| |
| |
| |
Maurice Roelants
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Maurice Adolphe Roelants werd geboren in Gent op 19 december 1895 en overleed in Sint-Martens-Lennik op 25 april 1966. Hij was de jongste van twee kinderen. Vier jaar na zijn geboorte stierf zijn moeder en hij werd opgevoed door een oom en een tante. Hij groeide op in een zeer bescheiden milieu, kon ondanks zijn goede studieresultaten slechts tot zijn veertiende studeren en moest een baantje als kantoorklerk accepteren. Maar dankzij een beurs kon hij twee jaar later, van 1911 tot 1915, voor onderwijzer studeren aan de Rijksnormaalschool in Gent. Daar ontmoette hij de latere schrijvers Raymond Herreman, Karel Leroux en Achilles Mussche.
Na zijn afstuderen kwam hij in het Brusselse terecht. Eerst was hij onderwijzer in Sint-Jans-Molenbeek, maar na een zware ziekte kreeg hij het advies niet naar het onderwijs terug te keren. In 1921 werd hij ambtenaar bij het ministerie van Justitie. In datzelfde jaar trouwde hij met Madeleine van Hende, een jongere zus van de vrouw van Karel van de Woestijne. Zij kregen vier kinderen.
In 1922 werd Roelants journalist. Tot 1942 was hij Belgisch correspondent voor De Telegraaf. Na de tweede wereldoorlog werd hij redacteur van Elseviers Weekblad. Een tijdlang was hij ook hoofdredacteur van De Nieuwe Standaard en van De Spectator. In die periode was hij ook nog redactioneel organisator van de zesde uitgave van de Winkler Prins Encyclopedie (1947-1954). Zijn journalistieke werk zette hij voort tot aan zijn dood.
| |
| |
In 1953 werd hij aangesteld tot literair adviseur bij het ministerie van Openbaar Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Van 1954 tot 1963 was hij conservator van het Kasteel van Gaasbeek. Roelants was op bestuurlijk en organisatorisch vlak een zeer bedreven man. In 1916 richtte hij in Brussel de eerste literaire boekhandel en uitgeverij op. Vanuit de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen nam hij mede het initiatief tot de oprichting in 1929 van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, en van de jaarlijkse boekenbeurzen, vanaf 1932, in Antwerpen. Ook stelde hij in 1930 het eerste Het Boek in Vlaanderen samen. In 1937 organiseerde hij de Hoogdagen der Vlaamse Letteren. In 1939 werd hij voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Omdat de Vereniging er bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog om tactische redenen voor koos te blijven functioneren, stond Roelants voor de moeilijke taak een zo evenwichtig mogelijke relatie met de Duitse bezetter op te bouwen.
Van 1942 tot aan zijn dood was hij lid van de raad van beheer van het Paleis voor Schone Kunsten. Hij ijverde voor de vernederlandsing van deze toen nog haast exclusief Franstalige instelling. Hij richtte er de Toneeljeugd op en in 1948 het Kunsten Cultuurverbond. Het duurde tot kort voor zijn dood voor de raad van beheer paritair werd samengesteld. Op verzoek van Julien Kuypers, secretaris-generaal van het ministerie van Openbaar Onderwijs, zette hij in 1951 in de context van het Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord mede de eerste Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren op.
Roelants was ook stichter en secretaris van het in 1931 opgerichte Karel van de Woestijne-genootschap. Voor uitgeverij Manteau was hij lector en adviseur en mederedacteur van de verzamelde werken van Herman Teirlinck, August Vermeylen en Karel van de Woestijne.
Met Raymond Herreman, Karel Leroux en Richard Minne was hij stichter en redacteur van het tijdschrift 't Fonteintje (1921-1924). Later was hij redacteur van de vijfde jaargang (1928) van De vrije bladen en van Forum (1931-1935). Hij was medestichter en redactiesecretaris van het cultureel weekblad Vandaag (1929-1930). In 1946 werd hij medeoprichter en redacteur van het
| |
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift; in 1953 nam hij ontslag als redacteur, omdat hij zich niet kon verenigen met de geplande publicatie van Louis Paul Boons Menuet, een roman die toen door sommigen als ‘vuilschrijverij’ werd bestempeld.
In 1930 kreeg Roelants voor Komen en gaan de Staatsprijs voor Vlaams verhalend proza. Voor De lof der liefde kreeg hij in 1950 de Staatsprijs voor Vlaamse poëzie. Voor Het leven dat wij droomden ontving hij in 1932 de Prijs voor letterkunde van de Vlaamse provincies. Alles komt terecht werd in 1937 bekroond met de Vlaamse letterkundige prijs voor Brabant. In 1961 volgde Roelants Jozef Muls op als lid van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Taal- en Letterkunde.
Roelants' eerste boekpublicaties verschenen onder het pseudoniem Maurice Minne. De gedichten die hij in Forum publiceerde, signeerde hij met P. In 1945 gebruikte hij voor een vertaling van niet-literair werk de schuilnaam Jan van Opstal.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De romans en verhalen van Maurice Roelants hebben nauwelijks epische dimensie. De vertelmaterie, de stof, is heel beperkt. De personages gaan zelden tot daden over. Belangrijke gebeurtenissen worden dikwijls slechts indirect gepresenteerd, via een briefverslag of via een gesprek. Ook de intrige is telkens heel eenvoudig. De personages kunnen haast altijd worden gesitueerd in een of meer driehoeken, bepaald door liefdes- en vriendschapsverhoudingen.
Een korte samenvatting van Roelants' proza klinkt daardoor wat banaal. Komen en gaan (1927): Karel en Claudia leiden een wat verdord huwelijksbestaan; Emma, een jonge tante van Claudia, wil haar man verlaten en komt bij Karel en Claudia logeren; Karel raakt verslingerd aan Emma, maar ook de onderpastoor, die Emma wil helpen, raakt verliefd op haar; Emma gaat weer weg voor er echte brokken worden gemaakt.
Het leven dat wij droomden (1931): Maria en Irène zijn twee bevriende Gentse studentes; wanneer Irène zich verlooft met de gemeentesecretaris Richard, beseft Maria, die zich exclusief op haar toekomst als arts wil toeleggen, dat zij zelf op Richard verliefd is en zij verliest haar bezadigde evenwicht; Richard breekt de verloving af en Maria en Richard vinden elkaar. In een nevenmotief wordt beschreven hoe de ouders van Maria om haar liefde wedijveren.
Alles komt terecht (1937): de kunsthandelaar Bert is door de intriges van de zwendelaar Rapallo aan de rand van het faillissement gebracht en poogt met de hele kwestie mentaal in het reine te komen; hij doet dat op zo'n egocentrische manier, dat zijn vrouw Hélène zich in een opwelling van ressentiment in de armen van Rapallo wil gooien, maar hem uiteindelijk met een revolverschot verwondt; Berts vriend Willem, met wie Bert had gebroken omdat Willem na het financiële debacle voor Rapallo bleef werken, duikt weer op en slaagt erin het hele incident te laten sluiten; Bert vindt weer een evenwicht; zijdelings wordt ook geschetst hoe Hélène misschien wel met Willem had willen trouwen en dat die liefde mogelijk niet helemaal tot het verleden behoort.
| |
| |
De jazz-speler (1928): de meubelfabrikant Herman brengt met zijn vrouw en zijn zoontje de jaarlijkse vakantie aan zee door en wordt daar geconfronteerd met de verlokkingen van een bestaan dat niet door het keurslijf van gezin en arbeid wordt belemmerd; hij slaagt erin een evenwicht te bewaren en zijn innerlijke spanningen af te reageren door het spelen van jazz op een stel drums; zijn vrouw slaat evenwel zijn grote trommel stuk en Herman staat voor de opdracht zonder verdere compensaties zijn bescheiden burgerlijke bestaan te aanvaarden.
Altijd opnieuw (1943): Jan sterft, zijn vrouw Cornelia en zijn zoon Paul ondergaan een rouwproces dat hen sterk aan elkaar bindt; langzaamaan vinden ze elk een nieuwe, meer onafhankelijke positie; een nevenfiguur is Agnes: tussen haar en Jan is altijd een dosis liefde overeind gebleven.
De anekdotiek van Roelants' romans en verhalen is slechts een kapstok voor de psychologische en morele analyse van de gevoelens en de beweegredenen van de personages. Ook kwantitatief eist deze analyse het grootste deel van de teksten op. De personages zijn zeer introspectief ingesteld, zij onderwerpen hun innerlijk en hun reacties voortdurend aan een scherpe en zo lucide mogelijke reflectie. Zelfkennis is het grote ideaal. Ook de reacties van de anderen worden permanent geanalyseerd en geïnterpreteerd. Zelfs de gesprekken, dikwijls heel lang uitgesponnen, hebben ditzelfde doel.
De psychologie in Roelants' teksten heeft evenwel weinig van doen met de analyse van een werkelijk individu. Soms zijn de personages zelfs eerder allegorische dragers van complementaire karaktertrekken, zoals de hypochondrische Bert en de optimistische Willem in Alles komt terecht. Evenmin is het een psychologie waarin het onbewuste een rol mag spelen; de personages kunnen weliswaar tijdelijk zichzelf bedriegen, maar hun introspectieve vermogen stelt hen uiteindelijk toch in staat zichzelf volledig te doorgronden. Roelants hanteert een psychologie van het algemeen menselijke. Met een haast cartesiaanse instelling worden distincties tussen abstracta aangebracht; funderingen vindt hij in veralgemenende uitspraken over ‘de mens’, ‘het hart’, ‘de vriendschap’. Een voorbeeld uit Komen en gaan: ‘Evenmin als de liefde verdraagt de vriendschap de stille
| |
| |
slagen van de vernedering en het moet zijn, dat mijn hoogmoed overdreven gevoelig is, want ik voelde mij waarlijk beledigd.’ Maar het laatste fundament voor Roelants is een moraal, een sterk ethische levensfilosofie, met een uitgesproken normatief karakter. Zelfs al leidt dat soms tot onwaarschijnlijkheden, het lot van zijn personages, de - goede - afloop van het verhaal, het beeld dat de personages van zichzelf hebben en het ideaal dat zij moeten nastreven, dat alles wordt bepaald door een onwrikbare morele overtuiging. Centraal daarbij staan de beperking, het normale, de orde, het evenwicht. Het geluk - een bescheiden geluk - kan alleen worden gevonden in het veroveren, het behouden of het herstellen van een juiste verhouding. Mogelijkheden en verlangens moeten in evenwicht zijn of in evenwicht worden gebracht. Roelants' personages moeten verzaken - een sleutelwoord - aan een verlangen dat de orde verstoort (Karel in Komen en gaan). Zij moeten afzien van een irreëel en dus onevenwichtig idealisme (Maria in Het leven dat wij droomden). Maar het geluk van het evenwicht is kortstondig, het conflict tussen de orde en de verstoring steekt telkens weer de kop op, en de personages moeten steeds opnieuw verzaken en aanvaarden (Herman in De jazz-speler). Hoe sterk de morele dimensie de psychologie bij Roelants overheerst, manifesteert zich ook in de manier waarop de analyse snel een bekentenistoon krijgt. Roelants schrijft eerder belijdenis- dan psychologische romans.
Om dieptragische, metafysische conflicten gaat het bij Roelants niet. Het gaat om burgerlijke normen: zedelijkheid en huwelijkstrouw, als een goed huisvader met het materiële omspringen, niet overdrijven in gevoelens van verdriet, spijt, rouw.
Als de gang van het verhaal en de psychologie van de personages in Roelants' romans en verhalen naadloos en probleemloos bij het normatieve ideaal zouden aansluiten, dan zouden zijn teksten niet echt veel boeiends te bieden hebben. Interessant evenwel zijn de breuken tussen wat Roelants in zijn teksten nastreefde en wat er bij een wat tegendraadse lezing te voorschijn komt. Bij een zo zware nadruk op orde en evenwicht moet het wel moeilijk zijn de tegenpool ervan helemaal te onderdrukken. Tegenover de fixatie op het verbod staat de fascinatie voor de
| |
| |
overtreding. In veel personages van Roelants schuilt iets absoluuts en iets heel driftmatigs, dat in zo'n contrast staat met het door de auteur opgelegde ‘verzaken’, dat enige twijfel rijst over de innerlijke waarschijnlijkheid van zijn teksten. Vooral de scènes van een onverwachte en heftige, oncontroleerbare en dikwijls gewelddadige drift die sommige personages overvalt, zijn daarvoor symptomatisch. Zo zijn er de ‘mateloze driften’ van Karels vader in Komen en gaan, enigszins afgunstig breed door Karel uitgemeten. Er is de bedaagde Maria in Het leven dat wij droomden, die niet kan weerstaan aan de opwelling Irène en Richard alleen te laten, in de perverse hoop hen door het raam bij het vrijen te bespieden. En er is de ogenschijnlijk zo brave Hélène in Alles komt terecht, die haar opwelling zich aan Rapallo te geven beschrijft in termen als ‘mateloos’ en ‘monsterachtig’. Dikwijls kunnen Roelants' personages hun gefrustreerde driften slechts uiten in een compensatorische bezigheid: Bert in Alles komt terecht, die op jacht gaat of een haan slacht, passages die zeer geladen beschreven worden. De hyperbolische metaforiek is meer dan sprekend: ‘Ik stond roerloos in een storm, die van binnen kwam’ (Karel in Komen en gaan) of ‘Maria is uit de wereld getild. Als door een ontzaglijk brandglas zijn al haar vermogens op één punt geconcentreerd, - korte dolk vuur, die door ijzer kan boren’ (Het leven dat wij droomden).
Er is nog een ander scherp contrast tussen de norm en de realiteit bij Roelants. Zijn zijn romans toegeschreven naar de mogelijkheid van een bescheiden geluk in de liefde en in de vriendschap, en wordt deze mogelijkheid door allerlei wijsheidsspreuken en aforismen voortdurend beleden, toch is het nog maar de vraag of zijn personages dat geluk werkelijk in de praktijk omzetten. Daarbij gaat het niet alleen om de talrijke relaties die spaak lopen in vervreemding en misverstand. Voor wie het gedrag van Roelants' personages bekijkt los van de analytische en morele commentaar, wordt een veel fundamenteler probleem zichtbaar. Deze personages blijken niet tot werkelijke communicatie in staat, de ander blijft onkenbaar. Zij spelen allemaal poker zonder dat ooit alle kaarten op tafel komen. Het narcistische ideaal van deze personages bestaat erin zichzelf onder controle te houden, zich emotioneel niet te verraden, zich
| |
| |
steeds zeer bewust te zijn van de indruk die ze op anderen willen maken. Tegelijkertijd wordt die ander scherp in het oog gehouden om te kijken of hij/zij zich niet verraadt, blootgeeft. Symptomatisch hiervoor is een volledige tekenleer van het gelaat. Ideaal is het gesloten, roerloze, onverschillige aangezicht. En al even symptomatisch is de zeldzaamheid van een uitbundige lach of een huilbui tegenover de frequentie van de glimlach en de bescheiden traan. Een verlies van de volledige beheersing manifesteert zich in het trekken van mondhoeken, betraande ogen, een glimlach of een bleek of blozend aangezicht. Maar die tekenen moeten nog worden geïnterpreteerd, ‘gelezen’, ‘onderzocht’, ‘ondervraagd’. Ook de verbale communicatie wordt door een tekensysteem beheerst. Vaak is de ‘toon’ belangrijker dan de inhoud van het gezegde; de in- of uitleidende frases bij de conversaties zijn dan ook nooit neutraal, maar worden steevast van een typering voorzien: ‘beaamde zij kort’, ‘zei zij gewild luchtig.’ En in dit spel van verbergen, verraden en interpreteren is het slechts zelden zeker of de interpretatie juist is. De meest karakteristieke situatie - een leidmotief - is het elkaar in de ogen kijken om te doorgronden wat de ander werkelijk voelt of bedoelt. Wie dit gedrag en deze attitude van Roelants' personages observeert, moet tot de conclusie komen dat elke communicatie slechts benaderend is en dat de personages zelfs steeds proberen de ander te vatten zonder zichzelf bloot te geven. Gedrag en houding van zijn personages staan wel in een zeer scherp contrast met Roelants' herhaalde lofzang op de vriendschap en zijn pleidooi voor het bescheiden geluk.
| |
Relatie leven/werk
Roelants' laatste roman, Gebed, om een goed einde (1944), neemt in zijn oeuvre een afwijkende plaats in. Het is een autobiografische tekst over zijn kinderjaren. Het verhaal is veel gestoffeerder, lyrischer en minder analytisch dan zijn eerdere werk. We treffen in deze tekst passages aan die een werkelijk contact en een werkelijke geborgenheid evoceren. Het hoofdthema sluit wel bij het andere werk aan. Gebed om een goed einde beschrijft de autobiografische achtergrond van Roelants' voornaamste thema. In de personages van de moeder en de grootvader wordt het contrast beschreven tussen de mogelijkheid het noodzakelijk beperkte leven te aanvaarden en een absolutisme dat voor de
| |
| |
dood kiest. Ook in de ikfiguur steekt af en toe een drang tot zelfvernietiging de kop op, maar de roman eindigt met een gebed om te ontsnappen aan deze als atavistisch voorgestelde trek: ‘laat mij [...] niet in deze erfenis berusten. Leven en dood, zij wonen beide in mij. Laat mij de dood niet koesteren.’
| |
Techniek
Roelants werkt meestal met ikvertellers. Het verhaal wordt gepresenteerd via de hoofdfiguur. Alles komt terecht is waarschijnlijk de eerste Nederlandstalige meervoudige ikroman. Bert en Willem vertellen elk een deel van het verhaal, met een forse overlapping, zodat duidelijk wordt in welke mate Bert zichzelf een rad voor de ogen draait. In Het leven dat wij droomden en in Altijd opnieuw treedt een afwisseling op tussen een alwetende en een personale vertelsituatie. In Het leven dat wij droomden beperkt de verteller zich dikwijls tot het gezichtspunt van één personage, meestal Maria. In Komen en gaan en Alles komt terecht zijn de ikvertellers ook de schrijvers van de tekst. In Alles komt terecht is dat functioneel, Willem moet Berts verhaal te lezen krijgen. In Komen en gaan wordt slechts aan het begin even duidelijk dat Karel de schrijver is, maar die conventie doet er in het verdere verloop van de roman niet toe.
De ikvertellers zijn afwisselend meer vertellend en meer belevend ingesteld. Door hun sterk analytische inslag, door hun voortdurende reflectie op eigen en andermans gevoelens en gedragingen en door de talrijke conversaties verloopt ook in de belevende passages het ritme van het verhaal meestal traag.
Uiterlijk zijn de personages in Roelants' proza nauwelijks aanwezig. Alleen de expressiviteit van het gelaat is van belang. Zelfs van Richard, die via twee op hem verliefde vrouwen wordt gepresenteerd, krijgen we geen duidelijk uiterlijk beeld. Soms heeft men de indruk met kamertoneel te maken te hebben. Converserend confronteren de personages elkaar in gesloten ruimtes. De buitenwereld is slechts een decor. Natuurbeschrijvingen zijn symbolisch geladen illustraties van de gemoedstoestand van de personages.
Een zeldzame keer is een passage meer episch-narratief. Maar ook die passages blijken ondergeschikt aan de psychologische gang van het verhaal. In Komen en gaan bijvoorbeeld ondersteunt Karels relaas van de exploten van zijn vader in laatste in- | |
| |
stantie de schets van zijn eigen karakter. Toch schiet deze passage op een andere manier dan weer haar doel voorbij. Net als sommige beschrijvingen is ze te lang uitgesponnen en lijkt het of Roelants zich even in een ander genre verliest.
| |
Stijl
Of hij nu een alwetende verteller aan het woord laat of één of meer ikvertellers, of het nu gaat om de gedachten van de personages of om de gesprekken die ze voeren, Roelants hanteert steeds dezelfde, sterk gemarkeerde en altijd herkenbare stijl. Zijn stijl heeft op de eerste plaats een sterk retorische inslag: het krioelt van vragen, aansprekingen, emfases, parallellismen en opsommingen. Het lijkt alsof zijn personages in het openbaar, voor een publiek optreden en hun zielenroerselen blootleggen. Verder is er permanent een sterke, bijna overbewuste stilering: Roelants kiest snel voor het bijzondere woord, voor ongewone woordposities, voor bijzondere zinsconstructies. Met de rationele, zeer analytische en tegelijkertijd veralgemenende psychologie gaat een betogende stijl gepaard, doorspekt met voegwoorden en bijwoorden als ‘maar’, ‘echter’, ‘evenwel’, ‘bovendien’. Vanuit die psychologie volgt ook noodzakelijk een abstraherende, tegelijk verplechtigende tendens: talloze abstracta en veel deconcretiserende meervouden en nominale constructies. Misschien het meest typische kenmerk van Roelants' stijl is de vermenging van die abstrahering met een gewild poëtiserende schriftuur. Het duidelijkst komt dat tot uiting in de onmiddellijke verbinding van abstractum en metafoor: ‘vastgemetseld in het geluk’, ‘wat in de mens verkeerd is gebakken: het grievend gevoel [...]’. Tenslotte kan men tot zelfs in Roelants' latere werk restanten vinden van de typisch impressionistische stijl, bijvoorbeeld het woordgebruik en de constructie van een zin in Alles komt terecht als: ‘Zij ook heeft rond geheel haar gestalte een atmosfeer van ontspanning.’
Roelants heeft zijn specifieke prozastijl het meest geprononceerd ontplooid in De jazz-speler, met zo'n exuberantie, dat men zich kan afvragen of er een ironische bedoeling aan verbonden was: het relativeren van het ‘geweldige’ zielsconflict bij de ikfiguur. Hij blijft in al zijn romans deze stijl hanteren, maar met de tijd treedt er wel meer versobering in. In Gebed om een goed einde,
| |
| |
waarin hij de sfeer van zijn jeugd wil schetsen, overheerst het poëtisch-beeldende.
Dat Roelants in zijn literaire werk zeer bewust een specifieke prozastijl wilde toepassen, blijkt uit het scherpe contrast met zijn journalistieke werk, dat veel directer geschreven is. Zijn stijl moet hem ook hebben geconfronteerd met een wat gebrekkige taalbeheersing, zij het dat die gebrekkigheid zich niet in al zijn teksten manifesteert. Is zijn journalistieke werk in een vrij zuiver Nederlands geschreven - en dikwijls nog heel leesbaar, zoals De weduwe Becker (1943), het verslag van een beruchte assisenzaak -, in zijn proza gaat hij zo overdreven stileren, dat hij zich regelmatig bezondigt aan ongewilde dubbelzinnigheden, onlogische samentrekkingen, te grote syntactische spanning, te zware nominaliseringen of regelrechte constructiefouten. Zijn woordenschat en zijn gebruik van voorzetsels zijn dikwijls gallicistisch. Bij de meeste herdrukken van zijn romans en verhalen heeft er een correctieronde plaatsgehad, maar de feilen zijn nooit systematisch weggewerkt en soms is er ook behoorlijk inconsequent ingegrepen.
| |
Kritiek
Roelants' prozastijl komt nu in grote mate over als - Vlaamse - schoonschrijverij en boekentaal, maar contemporaine critici, met een heel ander verwachtingspatroon over de verhouding tussen literair en niet-literair taalgebruik, hadden er opvallend weinig moeite mee. Nederlandse critici wezen op het Vlaamse karakter van zijn stijl, maar prezen die stijl omdat hij zo sterk afweek van het ‘Claes- en Timmermans-Vlaams’, waarvan men ondertussen wel genoeg begon te krijgen.
| |
Verwantschap
Het is een cliché in de Vlaamse literatuurgeschiedschrijving dat de publicatie van Komen en gaan en De jazz-speler een abrupte en onmiddellijke breuk betekende met de dorpsverhalen en de folkloristische literatuur en met de beschrijvingswoede van Van Nu en Straks. In deze visie is Roelants de grondlegger van de ‘zuivere psychologische roman’ en met Gerard Walschap en Lode Zielens behoort hij tot het driemanschap dat de Vlaamse roman bruusk en grondig vernieuwt.
Het is ongetwijfeld juist dat Roelants' analytisch-introspectieve proza een relatief nieuw verschijnsel is in de Vlaamse literatuur en mede aan het begin staat van een lange reeks psychologische
| |
| |
romans die in het interbellum verschijnt (van onder anderen Raymond Brulez, Maurice Gilliams, Albert van Hoogenbemt en Filip de Pillecijn). Maar het cliché van de breuk en van het driemanschap moet toch worden gerelativeerd. Er was wel degelijk vóór 1927 een bescheiden psychologisch-realistische tendens: Emmanuel de Bom, Herman Teirlinck, Willem Elsschot. En Roelants zelf zag zijn werk op het moment van de publicatie niet als een echte breuk. Hij noemde zich ook een groot bewonderaar van Cyriel Buysse en Stijn Streuvels. Verder was de kritiek bij het verschijnen van Komen en gaan en De jazz-speler zelfs vanuit de hoek van de ‘medestanders’ van Roelants niet onverdeeld gunstig. Vermeylen vond Komen en gaan kleinburgerlijk en Walschap stoorde zich aan de onechte dialogen. Tenslotte is het wat pikant dat Roelants nog in 1929 Twee helden publiceerde, met daarin een typering van twee Vlaams-folkloristische dorpsfiguren.
De constructie van het driemanschap heeft pas in de loop van de jaren dertig ingang gevonden en van enige afstand bekeken moet men ook vaststellen dat er tussen de romans van Roelants, Walschap en Zielens wel heel grote verschillen zijn. Tegenover Roelants' primaat van de psychologie en het ‘normale’ staan bijvoorbeeld bij Walschap de nadruk op het verhaal en de belangstelling voor het ‘abnormale’.
| |
Traditie
Een belangrijke inspiratiebron voor Roelants was de Franse ‘roman d'analyse’. Adolphe van Benjamin Constant beschouwde hij als het ideaaltype van de roman.
| |
Ontwikkeling
Afgezien van een stilistische versobering is er in Roelants' belangrijkste proza weinig echte evolutie te bespeuren. Van het proza dat Komen en gaan voorafgaat, is alleen De driedubbele verrassing (1917) vermeldenswaard, doordat reeds in deze sensitivistisch getinte schetsen de grondstructuur van verstoring en terugkeer naar een orde merkbaar is. Gebed om een goed einde kondigde Roelants aan als het eerste gedeelte van een uitgebreide autobiografische roman die Oidipoes gaat ziende voorbij moest heten, maar die hij nooit heeft voltooid. Na de tweede wereldoorlog publiceerde hij geen romans meer.
| |
Kritiek
De betekenis van Roelants' dichterschap is gering. Hij debuteerde met matte adolescentenpoëzie (Eros, 1914) en publiceerde
| |
| |
een bundel larmoyante verzen die op de slechtste manier denkbaar Karel van de Woestijne imiteren (De kom der loutering, 1918). Voor het drakerige en bombastische De lof der liefde (1949) kreeg hij merkwaardig genoeg de Staatsprijs, wat aanleiding gaf tot fors protest door Hubert van Herreweghen en Albert Westerlinck. Slechts een handvol soberder gedichten, opgenomen in Het verzaken (1930), blijft overeind.
| |
Kunstopvatting
Het tijdschrift 't Fonteintje, waarvan Roelants medeoprichter was, speelde nauwelijks een rol in de Vlaamse literatuurgeschiedenis. Het vertegenwoordigde geen nieuwe poëtica en had alleen betekenis als reactie tegen het estheticisme van Van Nu en Straks en tegen de grote-gebarenpoëzie van de expressionisten. De literatuuropvatting van Roelants wordt terecht classicistisch genoemd. Hij streeft naar algemeengeldigheid, zoekt naar universele waarden en compositorisch staan crisis en katharsis centraal. Als schrijver en als criticus zoekt hij naar algemeen menselijke waarden. Niet toevallig noemt hij zijn bundels kritische opstellen Schrijvers, wat is er van de mens? In de literatuur gaat het hem om ‘de levende mens’, om ‘levenskennis’, om wat de schrijver te zeggen heeft ‘over onze betrekkingen van mens tot mens, van mens tot groep, van creatuur tot God’. Kritiek is de ontmoeting tussen de persoonlijkheid van de schrijver en de persoonlijkheid van de criticus. Het hoeft geen betoog dat dit typisch forumiaanse persoonlijkheidscriterium wel heel veelzijdig interpretabel is en dat de kritiek die erop steunt, eigenlijk alleen maar kan functioneren binnen een - in de praktijk niet-bestaande - ideologisch heel coherente groep.
| |
Visie op de wereld
Maurice Roelants wordt dikwijls getypeerd als een burgerlijk humanist. Soms wordt hij bestempeld als een katholiek auteur. Maar dat heeft dan alleen betrekking op de persoon. Die positie belette hem overigens niet de ideologische en literaire verzuiling in Vlaanderen enigszins te overstijgen. Zijn werk zelf kan moeilijk als katholiek geïnspireerd worden beschouwd. Nergens vinden we een echt religieuze dimensie. Zo functioneert het geloof in Komen en gaan louter als ondersteuning van een burgerlijke verbodsethiek. En als Roelants voortdurend naar de Franse zeventiende-eeuwse filosoof Blaise Pascal verwijst, dan gaat het alleen om fragmenten uit Pascals moraal: de
| |
| |
mens is groots èn miserabel, hij moet het evenwicht vinden in complementaire tegenstellingen, hij is engel noch beest. Michel Dupuis ziet Roelants' hoofdmotief, het verzaken, als typisch voor de Vlaamse romanliteratuur in de jaren dertig: ‘Het is in de Vlaamse literatuur uit die tijd of a priori ieder initiatief met exces gelijkstaat en bekocht moet worden hetzij met een stap terug, hetzij met een flinke dosis gematigdheid of berusting.’ Voor die levensvisie acht hij zowel een aloude katholieke moraal verantwoordelijk - leven is er om te lijden en gelouterd te worden - als factoren van maatschappelijke aard, in casu een niet volledig geïnterioriseerde burgerlijke emancipatie: ‘Er is aangetoond dat de Vlaamse burger op dat moment nog erg sterk het gevoel heeft een parvenu te zijn, die socio-economisch een vroegere achterstand bij de Franssprekende bourgeoisie heeft ingehaald, maar psychologisch nog lang niet aan een volledige ontvoogding toe is. Hij weet met zijn nieuwe vrijheid geen raad, onverteerde inferioriteitsgevoelens blijven hem parten spelen. Vandaar onder meer dat alomtegenwoordige motief van het “verzaken”, het niet bijten in de vrucht, het bescheiden terugwijken na het genomen risico [...].’
| |
Kritiek
Lange tijd was de kritiek overwegend lovend voor Roelants. Die lof werd hem vanuit zeer verscheiden hoeken toegezwaaid: Menno ter Braak, Dirk Coster, Marnix Gijsen, Gerard Walschap en Karel van de Woestijne. Soms staat de legitimiteit van het psychologische genre ter discussie, omdat dat niet geschikt geacht werd om in te gaan op de grote vragen van het tijdsgewricht (Anthonie Donker, Paul Hardy). Soms worden voorzichtige reserves ingebouwd, zoals door Ter Braak, die Alles komt terecht beoordeelt als geslaagd binnen de ‘beperktheid’ die Roelants zich heeft opgelegd. De voornaamste toetsstenen zijn de psychologie en de stijl. De psychologie is ofwel het grote vernieuwende pluspunt ofwel zwak en weinig diepgaand. De stijl wordt om de meest uiteenlopende redenen geprezen, dikwijls wordt het onnatuurlijke ervan aanvaardbaar geacht omdat het in functie van de inhoud staat.
Na de tweede wereldoorlog bleef de receptie overwegend positief. Wel wordt meer en meer gewezen op de historische context waarin Roelants' werk moet worden gezien. Maar in 1965 wordt
| |
| |
Komen en gaan in het tijdschrift Mep eensklaps grondig aan flarden geschoten. De jongere generatie - Julien Weverbergh, Paul de Wispelaere, Hedwig Speliers en anderen - wenste geen rekening te houden met de historische context of confronteerde Roelants met een heel andere context, die van James Joyce en Marcel Proust.
Het tijdschrift Mep moge dus Komen en gaan door enig gemanipuleer met het historische perspectief nogal onheus hebben behandeld, toch werd het vanaf de tweede helft van de jaren zestig heel stil rond Maurice Roelants en werd over hem alleen nog maar in literair-historische termen geschreven. De publieke belangstelling voor Roelants' proza, vanaf Komen en gaan constant heel groot, duurde wat langer - vooral voor Komen en gaan, Het leven dat wij droomden en voor een aantal verhalen, zelfs tot circa 1980, al moet ze wel gedeeltelijk op het conto van het literatuuronderwijs worden geschreven. In 1983 verscheen de zeventiende en voorlopig laatste druk van Komen en gaan.
Maurice Roelants behoort nu waarschijnlijk definitief tot de literatuurgeschiedenis. Het vernieuwende van zijn proza is volledig achterhaald en voor een hedendaags publiek maken de burgerlijke ideologie, de rationalistische psychologie, de sterke moralisering en de typische boekentaal hem nog nauwelijks toegankelijk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
De meeste herdrukken van Roelants' proza bevatten kleine wijzigingen, zonder dat dit overigens altijd in de uitgaven wordt meegedeeld. Hier beperken we ons tot de eerste drukken en tot het onder de reekstitel Keurboeken (gedeeltelijk) uitgegeven verzameld werk.
Maurice Minne en Raymond Vere [= Raymond Herreman], Eros. Gent [1914], Plantyn, GB. |
Ray Vere [= Raymond Herreman] en Maurice Minne, Verwachtingen. Koekelberg 1916, De Troyer, V. |
Maurice Roelants, De driedubbele verrassing. Brussel 1917, De Nieuwe Boekhandel, VB. |
Maurice Roelants, De kom der loutering. Brussel 1918, De Nieuwe Boekhandel, GB. |
Maurice Roelants, [Gedichten]. In: De dichters van 't Fonteintje. Een keur uit hun gedichten. Inleiding door Jan van Nijlen. Maastricht 1924, Boosten & Stols, De Schatkamer 6, pp. 97-124, Bl. |
Maurice Roelants, Komen en gaan. Rotterdam 1927, Nijgh & Van Ditmar, R. (zesde herziene druk, met een nabespiegeling: Brussel 1957, Manteau, Keurboek) |
Maurice Roelants, De jazz-speler. Kleine roman met één personnage en zeven instrumenten zijnde een volledige slagwerk-batterij. Brussel-Maastricht 1928, Stols, V. (later opgenomen in: Drie romanellipsen en in: De jazz-speler en andere verhalen) |
Charles de Coster, Brieven aan Elisa. Vertaald door Maurice Roelants. Amsterdam [1928], Becht, Br. (vert.) |
Urbain van de Voorde, Fernand Victor Toussaint van Boelaere, Maurice Roelants [et al.], Karel van de Woestijne. Antwerpen 1928, Standaard, E. |
Maurice Roelants, Twee helden. Mechelen/Amsterdam [1929], Het Kompas/De Spieghel, Het Zilveren Bronneken 1, VB. |
Maurice Roelants, Van de vele mogelijkheden om gelukkig te zijn. 's-Gravenhage 1929, Leopold, Geniet het leven: kleine wenken om gelukkig te zijn 1, E. |
Maurice Roelants, Het verzaken. Verzamelde gedichten. Maastricht-Brussel [1930], Stols, Kaleidoscoop 36, GB. |
Maurice Roelants, Het leven dat wij droomden. Rotterdam 1931, Nijgh & Van Ditmar, R. (vijfde druk, onder de titel Maria Danneels of Het leven dat wij droomden; Brussel 1959, Manteau, Keurboek) |
Jules Supervielle. De os en de ezel van den heiligen stal. Vertaald door Maurice Roelants. Rotterdam 1933, Nijgh & Van Ditmar, V. (vert.) |
| |
| |
Karel van de Woestijne, Over schrijvers en boeken. [Samengesteld door Maurice Roelants.] [Twee bundels.] Brussel 1933 en 1936, Karel van de Woestijne-Genootschap, Bl. |
Maurice Roelants, Alles komt terecht. Rotterdam 1937, Nijgh & Van Ditmar, R. (derde druk: Brussel 1957, Manteau, Keurboek) |
Maurice Roelants, Een episode. Brussel [1937], Onze Tijd, Vlamingen vertellen, V. |
Maurice Roelants, Bakkeleien met Jan Greshoff. Rotterdam 1938, Nijgh & Van Ditmar, E. |
Maurice Roelants, Inleiding. In: J.W.F. Werumeus Buning, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1941, Querido, pp. 5-18, E. |
Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Brussel/Rotterdam 1942, Manteau/Nijgh & Van Ditmar, Documenten 4, EB. (tweede herziene druk in twee delen, onder de titel Schrijvers, wat is er van de mens?: Brussel 1956-1957, Manteau, Keurboek) |
Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren. [Samengesteld en ingeleid door R. Herreman en M. Roelants.] Brussel 1942, Manteau, Documenten 1, Bl. |
Maurice Roelants, Voorwoord. In: Louis Sourie, Prosper van Langendonck. Leuven [1942], Davidsfonds, Keurreeks 28, pp. 5-7, E. |
Maurice Roelants, Altijd opnieuw. Gent 1943, Snoeck-Ducaju en Zoon, Kunstsnoeckjes-Reeks 6, V. |
Maurice Roelants, Drie romanellipsen. Bestaande uit: Zusterliefde, Het negerinnebeeld, De jazzspeler. Brussel 1943, Manteau, De Brug 1, VB. |
Maurice Roelants, De weduwe Becker. Reportage over haar proces. Brussel [1943], Manteau, Onze Tijd, Reportage. |
Maurice Roelants, Gebed om een goed einde. Brussel/Rotterdam 1944, Manteau/Nijgh & Van Ditmar, R. (tweede herziene druk: Brussel 1956, Manteau, Keurboek) |
Maurice Roelants, Uit het dagelijksch leven naar den heiligen stal. Brussel 1944, Nationale Hoogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten, V. |
Richard MacMillan, Montgomery rekent met Rommel af; de geschiedenis van het 8e leger. Vertaald door Maurice Roelants. Brussel [1945], Manteau, Veroveringen in vrede en strijd 3, E. (vert.) |
Maurice Roelants, Pygmalion. Amsterdam-Brussel 1947, Elsevier, GC. |
Maurice Roelants, Edgard Tytgat. Antwerpen 1948, De Sikkel, Monographieën over Belgische Kunst, 2de reeks, nr. 2, E. |
Maurice Roelants, De lof der liefde. Omvattende: Pygmalion, Aphrodite op aarde, Wat het orakel weet. Amsterdam-Brussel/'s-Gravenhage 1949, Elsevier/Stols, GB. |
Georges Bernanos, De laatste op het schavot. Vertaald door Maurice Roelants. Brussel-Amsterdam 1953, Elsevier, Filmscenario, (vert.) |
Poëtisch akkoord. Honderd gedichten uit tien jaar Noord- en Zuid-Nederlandse literatuur, bijeengebracht door Pierre H. Dubois, Hubert van Herreweghen, Maurice Roelants en Garmt Stuiveling. Utrecht [1956], Bruna, Zwarte Beertjes 69, Bl. |
| |
| |
Maurice Roelants, Gun goede wijn zijn krans. Brussel 1957, Manteau, Keurboek, E. |
Maurice Roelants, De jazzspeler en andere verhalen. Brussel 1958, Manteau, Keurboek, VB. |
Maurice Roelants, Marnix Gijsen. Brussel 1958, Manteau, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 7, E/BL. |
Literair akkoord. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1957, bijeengebracht door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere, P. Minderaa en Maurice Roelants. Opgenomen in: Vandaag 6. Nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers bijeengebracht door Frans de Bruyn en Jaap Romijn. Utrecht 1958, Bruna, Zwarte Beertjes 207-208, Bl. |
Maurice Roelants, Het Kasteel van Gaasbeek. Brussel 1959, Commissariaat Generaal van het Toerisme, E. |
Maurice Roelants, [Schrijven in crisistoestand]. In: Schrijversdebuten: ‘Het Vaderland’. Samengesteld door Pierre H. Dubois. 's-Gravenhage 1960, Stols, De blauwe distel, pp. 141-143, E. |
Literair akkoord [3]. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1958, bijeengebracht door Hubert van Herreweghen, P. Minderaa, Maurice Roelants en Adriaan van der Veen. Utrecht [1960], Bruna, Zwarte Beertjes 253, Bl. |
Maurice Roelants, Requiem voor Doeke Zijlstra, de humaanste der uitgevers. In: 5 auteurs over hun uitgever. 's-Gravenhage [1962], Nijgh & Van Ditmar, pp. 43-82, E. |
J.W.F. Werumeus Buning, Woestijnen van water. Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water. Bijeengebracht en ingeleid door Maurice Roelants. Amsterdam 1962, Bonaventura, E/Bl. |
Maurice Roelants, Roman van het tijdschrift Forum of Les liaisons dangereuses. 's-Gravenhage-Rotterdam [1965], Nijgh & Van Ditmar, Nijgh & Van Ditmar's Paperbacks 21, E. |
Maurice Roelants, Vuur en dauw. Verzen. Brugge-Utrecht 1965, Desclée de Brouwer, GB. |
Maurice Roelants, [Autobiografie], In: Werk van nu. Brussel-Den Haag 1965, Manteau, Marnixpocket 30, pp. 152-155. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Dirk Coster, Komen en gaan. In: De Stem, jrg. 6, nr. 11, november 1926, pp. 861-862. |
A. Demedts, Nieuwe Vlaamsche romans. In: Jong Dietschland, jrg. 2, nr. 14, 6-4-1928, pp. 219-220. (over Komen en gaan) |
G. Walschap, Komen en gaan. In: Hooger Leven, jrg. 2, nr. 33, 12-8-1928, p. 1033. |
J. Muls, M. Roelants, Komen en gaan. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 23, nr. 1-2, 1928, p. 120. |
G. Walschap, Maurice Roelants: De Jazz-speler. In: Hooger Leven, jrg. 3, nr. 7, 17-2-1929, pp. 212-213. |
Urbain van de Voorde, De Jazz-speler. In: Urbain van de Voorde, Critiek en beschouwing II. Antwerpen 1930, pp. 186-190. |
Aug. van Cauwelaert, [Het verzaken]. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 31, nr. 3, maart 1931, pp. 207-209. |
P.G. Buckinx, Het verzaken. In: De Tijdstroom, jrg. 1, nr. 7, april 1931, pp. 207-208. |
Urbain van de Voorde, Het verzaken. In: Urbain van de Voorde, Modern, al te modern. Kortrijk 1931, pp. 161-165. |
Anthonie Donker, De andere werkelijkheid. In: Anthonie Donker, Ter Zake. Arnhem 1932, pp. 185-192. (over Het leven dat wij droomden) |
Anthonie Donker, De dichter Roelants. In: Anthonie Donker, De schichtige Pegasus. Brussel 1932, pp. 102-104. (over Het verzaken) |
Paul de Vree, Maurice Roelants. In: Paul de Vree, Hedendaagsche Vlaamsche romanciers en novellisten. Mechelen 1936, pp. 19-24. |
R.F. Lissens, Bakkeleien met een smallen Hollander of het nut van een ontweken debat. In: Vormen, jrg. 2, nr. 2, juni 1937, pp. 62-67. (over Bakkeleien met Jan Greshoff) |
Paul de Vree, Kroniek van het proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 38, nr. 3, maart 1938, pp. 229-235. (over Alles komt terecht) |
G. Walschap, Alles komt terecht. In: Hooger Leven, jrg. 12, nr. 14, 1-4-1938, p. 380. |
R. Brulez, Maurice Roelants ou l'intelligence du coeur. In: R. Brulez, Ecrivains flamands d'aujourd'hui. Brussel 1938, pp. 34-41. (algemeen) |
J. Greshoff, Proeve van poëziekritiek. Maurice Roelants. In: J. Greshoff, Te Grabbel. Brugge 1938, pp. 49-53. (over Het verzaken) |
Oskar van der Hallen, Vijftig jaar katholieke letterkunde in Vlaanderen (1885-1937). [Leuven] 1938, pp. 104-106. (algemeen) |
J. Eeckhout, Maurice Roelants. In: J. Eeckhout, Litteraire profielen 8. Antwerpen 1939, pp. 25-49. (algemeen) |
Hubert Lampo, [Het leven dat wij droomden], In: Hubert Lampo, De jeugd als inspiratiebron. De jeugd, haar wezen en problemen in de jongste Vlaamsche letteren. Brussel 1943, pp. 27-32. |
Paul de Vree, De ‘critische normen’ van Maurice Roelants. In: Westland, jrg. 1, nr. 10, augustus-september 1943, pp. 932-933. (over Schrijvers, wat is er van den mensch?) |
R.F. Lissens, Maurice Roelants, le roman du bonheur. In: R.F. Lissens, Rien que l'homme. Aspects du roman flamand contemporain. Brussel 1944, pp. 41-51. (algemeen) |
R. Herreman, De laatste roman van Maurice Roelants: Gebed om een goed einde. In: Zondagspost, jrg. 1, nr. 14, april 1945, p. 3. |
Andrés Demedts, Kroniek van het proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 45, nr. 7, december 1945, pp. 443-446. (over Gebed om een goed einde) |
R.J.K. van de Werve, Maurice Roelants. Een stijl en een levenshouding. In: Boekengids, jrg. 24, nr. 2, februari 1946, pp. 37-42. (algemeen) |
Fr. Closset, Maurice Roelants. Brussel [1946]. (monografie) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Alles komt terecht. In: F.V. Toussaint van Boelaere, Litterair scheepsjournaal 3. Brussel 1946, pp. 374-382. |
Karel van de Woestijne, Maurice Roelants. Komen en gaan. In: Karel van de Woestijne, Verzameld werk. Deel 5. Brussel 1949, pp. 652-659. |
Menno ter Braak, Een ‘Siamese’ roman. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 6.
|
| |
| |
Amsterdam 1950, pp. 551-556. (over Alles komt terecht) |
Albert Westerlinck, De driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 50, nr. 8, oktober 1950, pp. 482-486. (over De lof der liefde) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Gevecht tegen de melancholie: Maurice Roelants. In: W.L.M.E. van Leeuwen, De ivoren toren. Bussum 1950, pp. 147-151. (algemeen) |
D.A.M. Binnendijk, Alles komt terecht. In: D.A.M. Binnendijk, Randschrift. Amsterdam 1951, pp. 25-27. |
August Vermeylen, ‘De Jazz-speler’ van Maurice Roelants. In: August Vermeylen, Verzameld werk. Deel 2. Brussel 1951, pp. 552-557. |
Maurice Roelants, [Maurice Roelants], In: August Vermeylen, Verzameld werk. Deel 5. Brussel 1953, pp. 745-747. (over Roelants als romancier) |
L. Sourie, Maurice Roelants. In: L. Sourie, Mens en kunstenaar. Vraaggesprekken met schrijvers. Turnhout 1956, pp. 131-149. (interview) |
Van en over Maurice Roelants. Brussel 1956. (algemeen) Waarin:
- | Anton van Duinkerken, Een pascalisant zonder jansenisme, pp. 9-15 |
- | Marnix Gijsen, Speurzin naar de daden en het denken van de mens, pp. 16-20 |
- | Raymond Herreman, Wat men niet verzaakt, pp. 21-24 |
- | Karel Leroux, Een man van actie, pp. 25-31 |
- | R.F. Lissens, Thema's en variaties rondom de romancier, pp. 32-36 |
- | H.A. Lunshof, De koning en de olifant, pp. 37-40 |
- | Richard Minne, Maurice Roelants en Gent, pp. 41 |
- | Albert Westerlinck, Streven naar wijsheid, pp. 42-48. |
|
V.E. van Vriesland, Recept voor wereldwijsheid. In: V.E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog 2. Amsterdam 1958, pp. 390-393. (over Alles komt terecht) |
Anton van Duinkerken, Maurice Roelants. In: Anton van Duinkerken, Vlamingen. Een bundel opstellen over het letterkundig leven in Vlaanderen. Hasselt 1960, pp. 112-119. (algemeen) |
Raymond Herreman, Verzen van M. Roelants. In: Raymond Herreman, Boekuiltjes. Over het letterkundig leven in Vlaanderen van 1944 tot 1948. Hasselt 1960, pp. 93-95. (over Pygmalion) |
Adriaan van der Veen, Maurice Roelants. Brussel 1960. (monografie) |
José Boyens, De absolutiste in de Nederlandse letterkunde. Maria Danneels, of Het leven dat wij droomden door Maurice Roelants. In: Jeugd en cultuur, jrg. 7, nr. 8, juni-juli 1962, pp. 344-350. |
José de Ceulaer, Projecties van eigen wezen. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs 1. Antwerpen [1962], pp. 75-80. (interview) |
Herman Cluytens, Adieu, Maurice. In: Bok, jrg. 1, nr. 10, november 1964, pp. 34-38. (over Komen en gaan) |
R.F. Lissens, Maurice Roelants: thema's en variaties. In: R.F. Lissens, Confrontaties. Hasselt 1964, pp. 103-108. (over de romans) |
Wim Hazeu, Maurice schreef een nieuw Roelantslied. In: Komma, jrg. 1, nr. 4, 1965, pp. 65-75. (over Roman van het tijdschrift Forum) |
Mep, jrg. 1, nr. 12-13, [december 1965], Roelants: het einde van een mythe (over Komen en gaan), waarin:
- | weverbergh, De komedie van het intellect (Valéry): of de blikken voetjes van een lemen reus (een onderzoek naar de kritiek op Komen en gaan), pp. 3-27 |
- | Jan E. Daele, Komen en gaan: roman-technisch, pp. 28-43 |
- | Paul de Wispelaere, Komen en gaan als psychologische en katholieke roman, pp. 44-55 |
- | H.L.N. Speliers, Maurice Roelants par luimême of het plastische (on)vermogen van een mijlpaal, pp. 56-75 |
- | Herman J. Claeys, Komen en gaan: taalkundig, pp. 76-111 |
- | Herwig Leus, Komen en gaan in de litteraire geschiedenis, pp. 112-116. |
|
Walter van den Broeck, Ere wie ere toekomt In: Heibel, jrg. 2, nr. 2, 1966, pp. 21-31. (over Komen en gaan) |
| |
| |
André Demedts, Maurice Roelants tussen ‘Vuur en dauw’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 1, januari 1966, pp. 43-47. (over Vuur en dauw) |
Th. Oegema van der Wal, Kortom. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 19, nr. 5, mei-juni 1966, pp. 476-479. (algemeen) |
Willem M. Roggeman, Maurice Roelants 1895-1966. In: Brabant, nr. 4, 1966, pp. 17-21. (algemeen) |
Albert Westerlinck, Afscheid van Maurice Roelants. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 5, juni 1966, pp. 321-323. |
Daniël van Ryssel en René Gysen, Roelants versus Boon. Ook de falende mens kan niet verloochend worden. In: Yang, jrg. 4, nr. 19, september 1966, pp. 56-61. (over Roelants, het einde van een mythe) |
S. Vestdijk, Gelijk en ongelijk. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal 2. 's-Gravenhage 1966, pp. 302-306. (over Bakkeleien met Jan Greshoff) |
Mathieu Rutten, Dichtkunst is spraakkunst. In: De Vlaamse Gids, jrg. 51, nr. 5, mei 1967, pp. 155-175. (over Vuur en dauw) |
Mathieu Rutten, Poëzie als schoon bedrog of bedrieglijk schoon. In: Mathieu Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Hasselt 1967, pp. 47-59. (over De lof der liefde) |
Paul de Wispelaere, Bij de zevende druk van ‘Komen en Gaan’. In: Paul de Wispelaere, Met kritisch oog. 's-Gravenhage 1967, pp. 135-148. |
Kees Fens, Roelants, en Forum. In: Kees Fens, Loodlijnen. Amsterdam 1967, pp. 47-50 en 56-58. (algemeen en over Roman van het tijdschrift, Forum) |
Georg Hermanowski, Maurice Roelants und der psychologische Roman. In: Georg Hermanowski, Säulen der modernen Flämischen Prosa. Bonn 1969, pp. 3-15. |
Marcel Janssens, Ariël of het gevecht met de drums. In: Marcel Janssens, Tachtig jaar na Tachtig. De evolutie van het personage in de Nederlandse verhaalkunst van Couperus tot Michiels. Leiden 1969, pp. 38-46. (over De jazzspeler) |
Eddy Beullens, Roelants en Gebed om een goed einde. In: Restant, jrg. 1, nr. 2, maart-april 1971, pp. 20-27. |
Joos Florquin, Maurice Roelants. In: Joos Florquin, Ten huize van... 2. Tweede, gewijzigde druk. Brugge 1971, pp. 80-99. (interview) |
Jean Weisgerber, Maurice Roelants. Komen en gaan (1927). In: Jean Weisgerber, Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960. Derde, vermeerderde druk. Amsterdam 1973, pp. 62-73. |
C.J.E. Dinaux, Maurice Roelants. In: C.J.E. Dinaux, Herzien bestek. Amsterdam 1974, pp. 115-120. (algemeen) |
Marnix Gijsen, Het verzaken, Speurzin naar de daden en het denken van de mens, Roman van het tijdschrift Forum. In: Marnix Gijsen, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1977, pp. 25-30, 642-647 en 714-716. (over Het verzaken, over Roelants als criticus en over Roman van het tijdschrift Forum) |
G.H. 's-Gravesande, Maurice Roelants. In: G.H. 's-Gravesande, Sprekende schrijvers. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse letterkundigen. 's-Gravenhage 1979, pp. 155-162. (interview) |
Marcel Janssens, De stijl in ‘De jazzspeler’ van Maurice Roelants. In: Marcel Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur. Brugge 1980, pp. 222-246. |
Jeanne de Bruyn, Levensliefde en levenswalg. In: Kruispunt, jrg. 25, nr. 104, december 1986, pp. 30-33. (over Gebed om een goed einde) |
M. Dupuis, [Maurice Roelants]. In: Van Arm Vlaanderen tot De Voorstad Groeit. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Onder redactie van M. Rutten en J. Weisgerber. Antwerpen 1988, pp. 457-461. (over Roelants als romanschrijver) |
Lut Missinne, Maurice Roelants, Komen en gaan. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 10, mei 1991. |
Greta Seghers, Het eigenzinnige leven van Angèle Manteau. Amsterdam 1992, passim. (over Roelants en uitgeverij Manteau) |
Michel Dupuis, 21 januari 1933: Jan Greshoff en Menno ter Braak op bezoek bij Willem
|
| |
| |
Elsschot De relaties tussen Noord- en Zuidnederlandse literatuur tijdens het interbellum. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 648-653. (algemeen) |
J.J. Oversteegen, 31 januari 1935: Marnix Gijsen spreekt zijn veto uit over Varangots verhaal ‘Virginia’. Een Nederlands en een Vlaams Forum. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 665-669. (over Roelants en Forum) |
Lut Missinne, Kunst en leven, een wankel evenwicht. Ethiek en esthetiek: prozaopvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940). Leuven-Amersfoort 1994, passim, (over de receptie van Roelants' proza) |
70 Kritisch lit lex.
augustus 1998
|
|