| |
| |
| |
Israël Querido
door Ton Brouwers
1. Biografie
Israël Querido werd geboren op 1 oktober 1872 te Amsterdam. Zijn ouders, Esther Lopes Dias en Aron Querido, hadden nog twee andere zonen, David (1870) en Emanuel (1871), de latere uitgever. Querido groeide op in een arbeidersmilieu; zijn vader, geboren in de Weesperstraat, was werkzaam als diamantbewerker. De familie Querido woonde aan de Roetersstraat, destijds aan de rand van de stad, en was lid van de Portugese Joodse gemeente van Amsterdam, toen nog een relatief besloten gemeenschap.
Tot zijn veertiende bezocht Querido een particuliere school. Al op jonge leeftijd was hij een geoefend violist, maar omdat hij ook wel op zaterdag moest spelen en zijn vrome moeder dat niet goed vond, ging hij op zoek naar ander werk. Hij volgde een opleiding tot horlogemaker aan de Christiaan Huygensschool, maar brak die af na een stukje gloeiend metaal in zijn oog te hebben gekregen. In het voetspoor van zijn vader kwam hij vervolgens als leerjongen in de diamantindustrie terecht. Van zijn vijftiende tot zijn achttiende werkte hij als diamantklover. In die tijd was hij bovendien lid van rederijkersvereniging ‘De olievlek’ en turnvereniging ‘De halter’.
In 1893 trad Querido in het huwelijk met Jeanette Sjouerman en twee jaar later werd hun enige (en geestelijk gehandicapte) kind Arie geboren. De auteur vestigde zich als juwelier, maar wegens gebrek aan zakelijk succes stopte hij daarmee. Mede op grond van zelfstudie belandde hij vervolgens in de journalistiek, onder meer als verslaggever bij het dagblad De Amsterdammer.
Het debuut van Querido, de bundel Verzen, verscheen in 1893
| |
| |
onder het pseudoniem Theo Reeder. Onder eigen naam publiceerde hij vijf jaar later zijn eerste bundel beschouwingen, Meditaties over literatuur en leven, in 1901 gevolgd door zijn eerste roman, Levensgang. In deze periode schreef hij artikelen voor diverse tijdschriften, onder meer De Jonge Gids (1898-1902) van Herman Heijermans. Ook leverde hij letterkundige bijdragen aan Land en Volk en was hij redactielid van Op de hoogte. In 1897 werd hij lid van de S.D.A.P. Vier jaar later verruilde hij zijn geboortestad enige tijd voor Beverwijk. In deze periode trad hij in dienst als letterkundig kroniekschrijver bij het Algemeen Handelsblad, een krant waaraan hij jarenlang verbonden bleef. Behalve in de bovengenoemde publicaties is werk van zijn hand verschenen in De Gids (vooral in het eerste decennium van de twintigste eeuw) en Groot Nederland. In 1917 werd Querido redacteur van het Weekblad voor Stad en Land. En samen met A.M. de Jong was hij verantwoordelijk voor het politiek-literaire maandblad Nu, dat vanaf oktober 1927 twee jaar heeft bestaan. Querido's huis aan de Amsterdamse Rijnstraat was tevens het redactieadres en in het laatste jaar voerde hij als enige de redactie.
De meeste boeken van de auteur zijn uitgebracht met de afgekorte versie ‘Is.’ als voornaam op de titelpagina, maar een enkele keer, vooral tegen het einde van zijn carrière, wordt de volledige voornaam gebruikt; de achternaam van de auteur verschijnt ook wel als Quérido op titelpagina's en omslagen van zijn boeken, met name in de beginjaren. In 1909 werd de ‘Vereeniging Querido’ opgericht, met als doel de auteur ‘volkomen economisch onafhankelijk’ te maken; de vereniging bestond slechts een paar jaar. De roman Menschenwee (1903) verscheen in het Engels (ingekort, als Toil of man, 1909) en De Jordaan (1912) kwam uit in Franse vertaling. Laatstgenoemde roman werd in 1929 bovendien voor toneel bewerkt.
Op 5 augustus 1932 overleed Querido onverwacht als gevolg van hartfalen in de Amsterdamse Boerhavekliniek, waar hij wegens een zenuwaandoening werd verpleegd. De laatste jaren van zijn leven was het contact met zijn broer Emanuel geheel verbroken, vermoedelijk deels omdat laatstgenoemde onder het pseudoniem Joost Mendes in de tiendelige romancyclus Het geslacht der Santeljano's (1910-1925) een weinig vleiend portret van
| |
| |
zijn broer had geschetst. Elf jaar na de dood van Israël Querido kwamen zijn vrouw en kind (alsook broer Emanuel en diens vrouw), in een Duits vernietigingskamp om het leven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Ontwikkeling
Israël Querido begon als dichter en was gedurende zijn hele carrière als criticus en essayist actief, maar zijn ontplooiing als romanschrijver laat de meeste variatie zien. In de eerste drie decennia van de twintigste eeuw publiceerde hij zo'n anderhalf dozijn romans. Grofweg is er sprake van een verschuiving van op waarneming of persoonlijke ervaring gebaseerd werk over het leven in Amsterdam en omgeving, naar op studie en inleving gebaseerde romans over aan de Oudheid ontleende stof. Hoewel Querido aanvankelijk van naturalistische thema's en opvattingen uitgaat, valt hij gaandeweg terug op meer traditionele vertelstijlen zoals epos en legende, en hierdoor blijft hij ver verwijderd van ieder modernisme. De toon van zijn boeken verraadt een sterke neiging tot polemiek en pathos, een lyrische bevlogenheid die zich wel manifesteert in uitputtende beschrijvingen. Of hij arbeiders dan wel koningen ten tonele voert, de roman fungeert bij Querido als een grootse ruimte voor de verbeelding van de tragiek van de mens en zijn steeds terugkerende dilemma's en beproevingen. De personages tasten in het duister; zij weten zich overgeleverd aan hun omgeving en de goddelijke en maatschappelijke wetten die er heersen. Zijn de helden in de vroege romans van de auteur nog enigermate opgewassen tegen het leven en hoopvol over hun toekomst, de latere helden effenen door onvolkomenheden in hun karakter zelf het pad dat naar hun ondergang leidt.
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
De eerste romans van Querido zijn direct geïnspireerd op eigen ervaringen. Zo staat in Levensgang (1901) de Amsterdamse diamantindustrie centraal. De jonge arbeider Hein Hols is de onzekere, leergierige hoofdpersoon die streeft naar persoonlijke vrijheid en ontplooiing: ‘Hij wou leven, weten, voelen; er brandde en snakte iets in 'm, iets dat telkens bovendreef, als z'n ziel van leefhartstocht en geestdrift volliep.’ Voortgedreven door dit innerlijke elan wordt Hein zich meer en meer bewust van zijn geringe maatschappelijke positie. Hij neigt aanvankelijk naar het anarchistische gedachtegoed, maar komt uit bij het socialisme en het belang van de emancipatie van zijn klasse. Zijn tegenspeler, de joodse juwelier Levie Bresser, is een opge- | |
| |
klommen bourgeois voor wie alleen bezit telt. Hein leert diens dochter Eva kennen en zij distantieert zich geleidelijk van haar vader en zijn kille bestaan. Vooral na lezing van Zola's La Terre (1887) sympathiseert zij met Heins maatschappelijk idealisme. Ondanks hun verschillende klasse en godsdienstige achtergrond raken de twee verliefd. Maar voor zij daadwerkelijk een relatie krijgen, komt Eva door een noodlottige ziekte te overlijden.
In Zegepraal (1904) en Kunstenaarsleven (1906) richt Querido zich op de meer persoonlijke thematiek van de schrijvende kunstenaar en zijn ambities. In de eerstgenoemde roman, een ikverhaal, doet de jonge Amsterdamse schrijver David verslag van de ziekte die hem een jaar van zijn leven heeft gekost. Bevangen door ‘kunstkoorts’ en gedreven door zijn ‘immens sensitieve vermogen’ en zijn voortdurend ‘diep-doorleefde’ schoonheidsverrukking, heeft hij zijn gezondheid zozeer verwaarloosd dat hij op zeker moment volledig is ingestort en zelfs enige tijd verlammingsverschijnselen vertoonde. Hij wist geen scheiding meer aan te brengen tussen verbeelding en werkelijkheid en raakte zo gefixeerd op zijn scheppende arbeid dat hij niet meer aan slapen toekwam. Vanaf de eerste zin heeft het verslag van zijn ziektegeschiedenis het karakter van een zelfanalyse, gericht aan een geliefde, Florence. Zij krijgt enigszins gestalte als personage (woont in Parijs, is een schrijvende geestverwant), maar fungeert vooral als een geïdealiseerde abstractie, een belichaming van de verbeelding zelf. Uiteindelijk wil de herstelde ikfiguur zich weer volledig wijden aan de literatuur: ‘O die zegepraal van weer te werken en jou te bezitten.’
Kunstenaarsleven biedt een minder introspectieve, meer realistische weergave van een armoedig schrijversbestaan in Amsterdam. Maurice Fleury weet al jong dat hij leeft voor de kunst, maar met vrouw en kind komt hij moeilijk rond van het weinige dat hij met journalistiek en redactiewerk verdient. Hij houdt echter vol en tegen het einde van de roman wordt met hulp van een weldoener zijn eerste boek gepubliceerd. Deze man, Soonbeek, is een sluwe speculant die alleen leeft voor macht en geld. In de hoop nog wat aan de kunst te kunnen verdienen, sluit hij vriendschap met Maurice, die in alles zijn tegenpool is. In hun
| |
| |
eigenaardige relatie vervullen beider vrouwen eveneens een rol van betekenis. Aan het einde is Maurice, na de plotselinge dood van zowel de maniakale Soonbeek als zijn eigen vrouw, weer aangewezen op zichzelf en wil hij er alles aan doen om niet opnieuw tot armoede te vervallen. Ondanks forse tegenslagen klampt de held van Kunstenaarsleven - net als die in Levensgang en Zegepraal - zich vast aan de belofte van toekomst en ontplooiing.
| |
Thematiek
Een tweede thema in Querido's werk is gebaseerd op de observatie van eenvoudige milieus en richt zich op de evocatie van de sociale dynamiek daarbinnen. In Menschenwee (1903) schetst de auteur een jaar uit het leven van het arme gezin van tuinder Gerard Hassel. Zij wonen in de bollenstreek in de omgeving van Amsterdam en leiden een grauw bestaan. Zij zijn niet alleen overgeleverd aan de wispelturige natuur, waardoor in het bewuste jaar de bonenoogst vrijwel geheel verloren gaat, maar ook aan hun eigen psychologische onvolkomenheden en aan de grillen der notabelen van wie zij financieel afhankelijk zijn. Op een vergelijkbare manier is de vierdelige cyclus De Jordaan (1912-1924) gewijd aan het dagelijks leven in een Amsterdamse volksbuurt. Aan de hand van de belevenissen van viskoper Stijn Burk, zijn vrouw Neeltje, zijn broer Mooie Karel en anderen krijgt de lezer een steeds verschuivend, caleidoscopisch beeld van het leven in een stadswijk waar gewone mensen als in een groot gezin dicht op elkaar wonen.
De tweedelige en onvoltooid gebleven cyclus Het volk God's (1931-1932) geeft meer in het bijzonder een beeld van het joodse leven in Amsterdam. De tragische hoofdfiguur is de vrome Josua Hereira, een nabij de Zuiderkerk wonend ‘armetierig Ghetto-kramerlje’, die zijn oogappel Rebecca - de mooie, loyale dochter - dreigt te verliezen. Want zij is verliefd geworden op de zoon van Josua's rijke zwager Henri Rozenheim, de man die twintig jaar voordien weigerde hulp te bieden toen de vrouw van Josua ernstig ziek was en vervolgens in het kraambed kwam te overlijden. Sindsdien wil Josua niets meer van zijn zwager weten. Aan het einde blijft Rebecca's tweestrijd tussen loyaliteit aan haar vader en liefde voor haar neef onopgelost. Behalve de tegenstelling tussen arm en rijk binnen het joods-Amsterdamse
| |
| |
milieu thematiseert de roman het conflict binnen dat milieu tussen traditie en moderniteit, zoals belichaamd in Josua's vroomheid en hang naar traditie versus het seculiere, vooruitstrevende kosmopolitisme van zijn zwager.
| |
Techniek
Terwijl Het volk God's zich nadrukkelijk in de jaren rond 1930 afspeelt, zoals blijkt uit de verweving van actuele politieke en economische gebeurtenissen in het verhaal, zijn Menschenwee en de Jordaan-cyclus in meer algemene zin gericht op de evocatie van een milieu. Een belangrijk aspect hiervan is het onbevooroordeeld tonen van de waargenomen werkelijkheid. Beschrijven is daarbij belangrijker dan plot of intrige, terwijl de beschrijving van minder welvoeglijke scènes niet wordt geschuwd, omdat die nu eenmaal deel uitmaken van de opgeroepen werkelijkheid. Een kenmerkende techniek in deze romans is bovendien het gebruik van dialogen in de volkstaal. Om de evocatie van het beschreven milieu zo overtuigend mogelijk te laten zijn, heeft de auteur daadwerkelijk enige tijd in de Jordaan en de bollenstreek gewoond om er als een antropoloog het ‘primitieve’ leven van nabij te kunnen bestuderen.
| |
Thematiek
Querido breekt op radicale wijze met het heden en de Amsterdamse werkelijkheid in zijn op bijbel en Oudheid gebaseerde verhaalkunst, een derde thematisch veld in zijn werk. Deze stof komt voor het eerst aan bod in zijn toneelstuk Saul en David (1914), maar wordt vooral uitgewerkt in het driedelige De Oude Waereld (1918-1921), over de heroïsche fase in de Perzische geschiedenis onder Darius en Xerxes. Het uitbeelden van het leven van deze koningen in hun oosterse context is het belangrijkste doel van deze cyclus. Steeds gaat het er daarbij om te laten zien dat zij ondanks hun schier onmetelijke macht net als iedereen zijn overgeleverd aan gewone menselijke emoties en beperkingen. Zo vindt Xerxes ondanks zijn ‘stalen actie-kracht’ weinig vervulling. Altijd wordt hij ‘gekweld door een onvindbaar genot en gekorven door de onrust-begeerte naar het naamlooze en onbestemde.’
In de twee romans over Simson (1927, 1929) staat het leven van de titelheld op een vergelijkbare manier centraal. In het vijfentwintig jaar eerder verschenen Zegepraal kan men lezen dat de ikfiguur zich van jongs af aan met de tragiek en de eenzaamheid
| |
| |
van Simson heeft geïdentificeerd. De twee delen van de onvoltooid gebleven cyclus geven gestalte aan die vereenzelviging op basis van een uitvergroting van het oudtestamentische verhaal. Querido belicht het leven van Simson vanuit de spanning tussen zijn kwetsbaarheid en ongenaakbaarheid. De mythische geweldenaar is een speelbal in de onderlinge stammenstrijd van de Israëlieten en tegelijk overgeleverd aan zijn eigen hartstocht en begeerte, een schuchtere en rusteloze man die zonder zijn door God ingeblazen fysieke kracht veel eerder ten onder zou zijn gegaan. De plot van Misleide majesteit (1926), een in het oude Indië gesitueerd dierenverhaal, draait om hetzelfde thema. Het hoofdpersonage, de leeuw Bhasuraka, weet ondanks zijn ongeëvenaarde kracht evenmin aan zijn lot te ontkomen. Door een sluwe doch eenvoudige list van een van de andere dieren richt de leeuw zichzelf te gronde.
| |
Kunstopvatting
In zijn carrière als romanschrijver komt Querido aldus uit bij traditionele verhalende genres, waarbij een mythologische verteltrant en klassieke thema's als macht en de gedoemde held de overhand krijgen. Hoewel zijn verhaalkunst begint in sensitivisme en naturalisme, met aandacht voor het heden en armere milieus en met een gerichtheid van de schrijver op waarneming en gewaarwording, is zo'n meer klassieke oriëntatie vanaf het begin in Querido's beschouwingen over literatuur aanwezig. De schrijver heeft volgens hem een buitengewone taak. Als een beeldhouwer dient hij gestalte te geven aan een brok ‘menschbestaan’ of ‘menschgroepleven’. Maar dit leven alleen iets van waarde op als de schrijver ook in staat is zijn onderwerp werkelijk te doorgronden en zijn eigen scheppingsplan te beheersen. Daartoe is zorgvuldige studie van belang. Voor zijn Perzische cyclus heeft de auteur bijvoorbeeld talloze wetenschappelijke bronnen bestudeerd, die hij in een toelichting als een soort verantwoording van zijn scheppende werk uitgebreid bespreekt. Maar naast studie is inleving van essentieel belang. De romanschrijver moet de stof doorleven, de psychologie van de personages intuïtief doordringen en de lezer ‘nader tot het groote waarachtige leven’ brengen. In Meditaties over literatuur en leven (1898) spreekt Querido in dit verband van ‘denkvoelen’: ‘Door het denken en abstraheeren alleen kan niets in ons komen. Het
| |
| |
moet allereerst gevoeld worden, meegeleefd zijn in ons zielsleven’. In de kunstenaar schijnt een geheim licht dat hem in staat stelt, zoals Querido in Literatuur en kunst (1906) aangeeft, tot ‘goddelijke, van ontroerde ziening doortrilde studie van de ziel’. De door de schrijver getoonde werkelijkheid moet zozeer bloeden dat je als lezer ‘'t voelt stikken in je keel’.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Deze artistieke visie is ingebed in een meer algemeen verlangen naar hogere kennis en inzicht in de eeuwige wetten van het leven. Daarbij speelt een socialistisch humanisme aanvankelijk een grote rol. Querido, afkomstig uit een arbeidersgezin, groeide op in een omgeving en tijdvak waarin het kritische denken over de inrichting van de maatschappij een hoge vlucht nam. Onrecht, armoede en ongelijkheid werden op een nieuwe manier ter discussie gesteld, een onderwerp dat de auteur zelf vooral in zijn eerste roman heeft uitgewerkt. Maar gaandeweg richt hij zich meer op de mens als abstractie, als een wezen waarin zich - los van volk, tijd of cultuur - steeds dezelfde problemen aandienen. Rond 1920 is hij van mening dat een eerlijk kunstenaar de ‘ontzachlijke, luidruchtige tijd van heden’ nog niet ‘in bezonkenheid’ kan ondergaan. Dit verklaart zijn omschakeling naar de Oudheid. In die periode meent hij ‘zijn eigen wezen oneindig dieper te kunnen uitleven’ dan in het heden. ‘Geheel teloor gaan in groote historische tijdperken, er is geen stil-bedwelmender en rijker leven.’
| |
Stijl
Dit idealistische streven naar de verbeelding van het ‘grootse’ en het ‘eeuwige’ komt de stijl van zijn romans niet ten goede. Door de gerichtheid op natuurgetrouwe beschrijving verliest de auteur geregeld alle gevoel voor dosering uit het oog. Zijn beschouwende essays bezitten vaak weinig structuur en de begrippen blijven vaag of onnauwkeurig, mede omdat hij ‘denken’ nadrukkelijk opvat als ‘scheppen’. Zijn taal is wel vergeleken met waterverf. Ook Querido's overwegend impressionistische poëzie ontbeert precisie en zuiverheid, zowel qua vorm als qua inhoud. Toch brengt zijn losse, ongeremde schrijven ook verrassingen voort (zoals het vaak gebloemleesde ‘Zeepbellen’, uit Gedichten, 1894). In de romans resulteert de opeenstapeling van beschrijvende details en omtrekkende bewegingen soms in een wervelende en pathologische karakterisering van de hoofdfigu- | |
| |
ren. Anderzijds leidt deze methode wel tot een geheel eigen, allesverzwelgend proza, waarin niet alleen de thema's en personages verdwijnen, maar waarin ook de geduldige lezer zich uiteindelijk verliest.
| |
Traditie / Verwantschap
Voor zijn romanopvatting leunt Querido aanvankelijk sterk op de ideeën van Emile Zola en Lodewijk van Deyssel, maar zijn maatschappelijk engagement sluit aan bij dat van tijdgenoten als Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst, Herman Heijermans en Frederik van Eeden. Hoewel Querido vooral bekendstaat als schrijver van sociaal-realistische romans, bezit zijn werk onmiskenbaar romantische elementen, zoals blijkt uit de aandacht voor de kunstenaar en de Oudheid. Er is in dit opzicht enige gelijkenis met de carrière van Couperus, die ook als dichter begon en zich vervolgens als romancier ontplooide met verhalen die deels soortgelijke onderwerpen behandelen. Zo herinnert Zegepraal aan zijn sensitivistisch proza (als in Extase, 1892), lijkt Kunstenaarsleven op Metamorfoze (1897) en is Querido's Perzische trilogie verwant aan Couperus' Xerxes of de hoogmoed (1919).
| |
Kritiek
Vanaf het begin zijn de boeken van Querido met gemengde gevoelens ontvangen en vanaf de tweede helft van de jaren twintig werd zijn romankunst zelfs een mikpunt van spot. De uitvoerige polemische studie van J.L. Boender (1927) betoogt dat het werk weinig oorspronkelijk is en nauwelijks literaire waarde heeft. Menno ter Braak (1927) steekt de draak met het conceptuele kader van Querido's essays en beschouwingen. En in Uren met Dirk Coster (1933) voert E. du Perron het werk van Querido op als een van de ergste gevallen van ‘taalprots’ en taalverkrachting. Er zijn echter ook tijdgenoten die het werk van Querido geniaal vonden of op zijn minst waardeerden. Auteurs als Louis Couperus, Martinus Nijhoff en Anton van Duinkerken hebben positief over zijn romankunst geschreven. Begin jaren dertig verschijnen er bovendien studies van Karel de Wind en A.M. de Jong, die bij uitstek zijn bedoeld als correctie op Querido's inmiddels omstreden status als literator. Daarna is zijn werk echter alleen nog sporadisch onder de aandacht geweest, en dan vooral vanwege joodse, socialistische of Amsterdamse elementen in de thematiek ervan, maar niet of nauwelijks vanuit een specifiek literaire invalshoek.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
De felle reacties op Querido houden ongetwijfeld verband met zijn persoon - met zijn uitgesproken literaire ambities en polemische opstelling ten aanzien van het werk van anderen. Wie afgaat op het gefictionaliseerde portret dat Joost Mendes van hem schetst in Het geslacht der Santeljano's (1910-1925), moet vaststellen dat Querido alles heeft gedaan om de belangstelling voor zijn werk en persoon te voeden, en daarbij niet heeft geschroomd om vrienden te gebruiken, zijn rol als criticus voor de eigen literaire reputatie in te zetten en de verkoopcijfers van zijn werk te manipuleren (onder meer door zelf drukken op te kopen). Uit Querido's werk kan men ook wel aflezen dat hij zijn publieke imago nadrukkelijk heeft gestileerd en meer dan gemiddeld streefde naar eer en aanzien als literator. Dat hij dit doel in ieder geval deels heeft verwezenlijkt, blijkt wel uit het feit dat een paar van zijn romans uiterst populair zijn geworden (zoals De Jordaan en Koningen), dat sommige van zijn boeken fraai zijn uitgegeven en dat de pers in 1932 paginagroot aandacht aan zijn dood en begrafenis besteedt. De reputatie van bekend schrijver heeft hem echter slechts kort overleefd. Geen van zijn boeken is na begin jaren dertig herdrukt en zijn werk wordt inmiddels nauwelijks nog gelezen.
| |
Thematiek
In het licht van Querido's opvatting van literatuur als een tijdloze categorie is dit wat zuur, want er zijn weinig Nederlandse verhaalkunstenaars die met zo veel passie hun vak hebben uitgeoefend. Opmerkelijk is bovendien zijn voortdurende gerichtheid op het vinden van de juiste stof en vorm voor zijn fictie, al verdwijnt dit aspect door zijn breedvoerige stijl in de meeste gevallen naar de achtergrond. Een gunstige uitzondering is Melvina en de legende van den vuurtoren (1913). Deze korte, aan de Schotse kust gesitueerde gothic novel over een eenzame oude vrouw onderscheidt zich door sobere taal en een ingehouden verteltrant, maar sluit thematisch juist goed aan bij het andere werk van de auteur. Bij nacht en ontij dwaalt Melvina langs de klippen om de aangespoelde dode schipbreukelingen van hun sieraden te beroven. Niemand in het dorp weet ervan. Melvina ervaart het bestaan als een duister .gebeuren en mede gezien haar macabere nijverheid is het geen verrassing dat ook zij, zoals de meeste helden in het werk van Querido, gestaag op haar eigen ondergang afstevent.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Theo Reeder, Verzen. Amsterdam 1893, S.L. van Looy, GB. |
Theo Reeder, Gedichten. Amsterdam 1894, S.L. van Looy, GB. |
Is. Querido, Meditaties over literatuur en leven. 's-Gravenhage 1898, Loman & Funke, EB. |
Is. Querido, Frank van der Goes. Amsterdam 1899, Em. Quérido/Van Cleef, Studiën over Tijdgenooten, Eerste reeks, Deel I, E. |
Is. Querido, Levensgang. Roman uit de diamantwerkerswereld Amsterdam 1901, L.E. van Dantzig, R. (derde druk: 1905, Veen; vierde druk (twee delen in een band): 1908; zesde, herziene druk: 1921) |
Is. Querido, Menschenwee. Roman van het land. 2 dln. Haarlem 1903, Erven Bohn, R. (tweede druk, in één band: 1907; derde, herziene druk: Amsterdam 1919, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Nederlandsche bibliotheek 379) |
Is. Querido, Over literatuur. Haarlem 1904, Erven Bohn, EB. |
Is. Querido, Zegepraal. Haarlem 1904, Erven Bohn, R. (tweede, herziene druk: Amsterdam [1923], Scheltens & Giltay) |
Is. Querido, Kunstenaarsleven. 2 dln. Haarlem 1906, Erven Bohn, R. |
Is. Querido, Literatuur en kunst. Eerste reeks. Haarlem 1906, Erven Bohn, EB. |
Is. Querido, Muziek, tooneel en literatuur. Amsterdam [1908], Vennootschap Letteren en Kunst, EB. |
Is. Querido, Studiën. 2 dln. Amsterdam 1908, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Nederlandsche bibliotheek 36-37, EB. (derde, uitgebreide druk: 1911) |
Is. Querido, Van den akker. Amsterdam 1910, Scheltens & Giltay, EB. |
Friedrich Nietzsche, Ecce homo. Vertaald door Ed. Coenraads. Met een schets van Is. Querido. Amsterdam [1910], Cohen, E. |
Is. Querido, Van het groene laken. Amsterdam [1911], Scheltens & Giltay, E. |
Jean-Jacques Rousseau, Emile, of over het ware der opvoeding. Vertaling en bewerking Is. Querido. Amsterdam [1911], Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Wereldbibliotheek 149-150, E. (vert.) |
Is. Querido, Arbeid. Amsterdam [1912], Scheltens & Giltay, EB. |
Is. Querido, Geschreven portretten. Amsterdam [1912], Veen, EB. |
Is. Querido, De Jordaan. Amsterdamsch epos. De Jordaan. Deel I. Amsterdam 1912, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur/Scheltens & Giltay, Nederlandsche bibliotheek 131-135, R. (tiende, herziene druk: 1920, Scheltens & Giltay; eenentwintigste druk, met illustraties vanjo Spier: 1930) |
Is. Querido, Melvina en de legende van den vuurtoren. Amsterdam 1913, Veen, N. (tweede druk: 1919, U.V.O. 9) |
| |
| |
Is. Querido, Napoleon. Amsterdam [1913], Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Handboekjes Elck 't beste, Biografie. |
Is. Querido, Van Nes en Zeedijk. Amsterdamsch epos. De Jordaan. Deel II. Amsterdam 1914, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur/Scheltens & Giltay, Nederlandsche bibliotheek 302, R. (vierde druk: 1915, Scheltens & Giltay) |
Is. Querido, Saul en David. Treurspel. Amsterdam [1914], Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Tooneel-bibliotheek III, 11, T. |
Is. Querido, Letterkundig leven. 2 dln. Amsterdam 1916, Emmering, EB. |
Is. Querido, Aron Laguna. Tooneelspel in drie bedrijven. Amsterdam 1917, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 51, T. |
Is. Querido, Van verbeelding en werkelijkheid. Amsterdam 1918, Querido, EB. |
Is. Querido, Koningen. Benevens het boek der toelichtingen. De Oude Waereld. Het land van Zarathustra. Deel I. Illustraties Marius Bauer. Amsterdam 1918, Scheltens & Giltay, R. (achtste, herziene druk: 1926) |
Is. Querido, Van verleden en heden. Amsterdam 1919, Querido, EB. |
Is. Querido, De jeugd van Beethoven. Amsterdam 1919, Querido, Biografie, (tweede druk: 1921, Literaire luxereeks) |
Is. Querido, Zonsopgang. Benevens het boek der toelichtingen. De Oude Waereld. Het land van Zarathustra. Deel II. Amsterdam 1920, Scheltens & Giltay, R. |
Is. Querido, Morgenland. De Oude Waereld. Het land van Zarathustra. Deel III. Illustraties W.A. van Konijnenburg. Amsterdam 1921, Scheltens & Giltay, R. |
Is. Querido, Amsterdam. Met een litho van W. Wagner. Amsterdam 1922, Bernard Houthakker, E. |
Is. Querido, Manus Peet. Amsterdamsch epos. De Jordaan. Deel III. Amsterdam 1922, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, R. (tweede druk: 1922, Scheltens & Giltay) |
Is. Querido, Letterkundig leven. Deel III. Amsterdam 1923, Emmering, EB. |
Is. Querido, Mooie Karel. Amsterdamsch epos. De Jordaan. Deel IV. Amsterdam 1924, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, R. (tweede druk: 1925, Scheltens & Giltay) |
Is. Querido, Muziek. Prozakeur. Amsterdam 1924, Querido, Literaire luxereeks, EB. |
Is. Querido, Over literatuur. Karakteristieken. Amsterdam 1924, Meulenhoff, EB. |
Is. Querido, Misleide majesteit. Zinnebeeldig verhaal uit de oudheid. Met houtsneden van Jan Schonk. Amsterdam [1926], Graauw/Querido, R. |
Is. Querido, Simson. De Godgewijde. Amsterdam 1927, Scheltens & Giltay, R. |
Is. Querido, Simson. Ontreddering. Amsterdam 1929, Scheltens & Giltay, R. |
Is. Querido, Groote figuren. Essay en Critiek Deel I. Amsterdam 1930, Nederlandsche uitgevers-maatschap, EB. |
| |
| |
Is. Querido, Kater Don Juan. Amsterdam 1930, Nederlandsche keurboekerij, VB. |
Is. Querido, Mijn zwerftochten door Jordaan en donker Amsterdam. Foto's B.L. Jacobs. Amsterdam 1931, Nederlandsche keurboekerij, E. |
Is. Querido, Van armen en rijken. Amsterdamsch epos. Het volk God's. Deel I. Amsterdam [1931], Scheltens & Giltay, R. |
Is. Querido, Menschenharten. Amsterdamsch epos. Het volk God's. Deel II. Amsterdam [1932], Scheltens & Giltay, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[W.G.C.] Byvanck, Literatuur en leven. In: De Gids, jrg. 63, dl. 1, 1899, pp. 324-335. (over Meditaties over literatuur en leven) |
v.B., Het boek van Querido. In: Het Volk, 2011-1901. (over Levensgang) |
[Anoniem], [Recensie]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-12-1901. (over Levensgang) |
[Anoniem], Letterkundige kroniek. In: De Gids, jrg. 66, dl. 1, 1902, pp. 331-335. (over Levensgang) |
[J.N. van Hall], Letterkundige kroniek. In: De Gids, jrg. 67, dl. 4, 1903, pp. 533-538. (over Menschenwee) |
J. Kalff Jr., Menschenwee. In: Den Gulden Winckel, jrg. 3, 1904, pp. 124-128. |
W.G. van Nouhuys, Nederlandsche belletrie. Amsterdam 1904, pp. 56-64. (over Levensgang) |
C. en M. Scharten-Antink, Overzicht der Nederlandsche letteren. In: De Gids, jrg. 68, dl. 2, 1904, pp. 303-309. (over de slechte stijl van Menschenwee) |
[Anoniem], Letterkundige kroniek. In: De Gids, jrg. 68, dl. 3, 1904, pp. 174-178. (over Over literatuur) |
H.W.Ph.E. v.d. Bergh van Eijsinga, Quérido's jongste werk. In: Den Gulden Winckel, jrg. 5, 1906, pp. 8-10. (over Zegepraal) |
W.G. van Nouhuys, Is. Querido. In: W.G. van Nouhuys, Uit Noord- en Zuid-Nederland. Beschouwingen en Critieken. Baarn 1906, pp. 95-131. (over Menschenwee en Zegepraal) |
L. Bückmann, Is. Querido. Haarlem 1906. (biografisch en beschouwend; lovend) |
Gerard van Eeckeren, Kunstenaarsleven. In: Den Gulden Winckel, jrg. 6, 1907, pp. 125-127. |
Carel Scharten, De nieuwe roman van Is. Querido. In: De Gids, jrg. 76, dl. 3, 1912, pp. 143-172. (over De Jordaan) |
J.L. Walch, Literatuur. In: Groot Nederland, jrg. 10, dl. 2, 1912, pp. 352-360. (over De Jordaan) |
G.F. Haspels, Nieuwe boeken. In: Onze Eeuw, januari 1913, pp. 85-98. (over Arbeid en De Jordaan) |
M.H. van Campen, [Recensie]. In: De Gids, jrg. 77, dl. 1, 1913, pp. 593-595. (over Arbeid) |
E. d'Oliveira, De jongere generatie. Amsterdam 1914, pp. 135-168. (interview) |
C.S. [Carel Scharten], Bibliographie. In: De Gids, jrg. 79, dl. 1, 1915, pp. 601-606. (over Van Nes en Zeedijk) |
G.F. Haspels, Nieuwe boeken. In: Onze Eeuw, oktober 1915, pp. 108-117. (over Van Nes en Zeedijk) |
Carel Scharten, De roeping der kunst. Amsterdam 1917, pp. 207-250. (over De Jordaan) |
M.H. van Campen, Over litteratuur, Amsterdam 1918, pp. 69-88. (over De Jordaan) |
K. Vos, Querido's Koningen. In: Tijdspiegel, juli 1920, pp. 569-579. |
Frits Hopman, Een teleurstelling. In: De Gids, jrg. 85, dl. 2, 1921, p. 311-327. (over Koningen en Zonsopgang) |
Gerard Bruning, Manus Peet van Querido. In: Roeping, jrg. 1, dl. 1, 1923, pp. 413-423. |
Joris Eeckhout, Litteraire profielen. Brugge enz. 1925, pp. 50-79. (over De Oude Waereld-trilogie) |
Jan R.Th. Campert, Bij Israël Querido. In: Het Vaderland, 28-3-1926. (interview) |
J.L. Boender, Is. Querido en het begrip literatuur. Maastricht 1927. (vernietigende afrekening met werk en auteur) |
C. Rijnsdorp, Querido's Jordaan. In: Opwaartsche wegen, jrg. 6, 1928, pp. 92-104. |
P.H. Muller, Bibliografie Isr. Querido. In: Opwaartsche wegen, jrg. 6, 1928, pp. 107-112. (primaire en secundaire bibliografie tot 1927) |
C. Rijnsdorp, De essayist Querido. In: Opwaartsche wegen, jrg. 8, 1930, pp. 279-284. (over Groote figuren) |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week. Novellen van Israël Querido. In: De Tijd, 10-12-1930. (over Kater Don Juan) |
Gerard Knuvelder, Israël Querido. In: Roeping, jrg. 9, 1931, pp. 287-292. (over de twee Simson-romans) |
[Anoniem], Israël Querido overleden. In: Algemeen Handelsblad, 5-8-1932. |
[Anoniem], Israël Querido †. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6-8-1932. |
| |
| |
Albert Helman, Israël Querido, of: het verspilde pathos. In: De Groene Amsterdammer, 13-8-1932. (over gehele werk) |
Anthonie Donker, Een visioen onder puinhopen. In: Critisch Bulletin, jrg. 3, 1932, pp. 185-189. (over Van armen en rijken) |
A.M. de Jong, Israël Querido. De mens en de kunstenaar. Amsterdam 1933. (biografisch) |
Karel de Wind, Rond het leven van Israël Querido. Amsterdam 1933. (biografisch) |
Menno ter Braak, Het Schijverspalet (1932). In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 3. Amsterdam 1949, pp. 400-419. (over beschrijvingen bij onder meer Querido) |
Menno ter Braak, Stand en bevoegdheid van Is. Querido's literatuurcritiek (1927). In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 1. Amsterdam 1950, pp. 311-320. (over Querido's kritische begrippen) |
A. Querido, Anthonie Donker en Th. Wink, Emanuel Querido. Amsterdam 1955. (over jeugd en relatie met broer) |
Martinus Nijhoff, Is. Querido, Manus Peet. In: Martinus Nijhoff, Verzameld werk, dl. II, eerste deel. Den Haag 1961, pp. 184-187. |
Gerrit Borgers, Herman Heijermans en Is. Querido. Bloemlezing uit hun briefwisseling. In: Maatstaf, jrg. 12, nr. 8 & 9, 1964-1965, pp. 476-498, 545-570. |
E. d'Oliveira, '80 en '90 aan het woord. Amsterdam 1966, pp. 121-147. (interview) |
R. Mozes, Is. Querido en de ‘modernen’. In: S.A.J. van Faassen, Was ik er ooit eerder?. 's-Gravenhage 1980, pp. 77-85. (over de literaire kritiek van Querido) |
Boudewijn Büch, De Excentriek. Israël Querido. In: NRC Handelsblad, 12-3-1983. (biografisch) |
F. Bordewijk, Op Is. Querido (1935) In: F. Bordewijk, Verzameld werk, dl. 6. 's-Gravenhage 1984, pp. 490-492. |
Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd. Aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. Amsterdam 1984, pp. 145-147, 275-278. (biografisch) |
Daphne Meijer,... waar Rembrandt droomde temidden van de oude zangerige Joden. In: Trouw, 6-8-1992. (biografisch) |
Caroline Meijer, Israël Querido: een margarine-vertaler? In: De Gids, jrg. 156, nr. 7, 1993, pp. 598-603. (over Querido's Rousseau-vertaling) |
Louis Couperus, Querido's ‘Koningen’ (1919). In: Louis Couperus, Ongebundeld werk. Amsterdam/Antwerpen 1996, pp. 389-400. (over Koningen) |
Mels de Jong, A.M. de Jong, schrijver. Amsterdam 2001, pp. 223-256. (over de vriendschap tussen Querido en De Jong en hun tijdschrift Nu) |
94 Kritisch lit. lex.
augustus 2004
|
|