| |
| |
| |
Daniël Robberechts
door Hugo Bousset
1. Biografie
Daniël Robberechts werd geboren op 8 mei 1937 te Etterbeek (Brussel). Hij volgde lager onderwijs en lagere middelbare humaniora aan het St.-Jan Berchmanscollege te Brussel. Voor het hoger middelbaar onderwijs ging hij naar de Koninklijke Kadettenschool te Laken (Brussel). In 1957 werd hij ontslagen als leerling-officier aan de Koninklijke Militaire School, waar hij lessen literatuur kreeg van prof. dr. B.F. van Vlierden (Bernard Kemp). In 1960 werd hij kandidaat wiskunde aan de Université Libre de Bruxelles. Daarna was hij full-time schrijver, mede dank zij zijn buitenshuis werkende vrouw, met wie hij in 1962 huwde. Tussen 1960 en 1962 woonde hij in St.-Michel l'Observatoire (Basses-Alpes), tussen 1962 en 1965 in Viville (bij Arlon) en vanaf 1965 in Everbeek (Oost-Vlaanderen). Daniël Robberechts was vader van twee kinderen. In 1977 werd hij redactiesecretaris van het literair-cultureel tijdschrift Heibel. Verder was hij schrijver en uitgever van het driemaandelijkse eenmanstijdschrift: tijdSCHRIFT. Hoewel hij zeer teruggetrokken leefde, bouwde hij zich toch een stevige literaire reputatie op, die ook tot uiting kwam in een aantal literaire prijzen: Provincie Brabant (1962) en Arkprijs van het Vrije Woord (1964), beide voor ‘Zesmaal’, Merghelynckprijs (1964) voor ‘Drie maagden’, Dirk Martensprijs (1965) voor De labiele stilte, Vijverbergprijs (1975) voor Praag schrijven.
Op 27 mei 1992 maakte hij in Everbeek een einde aan zijn leven. Tot aan zijn dood is hij de ‘mentor’ gebleven van Vlaamse auteurs als Leo Pleysier en Pol Hoste.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Eind 1967 verschenen reeds 250 pagina's verhalen van Daniël Robberechts in enkele Vlaamse tijdschriften. Toch is een van zijn wensdromen in een dagboekfragment van 24 maart 1967: ‘Uitgave van mijn werk.’ In 1968 debuteert hij officieel met De labiele stilte. Dit boek behoudt een aantal elementen van de traditionele roman en heeft dan ook nog geen typische Robberechts-stempel. De thematiek is wel reeds herkenbaar. Het is het boek van de gemiste kansen tot communicatie. Erik, Andreas en Ariane zijn verlamd van angst voor leven en liefde; ze vliegen rond de warme lamp van het geluk tot ze opbranden.
In een tekstboek van 1968, Tegen het personage, verlaat de auteur uitdrukkelijk de romancode en stelt voorop: ‘Werkelijkheidshalve kunnen wij maar één enkel verhaal vertellen: het onze.’ De schrijver wil in en door zijn werk in het reine komen met zijn eigenste echte leven, niet vluchten in een verzonnen wensdroombestaan. De auteur vindt zijn debuut nu nog te veel ‘voorstelling’ en te weinig ‘een openbaring-verraad’ van het eigen ik. De zesde en laatste tekst van de bundel, ‘Een verkenning van Christiane H.’, is reeds een ‘boekfoetus’, organisch met de schrijver verbonden, concreet in zijn leven vervlochten.
| |
Kunstopvatting
Niet toevallig is de ondertitel van Robberechts' volgende boek De grote schaamlippen (1969): ‘Een dynamische zelfbeschrijving.’ De zelfbeschrijving zal dynamisch zijn omdat de schrijfact de schrijver reeds verandert. Het dagboek ‘over negen maanden leven, een drachttijd lang’ beoogt een ‘hopeloos compromitterend schrijven’. De auteur tracht schrijvend zijn versplinterd ik weer samen te stellen door zijn schaamte en jeugdfrustraties van zich af te schrijven. Het ‘ontschamen’ komt hierop neer: zijn eenzelvigheid afleggen, eerherstel verwerven voor het vernederde lichaam en in het reine komen met zijn religieuze opvattingen. Het schrijvend ontwerpen van een (nieuw) ik is nog maar een begin: ‘Er moeten nog andere boeken volgen. Er zijn onvermoed zoveel meer belangrijke en boeiende dingen dan mijn persoon, maar eerst moet je weten met wie je te maken hebt.’
| |
Thematiek
De taal heeft nog een functie: ‘Er moet een uitzonderlijk
| |
| |
hecht verband bestaan tussen mijn ongenoegen over het leven, én mijn geschrijf én mijn eis van een verrijzenis tot een ander leven.’ Enerzijds is er de natuurlijke genezing die door de schrijfdaad én door de relatie met zijn vrouw Cee mogelijk wordt. Anderzijds, na het wegschrijven van de schaamte, kan de schrijver zich ‘als een spermatozoïde tegen de trilharen van tijd en afstand op, naar de baarmoeder slingeren’. De terugkeer naar de baarmoeder is de eindbestemming van de mens en houdt de belofte op een wedergeboorte, een verrijzenis in.
| |
Ontwikkeling
Techniek
Aankomen in Avignon (1970) is reeds een ‘relaas’, hoewel de verrijzenisthematiek er opnieuw in aanwezig is. De personages worden er vervangen door voorwerpen, ‘evengoed een gehele stad als het geringste stedelijk voorwerp’. Elk voorwerp dat we ruimte bieden in ons bestaan, draagt er meteen toe bij dit bestaan te structureren. Het verkennen, belegeren, beschieten en veroveren van de werkelijkheid heeft niet tot doel die te vervormen en aan te passen aan het ik. Het komt erop aan op de hoogte van de dingen te komen. Het therapeutische dagboek is hier vervangen door het relaas van een zoeken naar zin. De ik-vorm moet de plaats ruimen voor de Techniek hij-vorm. Avignon is het stadium na de schaamte. De enige weg die naar Avignon leidt, is er een van jarenlange strategie, uitrusting, verkenning, veldtocht, belegering, bestorming of onderhandeling. De behoedzame strategie waarmee Avignon benaderd wordt, verloopt in vier fasen. De eerste fase is die van de langzame omsingeling. Eerst binnen de driehoek Barcelona - Brussel - Rhodos. Vervolgens binnen de cirkel van omliggende dorpen en steden zoals Orange, Tarascon, Pernes, Cavaillon. In totaal onderneemt de hij-persoon 21 pogingen om Avignon te benaderen. Na de 11 de tocht vestigt hij zich in een dorp niet ver van Vachères, van waaruit hij Avignon met de nodige omzichtigheid kan binnendringen. Na de 16de tocht merken we dat de tijdsbepalingen weer vager worden en de ruimtelijke cirkels rond de stad weer wijder.
Het Palais des Papes, het hart van Avignon, blijft onbereikbaar. Parallel hiermee wordt de hij-persoon geabstraheerd tot ‘een man’, ‘iemand.’ De volgende drie fasen bestaan uit de correctie van een reeks strategische tekorten, uit informatie zoals de geschiedenis van Avignon vanaf 1177 en uit het
| |
| |
beschrijven van een bevredigende aankomst, die echter onvolmaakt zal blijven.
| |
Thematiek
Bij de voorlopig onmogelijke ‘blijde inkomst’ wordt betekenisvol verwezen naar de baarmoederthematiek. Station en poort zijn de schaamlippen, de hoofdstraten vormden de schede, de pleinen de baarmoederhals en de grote gebouwen de baarmoeder zelf. De geografisch-militaire beweging naar Avignon toe gaat dus gepaard met een mythische cirkelbeweging. Anderzijds is er ook de psychisch-erotische benadering van het Brusselse blonde meisje Cee, voor wie hij een grote liefde opvat in de Provence. Er is uiteindelijk ook de metafysische dimensie, want het hart van de stad is ‘een kern, een pit, een mystiek kasteel der ziel’. De totale verkenning van en omgang met Avignon doet de vraag rijzen of ‘een dergelijke gemeenschap niet noodzakelijk moet uitmonden in een andere geboorte’ en of ‘deze aankomst anders uiteindelijk kan worden dan door zijn dood’. De hoop op een aankomst in Avignon is de hoop op een zinvolle verrijzenis. ‘Mogelijk doen we ons leven lang niets anders dan de dingen en de anderen min of meer nauwkeurig, min of meer consciëntieus te omzomen, te omgeven, langs ze heen te zwenken of te scheren, ze hoogstens te omvatten, en komen we nooit ergens voorgoed aan dan helemaal op het einde in de aarde.’
| |
Verwantschap
Met zijn volgende boek, Praag schrijven (1975), zit Daniël Robberechts helemaal in de lijn van wat Sybren Polet ‘onzuiver totaalproza’ noemt. Het gaat om het ‘drastisch autonome geschrift’, dat geen feiten meer gebruikt in de zin van idealisering of ontluistering, maar zelf een (taal)feit wordt. Hierbij kan verwezen worden naar Willy Roggeman, Lidy van Marissing, Jacq Firmin Vogelaar, Mark Insingel, Paul de Wispelaere en anderen. Heeft de Avignonse taalcreatie archetypische en metafysische dimensies, dan blijkt het Praagse totaalproza doorkruist te worden door de gebeurtenissen in Praag tijdens de lente van 1968. Toch blijft Praag schrijven essentieel een taalboek en wordt het nergens een politiek geëngageerde roman. De door Boon en Raes zo geliefde strategie, met name de collage van kranteknipsels, wordt door Robberechts niet zuiver toegepast.
| |
Techniek / Stijl
Kunstopvatting
De knipsels zijn door de auteur duidelijk opnieuw geschreven en ingepast in een eentonig-bezwerende litanie van feiten en
| |
| |
gebeurtenissen rondom de Praagse lente. De knipsels worden opgenomen in een taalweb dat de auteur weeft rondom Praag, de stad van Jan Emmanuel (zijn lichamelijke vader) en Franz Kafka (zijn geestelijke vader). De ellenlange lijsten met politieke gebeurtenissen tussen januari 1967 en oktober 1970 gaan de rol spelen van taalrituelen in de schrijftijd november 1967-begin 1971. Robberechts heeft Praag geschreven, er niet over geschreven. Praag is vorm geworden, geen thema. Bovendien is er het raam waarin de nieuwsfeiten zitten gevat. Vooral een aantal slotteksten maakt duidelijk dat Praag niet als stad of als politiek feit, maar als woord optreedt Praag schrijven is niet gericht op de betekenis maar op de betekenaar. Verwijzend naar Jakobson, Havránek en andere bezielers van de ‘Cercle linguistique de Prague’ (alweer Praag!), maakt Robberechts duidelijk dat de nieuwe literaire taal vooral functioneler en nauwkeuriger moet zijn dan de niet-literaire. Deze maniakale strategie van taalprecisie en beheer sing van het woord als communicatie leidt naar Robberechts' utopische bedoeling ‘eens al het schrijfbare te schrijven, geheel het verwoordbare te verwoorden’. Op dat gebied is de auteur zelf nog niet tevreden over zijn boek. Het had moeten worden: een beschrijven, doorkruisen, besluipen van Praag, een veroveren van de stad met woordgeweld. Maar inderdaad, ‘dit Praag was een hinderlaag, een val’. De thematiek van politieke faits divers heeft de auteur van het teken ‘Praag’ weggehaald. Het had anders gekund, schrijven ‘alsof Praag van de aarde was gevaagd, en een gekluisterde scribent het dan in zijn hoofd haalde om de vergane stad uitsluitenderwijs schriftelijk herop te richten’. Hij had de topografie van Praag leesbaar kunnen maken, niet door de stad te reconstrueren, maar door ze te
construeren met teksten. Het had een ‘plattegrond-naar-geschriften’ kunnen worden. Deze taalschepping was dan geweest: ‘een levenslang verzet tegen het geleefd-worden’. Dergelijke literatuur is een netwerk van kromme, eigenzinnige lijnen die een bevrijdend alternatief vormen voor het ‘doelgerichte netwerk’ van de verslavende maatschappij.
| |
Ontwikkeling
Kunstopvatting
Na Praag schrijven heeft Daniël Robberechts een paar jaar uitsluitend gewerkt in de schaduw van een gesloten circuit dat hij
| |
| |
ontwikkelde in zijn eenmanstijdschrift Schrift. Eerst verzamelde hij in de nummers 12 tot 28 ‘Materialen voor een eigentijdse praktijk van het schrijven’. Vanaf mei 1977 (nummer 29) werkte hij aan een project dat tot aan zijn dood zou duren, ‘een werk in uitvoering, boek in aanbouw, tekst op stapel, geschrift in de maak, bouwdoos voor een tekstmozaïek’. Het gestencilde tijdschrift heette later tijdSCHRIFT; het 80-tal lezers dat het project volgde, was veeleer een groep co-auteurs, die zelf de volgorde van de afleveringen konden wijzigen. De lezer van deze ‘totaaltekst’ moest een soort argeloze lezer zijn, anders dan de geprogrammeerde lezer van traditionele romans. In zijn eerste woord vooraf bij tijdSCHRIFT (verschenen in Raster) verduidelijkt Robberechts dat een totaaltekst ‘moet beantwoorden aan de gehele verscheidenheid en complexiteit van de wereld waarin we leven’; anderzijds zou de tegenstelling tussen de diverse literaire genres erin opgelost moeten worden. De enige zin die het schrijven volgens Robberechts nog kan hebben: ‘een groot aantal van al de bestaande schrijfwijzen zo te verzamelen en te combineren dat lezers er genoegen uit halen, en leesmacht over alle teksten waar ze dagelijks mee bewerkt worden.’ De buitensporigheid van dergelijke tekstreeksen ligt niet in buitenissige schrijfwijzen, maar in het verrassend samenvoegen van tekstcodes die in het maatschappelijk taalgebruik nooit samen Worden waargenomen. De vervreemdende combinaties kunnen bij dragen tot het zich opnieuw bewust worden van de manier waaróp in het maatschappelijk taalgebruik en -misbruik de taal gemanipuleerd wordt. De inventaris of boedelbeschrijving van wat de oude cultuur in het medium taal nog te bieden heeft, gaat vooraf aan de onteigening, vernietiging van die cultuur.
| |
Techniek / Stijl
Als ordeningsprincipe voor zijn project liet Robberechts zich inspireren door de Rhétorique Générale van de Luikse universitaire groep mu. Deze groep heeft als werkhypothese het theoretische bestaan van een uiting die niet het produkt zou zijn van enige bewerking, variatie of manipulatie. Daarop worden dan allerlei retorische operaties uitgevoerd zoals weglating, toevoeging en vervanging. De bedoeling is de lezer inzicht te verschaffen in de wijze waarop hij door bepaalde vormen van
| |
| |
taalgebruik gemanipuleerd wordt. Elk van de geplande negen delen van het project bevat manipulaties op het eigen tekstniveau, maar cumulatief ook op de vorige niveaus. Het negende deel zou dus bewerkingen op alle taalniveaus te zien geven. De negen niveaus zijn in feite terug te brengen op de vier vanouds bekende niveaus: de vorm van het woord (plastisch niveau), de bouw van de zin (syntactisch niveau), de betekenis van het woord (semantisch niveau) en de logica van de zin (logisch niveau). De auteur verwacht dat een toenemend tekstbewustzijn, een toenemende leesmacht zal leiden tot een toenemend maatschappelijk bewustzijn.
Het negendelige ‘wilde boek’ werd door de auteur op 1500 pagina's begroot. Bij zijn overlijden waren de eerste twee delen klaar; Naar aanleiding van een prepublikatie uit het tweede deel in Dietsche Warande &Belfort (juni 1992) had hij de redactie de volgende tekst bezorgd: ‘Fragment uit Nadere berichten, het tweede boekdeel van een omvangrijke tekst-in-de-maak die is opgevat als een cumulatieve staalkaart, in negen delen, van retorische operaties. In het eerste deel (Wat voorafging) komen bijna uitsluitend feiten en personages aan bod (“inhoud van de geschiedenis”, de jaren 1973-74). In Nadere berichten komen daar figuren van het verhaal bij, in het bijzonder wat focalisatie en vertelperspectief betreft. Chronologisch beslaat het boekdeel de jaren 1975-76’. De volgende zeven delen zouden de volgende operaties toevoegen: de grammaticale personen; de fixatie (lay-out); de inhoud van de woorden (semantiek); de zinsinhoud (logica); de zinsvorm (syntaxis); de fonische woordvorm; de grafische woordvorm. De uiteindelijke bedoeling van het project staat in zijn essaybundel Bezwarende geschriften (1984): ‘M.i. komt het er dan hoofdzakelijk op aan, lezers teksten te bezorgen waar zij zelf het gebruik van bepalen, waarvan zij het gebruik zelf moeten uitvinden’.
| |
Ontwikkeling
In 1978 heeft Robberechts nog een boek in het gewone uitgeverscircuit uitgebracht: Onderwerpen. Een ingekorte versie van het derde deel ervan, ‘Verwoordingen’, was al verschenen in Het mes in het beeld(1976). Uit deze en andere prepublikaties blijkt dat het boek ontstaan is vóór mei 1977, dus vóór de reeks tijdSCHRIFT. Onderwerpen is niet opgebouwd volgens de re- | |
| |
gels van de retorica of volgens welke andere regels dan ook. De vrijheid van de schrijver wordt hier uitdrukkelijk en extreem beleefd. Structureren, monteren en interpreteren worden geheel aan de lezer overgelaten. Robberechts daarover: ‘Eigenlijk was het montage-principe er louter negatief: elk fragment had ik zo geplaatst dat het geen enkel klaarblijkelijk verband vertoonde met het voorgaande en het volgende fragment. (Het interessante was, dat de lezer juist wél verbanden ging leggen rdie dan enige kans maakten om wezenlijk anders te zijn dan de dagelijkse, vanzelfsprekende associaties.)’
Het creatieve schrijfproces is echter sterker gebleken dan de vooropgezette theorie. Wie de drie delen Subjecten, Brokken en Verwoordingen na elkaar leest, wordt geconfronteerd met een steeds verder om zich heen grijpende formele ontbinding; omgekeerd evenredig daarmee neemt de verteltijd, neemt het aantal bladzijden per deel toe, terwijl ook het aantal teksteenheden groter wordt. De formele ontbinding van dit onzuivere totaalproza geeft gestalte aan het gevoelen dat de wereld steeds meer potdicht raakt; de mensen worden erin onderworpen, stukgereten door maatschappelijke agressie, platgewalst door vervreemdende bewoordingen. In het slotdeel maakt de auteur duidelijk dat de taal door permanent misbruik uitgehold en vernietigd is. Hij maakt daartoe gebruik van allerlei typische vormen van taalgebruik zoals: een Vietnam-speech vol walgelijke gemeenplaatsen, een tekst in fonetisch schrift met alle mogelijke ‘conventional wisdom’, een collage van chaotisch radionieuws, het inhoudsloze gezwets van een bedrijfsdirecteur, een collage van titels uit de schandaalpers, programma's van kermissen, fragmenten feuilleton en porno, geile teksten met primitieve spelfouten, een lofrede op een rechts kunstenaar, een beschrijving van groepsseks in voetbalreportagestijl, een ellenlange collage van reclameslogans doormidden gebroken door een folterscène.
De taal verslaaft de mens, in plaats van de mens te bevrijden. Robberechts ontmaskert de maatschappelijke taal radicaal: hij legt zeer lucide de verslavende, onderwerpende mechanismen ervan bloot. Maar een alternatief blijkt hij niet meer te kunnen of te willen bieden. De lezer moet zelf invullen.
| |
| |
Robberechts vraagt ook een creatieve lectuur van Dagboek '64-'65 en Dagboek '66-'68, die hij in 1984 en 1987 publiceerde: ‘Van een dagboek moet je je lectuur dus helemaal zelf samenstellen. Je kunt psychologisch lezen en historisch, sociologisch, taalkundig, feministisch, politiek, theologisch, literair, filosofisch of antropologisch... Of een eigen cocktail van al die soorten lectuur’. In elk geval geven de beide dagboeken interessante informatie over de ontstaansgeschiedenis van Tegen het personage en De labiele stilte en van Aankomen in Avignon en Praag schrijven. Hieruit blijkt dat het oeuvre van Robberechts sterk autoreferentieel is. Het schrijven over het schrijven... in een verstikkende spiegeling naar binnen. Alleen de ‘tekstgeilheid’ houdt stand.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Daniël Robberechts, De labiele stilte. Antwerpen/Utrecht 1968, Standaard, R. |
Daniël Robberechts, Tegen het personage. Zes teksten. Brussel/Den Haag 1968, Manteau, VB. |
Daniël Robberechts, De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving. 's-Gravenhage/Rotterdam 1969, Nijgh & Van Ditmar, D. (titel van de tweede druk: Open boek) |
Daniël Robberechts, Aankomen in Avignon. Relaas. Brussel/Den Haag 1970, Manteau, R. |
Daniël Robberechts, Praag schrijven. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, Raster reeks 5, R. |
Daniël Robberechts, Verwoordingen. In: J.F. Vogelaar e.a., Het mes in het beeld. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, Raster reeks 6, pp. 87-144 V. |
Daniël Robberechts, Materialen voor een eigentijdse praktijk van het schrijven. In: Schrift, nrs. 12 tot en met 28, VB. |
Daniël Robberechts, Werk in uitvoering. In: tijdSCHRIFT, vanaf nr. 29, mei 1977, VB. |
Daniël Robberechts, Eerste woord vooraf bij tijdSCHRIFT. In: Raster 6, 1978, pp. 86-93, E. |
Daniël Robberechts, Onderwerpen. Subjecten, Brokken, Verwoordingen. Brussel/Amsterdam 1978, Elsevier/Manteau, VB. |
Daniël Robberechts, Bezwarende geschriften. Antwerpen 1984, Manteau, E. |
Daniël Robberechts, Dagboek '64-'65. Antwerpen 1984, Manteau, D. |
Daniël Robberechts, Dagboek '66-'68. Leuven 1987, Kritak, D. |
Daniël Robberechts, Uit: Nadere berichten - december 1976. In: De Brakke Hond, jrg. 8, nr. 32, december 1991, pp. 90-98, R. (fragment) |
Daniël Robberechts, Nadere berichten. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 137, nr. 3, juni 1992, pp. 296-300. R. (fragment) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Fernand Auwera, Shrijven of schieten? Antwerpen/Utrecht 1969, pp. 170-177. (interview) |
Hugo Bousset, De warme lamp. In: De Spectator, 18/19-1-1969. (over De labiele stilte en Tegen het personage) |
F. Bulhof, Daniël Robberechts: Aankomen in Avignon. In: Forum der Letteren, jrg. 11, 1970, pp. 182-202. |
Marcel Janssens, D. Robberechts, dokument of kreatie. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 1, 1970, pp. 109-111. (over De grote schaamlippen) |
Leo Geerts, De grote schaamlippen. In: Streven, jrg. 38, nr. 7, april 1970, pp. 716-724. |
Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen. Brugge 1973, pp. 161-163. (over Aankomen in Avignon) |
H. Verdaasdonk, Lektuur van ‘Praag schrijven’. In: De Revisor, jrg. 2, nr. 4, september 1975, pp. 75-79. |
Georges Adé, De woorden van een ander. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 28, nr. 9, 1975, pp. 852-863. (over Praag schrijven) |
Leo Geerts, Leren leven met Robberechts. In: Streven, jrg. 43, oktober 1975, pp. 46-54. (over Praag schrijven) |
J.F. Vogelaar, Schrijven om de wereld leesbaar te maken. In: De Groene Amsterdammer, nr. 99, 1975. (over Praag schrijven) |
Hugo Bousset, Woord en schroom. Brugge/Nijmegen 1977, pp. 167-170. (over Praag schrijven) |
P. Claes, Het netwerk en de nevelvlek. Leuven 1979, pp. 129-139. (over Aankomen in Avignon) |
Hans van de Waarsenburg, Het nieuwe proza in Vlaanderen. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 63, februari 1979, pp. 18-20.(over Praag schrijven) |
Hugo Bousset, De onderwerping van de onderwerpen. In: De Spectator, 24-11-1979, pp. 119-120. (over Onderwerpen en tijdSCHRIFT) |
Hugo Bousset, Schrijven aan een opus. Antwerpen/Amsterdam 1982, pp. 59-79. (interview) |
J.F. Vogelaar, Oriëntaties. Kritieken en commentaren 2. Nijmegen 1983, pp. 11-16. (over Praag schrijven) |
Marcel Janssens, Het Naakt en het Roze. Antwerpen 1986, pp. 212-219. (over Tegen het personage en De grote schaamlippen) |
Georges Adé, De totaaltekst van Daniël Robberechts. In: Jaarboek Vlaamse literatuur 1987. Brussel 1987, pp. 93-105. |
Marcel Janssens, Daniël Robberechts. In: Marcel Janssens, Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 216-219. |
Hugo Bousset, Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. I. Trends. Antwerpen 1988, pp. 67-72. |
Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 163-178. |
Hugo Bousset, Grenzen verleggen. II. Profielen. Antwerpen/Baarn 1990, pp. 140-146. |
Ludo Stynen, ‘Ik bied je een tweede beeld’. Daniël Robberechts en het compromitterend schrijven. In: De Vlaamse Gids, jrg. 74, nr. 1, januari-februari 1990, pp. 12-16. |
Marc Reynebeau, Schrijven doe ik toch. In memoriam. In: Knack, 18-6-1992. |
Jacq Vogelaar, Daniël Robberechts. Een leven voor een boek. In: De Groene Amsterdammer, 8-7-1992. |
Joris Note, Grondig en buitensporig. Portret van Daniël Robberechts. In: De Morgen, 28-8-1992. |
49 Kritisch lit lex.
mei 1993
|
|