| |
| |
| |
A. Roland Holst
door Jan van der Vegt
1. Biografie
Adrianus Roland Holst werd op 23 mei 1888 te Amsterdam geboren als oudste zoon van de verzekeringsmakelaar Adrianus Roland Holst (1860-1940) en diens echtgenote Maria Elisabeth van Tijen (1865-1947). Na hem werden in dit gezin nog twee zoons geboren. De familie verhuisde in 1896 naar Hilversum, waar Adriaan, wiens voornaam al vroeg werd ingekort tot ‘Jany’, in 1906 zijn einddiploma haalde aan de Gemeentelijke H.B.S., de school die sinds 1973 A. Roland Holst College heet. Hij volgde daarna gedurende acht maanden als toehoorder colleges in letteren en geschiedenis aan de universiteit van Lausanne, waar hij het Oekraïense meisje Mânya Baranoff ontmoette, dat hem tot enkele vroege liefdesgedichten inspireerde. In 1908, het jaar waarin hij debuteerde met gedichten in het tijdschrift De XXe Eeeuw, ging hij naar Oxford om letteren te studeren. Korte tijd was hij in Exeter College opgenomen, tot bleek dat hij geen examen in de klassieke talen kon afleggen. Om toch in Oxford te kunnen blijven, koos hij Political Economy als studierichting, maar ook dit mislukte. Toen hij in 1910 deze studie beëindigde, was zijn vader bereid hem een jaargeld toe te kennen, waardoor hij zich voortaan geheel aan de letteren kon wijden. De jaren in Oxford waren vruchtbaar voor zijn ontwikkelend dichterschap omdat hij er behalve de Engelse poëzie ook de oude en moderne Ierse literatuur leerde kennen, in het bijzonder het werk van Lady Augusta Gregory en W.B. Yeats.
Roland Holst was tot het schrijven van gedichten geïnspireerd door de poëzie van zijn tante Henriëtte Roland Holst-van der
| |
| |
Schalk. De vriendschappelijke omgang met haar en met zijn oom, de kunstenaar-schrijver R.N. Roland Holst, was voor de jonge dichter van grote betekenis. Door dit echtpaar leerde hij Herman Gorter kennen, die een goede vriend werd. Aanvankelijk stond hij onder de invloed van hun socialistische ideeën. In 1911 verscheen Verzen, zijn eerste bundel. Hij ging dat jaar in Blaricum wonen, van waaruit hij herhaaldelijk naar Engeland reisde, naar Oxford om zich verder in oud-Ierse bronnen te verdiepen, of naar het plaatsje Lynmouth aan de noordkust van Devon. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte een eind aan deze reizen. Inmiddels had hij in Nederland vriendschappen gesloten met literaire generatiegenoten als J.C. Bloem, P.N. van Eyck en J. Greshoff.
Omdat Roland Holst zich sterk aangetrokken voelde tot het Noord-Hollandse dorp Bergen en zijn omgeving, vestigde hij zich daar in 1918. In 1921 betrok hij het huis aan de Nesdijk dat zijn vader voor hem had laten bouwen en dat hij meer dan veertig jaar zou bewonen. Van Bergen uit maakte hij in de jaren twintig en dertig verschillende reizen naar het buitenland. Hij bezocht Italië, Griekenland en Kreta, en verbleef meer dan eens in Parijs, waar hij in literaire salons werd geïntroduceerd. Vanaf 1930 trok hij zich van tijd tot tijd terug in Ascona, een kunstenaarsdorp met een internationale bohème, dat hij later een van de ‘bezielde dorpen’ zou noemen, net als Blaricum en Bergen. Van 1920 tot 1933 was Roland Holst lid van de redactie van De Gids en hij streefde er in die functie naar jonge dichters in dit oude blad te laten publiceren. Met diverse schrijvers van een wat jongere generatie raakte hij bevriend, zoals Engelman, Marsman, Nijhoff, Du Perron en Slauerhoff.
Nadat een liefdesverhouding met Gerritdiena (Pop) Ensink in 1918 niet tot het door hem gewenste huwelijk had geleid, is Roland Holst ongetrouwd gebleven. Hij heeft vele liefdesrelaties gehad, onder meer met de schilderes Charley Toorop en de actrices Mies Peters en Asta Lee.
Toen in 1942 tijdens de Duitse bezetting de Kultuurkamer werd ingesteld met het doel het culturele leven onder nationaal-socialistische controle te krijgen, was Roland Holst een van de prominente schrijvers die gedwongen werden zich aan te
| |
| |
melden. Hij deed dit zonder de ariërverklaring te tekenen en met een uitgesproken anti-Duitse brief die onder collega-auteurs werd verspreid. Deze aanmelding werd niet geaccepteerd. Kort daarna dook hij onder bij de acteur Eduard Verkade te Breukelen.
Op initiatief van enkele schrijvers in Zuid-Afrika (onder wie Greshoff) werd Roland Holst na de oorlog uitgenodigd voor een verblijf in hun land, van augustus 1946 tot maart 1947. Dat hij na zijn terugkeer weer in Bergen kon gaan wonen, betekende voor hem het einde van een ballingschap. Zijn prestige in de letterkunde was toen zo groot geworden dat hij algemeen als de ‘prins der dichters’ werd gezien. Onder schrijvers van de latere generaties maakte hij nieuwe vrienden; zowel Bertus Aafjes als Lucebert hoorden erbij. Naast literaire prijzen vielen hem officiële onderscheidingen (zowel Belgische als Nederlandse) ten deel en hij kreeg de opdracht een tekst te schrijven voor het Nationale Monument op de Dam te Amsterdam, dat op 4 mei 1956 werd onthuld. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag werd hij in 1958 ereburger van Bergen en stichtte hij het A. Roland Holst Fonds, dat tot doel heeft kunstenaars materieel te steunen.
Hoewel hij verschillende operaties moest ondergaan en sinds 1916 met één nier leefde, was Roland Holst fysiek sterk, maar hij heeft zijn leven lang aan depressies geleden die gepaard konden gaan met angstaanvallen en hallucinaties. In de vroege jaren zestig verergerde dit zodanig dat hij in 1964 een therapie met medicijnen moest ondergaan, waarvoor hij in de Valeriuskliniek te Amsterdam werd opgenomen. Hij besloot in 1965 zijn huis op te geven en woonde vervolgens op verschillende adressen tot hij in augustus 1967 een serviceflat kon betrekken in het wooncomplex Frankenstate te Bergen, waar hij op 6 augustus 1976 overleed. Hij werd op de Algemene Begraafplaats te Bergen begraven. Op de steen staat zijn eigen grafschrift: ‘Wat was is geweest’.
Het A. Roland Holst Fonds was zijn belangrijkste erfgenaam en kwam daardoor in het bezit van het huis aan de Nesdijk. Volgens de wens van Roland Holst mocht een vriendin van hem er tot haar dood in wonen. Toen zij in 2001 overleed, kreeg
| |
| |
het een nieuwe bestemming. Op 30 mei 2002 werd het onder de naam A. Roland Holst Huis ingewijd als tijdelijke woning voor schrijvers en vertalers.
Het werk van Roland Holst is met verschillende literaire prijzen bekroond. De eerste was de (particuliere) Prijs van Amsterdam, in 1927 toegekend voor de bundel De wilde kim. De D.A. Thieme-prijs kreeg hij in 1938 voor Een winter aan zee. In 1945 werd hem de Verzetsprijs voor Letterkunde uitgereikt. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij in 1948 de Constantijn Huygensprijs. De P.C. Hooftprijs werd hem in 1955 verleend voor het gedicht ‘Late telgen’ en in 1959 kreeg hij - als eerste Nederlander - de Prijs der Nederlandse Letteren voor zijn complete werk. Daarna volgden nog de poëzieprijzen van de gemeente Amsterdam voor 1961 en 1964, toegekend voor respectievelijk de bundels Omtrent de grens en Onderhuids.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Thematiek
Toen A. Roland Holst in 1911 zijn eerste dichtbundel publiceerde, Verzen, vond hij literair-historisch gezien aansluiting bij de generatie van 1905-1915, de tweede generatie van jongeren na de Tachtigers. Hun tijdschrift was De Beweging - opgericht door Albert Verwey - waarin gepleit werd voor een poëzie die haar plaats had in de samenleving van een nieuwe tijd. Maar er heeft nooit iets van Roland Holst in De Beweging gestaan en dit is karakteristiek voor de positie van eenling die hij al spoedig onder zijn generatiegenoten innam. In zijn debuut is nog iets te vinden van de destijds veelbesproken gemeenschapsidealen en sommige gedichten hebben ook een bespiegelende inslag die bij de Beweging-poëzie past. Maar het werk van Roland Holst onderscheidt zich daarvan, doordat stemmingen van weemoed en droom er in overheersen, belichaamd in een gestalte als de gepersonifieerde Schemering of verbeeld in ritselende herfstbladeren die de vergankelijkheid symboliseren. Ook is er soms een vaag besef van een werkelijkheid die buiten de waarneembare ligt. Zulke motieven contrasteren in de bundel met het vitalistische elan van de protagonist in de fragmenten van het dichtwerk ‘Jeugd’ waarmee Verzen wordt geopend.
| |
Traditie
De evocatie van deze gestalte, die als een jonge god ruimte en tijd verovert, doet vooral in de beelden aan Gorters Mei denken. In andere gedichten is de invloed te bespeuren van de pre-Raphaelitische Engelse dichter D.G. Rossetti.
| |
Techniek
Invloeden zijn kenmerkend voor een talent in ontwikkeling. Dat het talent er was, blijkt mede uit de beheersing van een scala van versvormen, van het simpele liedje (zoals het overbekende ‘Het stille huisje’) tot enkele breed opgezette odes, die in stijl en vorm door Boutens zijn geïnspireerd. Roland Holst toont in Verzen nog een duidelijke voorkeur voor het sonnet.
| |
Kritiek
Hoewel de bundel welwillend werd ontvangen door zo verschillend denkende critici als Kloos en Verwey, nam Roland Holst later nadrukkelijk afstand van zijn debuut door een derde druk van Verzen tegen te houden tot 1929, omdat - zoals hij toen verklaarde - de bundel slechts een gering verband had met zijn overige werk. Dit is later een punt van kritische discussie gewor- | |
| |
den, waarbij A. van Duinkerken (1941) meende dat Verzen niet van het overige werk losgemaakt kon worden, terwijl W.H. Stenfert Kroese (1979) pas in de tweede bundel, De belijdenis van de stilte (1913), een ontwikkeling zag beginnen naar wat een hoofdkenmerk van het oeuvre van Roland Holst zou worden: de persoonlijke mythe. In beschouwingen van H. Bossaert (1973) en C.J.E. Dinaux (1974) werd eveneens de gedachte van de eenheid verdedigd. Deze vindt onder meer steun in het grote slotgedicht van Verzen, de ode ‘Aan de Eenzaamheid’, aan wie de dichter zegt zich voortaan te willen wijden. Als hij dertig jaar later in het gedicht ‘De twee deuren’ (Onderweg) schrijft: ‘Er deugt geen woord of 't is vanuit / alleen zijn met mijzelf geschreven’, dan is hij dat voornemen trouw gebleven.
| |
Thematiek
Een ‘Voorzang’ en elf afzonderlijke gedichten met een ‘Tussenzang’ vormen de kleine bundel De belijdenis van de stilte, geschreven in Lynmouth. Hierin wordt het natuurgevoel, dat in Verzen al een belangrijk thema was, geïntensiveerd door het te concentreren op een elementaire natuur van zee en wind. Hun stemmen zonderen de dichter af van de luidruchtige wereld der velen en maken het hem onmogelijk zich aan daden ter wille van de gemeenschap te wijden, waarmee van een zeker idealisme in eerdere gedichten afstand wordt genomen. Alleen de stilte achter het natuurgeweld mag beleden worden en meer dan tevoren wordt in deze gedichten een metafysische wereld gesuggereerd. Evenals in Verzen valt de voorliefde voor personificaties op, een kenmerk van symbolistische poëzie.
| |
Traditie / Verwantschap
Publieke belangstelling
Thematiek
Roland Holst heeft later, in Eigen achtergronden (1945), gezegd welke grote betekenis de ontdekking van de Ierse sagen en mythen en van de moderne Ierse poëzie voor hem heeft gehad. Afgezien van een ongebundeld gebleven gedicht ‘Klacht van Oisin’ verwerkte hij in de ‘Tussenzang’ voor het eerst iets van deze Ierse stof, waarmee hij zijn idee van een buiten-wereldse werkelijkheid vorm kon geven: een verbeelding over de legendarische Fianna-krijgers. In De Gids van 1916 publiceerde hij daarna twee prozabewerkingen van Ierse sagen uit de cyclus over het koningshof van Ulster: De dood van Cuchulainn van Murhevna (pas in 1951 in boekvorm verschenen) en Deirdre en de zonen van Usnach (1920), waarvan de afzonderlijke uitgave
| |
| |
zijn populairste boek zou worden. Roland Holst heeft vooral de Deirdre-sage naar eigen hand gezet. Dit verhaal over de vervulling van een ondergangsprofetie gaf hem de gelegenheid een gestalte te creëren die buiten de gebeurtenissen blijft die zij noodlottig veroorzaakt, en die aan het eind van het verhaal opgaat in een andere werkelijkheid, waarvan zij de stemmen hoort zingen in zee en wind.
| |
Stijl / Techniek
Deirdre is geschreven in een gedragen, naar het retorische neigende taal, maar met zeer suggestieve beschrijvingen van landschappen of gebeurtenissen. De verteller, die emotioneel bij het verhaal betrokken is, richt zich tot denkbeeldige, geestverwante toehoorders.
| |
Thematiek
Visie op de wereld
Roland Holst bewerkte bovendien de Engelse versie van een oud-Iers gedicht, De zeetocht van Bran, zoon van Febal, en publiceerde dit samen met het lyrische essay Het Elysisch verlangen (1928). Het thema hiervan is het verlangen naar een hereniging van de ‘stemmen van ziel en bloed’. Het dualisme van lichaam en ziel dat in Verzen nog aanwezig was, wordt hiermee verworpen. Het herstel van de eenheid moet plaatsvinden op een hoger plan dan in de natuur, in een gelukzalig bestaan van eeuwig jeugdigen op overzeese eilanden, zoals de Ierse mythologie dat kent. Hiermee wordt de dood geïdealiseerd als een overgang naar het elysium. Alleen in een wereld die werkelijk een gemeenschap vormt, kan volgens Roland Holst de stem van het elysisch verlangen hoorbaar blijven, maar hij rekent zichzelf niet bij degenen die naar zo'n gemeenschap kunnen streven.
| |
Thematiek
De in Het Elysisch verlangen ontwikkelde ideeën kregen een poëtische vorm in de bundel Voorbij de wegen (1920). Deze heeft zeven afdelingen waarin een innerlijke ontwikkelingsgang is te volgen. De eerste ervan sluiten met hun aandacht voor schemering en herfst bij de voorgaande poëzie aan. Ze introduceren de symbolische gestalte van de zwerver, die in verschillende verschijningsvormen (bedelaar, zanger, verbannen koning) de dadenloosheid verbeeldt, het losraken van de realiteit. In het hart van de bundel staan de vijf gedichten van de afdeling ‘Aan den droom’, waarin het over de Verborgene gaat, van wie in het eerste gedicht wordt gezegd: ‘Nog weet ik
| |
| |
niet wie gij zijt’, maar die in ‘Het gebed van den harpspeler’ de ‘leenheer’ van het dichterschap heet, die gediend moet worden in het vergeten van de wereld. Ook in ‘De ploeger’ (een van de bekendste gedichten van Roland Holst) gaat het om de dienstbaarheid van het dichterschap, maar dan aan een ‘te worden schoonheid’ binnen deze wereld. ‘De ploeger’ en ‘Het gebed van den harpspeler’ beelden de twee soorten dichters uit waar Het Elysisch verlangen over spreekt: degene die streeft naar een heilstaat binnen de wereld, een gemeenschap waarin de schoonheid tot haar recht komt, en degene die zich ook van dat streven afwendt. Dat dit voor Roland Holst een dilemma kan betekenen, wordt duidelijk in ‘Een winteravondval’, waarin aan de einder het elysium verschijnt:
Spiegelende ligt het uit de zee verschenen
ver en in het westen en den dood voorbij -
die daar leven zingen, en zij roepen mij,
maar de zee, zij zingt en glinstert om hen henen.
En ik weet niet, is het heimwee of verlangen,
een herinnering of al een voorgevoel?
Houdt het leven met een ongeweten doel
mij, bevlogene, hier hunkerend gevangen?
Het ‘ongeweten doel’, de taak in de wereld, manifesteert zich in de figuur van een oude visser, maar op de wroeging die het verzaken van de menselijkheid in de dichter oproept, is geen ander antwoord dan het dichterschap. Roland Holst lijkt in ‘Wedergeboorte’, het vijfde gedicht uit ‘Aan den droom’, aan de tweestrijd te willen ontsnappen door de verlossing uit de wereld voor te stellen als een wedergeboorte als kind in Gods paradijs. Het is een van de plaatsen in Holsts werk waar hij de confrontatie van zijn mythische voorstellingswereld met de christelijke niet uit de weg gaat en waar hij de onschuld van het kind tegenover de verdorvenheid van de wereld plaatst. Voorbij de wegen besluit met drie afdelingen waarin de symbolen uit Het Elysisch verlangen poëzie worden. ‘De geheime zee’, ‘Dit eiland’ en ‘Kustgebieden’ zijn de veelzeggende titels. Schepen van de
| |
| |
zaligen verschijnen er, een kind wordt door hen weggezongen en aan zee ‘jubelt de dood’ in wind en licht.
In 1920 publiceerde Roland Holst in De Gids nog twee prozabewerkingen van oude Ierse verhalen: ‘Het lied buiten de wereld’ en ‘Achtergelatenen’ (in 1932 beide in boekvorm uitgegeven onder de titel Tusschen vuur en maan). De oude verhalen dienen elk als exempel in een beschouwelijk kader dat voortbouwt op Het Elysisch verlangen en waarin de gedachte wordt uitgewerkt dat soms onsterfelijken uit het elysium in een menselijk bestaan terechtkomen. Hun verlangen verhevigt dan tot heimwee en dat maakt hen tot vreemdelingen. Uit dit idee ontstond het prozaboek De afspraak (1925), dat met de vijf gedichten van ‘Aan den droom’ een centrale plaats in het oeuvre van Roland Holst inneemt.
Er wordt in verteld hoe de ik van het verhaal als kind een intense schoonheidservaring heeft, als hij een vrouw ‘tussen vuur en maan’ een lied hoort zingen, en hoe hij vervolgens van een vreemdeling een aantal verhalen te horen krijgt (herkenbaar als Iers-mythologische vertellingen). De onbekende geeft hem de opdracht dat lied niet te vergeten en daarom aan zee te gaan wonen, maar hij vergeet later, wonend in de stad, die afspraak, totdat een tweede verschijning van de vreemdeling hem redt van het gevaar van zichzelf te vervreemden. Aan het slot ziet de verteller in een visioen wie het is: in de gestalte van een elysische harpspeler herkent hij zichzelf. Zowel de Verborgene uit Voorbij de wegen als de vreemdeling uit De afspraak is een geïdealiseerde dubbelganger, een ‘groter en sterker evenbeeld aan gene zijde van licht en wind’. Het verlangen dat heimwee wordt, is in wezen een afspraak met zichzelf over de aard van zijn dichterschap. Maar tot de dood hem naar zijn ‘hiervoormaals’ terugvoert, is het de taak van de dichter in de wereld de stem van het verlangen te laten horen.
| |
Traditie
De afspraak is een verhaal dat oorsprong en zin wil geven aan een dichterschap dat zich vanaf De belijdenis van de stilte (er wordt impliciet naar deze bundel verwezen) onder het teken van het elysisch verlangen had geplaatst en dat als een ballingschap in deze wereld wordt ervaren. Het kan daarom de voltooiing van een persoonlijke mythe worden genoemd, die ook
| |
| |
een stilering inhoudt van het schoonheidsgevoel dat in Verzen nog verbonden was met weemoed en droom, maar daarna met verlangen en heimwee. De gestalte van de dubbelganger, waarmee Roland Holst aansluit bij een romantisch-symbolistische traditie, vat het dualisme samen van de dichter die, in de wereld blijvend, zich richt op wat buiten de wereld is.
| |
Stijl
Relatie leven/werk
Geschreven in een naar het retorische zwemende stijl, meer lyrische beschouwing dan vertelling, is De afspraak een vrij ontoegankelijk boek, ook al door de toepassing van allerlei tegengestelde, ‘Holstiaanse’ begrippen als: ontembaren en neerslachtigen, vervoering en bedwelming. Toch hebben ook hier veel beschrijvingen een suggestieve kracht, vooral die van de verschijning van de vreemdeling. Dit gaf aanleiding tot de veronderstelling dat Roland Holst in De afspraak authentieke mystieke ervaringen heeft beschreven (A.F. Ruitenberg-de Wit, 1972).
| |
Kunstopvatting
In die jaren schreef Roland Holst twee prozastukken over andere dichters en het valt daarbij op hoezeer hij zijn eigen denkwereld als uitgangspunt neemt. Het zeer bewonderende Over den dichter Leopold (1926) interpreteert diens ‘Cheops’ als een verheven uiting van het scheppende vermogen dat een antwoord op de ontaarde wereld is. In Shelley (Een afscheid) (1928) verwijt hij de aanvankelijk bewonderde dichter een gebrek aan inkeer en diepte, zodat hij hem onder Keats stelt.
| |
Visie op de wereld
Thematiek
De bundel De wilde kim (1925) geeft aan de houding tegenover de wereld een nieuw aspect dat een consequentie is van De afspraak. De dichter gaat zijn taak opvatten als een profetisch toornen tegen de wereld, die hij symboliseert als ‘de stad’ en waarover hij in het gedicht ‘Einde’ een ondergangsvisioen afroept. In ‘De nederlaag’ wordt een innerlijk conflict onbeslist gelaten: dat tussen de heilsverwachting van het christendom, van de ‘zielsbevreesden’, en die van de spiegel, waarin - een van de beide korte prozastukken in Voorteekens (1936) geeft er een beschrijving van - de ‘andere’ werkelijkheid zich kan manifesteren. Dan is het breken van de spiegel een onmiddellijke overgang naar het elysische bestaan.
| |
Traditie
Over de verschillen en de aanknopingspunten tussen de denkwereld van Roland Holst en die van het christendom is zowel
| |
| |
van protestantse (A. Wapenaar, 1931; J.A. Rispens, 1950; G. Rothuizen, 1977) als van katholieke zijde (A. van Duinkerken; P. Penning de Vries, 1958) geschreven. Vooral de laatstgenoemde auteur neigt ertoe de verschillen weg te redeneren, onder meer op grond van Holsts ‘wereldverzaking’.
| |
Kritiek
In een uitvoerige, in 1927 geschreven beschouwing wees Van Eyck niet alleen op de monotonie die bij het beperkte symboolgebruik van Roland Holst onvermijdelijk is, maar ook op het ‘romantisch overspannen’ grootheidsbesef tegenover de wereld. Deze kritiek is typerend voor de afstand die Roland Holst door zijn mythe tussen zichzelf en zijn generatiegenoten had gecreëerd.
| |
Thematiek
De tegenstelling tussen stad en zee uit De afspraak is hoofdthema van de bundel Een winter aan zee (1937), die bestaat uit 63 achtregelige strofen met een identiek rijmschema, die verdeeld zijn over tien afdelingen waarin soms wel, soms niet een duidelijke samenhang aanwezig is. Roland Holst gaf zelf in een ‘Rekenschap voor Een winter aan zee’ een drieledige thematiek aan: een vrouw die bij de dichter aan zee woonde en in de stad verloren gaat; de ‘wereld van thans’ waarover vanuit het overzeese wraak wordt afgeroepen; Helena van Troje, de bezielde maar verloochende schoonheid die het werktuig van die wraak is. De Griekse Helena is op den duur bij Roland Holst een belangrijker symbool geworden dan de Ierse Deirdre.
| |
Stijl
De strofen van Een winter aan zee roepen in een zeer geconcentreerde stijl, die in één ervan een brandschatten van de taal wordt genoemd, een winters, desolaat kustlandschap op en een verloren liefde. De bundel is vooral een scherp zelfonderzoek, waarin niet voor niets op veel plaatsen de vraagvorm domineert:
toen zij hier was? wie streek
vloog in haar vlees en keek
naar mij? Wie zijn het, die
uit ons weer zijn ontvlogen?
| |
| |
De suggestie dat tijdens het erotisch genot de minnenden door wezens uit het elysium zijn ‘bevlogen’, is een gedachte die in enkele gedichten uit de bundel Onderweg (1940) terugkomt, waar dit genot het paradijs van de ziel kan herstellen.
| |
Publieke belangstelling
Een winter aan zee wordt algemeen gezien als een hoogtepunt in het werk van Roland Holst, en al geven de strofen hun inhoud niet altijd gemakkelijk prijs, het is zijn meest herdrukte dichtbundel geworden.
| |
Visie op de wereld
In 1938 verzamelde Roland Holst onder de titel Uit zelfbehoud de korte prozastukken die hij gedurende tien jaar in tijdschriften had gepubliceerd. Zij geven soms bespiegelingen over begrippen uit De afspraak of andere geschriften, maar ze laten vooral de pessimistisch-kritische kijk op de wereld zien die inherent is aan de mythe van Roland Holst. Het kernthema van deze essays is de diepe afkeer van de twintigste-eeuwse massacultuur, van een wereld waarin het denken in de ban van eenzijdig rationalisme en techniek is gekomen. Dat is een wereld waarin volgens Roland Holst die dichters die de scheppende verbeelding als opdracht hebben, niet werkelijk meer thuishoren, zodat die verbeelding is aangewezen op een pooltocht naar het ‘doodstil rijk van ijs en einde’.
| |
Verwantschap / Traditie
Roland Holst wijst het marxisme af als streven naar macht en kiest voor het socialisme van de Engelse dichter en kunstenaar William Morris, dat hij opvat als een zoeken naar het geluk van wat in Het Elysisch verlangen de ‘heilstaat’ werd genoemd. Negatief geladen trefwoorden als ‘drukpers’ (voor de banaliteit van ‘hoofdartikel en brochure’) of ‘brein’ (voor de moderne wetenschap), formules als ‘Het schrikbewind van uur en feit’, laten zien dat het Roland Holst niet om een genuanceerd historisch beeld te doen is, maar om vereenvoudigingen die in paren van tegenstellingen worden ondergebracht, positief tegenover negatief: zielskracht tegenover energie, verlangen tegenover begeerte, persoonlijkheid tegenover karakter, leven tegenover wereld. Hun inhoud ontlenen ze vooral aan de mythisch-poëtische denkwereld van de dichter zelf, maar invloeden van Nietzsche en van de pessimistisch-elitaire cultuurfilosoof Oswald Spengler (Der Untergang des Abendlandes, 1923) zijn aan dit werk niet vreemd. Een romantische trek van Holsts
| |
| |
denken is het idealiseren van een verleden, waarvan een zeer vereenvoudigde voorstelling wordt gegeven, zoals ‘Hellas’.
Dergelijk proza staat bij Roland Holst in een bijzondere relatie tot zijn poëzie. In verband hiermee noemde Stenfert Kroese hem een ‘post-symbolist’. Het post-symbolisme is een twintigste-eeuws vervolg op het symbolisme van de Romantiek en onderscheidt zich door het verwerpen van de moderne, door wetenschap en techniek beheerste wereld. Post-symbolistische dichters neigen ertoe in proza een samenhangend ideeënstelsel op te bouwen, eventueel in de verhaalvorm van een mythe, dat als bron voor beelden en symbolen in hun poëzie dienst kan doen. De Ierse dichter W.B. Yeats is een typische post-symbolist en Roland Holst heeft in Eigen achtergronden (1945) gewezen op de diepgaande invloed die Yeats op hem heeft gehad. Roland Holst had een affiniteit met het werk van Yeats die hem ertoe bracht hieruit een aantal gedichten en het versdrama De gravin Catelene (1941) te vertalen.
Over de mate waarin Roland Holst van Yeats afhankelijk zou zijn, is al veel geschreven. Aan de ene kant is er de mening van H.A. Gomperts (1963) die vond dat de invloed van Yeats niet overschat moet worden, aan de andere kant die van Theo D'haen (1990) die tot een tegenovergestelde conclusie komt. Er zijn inderdaad op allerlei plaatsen in het werk van Roland Holst begrippen, formuleringen, symbolen of metaforen aan te wijzen die aan Yeats ontleend kunnen zijn, maar die hebben bij Roland Holst vaak een andere functie of betekenis. Dat hij zich op grond van innerlijke verwantschap in een aantal gevallen door de Ierse dichter liet inspireren, wil nog niet zeggen dat zijn werk in hoge mate van dat van Yeats afhankelijk is.
| |
Visie op de wereld
In 1940 verscheen Onderweg met gedichten uit de jaren sinds 1918 en met een lossere compositie dan voorgaande bundels. Er staat een afdeling ‘Tijdsgedichten’ in, waarin Roland Holst reageert op de historische en politieke situatie en op de naderende oorlog (‘Zwaar weer op til’), die hij ook hier voorstelt als wraak van de verloochende Schoonheid. De afspraak gaf de mogelijkheid aan dat in een oordeel over de wereld de mythische verlossing zich zou voltrekken. In een regel als: ‘Reeds woedt de ziel vlak achter onze steden’ (in een van de ‘Tijdsge- | |
| |
dichten’) klinkt dan ook een voldoening mee, die door de rol van de Schoonheid, belichaamd in Helena, met haar ‘welig haar’, een erotische tint krijgt.
| |
Ontwikkeling
Relatie leven/werk
Toen Nederland bezet was, had dit al meteen invloed op het werk van Roland Holst. Het grote in-memoriamgedicht voor zijn vrienden Du Perron en Ter Braak kon wegens een uitval tegen de bezetter (‘meest gehate horden’) niet in Onderweg opgenomen worden, maar verscheen in eigen beheer. Clandestien publiceerde hij in de oorlog onder meer het uitgesproken anti-nazistische Voor West-Europa (1943) en opnieuw een gedicht over de wrekende Schoonheid: Helena's inkeer (1944). In 1947 verscheen een vierde druk van Onderweg in gewijzigde samenstelling. De afdeling ‘Tijdsgedichten’ werd uitgebreid tot de afzonderlijke bundel Tegen de wereld en aan Onderweg werden de aangrijpende liefdesgedichten toegevoegd die Roland Holst had geschreven na de plotselinge dood in 1944 van zijn vriendin Mies Peters. Het gedicht ‘Samen ingesneeuwd’ is door stijl en beelden een van Holsts mooiste verzen in dit genre. Een aantal van de aan deze geliefde gewijde gedichten bracht Roland Holst later bijeen in Onderhuids (1963).
| |
Ontwikkeling
Kritiek
Terwijl Roland Holst na de oorlog algemene erkenning kreeg, raakte zijn poëzieproductie in een impasse. Hij voltooide het lange gedicht ‘In ballingschap’, dat de neerslag is van het gedwongen verblijf ver van de zee in de jaren 1942 tot 1947. De regel ‘Ik hard het leven in dit binnenland niet meer’ vat het gevoel hierover samen. Pas in 1958 verscheen de nieuwe bundel In gevaar, waarin het ballingschapsgedicht is opgenomen en die verder voor een belangrijk deel bestaat uit kwatrijnen, deels gelegenheidsgedichten. Dit was een genre waarop Roland Holst zich in die jaren met verve had toegelegd, wat leidde tot een ironisch kwatrijnenduel met Vestdijk, dat in 1950 als bundeltje verscheen onder de titel Swordplay-wordplay. Opmerkelijk is dat enkele critici, onder wie Greshoff, uiterst negatief reageerden op dit tijdelijk loslaten van de hoge ernst.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Behalve met de samenstelling van zijn Verzamelde werken in vier delen hield Roland Holst zich na de oorlog vooral met het schrijven van proza bezig. Het essay Van erts tot arend (1946)
| |
| |
(waarvan hij de hoofdgedachte onderweg naar Zuid-Afrika uitwerkte tot de lezing De twee planeten, 1947) ligt in het verlengde van ‘De pooltocht der verbeelding’ (Uit zelfbehoud), waarin hij al het idee had geopperd van een tweede, geheime planeet waarop in gesublimeerde en verhevigde vorm het aardse bestaan herhaald zou worden. Het samenvallen van die planeet met de natuurlijke aarde heet in Van erts tot arend de verzoening van geest en bloed. Hiermee varieert Roland Holst op wat hij eerder in Het Elysisch verlangen schreef, maar in plaats van Keltische mythologie is nu een geïdealiseerd beeld van de Griekse kunst zijn uitgangspunt. De titel zinspeelt op de verbinding tussen het menselijk wezen en de drie rijken van de natuur: dieren-, planten- en kristallenrijk. De woorden ‘van erts tot arend’ keren terug in de aanhef van de tekst die Roland Holst voor het Nationale Monument schreef en die in 1956 en later wegens zijn moeilijkheid bewondering én verguizing uitlokte.
Ook in Woest en moe (1951), eveneens een lezing, geeft Roland Holst een oordeel over onze tijd, waarin het hebben het volgens hem dreigt te winnen van het zijn. Met elitaire geringschatting voor ‘Jan Alleman’ richt hij zich tegen zowel marxisme als amerikanisme. Hij publiceerde in de jaren vijftig en zestig nog tientallen korte prozastukken in dezelfde geest, begonnen als een voortzetting van Uit zelfbehoud, maar ongebundeld gebleven.
| |
Relatie leven/werk
Stijl
Als prozaïst was Roland Holst in zijn latere jaren op zijn best in de herinneringen aan literaire figuren die hij gekend had, in 1975 gebundeld in het boek In den verleden tijd. Geestig en levendig roept hij Henriëtte Roland Holst, Van Deyssel, Boutens, Bloem, Du Perron en vele anderen tot leven. Met grote warmte schreef hij over Gorter. Historisch accuraat zijn deze memoires niet altijd, goed verteld wel steeds. Zijn talent voor de puntige formulering en het bon mot blijkt uit het aforismen-bundeltje Kort (1967), waarin hij behalve geestig ook sceptisch is; maar die laatste houding betreft zowel de wereld als hemzelf.
| |
| |
| |
Thematiek
Relatie leven/werk
Na In gevaar verschenen regelmatig nieuwe bundels waarin Roland Holst zijn kracht als dichter blijkt te hebben teruggevonden door opnieuw de confrontatie met zijn mythe aan te gaan, maar nu vooral als zelfonderzoek. Een belangrijk thema is het besef in zijn opdracht gefaald te hebben en dit verbeeldde hij op aangrijpende wijze in het gedicht ‘De paarden’ uit Omtrent de grens (1960), waarin de ‘godendieren’ die hem komen halen, hem niet kunnen zien. In dezelfde bundel vertelt het grote gedicht ‘Twist in de mist’ over een korzelige woordenwisseling vol wederzijds verwijt met zijn ‘lang ontweken gids’. Die heeft met een triomfantelijk ‘en toch krijg ik gelijk!’ het laatste woord, als een zwangere vrouw de hoop hersteld heeft dat de ‘goden’ nog nakomelingen verwekken, wat in de symboliek van Roland Holst wil zeggen: als het getuigende aspect van zijn dichterschap nog zin heeft in de wereld. Maar er is niet alleen die triomf. De Verborgene, vanaf In gevaar ook ‘demon’ genoemd, is eveneens de ‘voorvader’ van wie de voetstappen soms in sneeuw of zand worden waargenomen, wat in een gedicht uit Vuur in sneeuw (1968) de dreiging van waanzin meebrengt. De ernstige psychische crisis die Roland Holst in de jaren zestig moest doorstaan, tekent zich in de poëzie van die jaren duidelijk af.
| |
Ontwikkeling
Roland Holst blijft zich in deze latere bundels bewegen binnen de symbolenkring van zijn mythe, wat niet wil zeggen dat zijn poëzie geen ontwikkeling laat zien. Ze is harder geworden, is soms grimmig van toon, al kan ook een onverwachte zachtheid doorbreken, zoals in ‘Eens’ uit Omtrent de grens:
| |
Thematiek
In de eenvoud van zulke regels maakt de dichter zijn mythe overbodig, maar in andere gedichten moet zij steeds opnieuw bevochten worden. Daardoor is er voortdurend de spanning tussen uitersten: de angst in het falen zichzelf te verliezen, zoals in ‘Het lege erf’ (Uitersten, 1967), naast het uitdagende zelf- | |
| |
bewustzijn van de ouderdom in ‘De vreugde en de dood’ (zowel in Uitersten als in Vuur in sneeuw opgenomen):
Laat in het leven onvoorzien herboren,
meer dan ooit popelend en opgeklaard
| |
Visie op de wereld
Dit gedicht laat niet onvermeld dat zulke vreugde aanstoot geeft. Roland Holst blijft ook in een deel van zijn ouderdomspoëzie polemisch, maar nu meer in het persoonlijke vlak, wat soms zelfs tot afrekeningen in de privé-sfeer kon leiden (‘Winteropruiming’ in Uitersten). Tegen de mening van velen in koos Roland Holst partij voor de kroonprinses toen zij om haar huwelijkskeus werd aangevallen, en dit lokte de bundel Aan Prinses Beatrix (1966) uit. Daarin combineerde hij een kwatrijn voor haar met gedichten over haar voorvader Willem de Zwijger en haar grootmoeder Wilhelmina, en greep hij de gelegenheid aan uit te vallen tegen een tijd waarin geen ‘mannentaal’ meer aan het woord is.
| |
Thematiek
Met het zelfbewustzijn van de ouderdom hangt de onverhulde erotiek samen die een opvallend kenmerk van Holsts naoorlogse poëzie is. ‘De Muze Venus’ stelt hem, zo zegt hij in Vuur in sneeuw, ook op de rand van de grafkuil de wet. In zulke gedichten gebruikt hij graag het traditionele beeld van roofdier en prooi, met wisselende rolverdeling. Dit komt ook nog voor in de bundel die hij, wetend dat het zijn laatste zou zijn, de ironische titel Voorlopig (1976) meegaf. Ook dit is een bundel vol contrasten, waarin de nabije dood beklemmend aanwezig is in het lege spiegelbeeld, maar die nadrukkelijk opent met een reeks gedichten over de argeloosheid van een kind, bij Roland Holst vanouds hét antwoord op het kwaad in de wereld. In ‘Verlost’ lijkt de mythe zich te vervullen, als de dichter in de ‘zeegang van de ziel’ wordt weggezongen, maar als hij in ‘Ontmoeting’ voor de laatste keer tegenover zijn dubbelganger staat, geeft deze geen antwoord op de cruciale vraag of dan heel het leven bedrog is geweest. ‘De heldere dood heeft hem bedrogen’, staat in het gedicht met de titel ‘Bedrog’, wat neerkomt op de erkenning dat de mythe van De afspraak zelfbedrog
| |
| |
is geweest. Maar de verbittering hierom wordt opgelost in de resignatie van het gedicht ‘Wat was’:
Toen er niets meer dan afbraak overbleef
deed hij de glazen deuren langzaam open
en trad naar buiten en dacht: ‘Ik weerstreef
niet meer en zie van hopen en wanhopen
af nu het graf mij wacht. Ik heb geleefd,
gedronken en gegeten wat ik wilde
en alles wat ik in de avond schreef
blijft naast mij.’ Toen hij eindelijk verkilde
en zich neerlegde op het doodstil terras
vlogen er meeuwen over zonder kreten.
Zij vlogen over naar wat eenmaal was,
naar lief en leed en naar voorgoed vergeten.
| |
Ontwikkeling
Essentieel is hier het beeld van de meeuwen, die in het eerdere werk de aanwezigheid van het overzeese elysium symboliseerden, maar nu met hun zwijgen aangeven dat de mythe er niet meer toe doet. Zij was een hulpconstructie om als dichter in de wereld te overleven, de winst ervan is de poëzie. Daarom heeft het slotgedicht van Voorlopig de titel ‘Dankwoord’, als een uiting van dankbaarheid ‘voor de genade van het woord’,
dat in de smidse van de taal
het vuur stookt van mijn oude leven
tot aan het slot van mijn verhaal.
| |
Kritiek
Op het werk van Roland Holst is in het algemeen bewonderend gereageerd en ook zijn latere bundels oogstten waardering van de kritiek, al werden er vooral sinds de jaren zeventig ook bedenkingen geuit tegen zijn instelling tegenover de werkelijkheid en tegen het retorische aspect van zijn poëzie. K.L. Poll schreef daar bijvoorbeeld zeer kritisch over (1980) en hij was de enige niet. De profetische allure en het toornen tegen massa en wereld konden geen genade vinden in de ogen van latere critici. J. Kruithof (1981) verweet de dichter de ‘Herrenmoral’ van Nietzsche te laten voortleven.
Over de bundel Voorlopig werd overwegend positief geoordeeld, zoals door R.L.K. Fokkema, die het vitale poëzie vond.
| |
| |
Kees Fens schreef in zijn bespreking: ‘Zelden heeft een dichter zijn heengaan aangrijpender beschreven’, maar hij karakteriseerde de latere poëzie van Roland Holst tevens als ‘een heel lang nawoord’, een standpunt dat hij ook in eerdere besprekingen had ingenomen. De bloemlezing die hij in 1988 samenstelde, geeft dan ook een relatief beperkte keus uit de latere bundels.
Dat er een kentering was gekomen in de roem van de ‘prins der dichters’, werd vooral duidelijk toen in 1981-1983 zijn Verzameld werk in vier delen dundruk nagenoeg volledig werd uitgegeven. De sterke eenheid en de samenhang in dat werk werden hierdoor zichtbaar, maar de nadelen ervan kwamen ook aan het licht: het oeuvre van Roland Holst onderscheidt zich niet door een rijkdom aan beelden en een gevarieerd taalgebruik, en voor die eenzijdigheid was weinig begrip.
Robert Anker rekende, de twee delen Poëzie besprekend, Roland Holst bij een afgesloten tijdperk en noemde J.C. Bloem moderner. Ongenuanceerd was zijn kritiek niet, want hij waardeerde bijvoorbeeld het gedicht ‘Een winteravondval’. Ook Jaap Goedegebuure en Wiel Kusters schreven niet zonder waardering over de verzamelde Poëzie, maar uitten grote bezwaren tegen de retorische kant ervan en het wereldbeeld van de dichter. Rob Schouten kon naar aanleiding van de delen Proza in het complete werk de trouw van Roland Holst aan zichzelf respecteren, ondanks kritische kanttekeningen bij onderdelen ervan. Was de verering nog volop aanwezig in een geschreven portret door Jacob Groot (1975), een uiterst negatief oordeel als dat van Ton Anbeek, die het enkele jaren later (1988) over de ‘humbug’ van Roland Holst had, leek te wijzen op een omslag van verering naar verguizing. De verschijning van de brievenedities van Roland Holst kreeg uitvoerige aandacht, wat kritische kanttekeningen meebracht over levenshouding en opvattingen.
Toch bleven de meningen over hem verdeeld. Tegenover een pleidooi van de dichter Herman Leenders (1994) staat de hoon die Ilja Leonard Pfeijffer (2003) over Roland Holst uitstortte naar aanleiding van Een winter aan zee. Met name deze bundel lokt contrasterende commentaren uit. Bij de heruitgave in 1997
| |
| |
had Hans Warren al de ‘holle en ronkende onheilsprofetie’ gehekeld, terwijl Y. Né de ‘beheerste en beknopte taal’ ervan bewonderde en er ‘een verbondenheid met deze aarde’ in zag ‘die onontbeerlijk is voor het overleven van een gedicht’. En toen Piet Gerbrandy de nieuwe verzameleditie Gedichten 1911-1976 (2004) besprak, noemde hij Een winter aan zee een ‘schitterende bundel’.
Uit de kritieken op Gedichten 1911-1976, waarin alle bundels oorspronkelijke en vertaalde poëzie zijn opgenomen zonder de verspreide gedichten, blijkt dat er na de overdreven verering en de doorgeslagen verguizing een evenwichtiger beoordeling van de poëzie van Roland Holst is gegroeid, waarvoor ook Sötemann pleitte (2003). Zonder de zwakheden te verzwijgen konden Arie van den Berg en Remco Ekkers van alles in deze poëzie bewonderen, en ook de zeer kritische Rob Schouten erkende ‘dat Roland Holst prachtige regels heeft nagelaten’. De niet minder kritische Gerbrandy schreef over de ‘handvol goede gedichten’ die hij aantrof naast Een winter aan zee: ‘dat is meer dan de meeste dichters gegeven wordt’.
| |
Publieke belangstelling
Kon van de twee delen Verzamelde gedichten uit 1948 na acht jaar een tweede druk verschijnen, de delen Poëzie uit het Verzameld werk van 1981 raakten wel uitverkocht maar werden niet herdrukt. Of Gedichten 1911-1976 een publiek succes zal krijgen, is nog niet te zeggen. Wel was er voldoende belangstelling voor de losse heruitgave van Een winter aan zee in 1997 en bleek van het proza van Roland Holst de sage Deirdre en de zonen van Usnach zo populair gebleven dat een zeventiende (1993) en achttiende druk (1995) uitverkocht raakten.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
A. Roland Holst, Verzen. Bussum 1911, C.A.J. van Dishoeck, GB. (3e, herziene druk: 1929) |
A. Roland Holst, De belijdenis van de stilte. Bussum 1913, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
William Shakespeare, Koning Lear. Treurspel in vijf bedrijven. Vertaald door A. Roland Holst. Amsterdam 1914, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Wereldbibliotheek nr. 272, T. (vert.) |
A. Roland Holst, Voorbij de wegen. Bussum 1920, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
A. Roland Holst, Deirdre en de zonen van Usnach. Arnhem 1920, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, Palladium, V. (11e [= 12e] druk: Amsterdam 1977, Bert Bakker; 17e druk, met een nawoord door Jan van der Vegt: Baarn 1993, de Prom) |
A. Roland Holst, De afspraak. Maastricht 1925, Trajectum ad Mosam (A.A.M. Stols), V. (2e druk: Bussum 1926, C.A.J. van Dishoeck) |
A. Roland Holst, De wilde kim. Bussum 1925, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
A. Roland Holst, Over den dichter Leopold. Maastricht 1926, Leiter-Nypels, E. (2e druk: Maastricht-Brussel 1935, A.A.M. Stols, Kaleidoscoop nr. 15; facsimile-herdruk: 's-Gravenhage 1980, Bzztôh, Forum Haganum) |
A. Roland Holst, Ex tenebris mundi. Haarlem 1926, Joh. Enschedé en Zonen, Bl/G. (keus uit Voorbij de wegen en De wilde kim) |
A. Roland Holst, Shelley (Een afscheid). Brussel 1928, A.A.M. Stols, E. |
A. Roland Holst, Het Elysisch verlangen. Een beschouwing gevolgd door een Iersche sage De zeetocht van Bran, zoon van Febal. Maastricht 1928, The Halcyon Press, E/G. (vert.) |
William Shakespeare, Richard III. Treurspel. Vertaald door A. Roland Holst. Brussel-Maastricht 1929, A.A.M. Stols, T. (vert.) (3e druk: Amsterdam 1955, Wereldbibliotheek, Wereld-boog nr. 61) |
A. Roland Holst, Disjecta membra. Gistoux 1929, E. du Perron, GB. (samengesteld door E. du Perron uit nog niet gebundelde en deels ongepubliceerde gedichten en door hem uitgegeven in een oplage van vijf exemplaren) |
A. Roland Holst, Tusschen vuur en maan. Met zes houtsneden van J. Buckland Wright. Maastricht 1932, A.A.M. Stols, ‘Vijfde Nederlandsche uitgave van De Halcyon Pers’, VB. (2e druk als gewone handelseditie: 1933) |
A. Roland Holst, De pooltocht der verbeelding. Maastricht 1936, A.A.M. Stols, De Onvindbaren deel 2, E. |
A. Roland Holst, Voorteekens. Maastricht 1936, A.A.M. Stols, ‘Zesde Nederlandsche uitgave der Halcyon Pers’, EB. (2e druk als gewone handelseditie: 1938) |
| |
| |
A. Roland Holst, Een winter aan zee. Maastricht 1937, A.A.M. Stols, ‘Zevende Nederlandsche uitgave van De Halcyon Pers’, GB. (2e druk als gewone handelseditie: 1937; 9e druk: Den Haag 1961, Bert Bakker-Daamen, Ooievaar nr. 127, voor het eerst voorzien van de tekst ‘Rekenschap voor Een winter aan zee’ door A. Roland Holst; 10e druk: Utrecht 1963, Stichting De Roos, met vier etsen door Jeanne Bieruma Oosting en een voor deze editie geschreven nawoord door A. Roland Holst) |
A. Roland Holst, Uit zelfbehoud. Maastricht 1938, A.A.M. Stols, ‘Achtste Nederlandsche druk van de Halcyon Pers’, EB. (2e druk als gewone handelseditie: 1938) |
A. Roland Holst, Voor West-Europa. Bergen N.H. 1939, Eigen beheer, G. (2e druk: Bussum 1943, A.M.E. van der Hoeck [= C.A.J. van Dishoeck]) |
A. Roland Holst, In memoriam Charles Edgar du Perron et Menno ter Braak. Obierunt idibus v mcmxl. [Bergen N.H. 1940, Eigen beheer], G. (2e druk: [Rijswijk Z.H. 1940, A.A.M. Stols]; 4e druk, aangeduid als Tweede uitgave: [Rotterdam] 1942, [C. van der Veen en J. Frenkel], met een anonieme inleiding ‘Aan de nagedachtenis van Charles Edgar du Perron en Menno ter Braak’; 5e druk: [Amsterdam 1944, De Bezige Bij], Quousque Tandem deel 2) |
A. Roland Holst, Onderweg. Maastricht 1940, A.A.M. Stols, ‘De twaalfde Nederlandsche druk van De Halcyon Pers’, GB. (2e druk als gewone handelseditie: Rijswijk Z.H. 1940; 4e, herziene druk: 's-Gravenhage 1947) |
William Butler Yeats, De gravin Catelene. Vertaald door A. Roland Holst, 's-Gravenhage 1941, A.A.M. Stols, T. (vert.) |
A. Roland Holst, Weer een dag. Met een tekening door Gisèle van Waterschoot van der Gracht. 's-Gravenhage 1942, A.A.M. Stols, Orpheus nr. 12, G. |
A. Roland Holst, De eenhoorn. Met een houtgravure door Dirk van Gelder. Breda 1944, C.J. Asselbergs, ‘De eersteling van de Eenhoorn-pers’ (rijmprent), G. |
A. Roland Holst, Helena's inkeer. Een fragment. [Amsterdam] 1944, [A.A. Balkema], 5 Ponden Pers, G. (5e druk: 's-Gravenhage 1945, A.A.M. Stols) |
William Butler Yeats, Selected Poems. Selected from the Collected Poems of William Butler Yeats. [Keuze door A. Roland Holst]. Amsterdam 1939 [= 1944], A.A. Balkema, GB/Bl. |
A. Roland Holst, Een winterdageraad. [Amsterdam] 1945, De Bezige Bij, G. |
A. Roland Holst, Eigen achtergronden. Inleiding tot een voordracht uit eigen werk. Gevolgd door De dichter, de persoonlijkheid en het karakter. [Amsterdam 1945], De Bezige Bij, Quousque Tandem deel 5, EB. |
A. Roland Holst, De dichter, de persoonlijkheid en het karakter. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, E. (eerder opgenomen in de bundel Uit zelfbehoud) |
| |
| |
A. Roland Holst, In memoriam Herman Gorter. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, E. |
A. Roland Holst, Sirenische kunst. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, E. (eerder opgenomen in de bundel Uit zelfbehoud) |
A. Roland Holst, De twee planeten. Kaapstad-Amsterdam 1947, A.A. Balkema, E. |
A. Roland Holst, Tegen de wereld. 's-Gravenhage 1947, A.A.M. Stols, GB. (Een deel van de gedichten in deze bundel was onder de titel ‘Enkele tijdgedichten’ opgenomen in de eerste tot en met derde druk van de bundel Onderweg.) |
A. Roland Holst, In ballingschap. Amsterdam 1948, De Groene Amsterdammer, G. |
A. Roland Holst, Van erts tot arend. Amsterdam 1946 [= 1948], W.L. Salm, Achtste Kentaurdruk, E. |
A. Roland Holst, Verzamelde werken I, Verzamelde gedichten deel I. Bussum/'s-Gravenhage 1948, C.A.J. van Dishoeck/A.A.M. Stols, GB. |
A. Roland Holst, Verzamelde werken II, Verzamelde gedichten deel II. Bussum/'s-Gravenhage 1948, C.A.J. van Dishoeck/ A.A.M. Stols, GB. |
A. Roland Holst, Verzamelde werken III, Verzameld proza deel I. Bussum/'s-Gravenhage 1948, C.A.J. van Dishoeck/A.A.M. Stols, VB/EB. |
A. Roland Holst, Verzamelde werken IV, Verzameld proza deel II. Bussum/'s-Gravenhage 1948, C.A.J. van Dishoeck/A.A.M. Stols, EB. |
A. Roland Holst en S. Vestdijk, Swordplay-wordplay. Kwatrijnen overweer. 's-Graveland 1950, De Driehoek, Podium-reeks, GB. (2e druk: 's-Gravenhage-Rotterdam 1971, Nijgh & Van Ditmar) |
A. Roland Holst, De dood van Cuchulainn van Murhevna. Met illustraties door Erik Thorn Leeson. Utrecht 1951, Stichting De Roos, V. (2e druk: Amsterdam 1954, De Bezige Bij, Robijnenboekjes nr. 1) |
A. Roland Holst, Woest en moe. In- en uitvallen naar aanleiding van een oude versregel. 's-Gravenhage 1951, A.A.M. Stols, E. |
William Butler Yeats, Verzen. In vertaling van A. Roland Holst. Amsterdam 1955, Stichting De Beuk, deel 4 van de tweede serie A, GB, (vert.) |
A. Roland Holst, In ballingschap. Keuze uit eigen werk. Den Haag/Antwerpen 1955, Daamen/De Sikkel, Ooievaar nr. 16, B. (5e druk, aangevuld met een keuze uit het na 1966 verschenen werk door Thérèse Cornips: Amsterdam 1977, Bert Bakker, Bert Bakker Bloemlezing) |
A. Roland Holst, Bezielde dorpen. Met twee tekeningen door Edgar Fernhout. Den Haag/Antwerpen 1957, Bert Bakker-Daamen/De Sikkel, E. |
A. Roland Holst, In gevaar. Parijs/Den Haag 1958, A.A.M. Stols/Bert Bakker-Daamen, De Halcyon Pers, GB. (2e druk als gewone handelseditie: 1958) |
A. Roland Holst, Een belangrijke gebeurtenis (1913). Ingeleid door G.H. 's-Gravesande. Overdruk uit De Gids, jrg. 121, nr. 5/6, mei-juni 1958, V. |
| |
| |
William Butler Yeats, Enkele gedichten gevolgd door De gravin Catelene. In de vertaling van A. Roland Holst. 's-Gravenhage 1958, L.J.C. Boucher, Het Nieuwe Voorhout nr. 9, GB/T. (vert.) |
A. Roland Holst, Het experiment. 's-Gravenhage 1960, Bert Bakker, E. |
A. Roland Holst, Omtrent de grens. Met een portrettekening door Willem Schrofer. Den Haag 1960, Bert Bakker-Daamen, GB. |
A. Roland Holst, Onder koude wolken. Den Haag 1962, Bert Bakker-Daamen, GB. |
A. Roland Holst, Onderhuids. Met een verantwoording door A. Roland Holst. Den Haag 1963, Bert Bakker-Daamen, Bl/GB. |
A. Roland Holst, Geen zorg. Twee facsimile's van het gedicht in handschrift. Bergen N.H. 1964, Stichting A. Roland Holst Fonds, G. |
A. Roland Holst, Aan Prinses Beatrix. Met vier illustraties door Hans Buys. Bussum 1966, Van Dishoeck/Holkema & Warendorf, GB. |
A. Roland Holst, Uitersten. Den Haag 1967, Bert Bakker-Daamen, GB. |
A. Roland Holst, Kort. Met een inleiding door S. Carmiggelt. 's-Gravenhage 1967, L.J.C. Boucher, Aforismen. |
A. Roland Holst, Vuur in sneeuw. Den Haag 1968, Bert Bakker-Daamen, GB. |
A. Roland Holst, De kamer die de kamer van mijn leven was. Met een inleiding door A. Roland Holst en een kenschets door Martinus Nijhoff. Den Haag 1969, Bert Bakker, Top-Punten, G. |
A. Roland Holst, Met losse teugel. Verspreide gedichten. Den Haag 1970, Bert Bakker-Daamen, GB. |
A. Roland Holst, Verzamelde gedichten. Met een verantwoording door A.F. Ruitenberg-de Wit. Den Haag/Bussum 1971, Bert Bakker/C.A.J. van Dishoeck, GB. |
A. Roland Holst, Het verbeurde lot. Zandvoort 1972, Eliance Pers, V. |
A. Roland Holst, Over Arthur van Schendel. Haarlem 1974, Carlina Pers, E. |
A. Roland Holst, In den verleden tijd. Amsterdam 1975, Boelen, EB. |
A. Roland Holst, Uit een oud dorp. Bijeengebracht en ingeleid door Alfred Kossmann. Amsterdam 1976, Em. Querido, Kort en Goed, Bl. |
A. Roland Holst, Voorlopig. Amsterdam 1976, G.A. van Oorschot, GB. |
A. Roland Holst, Vijf gedichten. Met illustraties door Wim Koster. Spierdijk 1976, Stolphoevepers, GB. |
A. Roland Holst, Brieven aan Marius Brinkgreve 1908-1914. Met een inleiding en aantekeningen bezorgd door Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, Privé-Domein nr. 58, Br. |
A. Roland Holst, Ik herinner mij. Radiogesprekken met S. Carmiggelt. Bezorgd door Dirk Kroon. 's-Gravenhage 1981, Bzztôh, Autobiografie. |
| |
| |
A. Roland Holst, Ter gelegenheid van. Een bundel gerichte kwatrijnen. Keuze door J.H.W. Veenstra. Haarlem 1981, Carlina Pers, Bl. |
A. Roland Holst, Verzameld werk. Poëzie I en II. Samengesteld en verzorgd door W.J. van den Akker, L.H. Mosheuvel en A.L. Sötemann. Amsterdam 1981, G.A. van Oorschot, GB. |
Charles Vergeer, Brieven van A. Roland Holst I, II en III. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 89, oktober 1981, pp. 77-80; Bzzlletin, jrg. 10, nr. 91, december 1981, pp. 81-85; Bzzlletin, jrg. 10, nr. 94, maart 1982, pp. 95-99. Br. (brieven van A. Roland Holst aan Arthur en Annie van Schendel, met een toelichting door Charles Vergeer) |
W.B. Yeats, Geef nooit het hele hart. Vertaald door A. Roland Holst en J. Eijkelboom. Vianen 1982, Kwadraat, GB. (vert.) |
A. Roland Holst, De ploeger. 's-Gravenhage 1982, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Facsimile nr. 4, G. (facsimile-uitgave van het gedicht in handschrift, met een toelichting) |
A. Roland Holst, Verzameld werk. Proza I en II. Samengesteld door W.J. van den Akker, L.H. Mosheuvel en A.L. Sötemann. Amsterdam 1983, G.A. van Oorschot, VB/EB. |
A. Roland Holst, A Poet in Wartime. An unpublished diary fragment of A. Roland Holst. Gepubliceerd met een toelichting en noten door Paul Vincent. In: Dutch Crossing, nr. 23, augustus 1984, pp. 10-31, D. |
A. Roland Holst, Hij bestond op zichzelf. A. Roland Holst over Arthur van Schendel. Oosterhesselen 1986, Agri Montis Pers, E. |
A. Roland Holst, Alleen met de zee. Een keuze uit de gedichten door Kees Fens. Met een nawoord door de samensteller. Amsterdam 1988, G.A. van Oorschot, Bl. |
A. Roland Holst, Briefwisseling met R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-van der Schalk. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door Erik Menkveld en Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, Privé-domein nr. 153, Br. |
A. Roland Holst, Hij was een man aan wonderen gewoon. Een herinnering aan Herman Gorter. Oosterhesselen 1991, De Klencke Pers, Kwartelreeks 10, E. |
A. Roland Holst, Anders dan aan Du Perron. Meppel 1994, Bekker & Veltman, Br. |
Aan Zus van Jany. Brieven en gedichten van Adriaan Roland Holst aan Sara Blom 1908-1910. Met een Woord vooraf van Anna Ottevanger. Hilversum 1997, eigen beheer, Br. |
A. Roland Holst, Een winter aan zee. Gevolgd door ‘Rekenschap voor Een winter aan zee’ en een ‘Nawoord’. Bezorgd en van een verantwoording voorzien door Jan van der Vegt. Baarn 1997, de Prom, GB. (15e druk waarin voor het eerst beide toelichtingen door A. Roland Holst zijn opgenomen) |
Tussen twee generaties. Briefwisseling A. Roland Holst en H. Marsman (1922-1940).
|
| |
| |
Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Den Haag 1999, Letterkundig Museum, Achter het Boek 34, Br. |
A. Roland Holst, Trouw in ontrouw. Een keuze uit de liefdesgedichten. Gekozen, bezorgd en van een nawoord voorzien door Jan van der Vegt. Baarn 2000, de Prom, Bl. |
A. Roland Holst, Briefje. Meppel 2000, Bekker & Veltman, Br. |
A. Roland Holst, Gedichten 1911-1976. Samengesteld, bezorgd en van een verantwoording voorzien door Jan van der Vegt. Amsterdam/Antwerpen 2004, Meulenhoff/Manteau, GB. (Verzameleditie met alle bundels oorspronkelijke en vertaalde poëzie) |
A. Roland Holst, Sinterklaasrijmen van A. Roland Holst. Samengesteld en uitgeleid door Jan van der Vegt. Bergen 2004, Stichting A. Roland Holst Fonds, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Willem Kloos, A. Roland Holst. In: Willem Kloos, Nieuwere literatuurgeschiedenis. Deel 2. Amsterdam 1914, pp. 81-92. (over Verzen) |
Albert Verwey, A. Roland Holst: Verzen. In: Albert Verwey, Proza. Deel IV, Amsterdam 1921, pp. 23-36. |
A. Wapenaar, De dichter A. Roland Holst. In: Opwaartsche Wegen, jrg. 9, 1931/1932, pp. 8-23. |
Anton van Duinkerken, A. Roland Holst. In: Anton van Duinkerken, Twintig tijdgenoten. Schiedam [1934], pp. 81-88, (over Tusschen vuur en maan) |
J.A. Rispens, A. Roland Holst. In: J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de Nederlandse letterkunde na 1880. Kampen [1938], pp. 265-273. (algemeen, ook over levensbeschouwelijke aspecten) |
Anton van Duinkerken, Ascese der schoonheid. Een commentaar op de poëzie van A. Roland Holst. Amsterdam 1941. (essay over het hele oeuvre) |
Anthonie Donker, Aantekeningen bij gedichten van A. Roland Holst. In: Anthonie Donker, De vrijheid van de dichter en de dichterlijke vrijheid. Een critiek op de moderne poëzie. Arnhem 1946, pp. 33-36 en 41-43. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Over A. Roland Holst. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Lezende onder de lamp. Enschede 1947, pp. 147-176. |
A. de Roover, Adriaan Roland Holst. In: A. de Roover, De doodsgedachte in de moderne Noordnederlandse poëzie. Antwerpen 1947, pp. 22-29. |
G.H. 's-Gravesande, Over A. Roland Holst. Bij de uitgave van zijn Verzamelde werken. Bussum/'s-Gravenhage 1948. |
Over den dichter A. Roland Holst. Amsterdam [1948], waarin:
- | Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Een kleine ruiker voor A. Roland Holst. Van zijn oude tante, pp. 5-15. |
- | M. Nijhoff, A. Roland Holst en Nederland, pp. 16-32. |
- | Jan Engelman, De eenvoudige afspraak, pp. 33-41. |
- | Jo de Wit, Het laatste goud, pp. 42-53. |
- | Victor E. van Vriesland, Het verhalend proza van A. Roland Holst, pp. 54-73. |
- | M. Vasalis, De dichter van de woeste laaglanden, pp. 74-78. |
- | A. Bornkamp, Bibliografie van A. Roland Holst, pp. 79-83. |
|
C.J. Kelk, A. Roland Holst. In: C.J. Kelk, De Nederlandse poëzie van haar oorsprong tot heden. Deel 2, Sinds 1880. Amsterdam 1948, pp. 204-210. |
G. Sötemann, Twee prozageschriften van A. Roland Holst. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 3, 1949, pp. 114-119. (over Van erts tot arend en De twee planeten) |
K. van de Woestijne, ‘Verzen’ en ‘De belijdenis van de stilte’. In: K. van de Woestijne, Verzameld werk. Deel V. Brussel 1949, pp. 163-178. |
F.W. van Heerikhuizen, ‘Trouw, bezonken uit zoo lange ontrouw’. In: Libertinage, jrg. 3, nr. 2, maart-april 1950, pp. 81-108. (algemene kritische beschouwing) |
Anthonie Donker, Erkende, maar onbegrepen grootheid. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 8, 1950, pp. 350-353. (over Verzamelde werken) |
J. Greshoff, Dichters in een hun onwaardig duel. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-9-1950. (over Swordplay-wordplay) |
D.A.M. Binnendijk, ‘Van een kind’. In: D.A.M. Binnendijk, Tekst en uitleg bij tweeëntwintig gedichten. Amsterdam 1950, pp. 139-147. |
J.A. Rispens, Kristal tegen kruis. In: J.A. Rispens, De geest over de wateren. Kampen 1950, pp. 13-25. (over levensbeschouwelijke aspecten) |
G. Sötemann, A. Roland Holst en de mythe van Ierland. Amsterdam 1950. |
| |
| |
Menno ter Braak, Uit de voortijd. In: Memo ter Braak, Verzameld werk. Deel VI. Amsterdam 1950, pp. 489-494. (over Een winter aan zee) |
Menno ter Braak, De tweede wereld. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel VII. Amsterdam 1951, pp. 20-25. (over Uit zelfbehoud) |
D.A.M. Binnendijk, Randschrift. Verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam 1951, pp. 57-64, 177-179 en 190-195. (over Een winter aan zee, Onderweg, Een winterdageraad en Helena's inkeer) |
R. Blijstra, Een dichter denkt. In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 3, 1952, pp. 101-106. (over Woest en moe) |
Garmt Stuiveling, Balling en boetgezant. A. Roland Holst: Verzamelde gedichten I en II. In: Garmt Stuiveling, Triptiek. Amsterdam 1952, pp. 38-45. |
A. Marja, Dankbaarheid voor een strofe. In: A. Marja, Buiten het boekje. Amsterdam 1954, pp. 16-20. (over het gedicht ‘Het ergste’) |
E. du Perron, Cahiers van een lezer over Voorbij de wegen en Deirdre en de zonen van Usnach. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel II. Amsterdam 1955, pp. 91-95. |
Louis Hoyack, A. Roland Holst als denker. In: Maatstaf, jrg. 4, nr. 11, februari 1957, pp. 774-789. |
A. Ruitenberg-de Wit, Over het werk van A. Roland Holst. In: Maatstaf, jrg. 5, nr. 5, augustus 1957, pp. 391-393. (over het occulte in het werk van Roland Holst) |
W.Gs. Hellinga & G.H. 's-Gravesande, Zwaar weer op til. In: Maatstaf, jrg. 6, nr. 1, april 1958, pp. 2-12. (inleiding en commentaar bij een korte briefwisseling tussen Roland Holst en Lodewijk van Deyssel in 1939) |
Maatstaf, jrg. 6, nr. 2/3, mei juni 1958. Speciaal nummer ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Roland Holst, waarin onder meer:
- | Vijfentwintig brieven aan A. Roland Holst van K.J.L. Alberdink Thijm, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Joannes Reddingius en anderen. |
- | Stemmen van ver en nabij, door Annie Salomons, M. van Domselaer-Middelkoop, H.E. van Gelder, J.C. Bloem, Matthijs Vermeulen, J. Greshoff, J.W.F. Werumeus Buning, Evert Straat, S. Vestdijk, J. Engelman, J. den Haan, Paul Rodenko. |
- | W.Gs. Hellinga, inleiding bij ‘Rekenschap voor Een winter aan zee’, pp. 233-239. |
- | Receptie, met herinneringen van Anthonie Donker, A.F. Kamp, Fanny Kelk, W.L.M.E. van Leeuwen, Jeanne van Schaik-Willing en Claudine Witsen Elias. (Een identiek nummer werd gepubliceerd door De Gids, jrg. 121, nr. 5/6, mei-juni 1958, pp. 291-474) |
|
Louis Fessard, Les légendes irlandaises de A. Roland Holst. In: Études Germaniques, jrg. 13, 1958, pp. 114-122. |
Piet Penning de Vries S.J., Analogie van een ondergang. Het levensontwerp van A. Roland Holst. In: Roeping, jrg. 34, 1958, pp. 112-125. |
C.J.E. Dinaux, A. Roland Holst. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Deel I. 's-Gravenhage [1958], pp. 57-64. |
E. du Perron, A. Roland Holst: Een winter aan zee. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel VI. Amsterdam 1958, pp. 239-245. |
Victor E. van Vriesland, Dichter en kristalkijker. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Deel I. Amsterdam 1958, pp. 605-629. (onder meer over Een winter aan zee) |
Anton van Duinkerken, A. Roland Holst: Vision and Rhetoric. In: Delta, nr. 2, 1959, pp. 21-25. |
H. Bossaert, Heimwee naar Hellas. De Griekse wereld in het werk van A. Roland Holst. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 12, 1958/1959, pp. 327-334. |
H. Marsman, A. Roland Holst. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 1960, pp. 423-428. (over De afspraak en Het Elysisch
|
| |
| |
verlangen) |
M. Rutten, A. Roland Holst en de zang der sirenen. In: M. Rutten, Van Kloos tot Claus. Hasselt 1960, pp. 93-102. (over Verzamelde werken) |
S. Vestdijk, Nestoriaanse overpeinzingen. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. Opstellen over poëzie. Den Haag 1960, pp. 9-17. (over Roland Holst en Yeats) |
Piet Calis, Nieuwste poëzie van A. Roland Holst. Het gezicht als verhoor. In: De Gids, jrg. 124, dl. II, 1961, pp. 36-42. (over Omtrent de grens) |
Gerard Bruning, A. Roland Holst. In: Gerard Bruning, Verontrust geweten. [Brugge 1961], pp. 130-137. (over De wilde kim) |
P.N. van Eyck, Verzameld werk. Deel 4. Amsterdam 1961, waarin: |
P.N. van Eyck, De Gids en onze dichterlijke beweging, pp. 483-495. |
P.N. van Eyck, J.H. Leopold, naar aanleiding van A. Roland Holst: Over den dichter Leopold, pp. 526-586. |
S. Vestdijk, De zeven facetten van A. Roland Holst. In: S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij. Persoonlijke herinneringen. Den Haag 1961, pp. 129-142. |
P.N. van Eyck, Over A. Roland Holst. In: P.N. van Eyck, Verzameld werk. Deel 5, Amsterdam 1962, pp. 7-64 (kritisch overzichtsartikel uit 1927) en 417-420. (over Verzen, 3e druk) |
N. Wijngaards, ‘The Shadowy Waters’ van W.B. Yeats en A. Roland Holst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 6, nr. 3, 1962/1963, pp. 197-209. |
C. Ouboter, De centrale plaats van de dichter A. Roland Holst. In: Ontmoeting, jrg. 16, nr. 8/9, 1962/1963, pp. 270-276. |
Maatstaf, jrg. 11, nr. 2, mei 1963. A. Roland Holst 75 jaar. Daarin onder meer:
- | Jan Engelman, Loodgieters, eenzaamheid en wedergeboorte, pp. 91-100. |
- | Alfred Swan, Roland Holst te Oxford, pp. 101-109. |
- | S. Carmiggelt, De vertelclub, pp. 110-118. |
- | Jan Engelman, De dichter en zijn generaals, pp. 119-127. |
|
Anthonie Donker, Bij enkele bundels van A. Roland Holst. In: De Nieuwe Stem, jrg. 18, 1963, pp. 773-776. (over Onder koude wolken) |
A. Marja, Haast met schaamte: A. Roland Holst. In: A. Marja, Poëzieproeven. Den Haag 1963, pp. 23-26. (over In ballingschap) |
H.A. Gomperts, Roland Holst. In: H.A. Gomperts, De geheime tuin. Amsterdam 1963, pp. 98-103. |
Freddy Sörensen, Een vergelijking: Adriaan Roland Holst en William Buder Yeats. In: Ruimten, jrg. 3, nr. 12, 1964, pp. 23-28. |
Willem Brandt, [Over Omtrent de grens]. In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam [1964], pp. 20-24. |
Piet Calis, A. Roland Holst 1888-. In: Piet Calis. Daling van temperatuur. 12 Nederlandse dichters 1890/1960. Den Haag 1964, pp. 41-50. |
W.L.M.E. van Leeuwen, A. Roland Holst. De noodlottig uitverkorene. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nederlandse auteurs van 5 generaties. Zeist/Antwerpen 1964, pp. 88-101. |
H.A. Wage, De mythe en het symbolisme. In: B.A. van Groningen e.a., De mythe en de literatuur. Den Haag 1964, pp. 71-93. (onder meer over Roland Holst en Yeats) |
S. Vestdijk, Troje in het kristal. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. 3e druk. Den Haag 1966, pp. 46-49. (over Een winter aan zee) |
S. Vestdijk, Paradoxaal zelfbehoud. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. 3e druk. Den Haag 1966, pp. 181-185. (over Uit zelfbehoud) |
K.L. Poll, De grootspraak van A. Roland Holst. In: Algemeen Handelsblad, 17-6-1967. (over Uitersten) |
J. Greshoff, Afscheid van Europa. 's-Gravenhage/Rotterdam 1969, pp. 102-116. (persoonlijke herinneringen) |
Dirk Coster, Inleiding tot de nieuwe Neder- |
| |
| |
landse dichtkunst. In: Dirk Coster, Verzamelde werken. Deel X. Leiden 1970, pp. 39-42. |
Margaretha H. Schenkeveld, Een begin van rekenschap. De structuur van de bundel ‘Een winter aan zee’ en zijn voorlopige plaats in het werk van A. Roland Holst. Inaugurale rede. Assen 1970. |
H. Bossaert, A. Roland Holst: de verbondenheid met seizoenen en elementen. In: Spieghel historiael van de Bond van Gentse Germanisten, jrg. 13, nr. 1-4, 1971, pp. 33-52. |
Willem Brandt, Het grote dichterschap van A. Roland Holst. In: De Telegraaf, 14-5-1971. (over Verzamelde gedichten) |
Gabriël Smit, Verzamelde gedichten van A. Roland Holst in dundruk-editie. In: de Volkskrant, 15-5-1971. |
Johan Phaff, Adriaan Roland Holst: Verzamelde gedichten. Een leven lang luisteren naar de winden uit de voortijd. In: Vrij Nederland, 12-6-1971. |
Pierre H. Dubois, Monnik in een geheim klooster. In: Het Vaderland, 3-7-1971. (over Verzamelde gedichten) |
Jan Elemans, Adriaan Roland Holst. 2e, herziene druk. [Brugge] 1971. (monografie) |
Jules Goffard, Het Elysisch verlangen bij A. Roland Holst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 14, nr. 1, 1972, pp. 17-42. |
A.F. Ruitenberg-de Wit, Mystiek en symboliek in het werk van A. Roland Holst. In: Maatstaf, jrg. 19, nr. 10, februari 1972, pp. 628-650. |
Dick Hillenius, A. Roland Holst: Uitersten. In: Dick Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 54-46. |
H. Bossaert, De Keltische en mythologische facetten in het werk van A. Roland Holst. In: De Vlaamse Gids, jrg. 56, nr. 6, juni 1972, pp. 7-12. |
H. Bossaert, A. Roland Holst, W.B. Yeats en de kunstidealen van het Franse symbolisme. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 26, nr. 2, februari 1973, pp. 155-176. |
H. Bossaert, De twee werelden in het werk van A. Roland Holst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 15, nr. 2, 1973, pp. 112-129. |
H. Bossaert, Het werk van A. Roland Holst. Een triomf van geestelijke eenheid. In: Spieghel historiael van de Bond van Gentse Germanisten, jrg. 15, nr. 1-4, 1973, pp. 27-45. |
H. Bossaert, De symboliek van het water en de zee in het werk van A. Roland Holst. In: Studia Germanica Gandensia, jrg. 14, 1973, pp. 65-94. |
Maatstaf, jrg. 21, nr. 12, april 1973. A. Roland Holst 1888-1973. Daarin onder meer:
- | Harry G.M. Prick, Twee bezielden: A. Roland Holst en Lodewijk van Deyssel, pp. 785-814. |
- | H. van den Bergh, Roland Holst als super-symbolist, pp. 816-827. |
- | Jaap Harten, A. Roland Holst, tussen vuur en maan verschrikkelijk herkenbaar, pp. 828-831. |
- | A.F. Ruitenberg-de Wit, Kanttekeningen bij het werk van A. Roland Holst, pp. 840-854. |
- | A.F. Kamp, Dorp en dichter, pp. 868-882. |
- | L.J. de Ruiter, Woorden, gesproken tot Roland Holst in 1968, pp. 883-885. |
- | K. Verwey, Voor Jani Holst's vijfentachtigste verjaardag, pp. 886-887. |
- | C.J. Kelk, Vriendschap van Roland Holst, pp. 888-891. |
- | Bertus Aafjes, De dichter A. Roland Holst, pp. 892-893. |
- | Gerben Hellinga, Een paar herinneringen, pp. 894-896. |
|
Indachtig vijfentachtig. Bij de verjaardag van A. Roland Holst. Bergen N.H., 23 mei 1973, [zonder paginanummering]. Daarin:
- | L.J. de Ruiter, Ter inleiding, (over het A. Roland Holst-Fonds) |
- | A.F. Kamp, De beginjaren, (idem) |
- | F.C. Terborgh, Het creatieve. |
|
J.H.W. Veenstra, Bij Jany over de vloer. Een
|
| |
| |
memento voor A. Roland Holst. In: Tirade, jrg. 17, nr. 187, mei 1973, pp. 268-277. |
De Vlaamse Gids, jrg. 57, nr. 10, oktober 1973. Adriaan Roland Holst 85. Daarin onder meer:
- | Willem M. Roggeman, Op bezoek te Bergen, pp. 4-5. |
- | R.A. Cornets de Groot, Schrikbewind of bevrijding?, pp. 8-10. |
- | Jef Barthels, De zelfherhalende dichter, pp. 11-18. |
- | Jules Goffard, Adriaan Roland Holst en Oswald Spengler, pp. 19-31. |
- | Jan van der Vegt, Twee Ierse sagen bij A. Roland Holst, pp. 32-44. |
|
J. van der Elst, ‘Witte vogels’ in die poësie van A. Roland Holst. In: Standpunte, jrg. 27, nr. 7, oktober 1973, pp. 42-48. |
Geerten Gossaert, ‘Verzen’ door A. Roland Holst. In: Geerten Gossaert, Verzamelde werken. Deel I: Literatuur. Baarn 1973, pp. 256-260. |
C.J.E. Dinaux, A. Roland Holst. In: C.J.E. Dinaux, Herzien bestek. Amsterdam [1974], pp. 10-18. |
Jan van der Vegt, De brekende spiegel. Ontwikkeling, samenhang en achtergronden bij A. Roland Holst. 's-Gravenhage 1974. |
H. Bossaert, Uit de symbolenwereld van A. Roland Holst: de spiegel, het kristal en het licht. In: Spieghel Historiael van de Bond van Gentse Germanisten, jrg. 17, nr. ¾, 1975, pp. 88-102. |
Carel Peeters, Het absolutisme van A. Roland Holst. Een beschouwing naar aanleiding van summiere herinneringen. In: Vrij Nederland, 5-7-1975. (over In den verleden tijd) |
Jacob Groot, Uren met A. Roland Holst. In: Martin Schouten e.a., Schrijversportretten. Amsterdam-Brussel 1975, pp. 132-144. |
Pierre H. Dubois, Toon van altijd, accent van nu. In: Het Vaderland, 17-7-1976. (over Voorlopig) |
Peter van Eeten, Roland Holst: dichter van 't elysisch heimwee. In: NRC Handelsblad, 6-8-1976. (necrologie) |
J. Bernlef, In memoriam A. Roland Holst. In: Haagse Post, 14-8-1976. |
R.L.K. Fokkema, Sterke gedichten in laatste bundel van Roland Holst. In: Trouw, 14-8-1976. |
Kees Fens, Voorlopig. In: De Standaard, 20-8-1976. |
R.L.K Fokkema, De mythe en de realiteit. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 18, 28 augustus 1976, pp. 30-31. |
Jan van der Vegt, Een vrijgeleide van de dood. Bij de laatste poëzie van Adriaan Roland Holst. In: Ons Erfdeel, jrg. 19, nr. 4, september-oktober 1976, pp. 516-526. |
Alfred Kossmann, Ouderdomspoëzie van A. Roland Holst. In: De Gelderlander, 21-10-1976. (over Voorlopig) |
G. Knuvelder, A. Roland Holst. In: G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel IV. 5e, geheel herziene druk. Den Bosch 1976, pp. 463-489. |
S. Vestdijk, Dichter van het bovenzinnelijke. In: S. Vestdijk, Zuiverende kroniek. 2e druk. Amsterdam 1976, pp. 190-194. |
Literama, jrg. 12, nr. 1, mei 1977. Roland Holst-nummer, waarin onder meer:
- | Wim Ramaker in gesprek met Ivo Veenstra, Over de laatste bundel van A. Roland Holst ‘Voorlopig’, pp. 15-18. |
- | Roland Holst, ten afscheid: De mythe, pp. 19-26. |
- | Wiljan van den Akker in gesprek met L.H. Mosheuvel, Over ‘Een winter aan zee’, pp. 26-30. |
- | Roland Holst, ten afscheid: De oorlog, pp. 31-36. |
- | Roland Holst, ten afscheid: Religie, pp. 37-45. |
- | Peter Berger, A. Roland Holst en de rite der verloedering, pp. 46-47. |
|
Roland Holst, ten afscheid. Samengesteld door Wim Ramaker. Amsterdam 1977. Daarin ondermeer:
- | W.J. van den Akker, Biografische gege- |
|
| |
| |
| vens, pp. 23-42. |
- | Bibliografie van en over A. Roland Holst, pp. 61-87. |
|
Maartje Draak, De gecompliceerde bronnen van Holsts prozaverhalen. In: Maartje Draak, Schimmen van het wester-eiland. Verkenningen in de Keltische tradities van het oude Ierland. Amsterdam 1977, pp. 139-159 |
G. Rothuizen, O, hou mij vast vanuit de verte... Terugblik op A. Roland Holst. Kampen 1977. |
Ed. Hoornik, De afspraak met de Verborgene. In: Ed. Hoornik, Verzameld werk. Deel V. Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 133-141. |
J.J.A. Mooij, Over klank en betekenis in de poëzie, speciaal met betrekking tot ‘Een winter aan zee’. In: J.J.A. Mooij, Tekst en lezer. Opstellen over algemene problemen van de literatuurstudie. Amsterdam 1979, pp. 154-178. |
W.H. Stenfert Kroese, De mythe van A. Roland Holst. 2e, vermeerderde druk. Utrecht 1979. |
H. de Lange, De bijen en de leeuwerik. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 73, nr. 1, januari 1980, pp. 37-42. (over het gedicht ‘Naroep’ en ‘Het lied der dwaze bijen’ van M. Nijhoff) |
T. van Deel, Poëzie op het uiterste. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 247-251. (over Voorlopig) |
Maartje Draak, In memoriam Adrianus Roland Holst. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1976-1977. Leiden 1980, pp. 25-32. |
L.H. Mosheuvel, Een roosvenster. Aantekeningen bij ‘Een winter aan zee’ van A. Roland Holst. Groningen 1980. (wetenschappelijke studie) |
K.L. Poll, De bezwerende toon. In: K.L. Poll, Het principe van de omweg. Amsterdam 1980, pp. 156-165. |
A.L. Sötemann, Over de vorming van een literair symbool. De meeuwen van A. Roland Holst. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1977-1978. Leiden 1980, pp. 3-13. |
Hendrik de Vries, A. Roland Holst, zanger van storm en schemering. In: Hendrik de Vries, Kritiek als credo. Kritieken, essays en polemieken over poëzie. 's-Gravenhage 1980, pp. 213-219. |
H.A. Gomperts, De letterkunst. In: H.A. Gomperts, Intenties 1. Kritieken en over kritiek. Amsterdam 1981, pp. 33-43. |
H.A. Gomperts, Ontmoetingen met Ter Braak, Du Perron en Roland Holst. In: H.A. Gomperts, Intenties 2. Terug tot Simon Vestdijk en andere essays. Amsterdam 1981, pp. 221-226. |
Jacques Kruithof, Met de rug naar Europa. In: Jacques Kruithof, Vingeroefeningen. Den Haag 1981, pp. 45-55. |
Jaap Goedegebuure, De twijfel van een onheilsprofeet. In: Haagse Post, 23-1-1982. (over Verzameld werk. Poëzie) |
Robert Anker, Praalgraf voor zanger-profeet. In: Het Parool, 9-4-1982. (over Verzameld werk. Poëzie) |
R.L.K. Fokkema, De editie van de poëzie van A. Roland Holst. In: De Revisor, jrg. 9, nr. 2, april 1982, pp. 83-87. |
Hans Warren, Hoe te ontkomen aan dat westlijk rijk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-5-1982. (over Verzameld werk. Poëzie) |
Wiel Kusters, Dichter van het gelijk. In: NRC Handelsblad, 25-6-1982. (over Verzameld werk. Poëzie) |
M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel II. 2e geheel herziene en vermeerderde druk. Amsterdam 1982., Daarin: |
M. Nijhoff, Aantekeningen bij kleine gedichten, pp. 319-321. (over het gedicht ‘De verlatene’) |
M. Nijhoff, A. Roland Holst, ‘De wilde kim’, pp. 358-362. |
M. Nijhoff, A. Roland Holst, ‘Ex tenebris mundi’, pp. 498-502. |
M. Nijhoff, Vragen en antwoorden I. Naar aanleiding van A. Roland Holst, ‘Onderweg’, pp. 916-923. |
M. Nijhoff, A. Roland Holst en de postbode, pp.
|
| |
| |
1009-1014. (geschreven portret) |
Rudi Boltendal, Verzamelde poëzie van A. Roland Holst mist een gedicht. In: Leeuwarder Courant, 4-2-1983. |
Margaretha H. Schenkeveld, Naar de eenzaamheid. Een verkenning van de compositie van ‘Verzen’ door A. Roland Holst met behulp van beschikbare documenten. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse, ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar [...] aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen (1960-1982). Samengesteld door en onder redactie van de Vakgroep Nederlandse Letterkunde [...]. Utrecht 1983, pp. 81-90. |
Schrijversprentenboek A. Roland Holst. 4e, herziene en uitgebreide druk. Den Haag/Amsterdam 1983. |
Rob Schouten, Een trouwe wereldverzaker en levensgenieter. In: Trouw, 2-2-1984. (over Verzameld werk) |
Alfred Kossmann, 't Proza van A. Roland Holst: voor wie niet van z'n poëzie houdt. In: Het Vrije Volk, 3-3-1984. (over Verzameld werk. Proza) |
Frank Ligtvoet, Roland Holsts proza niet meer van deze aarde. In: de Volkskrant, 23-3-1984. |
Annie Salomons, A. Roland Holst (1888-1976). In: Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd. Amsterdam 1984, pp. 230-235. |
Margaretha H. Schenkeveld, ‘Aan Zus, van Jany’. Brieven van A. Roland Holst uit 1910. In: Literatuur, jrg. 2, nr. 3, mei-juni 1985, pp. 124-131. |
E.C. Britz, Die vabond as hoër mens. Die geskiedenis van 'n verwantskap tussen Adriaan Roland Holst en N.P. van Wyk Louw. In: Standpunte, jrg. 38, nr. 6, december 1985, pp. 37-48. |
Bert Hofman, Ik zal de halmen niet meer zien. In: Woordwerk, jrg. 3, nr. 11, december 1985. pp. 29-35. (over ‘De ploeger’) |
Bert Voeten, Notities over de oude prins. Utrecht/Bunnik 1985. (persoonlijke herinneringen) |
Hans Barendregt, Nogmaals ‘De ploeger’. In: Woordwerk, jrg. 4, nr. 14, september 1986, pp. 37-39. (met een repliek van Bert Hofman, pp. 39-41) |
Wiljan van den Akker, Een heimelijke voorkeur voor de vorm en de vent. In: Frame, jrg. 2, nr. 3, 1987, pp. 65-72. (over Roland Holst en Van Eyck) |
J.J.A. Mooij, Jubel en verschrikking. A. Roland Holst over de schoonheid. In: J.J.A. Mooij, De wereld der waarden. Essays over cultuur en samenleving. Amsterdam 1987, pp. 162-177. (onder meer over Een winter aan zee) |
Jeannette M. Hollaar, A. Roland Holst en de Experimentele Groep. In: Spektator, jrg. 17, nr. 3, januari 1988, pp. 202-210. |
Jaap Sikkens, Herinneringen aan A. Roland Holst. In: Hollands Maandblad, jrg. 30, nr. 485-486, april-mei 1988, pp. 3-11. |
Kees van 't Hof, Bij een gedicht van A. Roland Holst. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 156, mei 1988, pp. 17-22. (over ‘Een halfgod’) |
Wiel Kusters, De bewoonbare polen van de planeet. In: NRC Handelblad, 27-5-1988. (herdenkingsartikel) |
L.J. de Ruiter, Herinneringen aan A. Roland Holst. Een vriendschap. Amsterdam 1988. |
De Gids, jrg. 151, nr. 6, juni 1988. A. Roland Holst 1888-1976. Daarin onder meer:
- | Bertus Aafjes, Denkend aan de dichter Roland Holst, pp. 408-412. |
- | J.J.A. Mooij, Roland Holst en Rilke, pp. 414-417. |
- | Jan van der Vegt, Over A. Roland Holst en Hans Andreus, pp. 419-423. |
- | Wiel Kusters, Een andere Odysseus, pp. 425-426. |
- | Maartje Draak, Brieven van A. Roland Holst, pp. 428-429. |
|
Kees Fens, Dienaar van het dichterschap. In: de Volkskrant, 10-6-1988. (herdenkingsrede) |
Ton Anbeek, Slordige dichters? In: Literatuur, jrg. 5, nr. 6, november-december 1988, pp. 326-331. (over de gedichten ‘De eenhoorn’ en ‘Ars poetica’) |
C. van Dijk, De tweede schoonheid. Alexander Stols en Adriaan Roland Holst. Voorburg 1988. |
| |
| |
F. Bordewijk, Roland Holst en Van Eyck. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Amsterdam 1989, pp. 432-440. (over Verzamelde werken) |
F. Bordewijk, Van majeur naar mineur. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Amsterdam 1989, pp. 484-488. (over Swordplay-wordplay) |
Theo D'haen, De mythe A. Roland Holst. In: Literatuur, jrg. 7, nr. 4, juli-augustus 1990, pp. 194-202. (over Roland Holst en Yeats) |
Kees Fens, Intiem maar op grote afstand. In: de Volkskrant, 3-9-1990. (over Briefwisseling) |
T. van Deel,... dat je nog vele malen op den geest van de poëzie ten hemel zult varen... Het verschil in idealisme bij Henriëtte en Adriaan Roland Holst. In: Trouw, 13-9-1990. (over Briefwisseling) |
Jan Fontijn, Aards tegenover Elysisch verlangen. In: Vrij Nederland, 13-10-1990. (over Briefwisseling) |
Elsbeth Etty. Het jonge heertje uit de bourgeoisie. Briefwisseling van A. Roland Holst met oom Rik en tante Jet. In: NRC Handebblad, 14-12-1990. |
Theo D'haen, W.B. Yeats and A. Roland Holst. (S)elective affinities. In: Yeats. An Annual of Critical and Textual Studies, Volume VIII, Yeats from a Comparatist Perspective. Ann Arbor 1990, pp. 49-70. |
W.J. van den Akker, Twee dichters en een nachtegaal. Romantische versus modernistische dichters. In: Poëzie, natuur en milieu. Samengesteld door Gerdi Boor e.a. Utrecht 1990, pp. 15-35. (over Roland Holst en Nijhoff) |
Paul Rodenko, De aanwezigheid van de dichter. Bij de zeventigste verjaardag van A. Roland Holst. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 1. Amsterdam 1991, pp. 298-300. |
Paul Rodenko, Deltakroniek 14. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken. Deel 4. Amsterdam 1992, pp. 192-193. |
Robert Anker, De wilde eentonigheid van A. Roland Holst. In: Tirade, jrg. 37, nr. 345, maart-april 1993, pp. 182-186. |
W.J. van den Akker & G.J. Dorleijn, 1923: A. Roland Holst probeert de jonge generatie onder te brengen in De Gids. Moderne schrijvers op zoek naar een podium. In: Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Onder redactie van M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. Groningen 1993, pp. 460-466. |
Jan Hendrik Meter, Un ‘cugino’ di Yeats: Adriaan Roland Holst. In: Yeats oggi. Studi e ricerche. A cura di Carla de Petris. Roma 1993, pp. 59-88. |
Edith Zuiderent, ‘Ik heb er niets tegen kunst schoonheid te noemen’. Brieven van A. Roland Holst aan W.L.M.E. van Leeuwen. In: Jaarboek Letterkundig Museum 2. Den Haag 1993, pp. 123-134. |
Herman Leenderts, De voetsporen van Adriaan Roland Holst. In: Maatstaf, jrg. 42, nr. ¾, maart-april 1994, pp. 134-137. |
Sjoerd van Faassen, Adriaan Roland Holst. In: Alette Fleischer e.a., De maaltijd der vrienden. Kunstenaars in Bergen 1930-1935. Amsterdam 1994, pp. 93-103. (over Roland Holst en Charley Toorop) |
Danny Habets, Over A. Roland Holst. In: Letterlik, jrg. 9, nr. 1, september 1994, pp. 37-48. |
K. van de Woestijne, A. Roland Holst: De afspraak. In: K. van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 14. Gent 1994, pp. 532-539. |
Roselinde Supheert, Yeats in Holland. The reception of the works of W.B. Yeats in The Netherlands before World War Two. Amsterdam 1995, pp. 160-203 en passim. |
Fried Pijnenborg, ‘Piet Penning de Vries en Adriaan Roland Holst’. In: SJ. Bericht van de Nederlandse Jezuïeten, jrg. 26, nr. 4, 1995, pp. 108-112. (Vijf brieven van Roland Holst aan Piet Penning de Vries SJ. Met een commentaar van Fried Pijnenborg) |
H.C. ten Berge, De honkvaste reiziger. Dagboekbladen en veldnotities 1. Amsterdam 1995, pp. 104-110. |
H.C. ten Berge, Spooksonaten & Nocturnes. Doorwaakte nachten in de poëzie. In: H.C. ten Berge, Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken. Dagboekbladen en veldnotities 2. Amsterdam 1996, pp. 30-50. (over het motief van slapeloosheid in het werk van Roland Holst en andere dichters) |
| |
| |
Theo de Boer, Brooze levendheid. In: Theo de Boer, Langs de gewesten van het zijn. Spiritualiteit van de woestijn, en andere opstellen. Zoetermeer 1996, pp. 112-123. (over Roland Holst en Nijhoff) |
Arie Pos, Dichterlijk cultuurpessimisme van A. Roland Holst en Marsman. In: R. Aerts en K. van Berkel (red.), De pijn van Prometheus. Essays over cultuurkritiek en cultuurpessimisme. Groningen 1996, pp. 116-139. |
Hans Warren, Prins der dichters orakelt. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-7-1997. (over Een winter aan zee) |
Y. Né, De mythische kust bij Roland Holst. In: De Stem, 17-7-1997. (over Een winter aan zee) |
Rob Delvigne, The good, the bad and the ugly. Roland Holst, Wichman en Bloem in Utrecht. In: De Parelduiker, jrg. 4, nr. 5, 1999, pp. 49-55. (over onder meer de waardering van het werk) |
Adriaan Morriën, A. Roland Holst 80 jaar. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza. Deel 2. Amsterdam 1999, pp. 428-431. |
Jan van der Vegt, De vreemdeling in de spiegel. Het alter ego bij Hans Andreus en A. Roland Holst. Achtste Drienerwolde Lezing. Enschede 1999. |
Elsbeth Etty, ‘Hij is de apotheose der indiscretie’. Roland Holst en Marsman. In: NRC Handelsblad, 10-12-1999. (over Tussen twee generaties) |
H.C. ten Berge, Een hel van ijs. In: De Gids, jrg. 163, nr. 2, februari 2000, pp. 166-173. (over het thema angst) |
Jan van der Vegt, A. Roland Holst. Biografie. Baarn 2000. |
Roselinde Supheert, Een echte Ier. Charles Boissevain en Adriaan Roland Holst over W.B. Yeats. In: Bzzlletin, jrg. 30, nr. 276, februari 2001, pp. 65-74. |
Jan van der Vegt, A. Roland Holst, De wilde kim. Lexicon van Literaire Werken, aflevering 51, augustus 2001. |
Jan van der Vegt, Zes winters aan zee. Liefde en rekenschap bij A. Roland Holst. Over inhoud, ontstaan en compositie van de bundel ‘Een winter aan zee’. Amsterdam 2002. |
Jan van der Vegt, A. Roland Holst, Een winter aan zee. Lexicon van Literaire Werken, aflevering 57, februari 2003. |
Jan van der Vegt, Mijn tweede huid. De geschiedenis van A. Roland Holst en zijn huis. Amsterdam 2003. |
A.L. Sötemann, A. Roland Holst. In: A.L. Sötemann, Dichters die nog maar namen lijken. Amsterdam/Rekkem 2003, pp. 199-213. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Hoog herdicht. Over ‘Een winter aan zee’ van Adriaan Roland Holst. In: Ilja Leonard Pfeijffer, Het geheim van het vermoorde geneuzel. Een poëtica. Amsterdam 2003, pp. 193-196. |
Hans Gulpen, Een vergeten dichtervorst. In: De Gelderlander, 3-6-2004. (over Gedichten 1911-1976) |
Mario Molegraaf, Het draaiorgel uit Bergen aan Zee. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9-6-2004. (over Gedichten 1911-1976) |
Thomas van den Bergh, Neerwaarts. In: Elsevier, 12-6-2004. (over Gedichten 1911-1976) |
Arie van den Berg, De wolkenwerelden van weleer. Een kolossale heruitgave van de eigenzinnige A. Roland Holst. In: NRC Handelsblad, 25-6-2004. |
Rob Schouten, Eindeloos heimwee. De reuze ouderwetse Adrianus Roland Holst. In: Vrij Nederland, 26-6-2004. (over Gedichten 1911-1976) |
Rien van den Berg, ‘In het azuur een zeearend’. Adriaan Roland Holst: de vergeten prins. In: Nederlands Dagblad, 22-7-2004. (over Gedichten 1911-1976) |
Jos Joosten, De dichter achter de mens. Alle bundels van A. Roland Holst verzameld. In: De Standaard, 23-9-2004. |
Piet Gerbrandy, De steden staan op graven in den wind. Verzamelde poëzie van de prins der dichters, Adriaan Roland Holst. In: de Volkskrant, 24-9-2004. |
Remco Ekkers, Adriaan Roland Holst onder dak. In: Poëziekrant, jrg. 28, nr. 5, september-oktober 2004, pp. 17-19. (over Gedichten 1911-1976) |
99 Kritisch lit. lex.
november 2005
|
|