| |
| |
| |
M. Revis
door H. Anten
1. Biografie
Willem Visser werd op 6 augustus 1904 geboren te Zeist, waar zijn vader onderwijzer was op een School met den Bijbel. Zijn jeugdjaren bracht hij in Soerabaja (Nederlands-Indië) door. In Rotterdam studeerde hij aan de Handelshogeschool. Na zijn kandidaatsexamen werd hij journalist. Van 1928 tot 1943 was hij werkzaam bij De Telegraaf. Vanaf 1945 tot aan zijn pensionering in 1969 was hij in verschillende functies verbonden aan het Algemeen Handelsblad, laatstelijk als waarnemend hoofdredacteur.
Met de korte schets ‘Bij het lezen’, opgenomen in het tijdschrift De Gemeenschap, begon hij onder het pseudoniem M. Revis in 1930 zijn literaire loopbaan. Twee jaar later publiceerde hij zijn eerste roman: 8.100.000 m3 zand. Het merendeel van de elf boeken (romans, novellen en verhalenbundels) die hij daarna schreef, verscheen na de Tweede Wereldoorlog. Aan tal van tijdschriften heeft hij bijgedragen: met schetsen en verhalen onder andere aan De Stem, De Gids, De Nieuwe Stem en Maatstaf, en met kritieken, tussen 1933 en 1953, aan Critisch Bulletin.
Onder zijn eigen naam publiceerde hij enige omvangrijke gedenkboeken: onder andere De papieren spiegel in 1953, naar aanleiding van het honderdvijfentwintigjarige bestaan van het Algemeen Handelsblad en in 1954 Van schepvorm tot papiermachine ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Vereeniging van Nederlandsche Papierfabrikanten.
Voor de roman Paviljoen van glas (1947) kreeg hij een eervolle
| |
| |
vermelding bij de romanprijsvraag van de gemeente Amsterdam.
Visser, die gehuwd was en drie kinderen had, overleed op 16 maart 1973 in zijn woonplaats Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap
M. Revis is een van de markantste exponenten van de zogenaamde nieuwe zakelijkheid in de Nederlandse literatuur. Het proza dat omstreeks 1932 deze benaming kreeg, heeft vooral thema's en technieken ontleend aan de artistieke en documentaire films, en aan de toen veelgelezen en veel besproken journalistieke reportages en reportageromans van onder anderen Heinrich Hauser, Egon Erwin Kisch, John Dos Passos en in het bijzonder Ilja Ehrenburg.
De nieuwe zakelijkheid werd gezien als een reactie op het verwaterd naturalisme, ook wel huiskamerrealisme genoemd, dat bij het grote leespubliek evenwel bijzonder populair was. Het zijn met name de weelderige en gekunstelde impressionistische stijl en de op het particuliere lotgeval afgestemde intrige in de dikke romans van bijvoorbeeld Israël Querido en Herman Robbers, waartegen de nieuw-zakelijke schrijvers zich verzetten. Mede omdat geslaagde alternatieven voor deze romankunst lang waren uitgebleven, werden de eerste nieuw-zakelijke romans, waaronder Revis' 8.100.000 m3 zand, door een aantal critici enthousiast ontvangen als lang verwachte wezenlijke proeven van prozavernieuwing.
Tot de stroming van de nieuwe zakelijkheid kunnen onder meer gerekend worden: Stad (1932) van B. Stroman, Sjanghai (1933) van W.A. Wagener, Partij remise (1932) en Zuiderzee (1934) van Jef Last, Harten en brood (1933) van Albert Kuyle en Brood (1932) en De menschen meenen het goed met de menschen (1934) van Maurits Dekker.
Al deze toen debuterende auteurs laten weldra de nieuwe zakelijkheid achter zich. Als enige blijft Revis tot na de Tweede Wereldoorlog met ‘leerstellige hardnekkigheid’ (Stroman, 1951) de principes van deze stroming in zijn romans en novellen toepassen, waardoor hij allengs een volstrekt geïsoleerde positie in de naoorlogse literaire constellatie inneemt.
| |
Stijl / Techniek
In tal van opzichten wijken Revis' romans af van wat in dit genre gebruikelijk is. Een mens als hoofdpersonage ontbreekt. Wanneer men al van een hoofdpersonage kan spreken, zijn dat situaties, verschijnselen, gebeurtenissen en voorwerpen.
| |
| |
Thuishaven (1947) heeft als ondertitel ‘een roman over dingen’, waarmee bedoeld wordt het complex van dingen die samenhangen met de haven van Amsterdam. Op deze lokatie staat het Shell-laboratorium dat de hoofdpersoon is in Spoorzoeken (1959), ‘roman van een laboratorium’. Eveneens in Amsterdam stond het Paleis voor Volksvlijt, waarover de sleutelroman Paviljoen van glas (1947) handelt. In de novelle Kringloop (1942) beschrijft Revis ‘de geschiedenis van een schip’ en in de novelle Valse meesters (1948) is het een gebeurtenis die als hoofdpersoon fungeert: oplichting door middel van valse schilderijen. De wel als biografieën gekenschetste boeken over Ford (Gelakte hersens, 1934) en wapenhandelaar Zaharoff (Zaharoff, 1938) verdienen die naam nauwelijks, omdat de aandacht meer geconcentreerd is op transacties en produkten dan op een levensbeschrijving van deze industriëlen.
| |
Techniek / Verwantschap
‘Schrijft uw romans met de techniek der film’, zo spoorde bijvoorbeeld Jules Sonnenfeldt in 1926 de nieuwe generatie romanschrijvers aan. De filmische procédés die Revis naar eigen zeggen heeft toegepast in 8.100.000 m3 zand bepalen ook in hoge mate de compositie van zijn andere romans. Een doorlopende intrige met een causaal verklarende continue vertelwijze ontbreekt. In plaats daarvan bestaan de teksten uit een groot aantal korte ‘scènes’ die met abrupte overgangen zijn ‘gemonteerd’, op die manier simultaneïteit en tempo suggererend. Daarbij komt dat de nadruk valt op de buitenkant, op wat zichtbaar is, en psychologische motivering grotendeels achterwege blijft. Zo bevat de ‘historische roman’ Mensen die muiten (1952) 29 relatief korte hoofdstukken waarin telkens andere facetten worden belicht van het leven in 1763, het jaar dat de Republiek werd getroffen door een economische crisis. Die facetten hebben voornamelijk betrekking op de goederen- en geldhandel. Deze fragmentarische opzet, waaraan een omvangrijke documentatie ten grondslag ligt, is niet alleen typerend voor de structuur van Revis' romans, maar ook voor de reportageromans van de Russische schrijver Ilja Ehrenburg, die met 10 PK, het leven der auto's (1929) grote bekendheid kreeg. Zoals in bij na iedere bespreking van Revis' werk van voor de Tweede Wereldoorlog wordt gesignaleerd, zijn de overeenkomsten
| |
| |
met de ‘industrieromans’ van met name Ehrenburg evident. Gemeenschappelijke kenmerken zijn, naast de caleidoscopische structuur, het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd, het noemen van veel namen van bestaande personen, instellingen en lokaties, de presentatie van een overvloed aan ‘echte’ feiten en gebeurtenissen, een stijl ‘als van beursnoteeringen’ (Donker): korte tot zeer korte zinnen met een veelal eenvoudige, identieke syntaxis. Het zijn dit soort reportageachtige kenmerken die afbreuk doen aan het literaire gehalte van Ehrenburgs en Revis' proza; ze ondermijnen in zekere zin het fictionele karakter, met als gevolg dat het verschil tussen een door Revis geschreven gedenkboek en zijn romans minder groot is dan men op grond van de tegenstelling verhandeling-fictie zou verwachten. Toch is de benaming ‘roman’ niet geheel onterecht, onder andere vanwege de aanwezigheid van personages die sprekend of denkend optreden. Dat gebeurt in het werk van voor de Tweede Wereldoorlog zelden, daarna steeds meer, zonder dat dat overigens resulteert in een individualiserende personagetekening. Mensen blijven typen, alleen al de naamgeving in Thuishaven duidt daarop: mijnheer Walschip is het prototype van de op geld gefixeerde havenbaron, Nelis Burger vertegenwoordigt de doorsnee arbeider. Ze ontlenen hun optreden in de roman, als zoveel andere personages in het oeuvre van Revis, aan hun relatie met het ‘ding’.
| |
Ontwikkeling / Techniek
In toenemende mate fungeren personages in de latere romans en novellen, naast de auctoriale verteller, of liever Revis, als doorgever van informatie over allerhande ‘zaken’. Deze functie was voordien nagenoeg uitsluitend voorbehouden aan de verteller. Een goed voorbeeld daarvan geeft het verhaal ‘Het geschenk’ uit de bundel Stenen uit het mozaïek (1966). Het verhaal speelt zich af in de jaren 1910 en 1911. Van de eerste poging over de Alpen te vliegen wordt gedetailleerd verslag gedaan door een in luchtvaart geïnteresseerde jongeman die zijn zuster dat verslag uit de krant voorleest. Het meisje, dat concertpianiste wil worden, woont een optreden van het Concertgebouworkest bij. Zij is degene die uitweidt over het publiek, de kleding, de solisten; de dirigenten en het reportoire. Over de uitvoering van Richard Strauss' ‘Don Quichote’ onder leiding
| |
| |
van Willem Mengelberg zegt ze: ‘Heel goed gespeelde slechte muziek’ Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit soort frequent voorkomende informatieve en didactische episodes er vooral ten behoeve van de lezer zijn en niet van de personages.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Het is een hardnekkig misverstand dat in nieuw-zakelijke literatuur het ding in het algemeen en de machine in het bijzonder verheerlijkt worden. Ofschoon uit het werk van Revis fascinatie voor de dode stof spreekt, is het oordeel negatief over degene die zich volledig daaraan overgeeft en minder zakelijke strevingen verwaarloost. De zakelijke mens ontmenselijkt daardoor en vergeet dat het ding even vergankelijk is als hij zelf en alleen bestaat bij de gratie van God. Uit deze formulering van het centrale motievencomplex spreekt een religieus-sociaal engagement. Afgezien van de religieuze inslag, waren Ehrenburg en anderen Revis ook hierin voorgegaan.
In Gelakte hersens wordt Ford geportretteerd als een monomaan voor wie winst maken het enig doel is. Hij is daarin ‘simplistisch, als een echte Amerikaan’, aldus Revis in een boekbespreking. Ter illustratie van deze mentaliteit geeft Revis tal van voorbeelden, zoals de precieze beschrijving van de personele bezetting van een pakafdeling: daar werken 4 blinden, 207 eenogigen, 253 personen die met één oog nog half kunnen zien, 37 doofstommen, 123 personen zonder armen, 4 zonder benen of voeten en 1000 tuberculeuzen in de open lucht: ‘Zij kunnen allen geplaatst worden. Ford heeft in de fabrieken geen menschen noodig. Een combinatie van eigenschappen kan hij ook vinden in het heelgebleven stuk van een verminkt lichaam’. Zaharoff is te lezen als een aanklacht tegen de internationale wapenindustrie. De vergelijkingen waarmee Sir Basil Zaharoff wordt gepresenteerd, laten aan duidelijkheid niets te wensen over: zijn handen zijn klauwen, hij heeft de ogen van een roofvogel; hij is iemand met ‘de innemendheid van een vleiende kat en de hardheid van een moordenaar’. Deze veelvuldig gedecoreerde en geadelde industrieel, die leerstoelen voor literatuur sticht in Parijs en Oxford, wordt ontmaskerd als een corrupte intrigant en opportunist. Hij maakt oorlog ‘met behulp van rotte zielen en een veile pers, van menschen, wier geweten in
| |
| |
staat van ontbinding verkeert’. Het tekort van de uitsluitend op het zakelijke ingestelde mens is een motief dat ook in het naoorlogse werk expliciet wordt verwoord, bij voorkeur, en enigszins overbodig, aan het eind van de roman. In Spoorzoekers komt de technoloog dr. Brandhorst door de dood van een collega tot het inzicht dat hij zijn kinderen en huwelijksleven verwaarloosd heeft. Wanneer Shell bovendien research naar een afweermiddel tegen een maïsbladziekte niet langer financiert omdat die te veel gaat kosten, neemt hij ontslag: idealisme wint het van winstbejag. ‘Een paar honderd man van de Standard zijn twintig jaar, veertig man van de Shell tien jaar, bezig geweest een anti-klopstof voor benzine te vinden. Is de bestrijding van honger minder belangrijk?’ De laatste zinnen van de roman luiden: ‘Waarvoor dient wetenschap? Om de mensen beter te maken. Om betere mensen te maken.’ Het is dit principe dat door de multinational werd veronachtzaamd.
Het motief van de vergankelijkheid der dingen en de ijdelheid van al het menselijke streven krijgt in 8.100.000 m3 zand gestalte door de bijbelpassus ‘Ik, Prediker, was Koning over Israël, te Jeruzalem... En ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden’ een aantal keren in opsommingen van handelsactiviteiten te integreren. Wanneer de oprichter van het bedrijf sterft, hoort hij deze woorden. In de novelle Kringloop wordt deze vanitas-thematiek gedemonstreerd aan de levensloop van een schip dat geboren wordt uit vuur en sterft in de vlammen van een brand: ‘Zoo keert de brandende “Prins van Oranje” terug tot zijn oorsprong, de geweldige gloed in den hoogoven, waar het ijzer voor zijn lichaam werd gevormd. En hij neemt menschen met zich mee, wier bestaan ook zijn kringloop heeft voltooid en die terugkomen in het niet.’ In Paviljoen van glas wordt uitvoerig ingegaan op de vele ondoorzichtige financiële manipulaties en malversaties, waardoor het paviljoen lang voordat het in 1929 in vlammen opgaat, ten dode is opgeschreven. Ook in deze roman vol cijfers en feiten brengt de verteller zijn visie op de zakelijke wereld expliciet onder woorden: ‘Grenzeloze dwaasheid. Kinderen bouwen aan zee een fort van zand, maar wie denkt dat het er de volgende zomer nog zal staan?’
| |
| |
| |
Ontwikkeling
In structureel en thematisch opzicht doen zich in het grootste deel van Revis' oeuvre geen opmerkelijke veranderingen voor. Alleen de zesendertig verhalen waarmee hij zijn literaire carrière afsloot, ondergebracht in drie bundels van de onvoltooid gebleven reeks Stadia van Amsterdam, detoneren enigszins. Revis heeft daarin getracht de informatieve passages te integreren in de vertelde geschiedenis; de voor hem zo kenmerkende beeldend-geserreerde stijl is genormaliseerd en als verteltijd is het preteritum gebruikt. Hierdoor krijgen deze ‘historische’ verhalen een vrij conventioneel karakter. Enkele critici prezen dan ook de leesbaarheid van deze ‘ouderwetse’ vertellingen. De traditie zegevierde tenslotte over het experiment.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Alhoewel Revis nooit uit de belangstelling van de literaire kritiek is geraakt, is de publieke interesse voor zijn werk altijd gering gebleven. Het bedrag dat de auteur verdiende met 8.100.000 m3 zand duidt daar ook op: f 29,40. Behalve Kringloop werd geen enkel boek van hem herdrukt. In 1948 herinnert F. Bordewijk zich Revis' eersteling slechts in één particuliere bibliotheek te hebben aangetroffen. ‘Hoe anders zou zij thans ontvangen zijn!’ veronderstelt hij met een te groot optimisme.
Het nieuw-zakelijke proza heeft slechts kortstondig in de belangstelling gestaan. Daarvoor zijn tenminste drie redenen aan te wijzen. Toonaangevende critici als Marsman, Ter Braak en Du Perron laakten ‘het Nederlandse filiaal van de firma Ehrenburg & Co’ (Ter Braak) vanwege het ontbreken van psychologische diepgang en het epigonisme: zonder innerlijke noodzaak werden volgens hen stijl en procédé's overgenomen van buitenlandse voorbeelden, met als resultaat een modieuze truc vol film- en reportage-effecten. In de tweede plaats: nagenoeg tegelijkertijd in de jaren dertig verschenen er romans die wèl een acceptabel alternatief bleken te zijn voor het huiskamerrealisme. Men kan hier denken aan het proza van Slauerhoff, Walschap, Du Perron en Vestdijk. De derde reden is gelegen in de literaire manco's die inherent lijken te zijn aan het genre, tekortkomingen waarop ook regelmatig in kritieken op het werk van Revis wordt gewezen: het ontbreken van mensen als centrale personages waarmee de lezer zich kan identifice- | |
| |
ren en het hybridische karakter. Het oordeel dat Jan Greshoff velt over Mensen die muiten is illustratief voor een deel van de kritiek: het boek ‘is vlees noch vis, het is niet het warmbloedige vlees van het kunstwerk, noch de koudbloedige vis van het betoog. Het is een beschaafd en welgemeend onding’. Hiermee hangt het dikwijls geformuleerde bezwaar samen dat veel uitweidingen over ‘dingen’ niet of nauwelijks een rol spelen in de plot, voor zover men daarvan kan spreken. Revis ‘noteert, registreert, hij is een literair bureau voor de statistiek, maar hij breekt niet door de getallenreeksen heen’, merkte Stroman al in 1935 op.
Naast deze negatieve geluiden heeft de kritiek ook welwillend tot zeer positief gereageerd op aspecten van zijn boeken. In de jaren dertig prijst men het experiment en de durf om op zo'n rigoureuze wijze te breken met de conventies van de oude realistische roman. Bovendien heeft men oog voor de evocatieve kracht van Revis' taal. Voor Nijhoff roepen sommige passages ‘de schoonheid van een poème en prose’ op, en J.W. Hofstra vindt in 1952 de beschrijvingen van zo'n grote schoonheid ‘dat men in Nederland tegenwoordig ver zal moeten zoeken naar de schrijver die hem daarin evenaart’. Voorts wordt dikwijls bewondering uitgesproken voor Revis' ‘verbluffende’ kennis van zaken met betrekking tot veel onderwerpen die in de regel in de literatuur niet aan bod komen. Ten slotte, aan het eind van de jaren vijftig, wordt Revis' laatste roman, Spoorzoekers, door enkele critici zeer lovend besproken, om een reden die veelzeggend is voor het literaire klimaat van die tijd: in de roman speelt seksualiteit geen enkele rol.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
M. Revis, Bij het lezen. In: De Gemeenschap, jrg. 6, nr. 13-14, november-december 1930, pp. 542-545, V. |
M. Revis, 8.100.000 m3 zand. Utrecht 1932, De Gemeenschap, R. |
M. Revis, Gelakte hersens. Ford's leven - Ford's auto's. Utrecht 1934, De Gemeenschap, R. |
M. Revis, Zaharoff. Bilthoven 1938, De Gemeenschap, R. |
M. Revis, Kringloop. De geschiedenis van een schip. Amsterdam 1942, Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, N. |
W. Visser, 150 jaren Van Gend & Loos 1796-1946. Utrecht 1946, N.V. Expeditie-Onderneming Van Gend & Loos, Gedenkboek. |
M. Revis, Paviljoen van glas. Een Amsterdamse cavalcade. Amsterdam 1947, Holdert & Co N.V., R. |
M. Revis, Thuishaven. Een roman over dingen. Amsterdam 1947, Amsterdamsche Boek en Courantmaatschappij, R. |
M. Revis, Valse meesters. Amsterdam 1948, Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, N. |
M. Revis, Mensen die muiten. Historische roman. Amsterdam-Antwerpen 1952, Wereldbibliotheek, R. |
W. Visser, De papieren spiegel. Honderdvijf-en-twintig jaar Algemeen Handelsblad 1828-1953. Amsterdam 1953, Algemeen Handelsblad, Gedenkboek. |
M. Revis, Van schepvorm tot papiermachine. Overzicht der witte kunst in Nederland. [Haarlem 1954], Vereeniging van Nederlandsche Papierfabrikanten, Gedenkboek. |
M. Revis, Van een half tot drieduizend pk 1906 30 mei 1956. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der N.V. Motorenfabriek Thomassen, De Steeg. ['s-Gravenhage 1956], z.u., Gedenkboek. |
M. Revis, Spoorzoekers. Roman van een laboratorium. Amsterdam-Antwerpen 1959, Wereldbibliotheek, R. |
M. Revis, Knopen in het koord. Twaalf verhalen. Amsterdam 1965, Van Ditmar, VB. |
M. Revis, Stenen uit het mozaïek. Andermaal twaalf verhalen. Amsterdam 1966, Van Ditmar, VB. |
M. Revis, Lampen langs de weg. Nogmaals twaalf verhalen. Amsterdam 1967, Van Ditmar, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jules Sonnenfeldt, Roman en film. In: De Vrije Bladen, jrg. 3, nr. 2, 1926, pp. 48-49. (over vernieuwing van de roman door toepassing van filmische technieken) |
Menno ter Braak, Staalharde romantiek. In: De Stem, jrg. 11, nr. 1, 1931, pp. 101-102. (over Ehrenburgs Das Leben der Autos) |
Anthonie Donker, 8.100.000 m3 zand. In: De Stem, jrg. 12, nr. 3, 1932, pp. 587-588. |
Anthonie Donker, De actualiteit. In: Anthonie Donker, Ter zake. Beschouwingen over literatuur en leven. Arnhem 1932, pp. 143-183. (pleidooi voor nieuw-zakelijk proza; over reportagekunst) |
Ad. J. Sassen, Het geheim der metamorphose. In: De Gemeenschap, jrg. 8, nr. 4. 1932, pp. 244-245. (over 8.100.000 m3 zand) |
W. S[mits], 8.100.000 m3 zand. In: Den Gulden Winckel, jrg. 31, nr. 365, 1932, p. 99. |
Anton van Duinkerken, M. Revis. In: Anton van Duinkerken, Twintig tijdgenooten. Nederlandsch proza na 1930. Schiedam [1934], pp. 215-221. (over 8.100.000 m3 zand) |
B. Stroman, De nieuwe zakelijkheid in de literatuur. In: Roel Houwink (red.), Rondom het boek. Z. pl., 1935, pp. 77-84. (algemene karakteristiek nieuwe zakelijkheid; over 8.100.000 m3 zand en Gelakte hersens) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Drift en bezinning. Beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederlandsche letterkunde. Amsterdam 1936, pp. 212-213. (over 8.100.000 m3 zand en Gelakte hersens) |
J.F. Otten, Zaharoff. In: De Stem, jrg. 19, nr. 2, 1939, pp. 201-202. |
P.G.J. Korteweg, Mensch of machine. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-3-1943. (over Kringloop) |
S. Leiker, Vertrouwen in dingen. In: Critisch Bulletin, jrg. 15, nr. 2, 1948, pp. 62-65. (over Thuishaven) |
Victor Varangot, Acht novellen en hun moraal. In: Critisch Bulletin, jrg. 15, nr. 4, 1948, pp. 157-164. (over Kringloop) |
Menno ter Braak, Ehrenburg maakt school. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1949, pp. 138-144. (over de navolging van Ehrenburg in de Nederlandse literatuur) |
Menno ter Braak, De eenvoudige stijl. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1949, pp. 181-183. (over Gelakte hersens) |
Henri A. Ett, Het verwrongen beeld in de tuinspiegel. In: De Spectator, 25-3-1949. (over Valse meesters) |
Victor Varangot, Nieuwe tuinspiegels. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 4, 1949, pp. 160-164. (over Valse meesters) |
B. Stroman, Overzicht en indrukken. De Nederlandse roman in de periode 1940-1950. Rotterdam 1951, pp. 48-49. (algemene karakteristiek) |
J.W. Hofstra, M. Revis' kunst gekenterd. In: Elseviers Weekblad, 29-11-1952. (over Mensen die muiten) |
J. Greshoff, Waarom worden romans geschreven? In: Het Vaderland, 17-1-1953. (over Mensen die muiten) |
Victor E. van Vriesland, Magiër der werkelijkheid. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. Deel 1. Amsterdam 1958, pp. 430-437. (algemene karakteristiek) |
Victor E. van Vriesland, F. Bordewijk. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. Deel 1. Amsterdam 1958, pp. 464-483. (onder andere over de plaats van Revis' vooroorlogse romans in de literair-historische context, toegespitst op nieuwe zakelijkheid). [Ook in: Victor E. van Vriesland, F. Bordewijk; een inleiding tot en keuze uit zijn werk. 's-Gravenhage 1949.] |
[J.] v[an] D[oorne], Knappe roman over laboratorium. In: Trouw, 18-7-1959. (over Spoorzoekers) |
[Anoniem], Roman van het moderne vernuft. In: Algemeen Dagblad, 28-7-1959. (over Spoorzoekers) |
J. Greshoff, Een roman met een eigen werke- |
| |
| |
lijkheid. In: Het Vaderland, 8-8-1959. (over Spoorzoekers) |
B. Stroman, Op zoek naar de mens achter zijn onpersoonlijke uitingen. In: Algemeen Handelsblad, 29-8-1959. (over Spoorzoekers). |
[Anoniem], De erotiek van de arbeid. In: Haagse Post, 26-9-1959. (over Spoorzoekers) |
M. Nijhoff, M. Revis. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Den Haag-Amsterdam. 1961, pp. 767-769. (over Gelakte hersens) |
Dagboekanier, Amsterdams verleden knap tot leven gewekt. In: Het Parool, 28-3-1966. (over Knopen in het koord) |
André Spruit, Vakwerk zonder klatergoud. In: Elseviers Weekblad, 9-7-1966. (over Knopen in het koord en Stenen uit het mozaïek) |
W.A. Braasem, Cultuurgeschiedenis in drie dimensies. In: Het Vaderland, 23-9-1966. (over Knopen in het koord en Stenen uit het mozaïek) |
Rico Bulthuis, Onsplitsbare realiteit in nieuw werk van Revis. In: Haagsche Courant, 6-1-1968. (over Lampen langs de weg) |
[Anoniem], Novellen over Amsterdam. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 22-4-1968. (over Lampen langs de weg) |
Rico Bulthuis, Privé-uitgave wint terrein. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 17-8-1972. (interview) |
[Anoniem], W. Visser, journalist en schrijver, overleden. In: NRC Handelsblad, 17-3-1973. |
H. Marsman, De aesthetiek der reporters. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 19723, pp. 403-410. (over nieuwe zakelijkheid in relatie tot journalistiek en literatuur) |
Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid. Proza-opvattingen tussen 1916 en 1932. Utrecht 1982. (literair-historische context; over 8.100.000 m3 zand en Gelakte hersens) |
F. Bordewijk, Een geschiedenis van het Paleis voor volksvlijt In: F. Bordewijk, Kritisch proza. 's-Gravenhage 1982, pp. 61-62 (over Paviljoen van glas) |
Rik Planting en Aleid Truijens, Europa op zijn laatste benen. De Amerikaan in het Nederlandse proza In: De Gids, jrg. 148, nr. 3-4, 1985, pp. 283-289. (over Gelakte hersens) |
Hans Anten, De bezielde zakelijkheid van M. Revis. Over het oeuvre van een vergeten auteur. In: Vooys. Tijdschrift voor letteren, jrg. 8, nr. 2, 1990, pp. 50-60. (algemene karakteristiek) |
37 Kritisch lit lex.
mei 1990
|
|