| |
| |
| |
Martin Reints
door Han Foppe
1. Biografie
Martin Reints werd op 5 april 1950 geboren in Amsterdam. Zijn middelbare-schooltijd bracht hij door op het Amsterdams Montessori Lyceum; daarna studeerde hij Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Nadat hij zijn studie had afgesloten met het behalen van de akte MO-B, keerde Reints terug naar zijn vroegere middelbare school, waar hij van 1976 tot 1981 Nederlands gaf. Vanaf 1981 tot 1989 was hij in dienst bij Uitgeverij Onderwijspers; daar verschijnen ook de door hem geredigeerde examenbundels voor het voortgezet onderwijs. Sinds 1989 wijdt hij zich geheel aan het schrijven. Hij woont in Amsterdam.
Reints debuteerde in 1970 in het tijdschrift Raster. Elf jaar later verscheen zijn eerste bundel, Waar ze komt daar is ze. Voor Lichaam en ziel (1992) werd hij bekroond met de Herman Gorterprijs van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Behalve poëzie schreef Martin Reints ook teksten voor televisie en voor theater (Theater Mickery). Beschouwend proza publiceerde hij onder meer in Tirade.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek / Thematiek
Het debuut van Martin Reints, het gedicht ‘Bloesemtochten’, dat werd afgedrukt op het omslag van het tijdschrift Raster (jrg. 4, nr. 1, 1970), is in een bepaald opzicht kenmerkend voor het werk van deze dichter. Het gedicht is geheel en al opgebouwd uit vijf citaten: summiere aanduidingen van een aantal ‘boomgaardroutes’. Klaarblijkelijk werd de dichter zo geïntrigeerd door een tekst als ‘Drumpt - Avezaath - Buren - Buurmalsen - Tricht - appeldijkje langs slingerende Linge - Beesd. 20 km.’, dat hij deze met vier andere routebeschrijvingen uit een gids van Dr. Van Egeraat tot gedicht transformeerde. Die fascinatie voor bestaande teksten is een constante in het werk van Reints. Bij het schrijven van zijn poëzie maakt hij dankbaar gebruik van allerlei reeds gebezigde taaluitingen. Gesproken taal, literaire geschriften, de krant, de bijbel, een pornoboekje, een filosofische studie..., verschillende ‘registers’ reiken hem formuleringen aan die hij verhuld of min of meer herkenbaar in zijn werk onderbrengt. Die gerichtheid op het medium taal is in Reints' poëzie zo duidelijk aanwezig, dat zij als een onderdeel van de thematiek beschouwd moet worden.
Vrijwel alle gedichten die Reints vanaf 1974 in verschillende tijdschriften publiceerde, kregen in al of niet gewijzigde vorm een plaats in Waar ze komt daar is ze (1981). De titel is ontleend aan een gelijknamige reeks, die het centrum van de bundel uitmaakt. De acht gedichten van deze reeks tekenen het beeld van het jachtige bestaan van een meisje dat zich overdag en 's nachts rusteloos verplaatst in het moderne stadsleven. De lezer krijgt haar niet alleen te zien via de beschrijving van haar handelingen, maar wordt ook geconfronteerd met wat zich in haar hoofd afspeelt: beelden van de televisie of uit de bioscoop, flarden uit doktersromans.
ze staat op een zeilplank: windsurfing!
ze rijdt met filtersigaretten in een grappig wagentje
over de hobbels van de woestijn
en ze komt vanuit de schuimende branding op ons af
| |
| |
Krantecitaten die niet direct op het meisje betrekking lijken te hebben, completeren het beeld van ‘modern stadsleven’.
| |
Stijl / Techniek
De snelle opeenvolging van verschillende soorten beelden die in elkaar overvloeien, geeft de reeks een filmisch karakter, dat overigens in andere gedichten in de bundel nog veel sterker is. Sommige hebben het karakter van een zakelijk geformuleerd filmscript, dat in de onvoltooid tegenwoordige tijd een aantal handelingen beschrijft. Het is een aspect van Reints' werk waarop in menige bespreking wordt gewezen. Reints' gedichten doen recensenten denken aan films van Wim Wenders, Michelangelo Antonioni en Jean-Luc Godard. Zelf vertelde de dichter hoe hij, in Hamburg werkend aan de titelreeks van zijn eerste bundel, verbijsterd ontdekte dat Jutta Brückner in haar film Ein ganz und gar verwahrlostes Mädchen een zelfde soort montageprocédé had toegepast als hijzelf had ontwikkeld voor zijn poëzie.
| |
Thematiek
Het motief van het meisje beheerst het merendeel van de gedichten in Waar ze komt daar is ze. Het duikt op in steeds wisselende gestalten en situaties: op een boerderij, in een roeiboot, in een stadsbus, achter op een motor. In de reeks ‘Stadsgezichten’ ziel de ik-figuur haar onder meer komend ‘uit de liebknechtstrasse’ en later ‘op de kurfürstendamm’, een regel daaronder ‘op het omslag van de bunte illustrierte’; een gedicht verder signaleert de dichter haar zowel op de Romeinse ‘viale trastevere’ als ‘op amerikaanse skate boards de egelantiersstraat door’.
zo is ze je overal verschenen
ze was altijd iemand anders
maar je hebt haar steeds herkend
Hoe belangrijk dit meisjesmotief ook moge zijn, het is onverbrekelijk verbonden met wat waarschijnlijk als het thema van deze bundel beschouwd kan worden: de vraag hoe ons bewustzijn reageert op de buitenwereld. De gedichten gaan in hoge mate over het waarnemen, over beeldvorming en de rol die de taal en het denken daarbij vervullen. De dichter confronteert de lezer met een aaneenschakeling van beelden, waarin obser- | |
| |
vatie en veronderstelling in elkaar overlopen. Hij stelt vrij nuchter vast wat er te zien valt, verplaatst zich met veel inlevingsvermogen in de ervaringswereld van ‘het meisje’, reikt haar ‘beelden’ aan; tegelijkertijd leidt zijn reflexieve instelling ertoe dat hij dat hele waarnemingsproces observeert. De complexe, zintuiglijk waarneembare werkelijkheid laat zich klaarblijkelijk benaderen door de beelden die je van haar maakt, maar de dichter ervaart dat taal slechts tot op zekere hoogte in staat is die voorstellingen adequaat uit te drukken. Die (relatieve) sprakeloosheid komt tot uitdrukking in regels als ‘je zag haar steeds en overal / en overal nam ze je woorden af’. Ook in enkele gedichten die de lezer een kijlge gunnen in de keuken van het dichterschap, is deze problematiek aan de orde:
welke dijken en polders achter welke horizon
je zou willen beschrijven
het verschil tussen wat je zei
en wat je had willen zeggen
hoe haar rotsen scherp opsteken uit zee
| |
Verwantschap
Enkele recensenten menen in de benadering van het door Reints waargenomen taalgebruik kritiek daarop te beluisteren. Het is de vraag of dat het geval is. Termen als ‘bedrijfsklare dieptesproeier’, ‘dubbele verkruimelaar’ en - in de tweede bundel - ‘groenvoorzieningen’ zijn in zijn poëzie even vanzelfsprekend aanwezig als ‘HKX 410’ in Armando's ‘Agrarische cyclus’, met dit verschil dat Armando's citatenpoëzie tijdens diens Nieuwe Stijl-periode een duidelijk programmatisch karakter heeft, wat bij Reints niet het geval is. Er is bij hem eerder sprake van ‘taalverwondering’ (Herman de Coninck). Meer dan eens werkt Reints zijn fixatie op taalgebruik op een absurdistische wijze uit, zoals in de volgende scène:
toen bestelde hij door een koperen telefoon schemer
uit een lamp die staande moest worden gehouden
en een jongen met een jachthond.
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
In Lichaam en ziel is het meisjesmotief goeddeels afwezig. De personages die nu een rol spelen in Reints' minutieuze observaties, worden aangeduid met ‘iemand’, ‘een man’, ‘de mens’. Op die verschuiving heeft de dichter in een gesprek met Jan Kuijper verhelderend commentaar geleverd: ‘Ik heb geschreven in het verleden over een ik- en een jij-figuur; op een gegeven moment heb ik geschreven over een zij-figuur; toen kwamen steeds meer naar voren “iemand” en “iemand anders” als personages; en toen ik hieraan begon dacht ik: ja, om het nu wéér over iemand en iemand anders te hebben... Ik had zin om het nog eens algemener te stellen, om eerlijk te zeggen: de mens, want daar gaat het over. Er had ook “ik” kunnen staan, maar ik heb het “de mens” genoemd.’
Marc Reugebrink schreef in een recensie van deze bundel dat Reints te veel het eigen bewustzijn zou koesteren en zich daardoor te veel zou afsluiten van de wereld. Hij zou kiezen voor de ‘ziel’ en niet voor ‘het lichaam’. De geciteerde uitspraak echter laat uitkomen dat de dichter zélf in zijn werk een duidelijke verbondenheid met zijn medemensen ziel. Reints' toelichting kan gemakkelijk aangevuld worden met een aantal citaten uit zijn werk. In ‘Brief uit Kiel’ bijvoorbeeld blijkt de handeling van het schrijven - of het denken daarover - niet van een andere orde te zijn dan die van ‘Stervelingen achter dingen op wielen / in een zelfbediening’:
die hun handelingen verrichten
hun gebaren maken naar elkaar
| |
Ontwikkeling
Het bestaan van de mens, zijn ‘omringd-zijn door de dingen’, intrigeert hem in hoge mate. De mens voelt de eigenaardige behoefte aan ‘deze wereld der dingen’ iets toe te voegen, wat in Reints' geval geduid moet worden als ‘een gedicht’. Al schrijvende het bestaan observerend, vraagt de dichter zich af ‘in hoeverre een en ander vanzelfsprekend is’. Elders heet het: ‘en van wie of wat is het / dat ik mij deze vragen stel?’ Het zijn niet de enige vragen die in Lichaam en ziel worden gesteld. Het pre- | |
| |
cieze kijken van Reints heeft in deze bundel een wijsgerige component gekregen: het willen doorgronden van de menselijke existentie. Een allesverklarend antwoord hoeft de lezer niet te verwachten. Vraagstelling en mogelijke antwoorden gaan overigens niet gebukt onder een loodzware ernst.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Een object van onderzoek is ook de relatie tussen de zintuiglijke wereld en de geestelijke. Is er een duidelijke scheiding tussen ‘Lichaam’ en ‘Ziel’? In ‘Grafschrift voor Hans Faverey’ wordt tussen beide een polariteit verondersteld: ‘het koninklijk maar onveilig lichaam / waartoe zijn ziel veroordeeld was’. In andere gedichten ligt het accent juist op een spiegelrelatie van ‘buiten-’ en ‘binnenwereld’. Het voormalige moeras, waarin de dichter loopt te denken, ‘gelijkt op het denken zelf’. In de handeling van het ‘ijsberen’ in een kamer onderkent iemand ‘de overeenkomst tussen de gang van zijn gedachten / en de gang van zijn lichaam door de kamer’. Gebaren van geobserveerde personages komen overeen ‘met de bladeren en de takken en de twijgen / en alles wat deel uitmaakt van de botanische potpourri / in de uiterwaarden / en met de loop van de oude rivier’.
Dit aspect van Reints' thematiek heeft duidelijke raakvlakken met wat in de filosofie bekend staat als het ‘psycho-fysische vraagstuk’, de vraag naar de verhouding tussen het lichamelijke en het geestelijke. Het titelgedicht van de bundel bevat regels die expliciet lijken te verwijzen naar een in dit kader gevoerde wijsgerige discussie: ‘als mijn personages uit mijn verbeelding zijn voortgekomen / is het zinloos mij een wereld voor te stellen / waarin zij er werkelijk zijn’. De in het gedicht verwerkte citaten uit songteksten verwijzen overigens nadrukkelijk naar de jazzmuziek; daardoor krijgt de gewichtige ‘geestelijke’ Leib/Seele-discussie een lichtvoetiger pendant in het meer lichamelijke ‘Body and Soul’ van de jazz.
| |
Traditie
Menig gedicht in Lichaam en ziel laat uitkomen - soms in bewoordingen die het bijbelboek Prediker in herinnering brengen - dat het menselijk bestaan vooral bepaald wordt door doelloosheid, en dat het eigenlijk een raadselachtige zaak is dat de mens iets aan dat bestaan wil toevoegen of daar uitspraken over wil doen. De onmiskenbaar melancholieke toon in deze poëzie
| |
| |
neemt niet weg dat Reints er in zijn pogingen iets van de raadselen op te lossen blijk van geeft over een zelfde soort humor te beschikken als die waardoor het werk van schrijvers als Beckett en Ionesco wordt gekenmerkt.
| |
Techniek
Martin Reints heeft zich een aantal malen uitgelaten over het eigen schrijfwerk. Het meest instructief is wel het al eerder genoemde gesprek met Jan Kuijper. De dichter gaf hierin onder meer aan hoe allerlei beelden, woorden en zinnen in een bepaald gedicht terechtgekomen waren. Literaire citaten zijn broederlijk verenigd met een opschrift op de ruit van een snackbar; uit een pornoboekje is een (volstrekt seksloze) mededeling over het nut van een encyclopedie gelicht. Een mist die de schrijver ooit op Schiermonnikoog heeft meegemaakt, vindt zijn plaats in een gedicht dat gesitueerd is op een ‘voormalig eiland’, waarvoor Walcheren model heeft gestaan. De fraai geformuleerde inscriptie op gedenkstenen uit de Romeinse tijd wordt gevolgd door het woord ‘snack’. Wie dit alles uit de mond van de dichter verneemt, zou kunnen denken dat een gedicht van Reints een aaneenschakeling is van een aantal ready mades; toch is dit niet het geval. Al die hele en halve citaten, die beelden ontleend aan verschillende situaties in verschillende tijden, worden door de dichter in een eigen verband bijeengebracht op een wijze die te vergelijken is met de activiteit van een componist die zich bij zijn arbeid laat inspireren door allerlei geluiden en melodieën ooit door hem gehoord, die hij al of niet in herkenbare vorm opneemt in een nieuwe compositie. Reints zelf trekt die vergelijking ook: ‘Klanken die terugkomen; blokken muziek die tegenover elkaar gezet worden, die elkaar opvolgen...’
In het verwerken van literaire citaten bepaalt Reints zich niet alleen tot het overnemen van formuleringen, ook structuren spreken hem aan. Zo zijn in het gedicht ‘Onder een beroemd wolkendek’ het ritme en de opbouw van zowel ‘Melopee’ als ‘Alpejagerslied’ van Paul van Ostaijen te herkennen.
| |
Kritiek / Verwantschap
Op een enkele uitzondering na heeft de literaire kritiek de twee bundels van Reints positief beoordeeld. Verschillende recensenten trachten de dichter binnen een bepaalde traditie te plaatsen of verwantschap met oudere dichters of generatie- | |
| |
genoten aan te wijzen. Onder verwijzing naar de door Reints toegepaste montagetechniek en de sterke gerichtheid op taal wordt hij vergeleken met de schrijvers rond het tijdschrift Raster. Peter Zonderland merkte overigens over die plaatsbepaling op dat Reints veel minder dan zijn Raster-collega's gepreoccupeerd zou zijn met het materiaal waarvan hij zich bedient: taal. Het zou in zijn poëzie vooral gaan over ‘hoe de werkelijkheid verschillend wordt waargenomen en ervaren, over gedachteninhouden.’ Naar aanleiding van Lichaam en ziel wordt meer dan eens gewezen op overeenkomsten tussen het werk van Hans Faverey en dat van Reints. Een aantal critici beluistert in zijn werk een duidelijk kritische instelling tegenover de maatschappij en het triviale taalgebruik dat daarin een rol speelt, een visie die overigens door anderen, Herman de Coninck bijvoorbeeld, niet wordt gedeeld. Recensenten besteden ook de nodige aandacht aan de complexe opbouw van Reints' gedichten. In een bespreking van Lichaam en ziel brengt Guus Middag de typische structuur van Reints' gedichten in relatie met de levensvisie die zij uitdrukken: ‘In deze interne beweging [...] valt al te lezen hoe het in het leven toegaat: iets ontstaat, neemt vorm aan, hapert dan en verdwijnt weer, alle gedenk ten spijt.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Martin Reints, Waar ze komt daar is ze. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, GB. |
Martin Reints, Dodewaard. Met een zeefdruk van Emmy Eerdmans. Arnhem 1989, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, reeks Gelderland in proza, poëzie en prenten, G. (opgenomen in Lichaam en ziel) |
Martin Reints, Ornithologie. Met een zeefdruk van Arno Kramer. Broekland/Amsterdam 1991, Eigen beheer, G. (opgenomen in Lichaam en ziel) |
Martin Reints, Het is nacht. Met een zeefdruk van Elizabeth de Vaal. Oosterbeek 1991, Ravenberg Pers/Bosbespers, G. |
Martin Reints, Lichaam en ziel. Gedichten. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, GB. |
Martin Reints, Geachte redactie. In: Tirade, jrg. 37, nr. 345, maart-april 1993, pp. 147-148, E. |
Martin Reints, Poëzie en schilderkunst. In Raster, nr. 63, 1993, pp. 9-17, E. |
Martin Reints, Toeschouwer en acteur. In: Ad Zuiderent (red.), Jan Campertprijzen 1993. Baarn 1993, De Prom, pp. 37-47, E. |
Martin Reints, Waar ben ik? In: Tirade, jrg. 38, nr. 350, januari-februari 1994, pp. 46-50, E. |
Martin Reints, Drie gebeurtenissen. In: [Ad Zuiderent, Maria van Daalen en Martin Reints], De kunst van het aanbidden. Met een voorwoord van Henk van Os. Amsterdam 1994, Esther van Weelden, pp. 49-55, GC. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Huub Beurskens, De taal wordt in verzen gevoel. Een samenspraak van Wiel Klisters, Th. van Schoonhoven, Martin Reints, Huub Beurskens. In: de Volkskrant, 15-4-1980. |
Peter Zonderland, Goed debuut Martin Reints. In: de Volkskrant, 24-3-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Ad Zuiderent, Poëzie waarbij het verstand niet blijft stilstaan. In: De Tijd, 27-3-1981. (onder meer over Waar ze komt daar is ze) |
Rein Bloem, De poëzie die struikelen laat. In: Vrij Nederland, 28-3-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Graa Boomsma, De opstand van het vlees. In: De Waarheid, 7-4-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Robert Anker, ‘Jeugd op straat’ in poëzie. In: Het Parool, 17-4-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Wiel Kusters, De zon en de maan en de sterren. In: NRC Handelsblad, 8-5-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Jan H. Mysjkin, Het geluk van 'n prentbriefkaart. In: De Morgen, 9-5-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 5, mei 1981, pp. 48-54. (onder meer over Waar ze komt daar is ze) |
André Matthijsse, Poëzie. In: Het Vaderland, 25-6-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
R.L.K. Fokkema, Destructie als instructie. In: Trouw/Kwartet, 31-7-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Peter Berger, Op de smalle rand van de romantiek. In: De Nieuwe Linie, 2-9-1981. (over Waar ze komt daar is ze) |
Huub Beurskens, Linkshandige poëzie. De debuutbundel van Martin Reints. In: Huub Beurskens, Schrijver zonder stoel. Essays. Amsterdam 1982, pp. 106-113. (over Waar ze komt daar is ze) |
Jan Kuijper, Martin Reints, De snack die ons trekt. Gesprek naar aanleiding van ‘Drie gedichten’. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 5, oktober 1984, pp. 26-31. (interview) |
Jef Bogman en Stan Lapinski, Documentaire poëzie. In: Film- en tv-maker, nr. 246, december 1984, pp. 28-31. (over de televisieserie U bevindt zich hier) |
Gijs de Swarte, Veranderingen in een nieuwe stadswijk. In: Het Parool, 14-1-1985. (gesprek met Reints en regisseur Henk Renou over een aflevering van de televisieserie U bevindt zich hier, waarin teksten van Reints worden gebruikt) |
Fabian Takx, Elf jaar ijsberen. In: De krant op zondag, 19-4-1992. (interview over Lichaam en ziel) |
Ad Zuiderent, Een vorm van helder staren. In: Trouw, 7-5-1992. (over Lichaam en ziel) |
Rob Schouten, Heb ik of ben ik mijn lichaam? Zorgvuldige spontaniteit: Martin Reints' notities bij een amusante kosmos. In: Vrij Nederland, 9-5-1992. (over Lichaam en ziel) |
Remco Ekkers, Er is weemoed in ijsberen. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 3, mei/juni 1992, p. 41. (over Lichaam en ziel) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 36, nr. 340, mei-juni 1992, pp. 279-288. (over Lichaam en ziel) |
Marc Reugebrink, Wat voorbijgaat houdt geen stand. In: de Volkskrant, 12-6-1992. (over Lichaam en ziel) |
Herman de Coninck, Ijsberen als beroep. In: De Morgen, 30-10-1992. (over Lichaam en ziel) |
J. Heymans, Achter de mist een vuurtoren. In: Twentsche Courant, 5-12-1992. (over Lichaam en ziel) |
Guus Middag, Er is weemoed in ijsberen en vasthoudendheid. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 155-159. (over Lichaam en ziel) |
Rob Schouten, Natuur met een stiefmoeders hand. Klimaatverandering en verstedelij- |
| |
| |
king in de Nederlandse poëzie. In: Maatstaf, jrg. 42, nr. 3-4, maart-april 1994, pp. 27-35. (overzichtsartikel, met onder meer aandacht voor Reints) |
58 Kritisch lit. lex.
augustus 1995
|
|