappelijke krachten die hem hiertoe dwongen te doorzien.
Ook in de artikelenserie ‘Maatschappelijke oorzaken van middeneeuwsche en moderne mystiek’, waarvan het grootste deel vóór 1900 verscheen (opgenomen in Over leven en schoonheid, 1925), verklaarde zij literair werk uit maatschappelijke structuren. De middeleeuwse mystiek kon zij nog wel waarderen, aangezien die de maatschappelijke verhoudingen van die tijd op een reële manier weerspiegelde. Maar de moderne mystiek, zoals die van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck (1862-1949), vond in haar ogen geen genade. Zijn werk kwam voort uit levensmoeheid en onbestemde angst, ‘het levens-gevoel der ondergaande klasse’.
Evenals Gorter wilde Roland Holst een nieuwe esthetische theorie ontwikkelen. Ondanks overeenkomsten in werkwijze legde elk eigen accenten. Roland Holst probeerde haar kritiek op het idee dat kunst los staat van moraal theoretisch te onderbouwen in ‘Studies in socialistische aestetika’ (1906/1907; opgenomen in Over leven en schoonheid). Kort samengevat komt haar gedachtegang op het volgende neer. De schoonheidsbeleving is een in de loop der evolutie ontwikkeld aspect van het gevoelsleven, dat een intens geluk kan geven. De economische verhoudingen in de maatschappij beïnvloeden de levensvisie en het waardensysteem, die tezamen het bovenindividuele deel van het bewustzijn vormen. Dit algemene bewustzijnsdeel beïnvloedt weer het gevoel van de kunstenaar; Roland Holst ziet dus een getrapte relatie tussen maatschappij en kunst. Tevens werkt dit algemene bewustzijn in op de stijl van het kunstwerk. Ten prooi aan de vervreemding die door het kapitalisme is veroorzaakt, denkt de ‘burgerlijke’ kunstenaar echter dat kunst onafhankelijk is van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals Roland Holst ook al in ‘Dante Gabriël Rossetti’ had beweerd.
In deze studie en in enkele letterkundige opstellen van vóór 1900 had Roland Holst gereageerd op belangrijke literaire stromingen uit het fin de siècle, waarin zij met haar eerste dichtbundel zelf een rol had gespeeld, en de daaraan voorafgaande
| |
| |
periode. Daarmee laat zich verklaren dat aan deze werken nog steeds door kunst- en literatuurwetenschappers aandacht wordt besteed. Met haar volgende bundel, De nieuwe geboort, wendde zij zich van de contemporaine literaire bewegingen af.
| |
Invloed
De socialistische strekking van deze poëzie bracht Roland Holst literair gesproken in een isolement; het is aannemelijk dat zij daardoor, ondanks de bewondering, geen school maakte met haar dichtwerk. Wel hebben haar gedichten op veel lezers diepe indruk gemaakt; zo verklaarde Piet Meertens in 1971 dat haar werk ‘mij in de moeilijkste ogenblikken van mijn leven tot een onvergefelijke steun is geweest’. Maar persoonlijke invloed is nog geen literaire weerklank. De jonge arbeidersdichter Samuel Bonn vond omstreeks 1906 in Roland Holst zijn mentor, maar zijn werk is nu volslagen vergeten; dat geldt volgens Meertens ook voor het werk van enkele dichters die zich na 1930 rond Roland Holst schaarden.
| |
Verwantschap
Niet alleen door haar ideologie, maar ook in stilistisch opzicht zonderde haar dichtwerk zich meer en meer af van de toonaangevende literaire stromingen. In het begin van de eeuw leek zij met sommige gedichten, vooral in Opwaartsche wegen (1907), op het vitalistisch expressionisme in Nederland vooruit te lopen, maar verder zijn literaire ontwikkelingen aan haar voorbij gegaan; zij interesseerde zich ook niet echt voor avant-gardistische bewegingen zoals expressionisme, futurisme en dadaïsme, die ze blijkens een opmerking in Guido Gezelle (1931) als ‘modestromingen’ beschouwde.
| |
Publieke belangstelling
Haar eigen gedichten kregen al vroeg een archaïsch karakter. Dat heeft zijn weerslag gehad op de belangstelling voor haar na 1900 verschenen poëzie. Incidenteel wordt nog wel eens aandacht besteed aan een afzonderlijke bundel, maar in het algemeen is het werk dat Roland Holst na 1900 heeft geschreven achter de horizon van de tijd verdwenen.
| |
Thematiek / Techniek
De nieuwe geboort was het eerste dichtwerk dat Roland Holst als socialiste schreef. In de ‘Voorrede’ wijst zij op de sociaal-democratische achtergrond van haar nieuwe poëzie, maar ook op de invloed van de traditie. De gedichten vormen de neerslag van een innerlijke strijd. De dichteres ervaart aan den lijve dat zij in een kenteringsperiode leeft, de overgang van de oude in een nieuwe maatschappij, met alle bijbehorende twijfel en hoop.
| |
| |
Weevers (1962) heeft aangetoond dat het ritme van deze gedichten is beïnvloed door Morris' poëzie. Opvallend is verder dat de zinsconstructies minder gedrongen zijn dan die in Sonnetten en verzen in terzinen geschreven. De ruim honderd gedichten zijn gegroepeerd in acht afdelingen, die elk de kenteringsproblematiek uitbeelden. De slotafdeling, ‘Gebroken kleuren’, opgebouwd uit zes reeksen, laat facetten van het proletarische leven zien. Steeds opnieuw worden zo de groeifasen doorlopen van de wending naar het socialisme, wat de bundel een cyclisch karakter geeft dat aansluit bij de in een aantal gedichten uitgebeelde wisseling der seizoenen. Er komen heel wat natuurbeelden in voor; de dichteres wil de natuurbeschrijving koppelen aan de uitbeelding van de mens van haar tijd:
Ik zoek een lied, dat de herfst en de bosschen
aan het verhalen van de levens huwt
die hangen aan den tijd als rijpe trossen...
De volgende bundel, Opwaartsche wegen, valt op door de triomfantelijke, vitalistische toonzetting waarin de socialistische toekomstvisie wordt uitgebeeld. Naast episch geconstrueerde gedichten, zoals het slotgedicht met zijn extreem lange versregels, zijn er onder meer sonnetten; sommige verzen hebben een zeer krachtig ritme. De bundel is hecht gecomponeerd. De zeven afdelingen werken volgens een meestal strak stramien toe naar een climax. Titel, compositie, dichtvormen, beeldspraak en inhoud ondersteunen de centrale thematiek: de gang van de socialistische mens naar omhoog. Opmerkelijk is ook dat het marxisme in Opwaartsche wegen holistisch aandoet. Tijd en dood zijn slechts betrekkelijke grenzen; alles hangt met alles samen in een evolutie die via het geweld van de klassenstrijd naar de vrijheid voert.
Vijf jaar later kreeg de dichtkunst van Roland Holst een nieuwe impuls door het verschijnen van Gorters Pan, in haar ogen een prachtige demonstratie van ‘de nieuwe schoonheid’, de socialistische poëzie. Grote stukken van De vrouw in het woud ontstonden na het lezen van dit socialistische epos. De vrouw in het woud heeft zelf ook een epische structuur.
| |
| |
In deze bundel is een ikverteller met auctoriële kenmerken aan het woord; haar relaas vormt een episch kader met sterk danteske trekken; de elkaar opvolgende fasen worden telkens geplaatst in een emotioneel en symbolisch beladen ruimte. Zij vertelt het verhaal van strijdbare vrouw die sterk aan Roland Holst zelf doet denken. Telkens krijgt de zwervende vrouw het woord; de gedichten waarin zij spreekt, zorgen voor het lyrische element. De eerste stem geeft commentaar. De poëzie uit De vrouw in het woud is belijdenislyriek en apologie, tegelijk neemt de dichteres via de dubbele vertelstructuur afstand van de zo op haar zelf lijkende vrouw-in-het-woud.
Deze vrouw is door haar makkers uitgestoten. Zij dwaalt door een duister woud, komt tot rust, waarna ze in het land van treurnis aankomt en tenslotte in het land van Schone Droom. Uiteindelijk is de dwalende vrouw gelouterd en bereid de mensheid opnieuw te dienen. De thematiek van droom en daad die met elkaar in tegenspraak zijn, zal nog vaak in het werk van Roland Holst terugkeren.
De bundel bevat een beperkt aantal geslaagde gedichten, zoals het naar Dante verwijzende sonnet met de beginregels:
Ook ik ben omstreeks 't midden mijner dagen
verdwaald geraakt in levens donker woud [...].
In Het feest der gedachtenis (1915) heeft Roland Holst het procédé van de raamvertelling opnieuw toegepast. De ikverteller staat het woord af aan verschillende vrouwen, laat anderen op hen reageren en levert commentaar. De toon van dit epische, degelijk gestructureerde dichtwerk doet herhaaldelijk aan Gorters epiek denken. De ikverteller heeft een utopisch visioen: vrouwen in een toekomstige, ideale maatschappij herdenken tijdens een feestdag gezamenlijk de strijdbare, zich opofferende vrouwen van vroeger, levend in onze ‘somb're wereld van smart en strijd’. Ook in deze bundel heeft de ruimte een symbolische lading: de feestende vrouwen hebben zich in het amfitheater gerangschikt naar het patroon van de roos, opnieuw een verwijzing naar Dantes Divina Commedia.
Veel meer op het innerlijk gericht zijn de gedichten uit de vol- | |
| |
gende jaren, gebundeld in Verzonken grenzen. Het is verstilde poëzie, bespiegelend, mijmerend. De hang naar mystiek uit Sonnetten en verzen in terzinen geschreven is terug.
De dood speelt in deze pantheïstisch getinte bundel een belangrijke rol, mede naar aanleiding van het sterven van Henriëttes moeder; het leerdicht ‘Aan den Dood’ ziet het menselijke bestaan als ‘eeuwige transformatie’ van de ene naar de volgende levenscyclus in de kosmos. Het leven is een voortdurend proces van worden; leven en dood gaan in elkaar op; van dit wordingsproces maakt de mensheid deel uit in een opwaartse beweging. Het eeuwigheidsbesef is in deze bundel nadrukkelijker aanwezig dan in Opwaartsche wegen.
Was Verzonken grenzen al minder strak gestructureerd dan de voorgaande bundels, Tusschen twee werelden uit 1923 mist de doordachte compositie geheel. Vorm, toon en onderwerp van de gedichten lopen sterk uiteen. Toch verlenen enkele terugkerende gedachten de bundel meer thematische samenhang dan men op het eerste gezicht zou denken. De nadruk ligt op het streven naar eenwording der mensheid, een proces dat wordt gezien tegen de achtergrond van een eeuwig veranderende kosmos. De stemming is meestal somber, heel anders dan vijftien jaar eerder in Opwaartsche wegen. Langdurige strijd is nodig om het einddoel te bereiken, meer dan ooit ervaart de dichteres dat zij zich tussen de oude en de nieuwe wereld bevindt.
| |
Thematiek / Kritiek
De sombere toonzetting keert nog duidelijker terug in Heldensage. In dit epos, dat tien jaar na de Russische revolutie verscheen, is de eigenlijke held deze revolutie. Een tragische held: in Rusland is de Idee van het socialisme in praktijk gebracht, maar daardoor tegelijk ontluisterd. De drie zangen brengen de ontwikkelingen vanaf 1917 terug tot hun essentie, bij vlagen met mythische allure. Op visionaire wijze beschrijft de dichteres bijvoorbeeld wat er zou zijn gebeurd als in heel West-Europa de revolutie was uitgebroken. Vaak overheerst echter het historische relaas, wat het prozaïsche karakter van dit epos versterkt. Anthonie Donker noemt in zijn recensie deze verzen dan ook ‘grootendeels schoonheidsloos, en zelfs zonder meer slecht’.
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting
Teleurgesteld door de omstandigheden zocht Roland Holst naar een innerlijke kracht. Gaat Heldensage over de buitenwereld, in
| |
| |
de bundel Verworvenheden, eveneens in 1927 verschenen, ligt de nadruk op de ziel. Het tiende, centrale gedicht stelt een poëtisch doel: de eenheid verbeelden van wereld en ziel, materie en geest. Van zelfstrijd getuigen veel verzen uit de eerste afdeling; de dichteres is ervan overtuigd dat zij het innerlijk verloochend heeft. Nu echter heeft zij eenheid tussen gevoelsleven en denken bereikt. Het is eenvoudige, soms onbeholpen, maar ontroerende poëzie. De volgende bundel, Vernieuwingen (1929), voegt in wezen weinig aan Verworvenheden toe. De 65 sonnetten komen niet voort uit een poëtische noodzaak, maar moeten iets aantonen. Ze drukken de ontwikkelingsgang van de dichteres uit in combinatie met de geschiedenis van het socialisme. Sommige gedichten achterin de bundel zijn krachtig-beeldend in hun maatschappijkritiek, de laatste drie vormen een indringend gebed tot de Geest van liefde.
| |
Thematiek / Techniek
Op het innerlijk legt de dichteres weer de nadruk in de volgende bundel, Tusschen tijd en eeuwigheid (1934), met gedichten uit de jaren 1927-1933. Het is een van haar betere dichtwerken. In de eerste afdeling, ‘Uit het innerlijk rijk’, keert de didactische opzet van Vernieuwingen terug; Schenkeveld (1997) wijst erop dat deze gedichten retorisch van aard zijn, ze spreken de lezer toe, soms op vermanende, prekende toon. Het heden is deprimerend, allen, de dichteres voorop, zijn tekortgeschoten. Het laatste is verwoord in bekende dichtregels uit deze eerste afdeling:
het leed der menschheid laat mij vaak niet slapen,
haar schuld doorvlaagt mij als een bittre vlaag.
De oorzaak is dat ‘wij’ zijn afgedwaald, we moeten de stilte van het innerlijke rijk zoeken, waar de aanwezigheid van het goddelijke voelbaar is. De andere afdelingen zijn lyrischer van aard. Er zijn ook natuurgedichten bij, een genre dat Roland Holst graag beoefende. Met de seizoenen mee groeit de dichteres toe naar de vernieuwing van zichzelf en de gehele mensheid. Het gedicht ‘Aan den boschvijver’ beeldt in vaak geslaagde strofen de ervaring van inkeer uit; de oorspronkelijke titel van de bundel zou hier toepasselijk geweest zijn: ‘Luwte in den storm’. In de laatste afdeling overheerst de thematiek van de
| |
| |
dood, het slotgedicht is bijna gezelliaans in zijn wending naar de eeuwigheid.
Ook Wordingen (1949) is zorgvuldig gecomponeerd. Naar ontstaanstijd volgt deze bundel direct op Tusschen tijd en eeuwigheid: de meeste gedichten zijn geschreven in 1933-1940, in 1943 is de bundel voltooid. Dit lijvige dichtboek is thematisch gezien een literair testament. Wat in aanzet al in Vernieuwingen te vinden is, werkt de nieuwe bundel breder uit. De dichteres vat de wereldgeschiedenis en haar persoonlijke ontwikkelingsgang samen vanuit het perspectief van een in de loop der tijden nu eens wegvallende, dan weer toenemende eenheidsbeleving van mensen onderling en van de mens met het Al.
De eerste zang omvat een program: het moet poëzie worden, ‘strak-eenzelvig’ van geluid, waarin de dichteres zich voor het laatst ten volle geeft; ‘menschendrang’ moet hierin samengaan met een ‘meer dan aardsche glans’. De laatste gedichten spreken de huidige en toekomstige dichters aan.
De tien zangen daartussen laten als onderdelen van een grootse samenhang oude culturen de revue passeren, de Christusfiguur, de geschiedenis van het socialisme, het faillissement van de West-Europese beschaving. Na dit dieptepunt komt de inkeer, de wending tot God of de universele levenskracht. De zang ‘Stijging’ geeft van de recente Europese geschiedenis een weinig rooskleurig beeld, maar sluit af met een hooggestemde utopie. Daarop volgen religieus-socialistische gedichten.
Vooral in de laatste afdelingen zijn enkele gedichten te vinden die de toets der kritiek kunnen doorstaan; verspreid over de bundel vallen af en toe geslaagde versregels op. Vaak zijn de regels kort, dan zijn de gedichten sober, bijna kaal en doen ze minder traditioneel aan dan haar overige poëzie.
| |
Ontwikkeling
De overige gedichten die Roland Holst van circa 1934 tot kort na de Tweede Wereldoorlog heeft geschreven, zijn merendeels gebundeld in Uit de diepte. Tijdgedichten (1946) en In de webbe der tijden (1947 [= 1948]). In de webbe der tijden heeft drie afdelingen. In het centrum staat de tweede afdeling met maatschappelijkbewogen ‘Gebeden’, de schakel tussen het meer actuele van de eerste en het contemplatieve karakter van de laatste afdeling. De toonzetting van de meeste gedichten uit deze religieus ge- | |
| |
oriënteerde bundel is ingehouden. Herhaaldelijk klinkt het oorlogsgedreun in de gedichten door. In Uit de diepte, dat enthousiaste recensies kreeg, staat de oorlog thematisch en naar ontstaanstijd centraal. In literair opzicht is dit werk van even gering belang als de andere bundel, wel is het boeiend als strijdbaar document humain. Sommige gedichten uit deze bundels zijn eerst illegaal gepubliceerd, zoals twee hoogtepunten van Uit de diepte: ‘Kom hier, mijn kleine jodenjongen’ en het ‘In memoriaal’ voor de gefusilleerde communist Henk Sneevliet:
Eén zwerftocht was geheel zijn leven
en zwervend is hij in den dood gedreven [...].
| |
Toneelwerk
Techniek
Behalve gedichten schreef Roland Holst ook toneelstukken in verzen. Al haar dramatische werken hebben met elkaar gemeen dat de hoofdfiguren eerder typen zijn dan personages. Meestal ontbreekt ook elke dramatische spanning, het gaat meer om het uitdragen dan om het uitbeelden van een visie.
| |
Publieke belangstelling
Haar eerste toneelstuk, De opstandelingen (1910), heeft de Russische revolutie van 1905 als onderwerp. Onder socialisten is het jarenlang populair gebleven. Het staat ver af van het toen gebruikelijke realistische toneel, de schrijfster wil blijkens haar inleiding een ‘algemene verbeelding’ geven van deze opstand. De nadruk ligt op de thematiek van revolutionair bewustzijn en offervaardigheid. Het telt drie bedrijven; het lyrische karakter komt onder andere in de koren tot uiting.
| |
Thematiek
Het offermotief komt bij Roland Holst vaker voor, bijvoorbeeld in de sonnettenreeks ‘Droom en daad’ uit Verzonken grenzen. Ook het toneelstuk Het offer (1921) brengt de droom-en-daadthematiek in verband met de offergedachte. Dit drama is eveneens in Rusland gesitueerd, ditmaal kort na de revolutie van 1917. De vrouwen hebben hun zoons en mannen voor de revolutie afgestaan. Het kernprobleem is de keuze tussen geweld en vreedzame strijd; de communist Oestoichyw, voor wie Trotski model heeft gestaan, komt tot de paradoxale conclusie dat de ideale strijder geweld haat, maar dit soms toch moet toepassen. Nijhoff zag Het offer meel als oratorium, voor hem was het een pluspunt dat elke poging tot dramatisering ontbreekt.
| |
| |
Ogenschijnlijk heeft Roland Holst met het drama Thomas More uit 1912 een onderwerp zonder socialistische lading gekozen, maar de humanist wordt, op basis van een studie van Kautsky, getekend als een voorloper van het communisme. Roland Holst laat een enkeling zien die tegen alle overmacht in zijn geweten volgt, een van de tragische helden die voortaan in haar werk zullen voorkomen. Zijn maatschappelijk isolement valt hem bijna te zwaar wanneer ook zijn dochter hem niet meer begrijpt. Dit levert de enige spanning op, voor het overige valt More nauwelijks uit zijn rol van mentale heroïek. Thomas More is in blanke verzen geschreven; de boekuitgave was een succes.
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting
Heel anders is het dramatische werk dat Roland Holst in de jaren dertig publiceerde. Zij stortte zich toen op het lekenspel, dat in opkomst was bij jeugdbewegingen. Toneel, met name de tragedie, zag zij al in 1907 als de ultieme expressievorm van de nieuwe samenleving; haar latere toneelstudie De voorwaarden tot hernieuwing der dramatische kunst (1924) beloofde een grootse toekomst voor het ‘gemeenschapsdrama’. Met zijn didactische inslag, de mogelijkheid om massale spreekkoren in te zetten en de gelegenheid die het bood om met jongeren samen te werken, sloot het lekenspel aan bij haar idealen van innerlijke vernieuwing en opvoeding tot broederschap. Soms werden gedeelten samen met de spelers herschreven. Met het op deze manier totstandgekomen toneelwerk gaf zij het lekenspel een grote stimulans. Ook bescheidener opgezette stukken, ‘spreekkoren’, pasten bij haar nieuwe socialisme; ze leidden tot innerlijke zuivering van de toeschouwers, schreef zij in 1935. De meeste koren bundelde Roland Holst samen met enkele kleine spelen in De Stem die roept (1936).
| |
Techniek / Thematiek
De stukken zijn vaak gebouwd op een drieslag, de grotere spelen hebben dan ook drie bedrijven. Eerst wordt er een bepaalde problematiek uitgebeeld: de mentale ontreddering van de jeugd (Kinderen van dezen tijd, 1931), de verwording van het socialisme (De moeder, 1932), de ellende van naar de stad getrokken jongeren (De roep der stad, 1933), van werklozen (het gelegenheidskoor Opgang tot het huis der gemeenschap, 1934) of van onderdrukte en socialistische vrouwen (het spreekkoor Der vrouwen weg, 1933). De ontwrichte groep komt vervolgens tot in- | |
| |
zicht en vaak ook schuldbesef, waarna de derde fase ingaat: de bereidheid tot vernieuwing op basis van een kracht die zowel individueel als boventijdelijk is.
Deze spelen, die doen denken aan de middeleeuwse moraliteit, vormen een gestileerde weergave van maatschappelijke tendensen en standpunten aan de hand van een soort sjablonen: koren, halfkoren, afzonderlijke stemmen die een houding of een visie weergeven of een maatschappelijke groep representeren; ook treden er hoofdpersonen op als vertegenwoordiger van een maatschappelijke groepering. Geslaagd is die opzet slechts zelden, daarvoor zijn de dramatische tekortkomingen te groot. De ommekeer is voorspelbaar en wordt onvoldoende voorbereid, waardoor het effect soms potsierlijk is, zoals in het succesvolle Kinderen van dezen tijd: binnen enkele clausen komt de hoofdpersoon Rogier tot zelfinzicht, direct daarop pleegt hij zelfmoord. Er zijn uitzonderingen; in De moeder bijvoorbeeld wordt, zoals de religieus-socialist W. Banning schreef, het beklemmende van het hedendaagse leven uitgebeeld.
| |
Techniek / Kritiek
Wij willen niet (1931) biedt meer aan toneelhandeling. De gebeurtenissen vloeien uit elkaar voort, bovendien is er meer actie en maakt de auteur effectief gebruik van andere dramatische elementen. De climax is de Christus-achtige dood van Michael, die ogenblikkelijk tot verzoening van de verschillende linkse stromingen leidt. Het ritme van deze drama's in verzen is vaak zwak, de woordkeus is niet altijd overtuigend en er zijn gevallen van rijmdwang, hoewel er ook sterkere fragmenten zijn. Poëtisch geslaagd is de Hymne aan het leven, een koor uit 1927, opgebouwd als een mis. Maar in het algemeen is Roland Holsts toneelwerk uit de jaren dertig, hoeveel waardering er toen ook voor was, in de goede bedoelingen blijven steken.
| |
Proza
In haar dichtwerk liet Roland Holst de belevingswereld van een socialistische en later religieus-socialistische vrouw zien. In het journalistieke, propagandistische en beschouwende proza is dezelfde gedreven wereldverbeteraar aan het woord, vaak zijn er ook overeenkomsten in stilistisch register. In het proza is echter, anders dan in haar poëzie, geen ruimte voor twijfel.
| |
| |
De meeste artikelen laten zich vlot lezen. Sommige uiteenzettingen zijn echter langdradig door de overvloedige documentatie, die bovendien op eenzijdig bronnenmateriaal is gebaseerd. Haar artikelen hebben een pedagogische inslag; Roland Holst wilde zowel zichzelf als de socialistische lezer verheffen. Zij liet zich de eerste jaren leiden door de gedachten van de Duitse sociaal-democraat Karl Kautsky; herhaaldelijk raakte zij verwikkeld in polemieken met behoudender socialisten als P.J. Troelstra.
| |
Stijl
De functie van de artikelen voor de socialistische en later communistische pers is veelal propagandistisch; dat brengt retorische stijlmiddelen met zich mee. De toon kan bevlogen zijn, soms op het geëxalteerde af. Storend zijn af en toe grammaticale fouten, spelfouten en germanismen. De beeldspraak is vaak effectief, soms inventief, al zijn er veel geijkte beelden: ‘stralende sterren’, ‘een gouden dageraad’, ‘fiolen van haat’.
| |
Ontwikkeling
Zowel in haar proza als in haar dichtwerk liet Roland Holst telkens merken hoe haar maatschappij- en levensvisie veranderde. Wat zulke omwentelingen voor haar gevoelsleven betekenden, laten haar gedichten onverhuld uitkomen; in het proza gaf zij de theoretische fundering van zulke veranderingen. Van de ontwikkeling in haar denken zoals die in haar proza tot uiting komt, volgt hier een beknopt overzicht.
| |
Visie op de wereld
In de SDAP-periode is het wereldbeeld van Roland Holst gesloten: zij streeft ernaar alles vanuit het marxisme te interpreteren. De ‘wetenschappelijke’ grondslag daarvan is voor de West-Europese socialisten het historisch materialisme, dat de maatschappelijke en culturele ontwikkeling in laatste instantie afleidt uit economische factoren (economisch determinisme). Roland Holst probeert deze theorie consequent toe te passen; soms staat zij open voor nuanceringen, zij is zich er bijvoorbeeld van bewust hoe complex de relatie tussen kunst en maatschappij kan zijn.
Zich op een historisch-materialistisch schema baserend, schreef zij in deze periode enkele historische overzichten, zoals dat van de ‘klassenstrijd’ vanaf de Middeleeuwen in ‘De klassenstrijd in de geschiedenis’ (1900). Soms leidt haar historisch-materialistische benadering tot versimpelende interpretaties van histori- | |
| |
sche ontwikkelingen. De studie Kapitaal en arbeid in Nederland (1902) is op dezelfde methode gebaseerd; het is een poging de geschiedenis van het Nederlandse proletariaat van met name de negentiende eeuw te beschrijven. Hoewel er kritiek is geuit op de verwerking van het cijfermateriaal, maakt dit boek nog steeds indruk. In de jaren zeventig was het in zwang bij linkse studentenbewegingen.
| |
Thematiek
De interesse van Roland Holst beperkte zich niet tot deze onderwerpen. Allerlei artikelen in socialistische periodieken behandelen ontwikkelingen in binnen- en buitenland, politieke kwesties, de opvoeding van de socialistische jeugd. Ook al hield zij zich aan de marxistische theorie, langzamerhand stond Roland Holst zichzelf ook andere invloeden toe. Vanaf 1906 begon zij zich onder invloed van de psychologie van Wilhelm Wundt te interesseren voor ‘de wetten van het zieleleven’. Ook toonde zij belangstelling voor het gedachtegoed van de in het begin van de twintigste eeuw populaire arbeidersfilosoof Joseph Dietzgen, die haar met zijn monistische, ten dele door Spinoza beïnvloede uitwerking van het marxisme wat meer bewegingsvrijheid gaf dan het orthodoxe marxisme. In 1910 wijdde zij in het Duits een opstel aan Dietzgens dialectisch materialisme. Naar een aantal gedachten die zij uit zijn werk afleidde, bleef zij in later jaren verwijzen: alle verschijnselen hangen met elkaar samen, alle onderscheidingen zijn relatief, alles is vloeiend en verandert eeuwig.
| |
Relatie leven/werk
De jaren tussen haar afscheid van de SDAP in 1912 en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vormden een intermezzo voor Roland Holst. Drie werken uit 1912-1913 behandelen de positie van een individu in conflict met een collectivum: De vrouw in het woud, het drama Thomas More en de biografie Jean Jacques Rousseau. Ze geven haar reacties weer op de gebeurtenissen in de SDAP, deelt zij in haar memoires mee.
| |
Ontwikkeling
Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Roland Holst opnieuw politiek actief. De oorlogssituatie noopte haar de marxistische theorie bij te stellen. Haar wereldbeeld was nu minder gesloten, zij integreerde andere theorieën in de marxistische leer. Naar Dietzgen verwijzend verkondigde zij de relatieve geldigheid van het historisch materialisme, benadrukte de
| |
| |
dynamische kant van de marxistische dialectiek en onderging steeds meer de invloed van ontwikkelingen in psychologie en biologie. Vooral het voluntarisme sprak haar aan: de wilskracht van de massa zal de doorslag geven; daarom is zedelijke opvoeding cruciaal. De lijvige studie De revolutionaire massa-aktie (1918), een nogal taai historisch overzicht, eindigt met een gedreven neomarxistisch betoog.
In deze jaren redeneerde Roland Holst nog vaak economisch-deterministisch. Dat was ook het geval in De voorwaarden tot hernieuwing der dramatische kunst, een groots opgezette, ten aanzien van betrouwbaarheid van documentatie gekritiseerde studie over toneel vanaf de prehistorie tot in de toekomstige klassenloze maatschappij. Maar in datzelfde jaar verbijsterde Roland Holst de lezers van De Communistische Gids met de artikelenreeks ‘Historisch materialisme en kunst’ (opgenomen in Over leven en schoonheid).
| |
Kunstopvatting
Zij postuleerde daarin drie factoren die op kunst inwerken: maatschappij, psyche en ‘kosmische’ krachten. Al verzette zij zich alleen tegen de al te starre, ‘mechanistische’ variant van het historisch materialisme, duidelijk genoeg was haar enthousiasme voor recente psychologische theorieën, met name die van Jung, over het onbewuste in de mens. Het communisme moet het materiële en het irrationele met elkaar verzoenen, was de boodschap. Roland Holst had het roer omgegooid, zoveel was duidelijk. Het was echter geen abrupte ommekeer, geleidelijk was zij toegegroeid naar een minder dogmatisch-gesloten wereldbeeld. Toch bleef zij in deze jaren halfslachtig in haar stellingname, die nu eens meer, dan weer minder aansloot bij de marxistische leer.
| |
Visie op de wereld
Dat veranderde met haar postmarxistische essay De weg tot eenheid (1928), waar communisten felle kritiek op uitten. Het is een goed onderbouwd, maar wat omslachtig betoog. Onvervaard deed Roland Holst de tekorten van zowel sociaal-democratie als communisme uit de doeken, wel hield zij vast aan haar antikapitalisme. Tevens leverde zij felle kritiek op het kolonialisme. Het socialisme dat zij voor ogen had, wilde geen machtsposities, maar hoofden en harten veroveren. Onder invloed van Hendrik de Man legde zij de nadruk op mentaliteit en ethiek.
| |
| |
Het ‘nieuwe socialisme’ van Henriëtte Roland Holst gaat uit van ‘Oneindige Doeleinden’, van een zedelijk idealisme dat zijn kracht ontvangt van een ‘opperst levensbeginsel’; het streeft haar de wording van ‘een hogere mensheid’, naar ‘alverbondenheid’. Belangrijk is de opvoeding tot de wil om de idealen waar te maken. In De strijd om de jeugd (1931) ging zij daar op in. Zij publiceerde onder meer in het religieus-socialistische weekblad Tijd en Taak en lichtte haar nieuwe visie toe in lezingen voor religieus-socialistische kringen, zoals Socialisme en wereldbeschouwing (1930) en De krisis der Westersche kultuur (1933).
De toegang tot de eeuwige krachtbron is alleen mogelijk voor Wie schuld erkent en het belang van niet-rationele factoren inziet. Het materialisme van de kapitalistische samenleving, de verafgoding van de techniek en de onderdrukking van andere rassen hebben de mens van zijn kern (‘centrum’) vervreemd. Plaatste zij in haar marxistische tijd de antithese voorop, nu zocht zij in theoretisch, maatschappelijk en politiek opzicht naar synthese. In haar beschouwingen signaleerde zij de verschijningsvormen van het nieuwe socialisme. Zoetsappig was Roland Holst bepaald niet geworden. Het antikolonialisme uit De weg tot eenheid zette zich door; ook riep zij al vroeg op tot verzet tegen het fascisme.
Nieuwe inzichten in de natuurwetenschappen nam zij, bijvoorbeeld in De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme (1931), nogal lukraak op in haar theorie. Wat meer kijk had zij op psychologie en tot op zekere hoogte op biologie en filosofie. Zij raakte onder de indruk van ‘de heerlijke geheimen der oostersche geesteskultuur’, zoals zij het noemde in ‘Wat het oosten mij schonk’, een artikel uit 1930 (afzonderlijk gepubliceerd in 1958), en ontleende inspiratie aan Tolstoi en Gandhi.
| |
Kunstopvatting
Haar visie op literatuur deed nog steeds denken aan haar vroegere marxistische literatuurbeschouwing, maar zij was de taak van de dichter anders gaan zien: hij moest de lezers zuiveren van lage gevoelens en meevoeren tot universele saamhorigheid. Dat blijkt uit de beschouwing Poëzie en maatschappelijke vernieuwing (1935). Daarin onderzocht Roland Holst de maatschappelijke voorwaarden voor literatuur aan de hand van het onderscheid tussen statische en dynamische, naar vernieuwing
| |
| |
strevende tijdperken, die elk hun eigen poëzie kennen. In sterkere mate dan vroeger kende zij de dichtkunst eigen wetten toe. De dichter herschept via de verbeelding de realiteit tot een ideële schoonheid. Dichtkunst ‘wortelt in de aarde en streeft naar de hemel’. Opvallend is een echo van Verwey: ritme heeft een ‘kosmisch’ aspect, in ritme is iets merkbaar van het totale leven.
| |
Visie op de wereld
Radicaal anders was zij over de moraal gaan denken. Onvoorwaardelijk verwierp zij in de jaren dertig de klassenmoraal. Doel en middelen mogen niet met elkaar in strijd zijn; zij pleitte voor geweldloos activisme, zonder geweld geheel uit te sluiten. Eerder, in het artikel ‘Over burgerlijke en proletarische moraal’ (1903), had zij betoogd dat klassenbelangen uiteindelijk bepalen wat deugdzaam is. Later, toen zij zich geleidelijk losmaakte van het communisme, schreef zij het in ethisch-socialistische kringen positief ontvangen Communisme en moraal (1925). Roland Holst probeerde nu voorzichtig de communistische denkwijze met haar gevoelens in overeenstemming te brengen. Dit bracht haar tot een tweeledige fundering van het moraalbegrip: de economische en sociale verhoudingen bepalen welke vorm de moraal aanneemt, maar een constante factor, het intuïtieve streven naar eenwording, maakt de essentie van moraal uit. Geweld en bedrog zijn in de revolutionaire fase nog onvermijdelijk.
De vraagstukken rond geweld en militarisme hebben haar altijd geïnteresseerd en al in haar SDAP-tijd schreef zij over antimilitarisme. In haar neomarxistische periode verscheen de brochure De strijdmiddelen der sociale revolutie (1918), een soort bijlage bij De revolutionaire massa-aktie uit hetzelfde jaar. In de brochure stelt zij, anders dan voorheen, dat middelen in overeenstemming moeten zijn met het doel; daarom verkiest zij nu massale stakingen als actiemiddel, al zal geweld nog niet altijd te vermijden zijn. Haar standpunt over militarisme was veranderd; als voluntarist was zij geen tegenstander van (individuele) dienstweigering meer. In een polemiek (1920-1921) met Clara Wichmann legde zij weer nadruk op de noodzaak van geweld, onder invloed van de gebeurtenissen in Rusland; de ontwikkelingen aldaar had zij nauwlettend gevolgd en zij bracht ook zelf een bezoek aan Moskou.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
Daarover schreef zij het reisverslag Uit Sowjet-Rusland (1921). Hierin zijn haar observaties treffend genoteerd. De auteur probeert, haar waarnemingen verwerkend, een conflict met haar idealisme te vermijden. Er klinkt ontgoocheling door: in de Sovjet-Unie heeft zij niet de ideale samenleving aangetroffen waarnaar zij sinds de revoluties van 1905 en 1917 had uitgezien. Het afsluitende gedicht concludeert dat de heilstaat er nog lang niet is: ‘Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede’, luidt de beroemde beginregel.
| |
Visie op de wereld
Tot de vele onderwerpen waarover Roland Holst geschreven heeft, behoort ook het vrouwenvraagstuk. Dat besprak zij als SDAP'er vanuit mannelijk-socialistisch perspectief: emancipatie was volstrekt ondergeschikt aan de klassenstrijd. Later, in Het feest der gedachtenis (1915), wordt over socialistische vrouwen gezegd:
Zij wisten dat socialisme alléén
haar kon verlossen van kwellende banden [...].
Dezelfde gedachte komt voor in De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw (1914), waarin Roland Holst de maatschappelijke situatie van de vrouw in historisch perspectief plaatst en de positie van proletarische en burgerlijke vrouwen schetst. Pas in de socialistische samenleving, waarin gezinstaken door de gemeenschap worden overgenomen, zal de vrouw niet meer ‘staan voor de tragische keuze van volle menschelijkheid of volle moederlijkheid’, maar zich geheel kunnen ontplooien.
| |
Biografieën
Ontwikkeling / Thematiek
Omstreeks 1930 begon Roland Holst steeds duidelijker een afkeer te tonen van wat zij als het lagere in de mens zag: oppervlakkig vermaak, driftleven en seks. Deze houding sluit aan bij de sterke neiging tot idealiseren die zij altijd al had gehad. Zij zocht het verhevene en dat vond zij boven alles in het socialisme. Lenin en Trotski waren bijna bovenmenselijke helden, later ook Tolstoi en Gandhi. Roland Holst had behoefte aan voorbeelden, modellen waarnaar zij zich kon richten. De drang tot heldenverering komt het duidelijkst tot uiting in een door haar
| |
| |
graag beoefend genre, de biografie. Rousseau zag zij als ‘de groote Droomer’, Garibaldi groeide onder haar handen uit tot een tragische held met mythische proporties, van Tolstoi maakte zij bijna een heilige. Tot die verheerlijking draagt de woordkeus bij, maar ook het vertekende beeld dat zij van haar helden gaf.
| |
Techniek
Eenzijdigheid, onvolledigheid en slordigheden kenmerken veel van haar biografieën. Voor een deel kwam dat door het bronnenonderzoek. Roland Holst documenteerde zich voor haar biografieën uitgebreid, maar kritische bronnenvergelijking was niet haar sterkste punt; bovendien was haar documentatiemateriaal vaak eenzijdig, mede doordat veel materiaal nog niet beschikbaar was. In haar eerste biografie, Jean Jacques Rousseau (1912), paste zij dezelfde historisch-materialistische methode toe als in haar opstel ‘Dante Gabriël Rossetti’ (1898), zij het niet altijd consequent. Dat blijkt al uit de opbouw: de eerste hoofdstukken beginnen met uitvoerige uiteenzettingen over maatschappelijke omstandigheden. De slotsom is dat Rousseau een product was van erfelijkheid en milieu, anderzijds van maatschappelijke verhoudingen die aan vernieuwing toe waren. In De held en de schare (1920) wordt nog wel met het historisch materialisme geschermd, maar als biografisch principe heeft Roland Holst het hier nagenoeg losgelaten, ook al heeft zij dit levensverhaal vooral voor de communistische jeugd geschreven. Deze als verbeelding geafficheerde biografie van de volksheld Garibaldi, het enige boek van Roland Holst dat op een roman lijkt, pretendeert Garibaldi's ‘oergrond’ te peilen. Het is een merkwaardig, soms pakkend, dan weer dor boek. Bovenal is het subjectief: in Garibaldi heeft Roland Holst de synthese tussen droom en daad geprojecteerd waarnaar zij op zoek was.
| |
Ontwikkeling
Met Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk (1930) neemt zij afstand van het marxistische verklaringskader. Zij interesseert zich nu vooral voor Tolstoi's religieuze kant, terwijl zij dat aspect omstreeks 1900 (in ‘Maatschappelijke Oorzaken van midden-eeuwsche en moderne mystiek’, opgenomen in Over leven en schoonheid) juist had gerelativeerd; in die tijd zag zij in hem een protocommunist. Tolstoi is in stilistisch opzicht een hoogtepunt. Als biografie houdt dit boek het midden tussen een min of meer chronologi- | |
| |
sche, onvolledige, niet altijd juiste, vaak eenzijdige levensbeschrijving en een thematisch gecomponeerde beschouwing over het wezen van Tolstoi. Overlap en versnippering zijn het gevolg. Boeiend is de visie: Roland Holst ziet Tolstoi's leven als één voortdurende innerlijke worsteling op weg naar zelfverwerkelijking. De proporties hiervan overdrijft zij echter.
Kritischer was zij tot op zekere hoogte in Rosa Luxemburg (1935). In deze biografie, waarin Luxemburgs belangrijkste werken raak worden getypeerd, probeert Roland Holst de eenheid te zoeken tussen Luxemburgs rationeel-harde en haar intuïtief-gevoelige kant. De gevoelige Luxemburg idealiseert zij; haar marxisme, dat zij bij de rationele kant plaatst, veroordeelt zij inmiddels vanuit religieus-socialistische optiek. Uiteindelijk is een biografie voor Roland Holst een didactisch genre, waarin het gaat om een levensbeschouwelijke positiebepaling.
| |
Relatie leven/werk / Kritiek
In het begin van de jaren dertig publiceerde Roland Holst enkele biografische schetsen, onder meer ‘Biografische aanteekeningen’ over Gorter, boeiend vanwege de persoonlijke herinneringen. Menno ter Braak noemde het een ‘menselijk-sympathiek’ geschrift (in zijn bespreking van Marsmans Herman Gorter uit 1937). Typerend voor Roland Holst is dat elke verwijzing naar Gorters buitenechtelijke verhoudingen ontbreekt. Samen met haar opstel over Gorters poëzie verscheen het in Herman Gorter (1933), een publicatie waarvoor nog steeds belangstelling bestaat. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor een ander geschrift over een persoon die zij zelf heeft gekend, Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst (1940), waarin ook het Nederlandse kunstenaarsmilieu omstreeks 1890 wordt getypeerd. Stuiveling noemde het in zijn recensie een ‘eenvoudig’ en ‘bekoorlijk’ boekje.
| |
Thematiek
De memoires van Roland Holst, in 1979 herdrukt, waren in 1949 direct uitverkocht. Toch is Het vuur brandde voort niet opzienbarend, de verteltrant is soms zelfs vlak, al zijn er ook indringender passages. Het eerste deel is vooral van belang vanwege de beschrijving van de kostschooljaren en het beginnend dichterschap. Opvallend is dat de auteur nauwelijks ingaat op de scheuring in de SDAP. Alles bij elkaar laat zij zich slechts summier uit over haar bestaan als socialistische en communistische partijbons.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Van haar (auto)biografische geschriften wordt nu alleen aan de drie laatstgenoemde nog belang toegekend. Wel spelen haar theorieën over geweld en militarisme nog steeds een rol in pacifistisch georiënteerde kringen. Met haar ‘nieuwe socialisme’ oefende zij in de jaren dertig en veertig grote invloed uit op een aantal linkse en religieus-socialistische jongeren. Ook zetten haar ideeën een stempel op de groep rond het illegale blad De Vonk. Met Een overgang tot het Socialisme (1945) vond zij echter geen weerklank meer. Zij liet in deze brochure als een blauwdruk zien hoe vanuit een religieus geïnspireerd socialisme een nieuwe maatschappij kon worden opgebouwd, gekenmerkt door planmatige organisatie, decentralisatie en democratisering van onderaf. Sommige opmerkingen hebben nog steeds actualiteitswaarde, zoals de voorspelling van verkeersopstopping als elk gezin een eigen Fordje zal hebben. Maar haar samenlevingsmodel stond te ver af van de Nederlandse maatschappij om invloed uit te kunnen oefenen. In het algemeen gesproken geldt voor haar werk in proza hetzelfde als voor haar gedichten: het oeuvre van Henriëtte Roland Holst, hoe imponerend ook door inzet en reikwijdte, is heden ten dage van marginale betekenis, al is het bij vlagen nog steeds boeiend.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Niet alle inleidingen, herdrukken, tijdschriftartikelen, overdrukken uit tijdschriften, rijmprenten en dergelijke zijn vermeld. Voor een volledig overzicht van afzonderlijk verschenen publicaties raadplege men de bibliografie van H. Roland Holst-van der Schalk in de Mededelingen van de Documentatiedienst van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. J.P. van Praag en Rob Antonissen hebben in hun studies (beide in 1946 verschenen) een overzicht opgenomen van tijdschriftpublicaties van H. Roland Holst.
Henriëtte van der Schalk, Sonnetten en verzen in terzinen geschreven. Verzorgd en vercierd door R.N. Roland Holst. Amsterdam 1895 [= 1896], Scheltema en Holkema, GB. (volgende drukken met andere typografie; tweede druk: Rotterdam 1913, W.L. & J. Brusse; vierde druk: Den Haag 1983, Bzztôh) |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Een woord aan de vrouwen der arbeidende klasse naar aanleiding der nat. tentoonstelling van vrouwenarbeid. Amsterdam 1898, J.A. Fortuijn, Brochure. |
William Morris, John Ball en andere vertalingen. [Vertaald door Herman Gorter en H. Roland Holst]. Met een voorbericht van H. Roland Holst-van der Schalk. Amsterdam 1898, W. Versluys, EB/V (vert.). |
Henriëtte en Richard Roland Holst, Dante Gabriël Rossetti als dichter en schilder (1828-1882). In: E.D. Pijzel, Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen. Levensschetsen en portretten, dl. 29, afl. 7. Haarlem 1898, H.D. Tjeenk Willink, pp. 287-330, Biografie. |
Henriëtte Roland Holst, Socialisme en literatuur. Amsterdam 1899, H.J. Poutsma, E. |
H. Roland Holst, De klassenstrijd in de geschiedenis. In: Het Volk, 20-8-1900, 27-8-1900, 3-9-1900, 17-9-1900, 24-9-1900, 1-10-1900, 17 [= 15]-10-1900, E. |
H.R.H., Vrouwen, luistert eens! Amsterdam [1902], Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland, Brochure. |
H. Roland Holst-van der Schalk, Kapitaal en arbeid in Nederland. Bijdrage tot de economische geschiedenis der 19de eeuw. Amsterdam 1902, A.B. Soep, Sociale Bibliotheek nr. 2, Studie, (derde, herziene en uitgebreide druk: Rotterdam 1909, H.A. Wakker & Co; vierde, herziene en vermeerderde druk: 1932; reprint: Nijmegen 1971, SUN, SUN reprint, nr. 1-3) |
H. Roland Holst, Beginsel en praktijk. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 7, 1902, pp. 195-209, E. |
Henriëtte Roland Holst, De nieuwe geboort. Amsterdam 1903 [= 1902], Tierie en Kruyt, GB. (derde druk: Rotterdam 1913, W.L. & J. Brusse) |
Eug. Pottier, De Internationale. Voor gemengd koor. Vrij vertaald door Henr. Roland
|
| |
| |
Holst. [Amsterdam z.j.], Bond van Arbeiders-Zangvereenigingen in Nederland, Partituur uitgave nr. 17, G. (vert.) |
Henriëtte Roland Holst, De groote spoorwegstaking, de vakbeweging en de S.D.A.P. 's-Gravenhage [1903], Gebr. Stuffers, Brochure. |
Henriëtte Roland Holst, Geen reaktie? Amsterdam [1903], Brochurenhandel der S.D.A.P., Brochure. |
H. Roland Holst, De vrouw, de arbeidswetgeving en de sociaaldemokratie. (Een antwoord aan Mevrouw Rutgers-Hoitsema). Amsterdam [1903], A.B. Soep, Brochure. |
H. Roland Holst, Over burgerlijke en proletarische moraal. In: De Bode. Bijvoegsel, 27-11-1903, 4-12-1903, 11-12-1903, 18-12-1903, 25-12-1903, E. |
Henriette Roland Holst, Algemeene werkstaking en sociaaldemokratie. [Uit het Duits vertaald door J.F. Ankersmit]. Rotterdam 1906, H.A. Wakker & Co, E. |
Henriette Roland Holst, Voorrede. In: H. de Man, Het tijdvak der demokratie. Gent 1907, Samenwerkende maatschappij Volksdrukkerij, Germinal, pp. 3-7, E. |
H. Roland Holst, Sociaal-demokratie en anti-militarisme en H.R.H., Vrijheid. Leiden [1907], Th. van der Zeeuw, Brochure/G. |
Henriette Roland Holst, De socialistische opvoeding der jeugd. Rotterdam [1907], H.A. Wakker & Co, Brochure. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Opwaartsche wegen. Verzen. Rotterdam 1907, H.A. Wakker & Co, GB. (tweede druk: 1914, W.L. & J. Brusse) |
Henriette Roland Holst, Geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd. Rotterdam 1909, H.A. Wakker & Co, Sociale bibliotheek nr. 9, Lezingen. |
Henriëtte Roland Holst, Klassenstrijd in Spanje en Zweden. Rotterdam [1909], H.A. Wakker & Co, Rede. |
H. Roland Holst, Revisionistische en marxistische taktiek in de kiesrecht-beweging. Rotterdam 1910, H.A. Wakker & Co, E. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De opstandelingen. Een lyrisch treurspel in drie bedrijven. Amsterdam 1910, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Nederlandsche Bibliotheek nr. 83, T. (tweede, vermeerderde druk: 1911; vierde druk, met Inleiding door H.R.H.: 1931) |
H. Roland Holst, De philosophie van Dietzgen en hare beteekenis voor het proletariaat. Uit het Duits vertaald door S. de Wolff. Rotterdam 1910, H.A. Wakker & Co, E. |
Henriette Roland Holst, De intellektueelen, het kapitalisme en de sociaaldemokratie. Amsterdam [1911], Brochurenhandel der S.D.A.P., Rede. |
H. Roland Holst, Burgerlijke en proletarische wetenschap over ‘de toekomst van ons ras’. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 16, 1911, pp. 128-147, 196-212, E. |
H. Roland Holst, Sentimenteele Psychologie. (Kritische beschouwing van Mr. Bongers Nieuwe Tijd-artikelen). In: De Nieuwe Tijd, jrg. 16, 1911, pp. 475-492, 542-560, 637-656, E. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, De vrouw in het woud. Rotterdam 1912, W.L. & J. Brusse, GB. (tweede, herziene druk: 1917) |
| |
| |
Henriëtte Roland Holst, Jean Jacques Rousseau. Een beeld van zijn leven en werken. Amsterdam [1912], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Wereldbibliotheek nr. 199-201, Biografie. |
Henriette Roland Holst, De nieuwe schoonheid. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 17, 1912, pp. 423-425, E. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Thomas More. Een treurspel in verzen. Rotterdam 1912 [= 1913], W.L. & J. Brusse, T. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw. Rotterdam 1914, W.L. & J. Brusse, Rede. |
Henriette Roland Holst, Het socialistisch proletariaat en de vrede. Amsterdam [1915], J.J. Bos & Co, E. |
Henriette Roland Holst, Ter inleiding. In: Leo N. Trotzky, De oorlog en de Internationale. Vertaald door H. Ide-Bottenheim. Amsterdam 1915, J. Emmering, pp. V-XXIII, E. |
Henriëtte Roland Holst, Meiliederen en propaganda[-]verzen. Amsterdam [1915], J.J. Bos & Co, GB. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Het feest der gedachtenis. Rotterdam 1915, W.L. & J. Brusse, GB. (tweede, herziene en vermeerderde druk: 1917) |
H.P. Berlage Nz., Afbeeldingen van de ontwerpen voor het pantheon der menschheid. Met een bijschrift in verzen door Henriette Roland Holst[-]van der Schalk. Rotterdam 1915, W.L. & J. Brusse, GC. |
H. Roland Holst, Nogmaals: volksleger of ontwapening. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 20, 1915, pp. 152-167, E. |
H. Roland Holst, ‘Proletarisch belang’ en ‘proletarisch ideaal’. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 20, 1915, pp. 447-455, 505-511, E. |
Henriëtte Roland Holst, Soldaten-plicht. Amsterdam [1918], J.J. Bos & Co, Brochure. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, De revolutionaire massa-aktie. Een studie. Rotterdam 1918, W.L. & J. Brusse, E. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Verzonken grenzen. Rotterdam 1918, W.L. & J. Brusse, GB. |
Henriëtte Roland Holst, De strijdmiddelen der sociale revolutie. Amsterdam [1918], J.J. Bos & Co, Brochure. |
Henriette Roland Holst, Den gevallen helden ter eere. Rosa Luxemburg †, Karl Liebknecht †. Amsterdam [1919], J.J. Bos & Co, Brochure. |
Henriette Roland Holst, De daden der Bolschewiki. Amsterdam 1919, J.A. Fortuyn, E. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De held en de schare. (Een verbeelding van Garibaldi en de Italiaansche vrijheidsbeweging). Amsterdam 1920, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Nieuwe romans, Biografie. |
H. Roland Holst, De taak der Communistische Partij in de proletarische revolutie. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 25, 1920, pp. 520-529, 583-596, 610-624, 665-674, 751-763, E. |
| |
| |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Het offer. Rotterdam 1921, W.L. & J. Brusse, T. |
H. Roland Holst, De vrouw en het communisme. Amsterdam [1921], J.J. Bos & Co, Rede. |
Henriette Roland Holst, Uit Sowjet-Rusland. Beelden en beschouwingen. Rotterdam [1921], W.L. & J. Brusse, Reisverslag. |
H. Roland Holst, De geest en het zwaard. Antwoord aan Clara Wichmann. In: De Nieuwe Tijd, jrg. 26, 1921, pp. 213-221, E. |
De kruisgang van een volk. (Berichten van ooggetuigen uit het gebied van den hongersnood in Rusland). [Verzorgd door Henriette Roland Holst-van der Schalk]. Met een voorrede over de oorzaken van den hongersnood door Henriette Roland Holst. [Amsterdam 1922], Comité van intellectueelen tot hulpverschaffing aan de hongerenden in Rusland, Kompinrus, Brochure. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, De kinderen. Feestelijk spel in verzen. Rotterdam 1922, W.L. & J. Brusse, T. |
H. Roland Holst, Shelley en dit geslacht. In: De Communistische Gids, jrg. 1, 1922, pp. 470-476, E. |
F.M. Dostojewski, Politieke geschriften. Onder haar toezicht vertaald en van een inleiding voorzien van Henriette Roland Holst. Amsterdam [1923], Johannes Müller, EB (vert.) |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Tusschen twee werelden. Rotterdam 1923, W.L. & J. Brusse, GB. |
H. Roland Holst, Opvoeding tot Communisme. In: De Communistische Gids, jrg. 2, 1923, pp. 352-367, pp. 385-400, E. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, De voorwaarden tot hernieuwing der dramatische kunst. Een studie. Rotterdam 1924, W.L. & J. Brusse, E. (tweede druk, onder de titel Over dramatische kunst. Een studie: 1928) |
Henr. Roland Holst-van der Schalk, Over leven en schoonheid. Opstellen over aesthetische en ethische onderwerpen. Arnhem 1925, Van Loghum Slaterus en Visser, EB. |
Henr. Roland Holst-van der Schalk, Communisme en moraal. Arnhem 1925, Van Loghum Slaterus, E. |
H. Roland Holst, Het huidige Rusland. Hollandsche bewerking van het rapport der Britsche Delegatie naar Rusland. Amsterdam 1925, Nationaal Arbeids-Secretariaat, Rapport (vert.) |
H. Roland Holst, De ontwikkeling van het Nederlandsche kapitalisme in de laatste kwarteeuw. [Met een Voorwoord door H[enk]. S[neevliet]]. Amsterdam 1926, Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland, Brochure, (gewijzigd opgenomen in Kapitaal en arbeid, dl. II) |
Henriëtte Roland Holst[-]van der Schalk, Verworvenheden. Maastricht 1927, [C. Nypels], GB. (tweede, vermeerderde druk: Rotterdam 1928, W.L. & J. Brusse) |
| |
| |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Heldensage. Een gedicht. Amsterdam 1927, Em. Querido, G. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Keur uit de gedichten van Henriette Roland Holst-van der Schalk. Verzameld en van een inleiding voorzien door S.A. Baelde. Rotterdam 1928, W.L. & J. Brusse, Bl. (tweede, vermeerderde druk, verzameld en van een inleiding voorzien door S.A. Jansen-Baelde: 1938) |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De weg tot eenheid. Amsterdam 1928, Em. Querido, E. |
Tijdsignalen. Bloemlezing uit moderne revolutionnaire poëzie van Jan W. Jacobs, Jef Last, Freek van Leeuwen en Garmt Stuiveling. Verzameld en ingeleid door Henr. Roland Holst. Amsterdam 1929, De Arbeiderspers, Ontwikkeling, Bl. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Vernieuwingen. Verzen. Rotterdam 1929, W.L. & J. Brusse, GB. |
H. Roland Holst, Zedelijke faktoren in het socialisme. In: M.J.A. Moltzer, H. Roland Holst, J. van de Kieft e.a., Religie en socialisme. Amsterdam 1929, Arbeiderspers, pp. 10-39, Rede. |
Henriëtte Roland Holst, Socialisme en wereldbeschouwing. Amsterdam 1930, Religieus Socialistisch Verbond, Rede. |
J. Valkhoff en Henr. Roland Holst, Geweld en geweldloosheid in den strijd voor het socialisme. Den Haag/Brussel 1930, De Baanbreker, Servire/De Wilde Roos, Lezing. |
Jef Last, Kameraden! Verzen. Gekozen en ingeleid door Henriette Roland Holst-van der Schalk. Rotterdam 1930, W.L. & J. Brusse, Bl. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk. Rotterdam 1930, W.L. & J. Brusse, Biografie. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, De zekerheid van het socialisme. Barchem [1930], Arbeiders-Gemeenschap der ‘Woodbrookers in Holland’, Geschriften van de Arbeiders Gemeenschap der ‘Woodbrookers in Holland’, nr. 19, Lezing. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Voorrede. In: L. Ragaz, Van Christus tot Marx, van Marx tot Christus. Een bijdrage. Vertaald door van E. Brouwer. Utrecht/Brussel 1930, De wilde roos, pp. 9-13, E. |
H. Roland Holst, De strijd om de jeugd. Amsterdam [1931], Religieus Socialistisch Verbond, Rede. |
Henriëtte Roland Holst, Gustaaf Landauer. Zijn levensgangen levenswerk. Arnhem 1931, Van Loghum Slaterus, Religieus-Socialistische Vragen, Serie III, nr. 3, Biografie. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Kinderen van dezen tijd. Leekenspel in drie bedrijven. Rotterdam 1931, W.L. & J. Brusse, T. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme. [Uit het Duits vertaald]. Arnhem 1931, Van Loghum Slaterus, Kleine Bibliotheek van Hedendaagsch Cultuurleven, [nr. 4], E. |
| |
| |
Henriette Roland Holst, Guido Gezette. Amsterdam 1931, Em. Querido, Biografie. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Wij willen niet. Een anti-oorlogsspel. Rotterdam 1931, W.L. & J. Brusse, T. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, De moeder. Een leekenspel. Rotterdam 1932, W.L. & J. Brusse, T. |
Henr. Roland Holst-v.d. Schalk, Grondslagen en problemen der nieuwe kultuur in Sowjet-Rusland. Amsterdam 1932, Em. Querido, E. |
Henriëtte Roland Holst, Vlag en lading. Het wereldstrijdkongres tegen den oorlog en de ongewelddadige anti-oorlogsbeweging. Oldebroek [1932], Nederlandsch Bureau voor Jongeren Vredes Actie, E. |
H.P. Berlage, Kunst en broederschap. Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Broederschap in de levenspractijk. Den Haag 1933, Servire, Lezingen. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, De roep der stad. Een leekenspel. Rotterdam 1933, W.L. & J. Brusse, T. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Der vrouwen weg. Een spreekkoor. Rotterdam 1933, W.L. & J. Brusse, T. |
Henriëtte Roland Holst, Herman Gorter. Amsterdam 1933, Em. Querido, Biografie, (reprint: Nijmegen 1973, SUN, SUN Reprint 7) |
Henriette Roland Holst, De krisis der Westersche kultuur. [Gevolgd door De roeping van den enkeling]. Arnhem 1933, Van Loghum Slaterus, E. |
H. Roland Holst, Voor of tegen het Marxisme. In: De Nieuwe Weg, jrg. 8, 1933, pp. 103-107, 134-138, E. |
H. Roland Holst, Sterft, oude vormen en gedachten! Een beschouwing over den strijd der Oostenrijksche arbeiders. Utrecht [1934], Bevrijding, Brochure. |
Henriette Roland Holst-Van der Schalk, Tusschen tijd en eeuwigheid. Verzen. Rotterdam 1934, W.L. & J. Brusse, GB. |
Henriëtte Roland Holst, Opgang tot het huis der gemeenschap. Spreekkoor. Bentveld 1934, Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, T. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Rosa Luxemburg. Haar leven en werken. Rotterdam 1935, W.L. & J. Brusse, Biografie. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Poëzie en maatschappelijke vernieuwing. Arnhem 1935, Van Loghum Slaterus, Religieus-Socialistische Vragen, Uitgavenreeks van de Arbeidersgemeenschap der ‘Woodbrookers in Holland’, Serie V, nr. 2, E. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, De stem die roept. Zes kleine spelen en koren. Rotterdam 1936, W.L. & J. Brusse, TB. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Clara Meijer-Wichmann herdacht. Rotterdam 1937, Bevrijding, E. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Gedroomd gebeuren. Dramatisch spreekkoor. Rotterdam 1937, W.L. & J. Brusse, T. |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Twee fragmenten uit Michaël, een lyrisch drama (1918). In: Groot Nederland, jrg. 36, 1938, dl. I, pp. 101-106, T. |
| |
| |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst. Zeist 1940, Ploegsma, Biografie. In liefde bloeiende, Tegen haat en wraak. [Laren N-H 1941], [Eigen beheer], Pamflet. Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De loop is bijna volbracht. Vier gedichten. ['s-Gravenhage 1944], Mansarde pers, GB. (opgenomen in In de webbe der tijden) |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Lyriek van Henriette Roland Holst-van der Schalk. Bezorgd, ingeleid en van aanteekeningen voorzien door Rob Antonissen. Antwerpen 1945, De Nederlandsche Boekhandel, Klassieke galerij VI, Nederlandsche literatuur, nr. 22, Bl. (derde, herziene druk: 1963) |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Een overgang tot het Socialisme. Amsterdam 1945, Vrij Nederland, Woorden tot het Nederlandsche volk, dl. 3, E. |
Henriëtte Roland Holst, Belijdenis. Voor jonge menschen die God zoeken. Amsterdam 1946, Lankamp & Brinkman, GB. |
H. Roland Holst, Uit de diepte. Tijdgedichten. Haarlem 1946, De gulden pers, GB. |
Henriëtte Roland-Holst, Van de schaduw naar het licht. Kan Nederland de slag om het herstel winnen? Amsterdam [1946], Van Ditmar, E. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Gandhi. Amsterdam 1947, Ploegsma, Daad en droom, dl. 3, Biografie, (tweede, herziene druk: 1948) |
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Kerstmis als boodschap in een gebroken wereld. Amsterdam [1947], Het wereldvenster, E. |
Henriëtte Roland Holst, Romain Rolland. Amsterdam/Antwerpen [1948], Van Ditmar, Biografie. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, In de webbe der tijden. Verzen. Rotterdam 1947 [= 1948], W.L. & J. Brusse, GB. |
Henriëtte Roland Holst, Een requiem voor Gandhi. Amsterdam/Antwerpen [1948], Van Ditmar, T. |
Henriette Roland Holst[-]van der Schalk, Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen. Rotterdam 1949 [= 1948], W.L. & J. Brusse, GB. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Het vuur brandde voort. Levensherinneringen. Amsterdam/Antwerpen [1949], Van Ditmar, Memoires, (derde, verbeterde druk: Amsterdam 1979, De Arbeiderspers, Privé-domein nr. 52) |
Henriëtte Roland Holst, Romankunst als levensschool. Tolstoi, Balzac en Dickens. Arnhem 1950, Van Loghum Slaterus, Gastmaal der eeuwen. Taferelen uit de cultuurgeschiedenis van Europa, E. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Bloemlezing uit de gedichten van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk. Gekozen en ingeleid door dr. G. Stuiveling. Rotterdam 1951, W.L. & J. Brusse, Bl. |
L.N. Tolstoi, Waardoor de mensen leven. Vertellingen, brieven en dagboekfragmenten. Ingeleid door Henr. Roland Holst. [Dagboekfragmenten en brieven vertaald door
|
| |
| |
Henr. Roland Holst]. Populaire editie. Amsterdam/Antwerpen [1951], Contact, De onsterfelijken. Een keurbibliotheek van meesterwerken uit de wereldliteratuur, E+D/Br (vert.) |
Henriëtte Roland Holst, Vierentwintig sonnetten van Henriëtte Roland Holst. Uitgekozen door Garmt Stuiveling. [Amsterdam] 1954, Henriëtte Roland Holst-Stichting, Bl. |
Henriëtte Roland Holst, Vrienden ter gedachtenis. Vijf gedachtenisartikelen. [Verzorgd door Garmt Stuiveling]. [Amsterdam] 1955, Henriëtte Roland Holst-Stichting, Bl. |
Henriëtte Roland Holst, Käthe Kollwitz. Een leven van leed en strijd. [Verzorgd door Garmt Stuiveling]. [Amsterdam] 1956, Henriëtte Roland Holst-Stichting, E. |
Henriette Roland Holst, Twintig nagelaten gedichten. [Verzorgd door Garmt Stuiveling]. [Amsterdam] 1957, Henriëtte Roland Holst-Stichting, GB. |
H. Roland Holst, Wat het oosten mij schonk. [Verzorgd door Garmt Stuiveling]. [Amsterdam] 1958, Henriëtte Roland Holst-Stichting, E. |
Henriëtte Roland Holst, Portretten en verzen van Henriëtte Roland Holst. Uitgekozen door Garmt Stuiveling. [Met 8 portretten van Henriëtte Roland Holst]. [Amsterdam] 1959, Henriëtte Roland Holst-Stichting, Bl. |
Henriëtte Roland Holst, Het rijkere leven en andere literaire beschouwingen. Bundel nimmer herdrukte tijdschriftbijdragen. Bijeengebracht door Garmt Stuiveling. [Amsterdam] 1960, Henriëtte Roland Holst-Stichting, EB. |
Henriette Roland Holst, Erasmus herdacht. [Verzorgd door Garmt Stuiveling]. [Amsterdam] 1963, Henriëtte Roland Holst-Stichting, EB. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Jeugdwerk 1884-1892. Met een inleiding en verantwoording door Garmt Stuiveling. Amsterdam [1969], Meulenhoff, GB. |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen. Bloemlezing uit het proza van Henriëtte Roland Holst. Ingeleid en toegelicht door H. Schaap. Leiden 1984, Martinus Nijhoff, Nijhoffs Nederlandse Klassieken, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Willem Kloos, H.v.d.Schalk. Sonnetten en verzen in terzinen. In: Willem Kloos, Nieuwere literatuur-geschiedenis, dl. 3. Amsterdam 1905, pp. 14-17. |
S.R. Steinmetz, Kritiek op de proletarische moraal van Mevrouw Roland Holst. Amsterdam 1905. (reactie op ‘Over burgerlijke en proletarische moraal’) |
M.H. van Campen, Het historisch-materialisme in de litteraire critiek. In: De Gids, jrg. 77, dl. II, 1913, pp. 471-512; jrg. 78, dl. I, 1914, pp. 96-139. (reactie op het historisch materialisme van H. Roland Holst) |
Van den Eeckhout, Lenin en Trotzky. Vraaggesprek met Henriëtte Roland Holst. In: De Nieuwe Amsterdammer, 22-12-1917. |
Albert Verwey, Henr. Roland Holst-Van der Schalk: De vrouw in het woud. In: Albert Verwey, Proza, dl. 8. Amsterdam 1923, pp. 130-141. |
K.C. Boxman-Winkler, Het latere werk van Henriëtte Roland Holst. In: De Gids, jrg. 87, 1923, dl. IV, pp. 341-368. (over de thematiek van Verzonken grenzen, De kinderen en Het offer) |
De Communistische Gids, jrg. 3, 1924, waarin onder meer reacties op de artikelenreeks ‘Historisch materialisme en kunst’ in hetzelfde blad, later opgenomen in Over leven en schoonheid:
| [J.A.N. Knuttel], ‘Twee werelden’. Werkelijkheid en ‘zintuigelijk niet-waarneembare krachten’ door Een van deze wereld, pp. 285-288; |
- | Nog iets over de andere wereld van mevr. Holst door een van deze wereld, pp. 558-572; |
- | Historisch materialisme of eclectisch confusionisme? pp. 391-403, 509-519. |
|
Bernard Verhoeven, De zielegang van Henriëtte Roland Holst. Maastricht 1925. (ontwikkelingsgang van Roland Holst vanuit katholiek perspectief) |
Anthonie Donker, H. Roland Holst-van der Schalk. Heldensage. Boekbespreking. In: De Stem, jrg. 8, dl. I, 1928, pp. 407-408. |
J.L. Cohen, Dante in de Nederlandsche letterkunde. Haarlem 1929, pp. 244-284. (academisch proefschrift over invloed van Dante op met name Sonnetten en verzen in terzinen geschreven, De vrouw in het woud en Verzonken grenzen) |
W. Banning, ‘De Moeder’. In: Barchem-bladen, jrg. 7, 1931-1932, pp. 49-56. |
S.M. Noach, Frederik van Eeden en Henriëtte Roland Holst. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 25, 1931, pp. 244-255. (thematische vergelijking) |
G. Stuiveling, Henriëtte Roland Holst. In: G. Stuiveling, Versbouw en ritme in de tijd van '80. Groningen/Den Haag/Batavia 1934, pp. 204-215. (over ritme in Sonnetten en verzen in terzinen geschreven) |
Meia Kaas[-]Albarda, Inleiding tot de poëzie van Henriëtte Roland Holst. Amsterdam 1935. (over de dichtbundels tot Tusschen tijd en eeuwigheid) |
K.F. Proost, Henriëtte Roland Holst in haar strijd om gemeenschap. Arnhem 1937. (biografisch overzicht met samenvattingen van veel publicaties van Roland Holst) |
G. Stuiveling, Het ontstaan van de ‘Thomas More’. In: G. Stuiveling, Rekenschap. Amsterdam 1941, pp. 256-279. |
K.H. Miskotte, Messiaansch verlangen. Het lyrisch werk van Henriëtte Roland Holst. Amsterdam 1941. (beschouwing over het dichtwerk vanuit theologisch perspectief) |
G. Stuiveling, De charme der herinnering. Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst, door Henriette Roland Holst-van der Schalk. In: De Stem, jrg. 21, 1941, dl. I, pp. 486-488. |
M.M. Ariëns, Het jeugdwerk van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk gezien in verband met de tijd van ontstaan. Wageningen 1943. (academisch proefschrift over Sonnetten en verzen in terzinen geschreven) |
Rob Antonissen, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst. Utrecht/Antwerpen 1946. (vergelijkend overzicht van het werk van beide auteurs met bibliografie van primaire literatuur, waaronder tijdschriftpublicaties, en vermelding van recensies) |
| |
| |
J.P. van Praag, Henriëtte Roland Holst. Wezen en werk. Amsterdam 1946. (thematisch ingedeeld onderzoek naar persoonlijkheid en werk; met bibliografie van onder andere H. Roland Holsts tijdschriftpublicaties; academisch proefschrift) |
Wegens uitnemende verdiensten. Toespraken gehouden bij de erepromoties aan de Universiteit van Amsterdam van Henriëtte Roland Holst, Kamiel Huysmans, Pieter Nicolaas van Eyck en Herman Teirlinck. Amsterdam 1947. (onder meer toespraak van Jan Romein tot H. Roland Holst) |
J.C. Bloem, Roode Hagiographie. In: J.C. Bloem, Verzamelde beschouwingen. Den Haag 1950, pp. 164-171. (over De held en de schare) |
Th. Weevers, Beeldspraak, klank en bouw van ‘De nieuwe geboort’. Amsterdam 1957. |
M. Nijland-Verwey, Kunstenaarslevens. De briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R.N. Roland Holst, Henriette van der Schalk en J.Th. Toorop. Assen 1959. |
H. Marsman, Henriëtte Roland Holst. Naar aanleiding van ‘Verworvenheden’. In: H. Marsman, Verzameld werk. Critisch proza, dl. 1. Amsterdam 1960, pp. 458-462. (over het dichtwerk) |
Th. Weevers, On the origins of an accentual verse form used by William Morris and Henriette Roland Holst In: Neophilologus, jrg. 46, 1962, pp. 210-226. (onder meer over invloed van Morris' poëzie op De nieuwe geboort) |
C.F.P. Stutterheim, Tellen en dichten. In: C.F.P. Stutterheim, Conflicten en grenzen. Acht literatuurwetenschappelijke studies. Amsterdam 1963, pp. 134-152. (over letter-greeptelling in Sonnetten en verzen in terzinen geschreven) |
C.W. de Kruyter, Henriëtte van der Schalk. ‘Sonnetten en verzen in terzinen geschreven’. Handschrift 135 G3 ter Koninklijke Bibliotheek. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 60, nr. 5, 1967, pp. 333-338. (vergelijking van handschrift en gedrukte versie) |
C.W. de Kruyter, H. Roland Holsts ‘Tusschen tijd en eeuwigheid’. Varianten in woordgebruik en zinsbouw, stilistisch verkend. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 62, nr. 1, 1969, pp. 5-12. (vergelijking van handschrift en gedrukte versie bij vier gedichten) |
Wim J. Simons, Henriëtte Roland Holst. [Brugge 1969]. (algemeen) |
Eugène van Itterbeek, Internationale impulsen in de Nederlandse letteren. Henriëtte Roland Holst over Jean-Jacques Rousseau. In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 3, 1970, pp. 12-18. |
Henriette Roland Holst. [Samengesteld door Garmt Stuiveling. Bibliografie: Letterkundig Museum]. Amsterdam/Den Haag 1970. (Schrijversprentenboek) |
P. Meertens, Henriëtte Roland Holst. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde 1968-1969. [Leiden 1971]. (karakterisering van H. Roland Holst) |
Yves van Kempen, Henriëtte Roland Holst's bijdrage aan een socialistiese estetika. In: Yves van Kempen e.a., Materialistiese literatuurteorie. De literatuurteoretiese opvattingen van Herman Gorter, Franz Mehring, Henriëtte Roland Holst, Th.W. Adorno, Walter Benjamin, Bertolt Brecht en Georg Lukács. Nijmegen 1973, pp. 102-126. |
Bob Reinalda, Uit de geschiedenis van een eenzaam gebleven boek. Bij de reprint van ‘Kapitaal en arbeid in Nederland’ van Henriëtte Roland Holst. In: Jacques Giele e.a. (red.), Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976. Nijmegen 1976, pp. 217-247. |
Herman Gorter en Henriette Roland Holst in hun tijd. Amsterdam 1978. Geïllustreerde catalogus, waarin onder meer:
- | Daniel de Lange, Henriette Roland Holst, pp. 35-49. |
|
J.C. Brandt Corstius, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst. In: G. Stuiveling (red.), Acht over Gorter. Een reeks beschouwingen over poëzie en politiek. Amsterdam 1978, pp. 253-279. (met name over de bijdragen van H. Roland Holst en Gorter aan John Ball en andere vertalingen van William Morris) |
A.F. Zweers, Leo Tolstoj's Role in Henriëtte Roland Holst's Quest for Brotherhood and Love. In: Canadian Review of Comparative Literature, jrg. 7, nr. 1, 1980, pp. 1-21. |
Ludo Eijkelkamp, De geweldsdiskussie in de pe- |
| |
| |
riode 1875-1925 en de bijzondere positie daarin van Henriëtte Roland Holst. Voorafgegaan door een schets van de politieke en ekonomische ontwikkelingen van die tijd. Een aanzet tot een historische polemologie van de arbeidersbeweging in Nederland. Nijmegen 1980. |
M. Nijhoff, Henriëtte Roland Holst-v.d. Schalk. Het offer. In: M. Nijhoff, Verzameld werk, dl. 2. Kritisch en verhalend proza. Amsterdam 1982, pp. 111-114 |
Carola Henn, Historische werkelijkheid en literaire waarheid; Henriëtte Roland Holst en de biografie. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 75, nr. 1, 1982, pp. 76-81. |
C.F.P. Stutterheim, Een sonnet van Henriëtte Roland Holst. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse ter gelegenheid van zijn afscheid als Hoogleraar in de Theorie der Letteren en de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van de twintigste eeuw aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen (1960-1982). Utrecht 1983, pp. 65-74. (over een sonnet uit Sonnetten en verzen in terzinen geschreven) |
Herman Schaap, Inleiding. In: Henriëtte Roland Holst, Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen. Bloemlezing uit het proza van Henriëtte Roland Holst. Leiden 1984, pp. 13-28. |
R. Ermers e.a. (red.), De wapens neder, dl. 1. De ontwikkeling in het denken over sociale actie, geweldloze strijd en antimilitarisme in Nederland. Nijmegen [1985], pp. 76-86, 119-127, 231-245. (over de visie van Roland Holst op geweld en geweldloosheid van circa 1918 tot circa 1930) |
Henny Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP). Amsterdam 1989. (onder meer over de rol van H. Roland Holst in de partijgeschiedenis) |
A. Roland Holst, Briefwisseling met R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-van der Schalk. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door Erik Menkveld en Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1990. |
Jo Heymans, De teleurstelling van Henriëtte Roland Holst In: Wending, jrg. 45, nr. 6, 1990, pp. 320-324. (over socialistisch idealisme in onder andere Verworvenheden) Tusschen twee werelden. Het boek van de Buissche Heide. Het leven en werk van Richard en Henriëtte Roland Holst. [Zundert 1991]. Tentoonstellingscatalogus, waarin onder meer:
Gerard van Herpen, De Buisse Heide, [pp. 6-12] |
Gerard van Herpen, Leven en werk van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, [pp. 13-20]. |
|
Carolien Boon en Ger Harmsen, Henriette Goverdina Anna van der Schalk. In: P.J. Meertens e.a. (red.), Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, dl. 5. Amsterdam 1992, pp. 241-256. (met secundaire bibliografie) |
Margriet van Lith, ‘Wie in dit verband nog ooit van politiek durft gewagen...’ Verwarrende visies op dichteres en partijleidster Henriëtte Roland Holst. In: Literatuur, jrg. 9, nr. 2, 1992, pp. 82-87. (over reacties op werk en persoon) |
J.W. Schaaf, H. Roland Holst en W. Wolda over Dietzgens werk. In: J.W. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen. Kampen 1993, pp. 248-257. (academisch proefschrift) |
Elisabeth Leijnse, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst worden lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. Socialisme, literatuur en mystiek rond de eeuwwende. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 562-568. |
Gerry Lee Baker, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk and the Hunchback of Theology. Reconciling the Unreconcilable. In: Canadian Journal of Netherlandic Studies, jrg. 14, nr. 2, 1993, pp. 8-13. (over de levensbeschouwing van H. Roland Holst vanaf circa 1927) |
Herman Schaap, Historie en verbeelding in De held en de schare van Henriëtte Roland Holst. Maarssen 1993. (academisch proefschrift over ontwikkelingen in het denken van H. Roland Holst, vanuit De held en de schare en de biografie Rosa Luxemburg) |
Carolien Boon en Ger Harmsen, Een poging tot bekering van Henriette Roland Holst. In: Bulletin Nederlandse arbeidersbeweging, nr. 32, 1993, pp. 3-10. |
Gerry Lee Baker, Henriëtte Roland Holst- |
| |
| |
van der Schalk. In: Kristiaan Aercke (ed.), Women Writing in Dutch. New York/London 1994, pp. 352-370 (algemeen) en pp. 370-421 (vertalingen van gedichten in het Engels). |
E.P. [Lieske] Tibbe, Henriëtte Roland Holst over socialisme en kunst. In: E.P. Tibbe, R.N. Roland Holst - Arbeid en schoonheid vereend. Opvattingen over Gemeenschapskunst. Amsterdam 1994, pp. 142-150. (academisch proefschrift, onder meer over haar esthetica in haar vroege socialistische jaren) |
A.L. Sötemann, Dichters die nog maar namen lijken. Henriette Roland Holst. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 1, 1994, pp. 382-391. (over de verminderde aandacht voor de dichteres H. Roland Holst) |
J.D.F. van Halsema, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk. In: J.D.F. van Halsema, Te Zoeken in deze angstige eeuw. Sporen van décadence-voorstellingen in de Nederlandse letterkunde aan het einde van de negentiende eeuw. Groningen 1994, pp. 47-52 (over ‘Dante Gabriël Rossetti’) |
Christian Roy, Henriette Roland Holst-van der Schalk et Plans, 1932: le personnalisme français, modèle pour le renouvellement du socialisme hollandais. In: Canadian Joumal of Netherlandic Studies, jrg. 15, nr. 1, 1994, pp. 18-22. (over raakvlakken tussen opvattingen van H. Roland Holst in de jaren dertig en groeperingen als die rond het tijdschrift Plans) |
Elisabeth Leijnse, Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900. Een onderzoek naar de Nederlandse receptie van Maurice Maeterlinck. Genève 1995, pp. 169-171, 192-201. (academisch proefschrift, onder meer over de visie van H. Roland Holst op Maeterlinck, met nadruk op ‘Maatschappelijke oorzaken van midden-eeuwsche en moderne mystiek’) |
‘Waarom schrijf je nooit meer?’ Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet. Bezorgd door Nico Markus. Amsterdam 1995, waarin onder meer:
- | Fritjof Tichelman, Henriette Roland Holst-Van der Schalk en Henk Sneevliet. Historische introductie, pp. 17-66. |
|
H.A. Paasman, Sprekende stiltes. Het vuur brandde voort van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1949). In: H.A. Paasman, Levens in letters. Autobiografieën van Nederlandse schrijfsters. Amsterdam 1996, pp. 173-202. (academisch proefschrift, onder meer over Het vuur brandde voort) |
Lieske Tibbe, Symbolisme en socialisme. Herman Gorter, Richard en Henriëtte Roland Holst over literatuur en beeldende kunst. In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 236-237, 1996, pp. 38-49. |
Mathijs Smit, ‘De gouden droom van groei tot de ware gemeenschap’. De gemeenschapskunst van H.P. Berlage en Henriëtte Roland Holst. In: Literatuur, jrg. 13, nr. 2, 1996, pp. 74-83. (over wederzijdse beïnvloeding van Berlage en Roland Holst) |
Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952. [Amsterdam] 1996. (biografie; academisch proefschrift met uitvoerig notenapparaat) |
Carin Hereijgers, Henriëtte Roland Holst. Dichteres op een kentering van de tijd. Nijmegen 1996. Tweede, geheel herziene druk 1998. (brengt de dichtkunst van Roland Holst in verband met haar positie als vrouw) |
Margaretha H. Schenkeveld, ‘Aan den boschvijver’. Aspecten van H. Roland Holst, Tusschen tijd en eeuwigheid. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 2, nr. 2, 1997, pp. 156-161. |
Mathijs Smit, ‘Een literair kunstenaar van den allereersten rang...’ De betekenis van William Morris voor de Nederlandse letterkunde. In: Literatuur, jrg. 14, nr. 1, 1997, pp. 29-38. |
Herman Schaap, Het opstijgend akkoord des levens. Opwaartsche wegen van Henriëtte Roland Holst: stilistische, compositorische en ideologische aspecten. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 113, 1997, pp. 297-316. |
Mathijs Smit, ‘Schoonheid als een absolute macht...’ Dante Gabriël Rossetti in Nederland. In: Literatuur, jrg. 15, nr. 2, 1998, pp. 75-83. (onder andere over ‘Dante Gabriël Rossetti’) |
77 Kritisch lit. lex.
mei 2000
|
|