| |
| |
| |
B. Rijdes
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Barend Rijdes werd als oudste zoon in een gezin van vier kinderen op 5 april 1910 te Neerbosch, bij Nijmegen, geboren. Het gezin was Nederlands-Hervormd. Barend bezocht de Christelijke HBS te Almelo, behaalde het eindexamen en deed daarna staatsexamen gymnasium alfa om klassieke talen te kunnen studeren. Hij deed dat in Leiden, waar hij in 1940 zijn doctoraal examen aflegde. Zijn plannen om te promoveren, bij de graecus Van Groningen, zijn nooit geëffectueerd.
Van 1940 tot en met 1969 was Rijdes als leraar klassieke talen verbonden aan scholen in Haarlem en Overveen, in welke plaatsen hij achtereenvolgens ook woonde. In de genoemde periode schreef hij ook al zijn literaire werk dat is gepubliceerd (onder meer onder het pseudoniem F.C. Opdencampe), afgezien van enkele vooroorlogse bijdragen aan protestants-christelijke tijdschriften. Uit zijn dagboeken blijkt dat het Rijdes zwaar is gevallen leraar- en schrijverschap te combineren. Dat kwam met name door zijn slechte gezondheid: Rijdes was van jongs af aan astmapatiënt en leed steeds vaker aan depressies, die weer mede het gevolg waren van onvoldaanheid over wat hij in literair opzicht had bereikt.
Nogal wat werk van Rijdes is ongebundeld of ongepubliceerd gebleven. Het eerste geldt voor zijn genoemde vooroorlogse artikelen, verschenen onder het pseudoniem Constant Wisseling, en voor een tiental verhalen die hij (omdat hij na zijn breuk met het protestantisme niet meer voor confessionele tijdschriften wilde schrijven) in De Gids, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Vandaag en in dagbladen had gepubliceerd. Het tweede
| |
| |
betreft diverse verhalen en romans, waarvan hij de titels in zijn dagboeken noemt. Ondanks zijn drukke bezigheden wist Rijdes tijd te vinden voor deelname aan het ‘literaire leven’: hij was onder meer enkele malen jurylid voor literaire prijzen en een zeer actief lid van de Haarlemse sociëteit Teisterbant.
Vanaf 1969 verslechterde Rijdes' geestelijke en lichamelijke gezondheid steeds meer. Hij overleed op 10 juli 1975 in een Haarlems ziekenhuis.
Rijdes was vanaf 1941 gehuwd met Marianne Kruyt; uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Thematiek
Het oeuvre van Rijdes is niet bijzonder omvangrijk (al telt het toch nog altijd zo'n vijftien titels), maar het is zeer veelzijdig. Rijdes begon als dichter, verkoos echter al snel het proza: hij publiceerde korte verhalen, novellen, romans, enkele kritieken en een bundeltje aforismen; postuum verschenen zijn dagboeken. Bindende factoren in dit geheel zijn motievenparen als leven/dood, macht/liefde, schijn/werkelijkheid, die met wisselende importantie in alle genres voorkomen. Als men zoekt naar één gemeenschappelijke noemer van het gehele werk, komt daarvoor het klassieke begrip pietas in aanmerking: de plichtsgetrouwheid, de trouw aan een eenmaal gemaakte keuze.
| |
Kunstopvatting
Die trouw geldt vaak een geliefde vrouw, die de mannelijke hoofdpersoon aan een ander of aan de dood heeft verloren. Men denkt hier al gauw aan de mythische figuur van Orpheus: deze verliest immers zijn geliefde Eurydice aan de dood, daalt af in de onderwereld om haar te halen, maar verliest haar dan ten tweeden male; de rest van zijn leven blijft hij haar in zijn liederen gedenken. De trouw is dus tweevoudig: zij geldt de geliefde én de eigen vaardigheid, de kunst. Dat Rijdes' eerste bundel poëzie de naam Orpheus (1944) meekreeg, behoeft dan ook niet te verwonderen. Van trots op en vertrouwen in het eigen dichterschap spreekt met name het laatste gedicht uit de cyclus:
Dit lied, uit heimwee en uit leed geboren,
Zal eens, als alle ding, vergaan.
Want woorden drijven op den wind verloren
En elke ster zal ondergaan.
Maar aarde en hemel zullen spreken
En al wat diep geborgen ligt
Zal, als de zon in regen, breken
Tot een verwonderend gedicht
Van pijn en vreugde. Scherpt uw oren
En voert uw hart de stilte in:
Het is in eeuwigheid te hooren
En neemt in u een nieuw begin.
| |
| |
| |
Thematiek
Het Orpheus-thema is minder direct herkenbaar in het proza van Rijdes, maar is ook daarin wel degelijk aanwezig. Dat is het geval in Twee tegen een (1947), een volumineuze roman over goed en slecht, idealisme en negativisme. De hoofdfiguur, die de bijnaam Faust draagt, heeft in zijn jeugd zijn geliefde aan een ander verloren en is tot volstrekt cynisme vervallen. Na een ontmoeting jaren later met zijn Paula in een donker Deventer (dat kennelijk als pendant van de onderwereld dient), waar hij haar opnieuw verliest maar nu vrijwillig, komt hij tot een soort katharsis. Twintig jaar later vond Rijdes een nieuw decor voor het thema. In Een bedolven bestaan (1967) - gepubliceerd onder het (door zijn uitgever bedachte) pseudoniem F.C. Opdencampe - vindt de katabasis, inclusief de ontmoeting met de geliefde vrouw, voor de hoofdpersoon, een archeoloog, in een visioen of hallucinatie plaats. Iets dergelijks gebeurt ook in Rijdes' laatste roman, Een rijtuig in de sneeuw (1971).
| |
Stijl
Thematiek
Thematisch vallen dus in Rijdes' werk de overeenkomsten op, stilistisch zijn er nogal wat verschillen tussen het vroege en het latere werk. Dat geldt niet zozeer voor de poëzie: de bundel Palaia (Grieks voor ‘dingen van vroeger’) is weliswaar een kwart eeuw na Orpheus gepubliceerd, maar hij bevat, zoals de titel al aangeeft, juist vroege verzen. Dit geldt wel voor het fictionele proza: de novelle Het derde beeld (1943) en de roman Twee tegen een zijn geschreven in een evenwichtige, klassieke stijl zonder veel ornamenten. Zijn latere proza is veel minder harmonisch en laat zich niet zelden nogal moeizaam lezen. In beide gevallen is er overigens sprake van een passende stijl. De eerstgenoemde prozawerken zijn ook inhoudelijk klassiek: ze gaan respectievelijk over Socrates en zijn denkbeelden over de relatie tussen kunst en werkelijkheid en over ethische vraagstukken gerelateerd aan platoonse begrippen. In de latere romans gaat het om mensen in een crisissituatie die, om een jungiaans begrip te gebruiken, streven naar individuatie: zij proberen in het reine te komen met zichzelf, hun identiteit te vinden.
| |
Traditie / Verwantschap
Daarmee is ook al iets gezegd over enkele geestelijke achtergronden van en inspiratiebronnen voor Rijdes: Behalve Plato en Jung noemt Rijdes zelf Alfred Kubin en Jorge Luis Borges
| |
| |
als zijn leermeesters. In zijn twee ‘fantastische’ romans vertoont hij overeenkomsten met de magisch-realisten Johan Daisne en Hubert Lampo, maar misschien nog meer met Simon Vestdijk in diens roman over het laatste oordeel, De kellner en de levenden (1949). Ook De burgemeester (1961), een historische roman gesitueerd ergens in de Nederlanden van de zestiende of zeventiende eeuw, doet wel aan Vestdijks prestaties op dit gebied denken. Een andere naam die zich opdringt, is die van F.C. Terborgh; uit zijn postuum gepubliceerde dagboeken blijkt wel dat Rijdes deze schrijver zeer bewonderde. Als dichter is Rijdes veel moeilijker te plaatsen: met Gerrit Achterberg heeft hij wel het Orpheus-thema gemeen, maar allerminst diens markante idioom.
| |
Kunstopvatting
Relatie leven/werk
Uit zijn gesprekken met de Haarlemse schilder H.F. Boot (eveneens postuum gepubliceerd) kan men Rijdes' kunstopvatting leren kennen: hij is ook als schrijver een ‘classicus’, die streeft naar eenheid van vorm en inhoud, waagt zich niet aan experimenten en stelt geestelijke diepgang van de inhoud zeer hoog. Uit deze gesprekken wordt ook duidelijk dat het Orpheus-thema bij Rijdes een biografische achtergrond heeft. Het is niet het enige in zijn werk dat verwijst naar de eigen levenssituatie of naar eigen ervaringen. In Twee tegen een komt Rijdes voor als Anderik, een leraar klassieke talen aan een klein gymnasium in een stad die in de roman naamloos blijft, maar duidelijk Haarlem voorstelt. Een classicus bovendien die gefascineerd is door de filosofie van Plato en - daarin overtreft hij zijn geestelijke vader - over bepaalde aspecten van diens werk een dissertatie heeft geschreven. Een uitvoerig beschreven Plato-les in de zesde klas van het bedoelde gymnasium zou zeer wel een protocol van één van Rijdes' eigen lessen kunnen zijn. Ook de archeoloog Frantisek Chubbeja, de hoofdpersoon van Een bedolven bestaan, is een duidelijk zelfportret. Een beeld van Rijdes' laatste jaren, waarin hij zwalkte tussen leven en dood, vindt men in de roman Een rijtuig in de sneeuw.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
Over het werk van Rijdes is niet veel substantieels geschreven. Slechts een van bewondering getuigend artikel van C. Ouboter uit 1978 gaat in op meer dan één boek en komt tot interessante bevindingen. Voor het overige zijn er recensies op de diverse
| |
| |
publikaties, maar zij zijn tamelijk gering in aantal, voor het merendeel zeer oppervlakkig en doen daarom dit ingenieuze oeuvre geen recht. Nadrukkelijk zij hier gewezen op het feit dat enkele critici van naam wel degelijk de kwaliteiten van het werk van Rijdes hebben gezien. In de eerste plaats moet C.J.E. Dinaux genoemd worden en verder vooral Willem Brandt, die zijn bespreking van De burgemeester als volgt opende: ‘Er bestaat in de literatuur een merkwaardige tegenstelling tussen prominentie en gehalte. In vele gevallen blijkt het laatste in geen enkele redelijke verhouding te staan tot de algemene waardering of bekendheid in ruimere lezerskring, al zijn er gelukkig uitzonderingen op de regel. Tot die uitzonderingen behoort niet Barend Rijdes, de auteur van enkele voortreffelijke romans en novellen, die ten onrechte in nog slechts tamelijk beperkte, zij het selecte, lezerskring de hem toekomende erkenning geniet.’ In het vervolg van zijn recensie prijst Brandt dan de auteur ‘om zijn stijlvolle compositie en de glans van zijn nobel literair proza.’ Overigens wijst Brandt er terecht op dat deze kleine roman over zelfopoffering evenzeer een psychologische als een historische roman is.
| |
Visie op de wereld
Waarschijnlijk is Twee tegen een Rijdes' bekendste boek gebleven. Ton Anbeek noemt het nog eens in Na de oorlog (1986), omdat de roman door zijn ‘positieve grondhouding’ zo'n duidelijk contrast vormt met de als nihilistisch ervaren werken van vlak na de oorlog opkomende auteurs als Willem Frederik Hermans en Gerard (Kornelis van het) Reve.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
B. Rijdes, Het derde beeld. Utrecht 1943, Bruna, N. |
B. Rijdes, Orpheus. 's-Gravenhage 1944, Stols, GB. |
B. Rijdes, Twee tegen een. 's-Gravenhage 1947, Stols, R. |
B. Rijdes, Rive gauche. Utrecht 1953, Bruna, N. |
B. Rijdes, De burgemeester. 's-Gravenhage 1961, Boucher, R. |
B. Rijdes, Ramth Sech Partunal. 's-Gravenhage 1962, Boucher, N. |
F.C. Opdencampe, Een bedolven bestaan. 's-Gravenhage 1967, Boucher, R. |
B. Rijdes, Bitterkoekjes. Haarlem 1968, Tuinwijkpers, Aforismen. |
B. Rijdes, Palaia. Verzen van vroeger. Amsterdam 1969, De Bussy, GB. |
B. Rijdes, Een rijtuig in de sneeuw. Amsterdam/Antwerpen 1971, Kosmos, R. |
B. Rijdes, Eis to soma. Z.p., z.j. [1975], G. |
B. Rijdes, Ontmoetingen en gesprekken met H.F. Boot. Haarlem 1986, Lenie Peetoom, D. |
B. Rijdes, Literair Dagboek 1941-1955. Haarlem 1987, Lenie Peetoom, D. |
B. Rijdes, Literair Dagboek 1955-1965. Haarlem 1988, Lenie Peetoom, D. |
B. Rijdes, Literair Dagboek 1966-1975. Haarlem 1988, Lenie Peetoom, D. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
C.J.E. Dinaux, Literaire kanttekeningen. In: Haarlems Dagblad, 20-12-1947. (over Het derde beeld en Twee tegen een) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Dialogen over goed en kwaad in een roman. In: W.L.M.E. van Leeuwen, De ivoren torren. Bussum 1950, pp. 106-110. (over Twee tegen een) |
Lodewijk van Deyssel, Plato werd voor de dichter Rijdes een bijbel. In: Elsevier, 7-4-1951. (over Het derde beeld, Orpheus en Twee tegen een) |
C.J.E. Dinaux, Literaire kanttekeningen. Het onvervulbare verlangen. In: Haarlems Dagblad, 2-1-1954. (over Rive gauche) |
Victor E. van Vriesland, Het leven in vereenvoudigde spelling. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog, deel II. Amsterdam 1958, pp. 624-626. (over Twee tegen een) |
C.J.E. Dinaux, ‘De burgemeester’ van Barend Rijdes. In: Haarlems Dagblad, 4-3-1961. |
J. Greshoff, ‘De burgemeester’: een roman van het Gezag. In: Het Vaderland, 3-6-1961. |
Willem Brandt, Etruskische fantasie. In: De Bussumse Courant, 12-1-1963. (over Ramth Sech Partunal) |
C.J.E. Dinaux, In Ramth Sech Partunal speelt Barend Rijdes de troef van zijn talent uit. In: Haarlems Dagblad, 9-2-1963. |
Willem Brandt, Barend Rijdes (1910): De burgemeester. In: Willem Brandt, Keurschrift. Amsterdam 1964, pp. 97-100. |
C.J. Kelk, Een bedolven bestaan. In: De Groene Amsterdammer, 6-5-1967. |
Willem Brandt, Onwerkelijke werkelijkheid. In: De Bussumse Courant, 16-6-1967. (over Een bedolven bestaan) |
Dick Voerman, Een bedolven bestaan. In: Het Vaderland, 27-10-1967. |
Anneke van Luxemburg, Barend Rijdes' roman sleept lezer niet mee. In: Haarlems Dagblad, 15-4-1971. (over Een rijtuig in de sneeuw) |
Willem Brandt, Reis van Grensganger tussen Leven en Dood. In: De Telegraaf, 26-6-1971. (over Een rijtuig in de sneeuw) |
C.J. Kelk, Waar de tijd niet meer bestaat. In: De Groene Amsterdammer, 10-7-1971. (over Een rijtuig in de sneeuw) |
Rico Bulthuis, Rentree van Barend Rijdes is dertig jaar te laat. In: Haagse Courant, 3-9-1971. (over Een rijtuig in de sneeuw) |
C. Ouboter, Barend Rijdes. In: Uitgelezen 3. Reakties op boeken. 's-Gravenhage 1978, pp. 100-106. (algemene karakteristiek) |
Ton Anbeek, Na de oorlog. Amsterdam 1986, p. 23. (over Twee tegen een) |
Frans Keijsper, Henri Boot hield van ‘ruige kracht’. Gesprekken met Barend Rijdes postuum gepubliceerd. In: Haarlems Dagblad, 9-1-1987. (over Ontmoetingen en gesprekken met H.F. Boot) |
Lenie Peetoom, Voorwoord. In: B. Rijdes, Literair Dagboek 1941-1955. Haarlem 1987, pp. 1-5. (algemene karakteristiek van persoon en werk van Rijdes) |
Rudi van der Paardt, B. Rijdes. In: Rudi van der Paardt (red.), Klassieke Profielen. Alkmaar 1988, pp. 141-147. (over klassieke motieven bij Rijdes, met enkele fragmenten uit het werk) |
Rudi van der Paardt, Het schone en het goede: Platonisme in het vroege werk van B. Rijdes. In: M.F. Fresco en Rudi van der Paardt (red.), Plato en Platonisme in de Nederlandse literatuur. Groningen 1994. |
56 Kritisch lit. lex.
februari 1995
|
|