| |
| |
| |
J. Presser
door G.F.H. Raat
1. Biografie
Jacob Presser, steevast Jacques genoemd, werd op 24 februari 1899 geboren in Amsterdam. Hij groeide op in een geassimileerd joods gezin met socialistische sympathieën, waarvan naast zijn ouders drie jongere zusjes deel uitmaakten. Zijn vader was diamantbewerker en later een kleine fabrikant.
Van 1903 tot 1907 woonde het gezin Presser in Antwerpen. In deze stad en vervolgens weer in Amsterdam ging Jacques naar de lagere school. Daarna bezocht hij de Derde Vijfjarige HBS (1911-1914) en de Openbare Handelsschool (1914-1917), eveneens in de hoofdstad. Hij werkte enkele jaren op kantoor en studeerde vanaf 1920 aan de Universiteit van Amsterdam, aanvankelijk Nederlands en later geschiedenis. In 1926 rondde hij zijn studie af met een promotie.
In hetzelfde jaar werd Presser leraar aan het Amsterdamse Vossiusgymnasium. Sinds 1931 was hij tevens verbonden aan het mede door de marxistische historicus Jan Romein geleide Instituut voor Historische Leergangen. Na de Duitse inval werd hij gedwongen over te stappen naar het Joods Lyceum.
Op 18 maart 1943 werd de vrouw van Presser, Debora (Dé) Appel, met wie hij in 1936 was getrouwd, bij een controle van persoonsbewijzen gearresteerd. Via Westerbork werd zij gedeporteerd naar het concentratiekamp Sobibor, waar zij om het leven werd gebracht. Presser verkeerde lang in onzekerheid over haar lot. In mei 1943 dook hij onder, eerst in Lunteren, later in Ede, Wageningen en Barneveld.
Na de bevrijding bleek niet alleen zijn vrouw, maar ook een deel van zijn familie de nazi-terreur niet te hebben overleefd.
| |
| |
Hij keerde terug naar het Vossiusgymnasium en werd in 1947 benoemd tot hoogleraar in de nieuwste geschiedenis aan de pas opgerichte Politiek-Sociale Faculteit van de Universiteit van Amsterdam. In 1959 volgde hij Romein op als hoogleraar algemene en vaderlandse geschiedenis aan de Faculteit der Letteren.
Presser, die in 1954 was hertrouwd, verhuisde in 1968 van Amsterdam naar Bergen (N.-H.). In 1969 ging hij met emeritaat. Hij overleed op 30 april 1970 in Amsterdam.
Presser was een gevierd docent en een veel gevraagd spreker; hij werkte mee aan tal van periodieken, zoals De Tribune, Tijdschrift voor Geschiedenis, Het Franse Boek, De Waarheid, De Vrije Katheder, De Nieuwe Stem, De Groene Amsterdammer, Critisch Bulletin en Maatstaf. Hij schreef schoolboeken en maakte deel uit van de hoofdredactie van de Grote Winkler Prins Encyclopedie, waaraan hij ook als auteur medewerking verleende. Presser heeft diverse pseudoniemen gebruikt, onder andere B.W. Schaper (de naam van een bevriend historicus), J. van Dam, J. van Wageningen, J. Drukker en Haggi Mami Reis.
Voor zijn historische studie Napoleon. Historie en legende werd Presser in 1947 de Dr. Wijnaendts Franckenprijs toegekend. De nacht der Girondijnen werd bekroond met de Novelleprijs CPNB 1957 en met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1957. Voor Ondergang ontving hij in 1966 een bijzondere prijs van de Jan Campertstichting.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Na enkele bundeltjes in eigen beheer te hebben gepubliceerd, debuteerde J. Presser in 1945 officieel als dichter met Orpheus en Ahasverus. Hij bediende zich van de schuilnaam J. van Wageningen, die verwijst naar een van de plaatsen waar hij tijdens de oorlog was ondergedoken. Ook de gedichten zelf zijn onlosmakelijk verbonden met deze dramatische episode, geïnspireerd als zij zijn door de arrestatie van zijn vrouw en de kwellende onzekerheid over haar lot. Sinds de derde druk, uit 1963, heeft de biografische achtergrond nog meer reliëf gekregen door de vervanging van het pseudoniem door de echte naam en door de datering van de gedichten. De bundel kan sindsdien gelezen worden als een poëtisch journaal, waarin ook de situatie van de onderduiker herkenbaar is, die weet heeft van ‘'t venster, waarvoor 'k niet mag staan’ (p. 36). De eerste twee gedichten zijn geschreven op 22 maart 1943, vier dagen na de verdwijning van Pressers vrouw.
| |
Thematiek
Deze ramp roept wisselende gevoelens wakker in de achtergebleven ik-figuur. Nu eens kijkt hij uit naar het weerzien, dan weer weet hij zich gesterkt door de liefdesband met zijn vrouw, maar allengs vervluchtigt de hoop op een goede afloop. In hem groeit ‘De kankerende zekerheid, // Dat ik haar nimmer wedervind, / Dat ze is vermorzeld en verrot, [...]’ (p. 43). In het laatste gedicht, dat voor de bevrijding ontstond, op 2 mei 1945, wordt haar gruwelijke lot in soortgelijke crue bewoordingen weergegeven: ‘Men heeft, ergens, mijn vrouw geslacht. / Ik weet niet waar; nooit zal 'k het weten. / Men heeft, denk ik, ook haar verkracht, / Vertrapt en in de kalk gesmeten’ (p. 58). De ik-figuur tracht troost te ontlenen aan een veralgemening van de persoonlijke catastrofe. Reeds in het tweede gedicht, waarin beschreven wordt hoe de geliefde van huis gaat (‘Een lentemorgen trad je uit ons huis, / In een dun bloesje, zonnig en tevreden,’), om niet weer te keren, is deze tendens bespeurbaar, getuige de slotzin: ‘Mijn ogen zagen / Jou ergens ver, heel ver, aan een rivier / Van Babylon de slavenketen dragen.’ Het lot van de individuele vrouw wordt ingebed in de historie van het joodse volk.
| |
| |
Het gebruik van de wij-vorm in een ander gedicht (‘Gedenken wij thans onze doden,’ - p. 57) heeft hetzelfde generaliserende effect, evenals de oriëntatie op legendarische figuren. In de bundel van Presser zijn dit Orpheus, diens geliefde Eurydice en Ahasverus. De ik-figuur vergelijkt zich met de mythologische zanger, die de koningin van het dodenrijk wist te vermurwen zijn Eurydice terug te geven, een bijzondere gunst, die hij echter verbeurde, toen hij in strijd met het gebod omkeek. De ik-figuur is zelfs de troost van het kortstondige weerzien niet vergund: ‘Mij, die in hunkring lijf en ziel verteer, / Ook die seconde troost blijft mij verboden. // Ik echter klamp mij - net als al die Joden - / Vast aan de illusie van haar wederkeer’ (p. 10).
Orpheus wordt in de gedichten van Presser van zijn glans beroofd, een neiging tot ontluistering die ook zijn historische werk vertoont. De geschiedenis van de zanger en zijn geliefde wordt getransponeerd naar de actualiteit van de jodenvervolging.
Orpheus ben ik, de onontraadselbare,
Wiens hart klopt in een diep gekwelde Jood.
Ik droom van Eurydice's donkre haren
En zwicht voor angsten bitter als de dood.
Orpheus ben ik. Een somber Nevelheim
Houdt voor mijn blik Eurydice gevangen.
De oeroude magie van het verlangen
Roept haar straks voor mij op in ritme en rijm.
De Jood in mij betwijfelt slechts verholen
De kracht van lokgeroep en toverstaf.
Orpheus mag hoopvol tussen schimmen dolen,
Geen levend wezen ontsteeg ooit massagraf.
Onbereikbaar voor de joodse Orpheus bevindt zijn Eurydice zich in een Germaanse onderwereld. In de tweede strofe lijkt het er even op dat hij haar met zijn poëzie zal evoceren, maar de slotverzen slaan alle illusies de bodem in.
| |
| |
Ahasverus, de legendarische, eeuwig opgejaagde jood, gedoemd tot zwerven en lijden, duikt al op in een gedicht uit de jaren 1931-1933, ‘(De broeders)’, afgedrukt in een in eigen beheer uitgegeven bundel: ‘Een Jood grijpt naar zijn staf. / Een tocht vangt aan, voor tweemaal duizend jaren’ (Drievoudig Afscheid, 1952, p. 42). Ook in een opstel uit 1939, ‘Het anti-semitisme als historisch verschijnsel’, vermeldt Presser de wandelende jood: ‘Ahasverus, het raadselachtige, rusteloze spook, de sombere, stomme vagans langs de middeleeuwse wegen [...]’ (Schrijfseis en schrifturen, 1961, p. 34).
In Orpheus en Ahasverus biedt de tweede titelfiguur ten slotte meer mogelijkheid tot identificatie dan de eerste: ‘Wie eens zich Orpheus wist en thans / Zich Ahasverus is gebleken [...] ’ (p. 54). Weer resulteert de vergelijking met een tijdeloze gestalte in een veralgemening van het individuele wedervaren, dat opgenomen wordt in een continu proces.
De ontwikkeling van Orpheus naar Ahasverus komt neer op een bewustwording van de eigen joodse identiteit en wordt bekrachtigd door de felle gedichten ‘Jodenrijm 1953’ en ‘Jodenballade 1954’, waarmee de bundel Orpheus en Ahasverus in 1969 werd aangevuld.
| |
Techniek
Presser schreef conventionele poëzie, waarin de regels van maat, rijm en strofenbouw worden geëerbiedigd. Zijn zinsbouw is regelmatig en traditionele versvormen als het sonnet komen frequent voor.
| |
Kunstopvatting
Slechts sporadisch heeft Presser, die allesbehalve een theoreticus was, zijn opvattingen over literatuur ontvouwd. Uit enkele gedichten in Drievoudig Afscheid valt op te maken dat schrijven een onbewust proces is, waarin de dichter louter de woorden volgt: ‘Zij schrijven mij voortdurend voor / Wat in mij denkt en voelt en leeft [...]’ (p. 13). De uitkomst is, alweer, bewustwording en de daardoor mogelijk gemaakte beheersing van het eigen gevoelsleven.
Dat de literatuur deze functie voor Presser vervulde, bevestigt de ontstaansgeschiedenis van De nacht der Girondijnen (1957). Deze novelle ontstond, toen hij reeds na drie woorden (‘Westerbork, morne plaine’) geblokkeerd raakte bij het schrijven van Ondergang (1965), de geschiedenis van de vervolging en
| |
| |
vernietiging van de Nederlandse joden, waar Presser zo persoonlijk bij betrokken was. Door het schrijven van De nacht der Girondijnen, dat zich afspeelt in Westerbork en waarin de genoemde woorden voorkomen, werd de weg vrijgemaakt voor Ondergang.
| |
Thematiek
Ook in De nacht der Girondijnen wordt de hoofdfiguur zich bewust van zijn joodse identiteit. Jacques Suasso Henriques is een leraar, die voornaam, beroep en geboortedatum met de schrijver deelt. Hij staat afwijzend tegenover het volk waartoe hij behoort: ‘hoe haatte ik nog dieper, al die bij de capitulatie naar IJmuiden stuivende, doodgeschrokken, radeloze Joden, kleine voorhoede van dat eeuwenlang vluchtende, nergens voorgoed wortelende rotvolk, waar ik toe behoorde, zonder het ooit gewild te hebben [...]’. In het doorgangskamp Westerbork, waar hij als assistent van het hoofd van de joodse ordedienst voorlopig gevrijwaard is van deportatie, ontmoet hij de godsdienstleraar Jeremia Hirsch, met wie hij lange gesprekken voert. Bij het vertrek van Hirsch naar een concentratiekamp vliegt Henriques zijn chef aan, als deze de man mishandelt. Deze keuze moet Henriques bekopen met het verlies van zijn voorrechten. Aan de vooravond van zijn deportatie - een positie die overeenkomst vertoont met die van de tot de guillotine veroordeelde Girondijnen, een politieke groepering tijdens de Franse revolutie - stelt hij in de strafbarak zijn ervaringen op schrift.
| |
Relatie leven/werk
Er bestaat een hechte relatie tussen de novelle en de historische werkelijkheid. Kampcommandant Schaufinger lijkt gemodelleerd naar het voorbeeld van Obersturmführer Gemmeker, de commandant van Westerbork. Maar ook feiten uit de biografie van Presser zijn duidelijk herkenbaar. Illustratief is de volgende passage.
Weer is iemand de barak binnengekomen die ik nog van vroeger ken, zij 't ook oppervlakkig: de nog jonge vrouw van een collega uit de voorwereld van het gymnasium. Hoge druk maakt snel gaar, in de natuurkunde zowel als in de menselijke verhoudingen: we zijn dus dadelijk jij en jou, Dé en Jacques, alsof het vanzelf spreekt. Dé is gepakt in de trein tussen Amersfoort en Lunteren, bij een persoonsbewijscontrole. Ze berust, ze is heel dapper,
| |
| |
maar tevens erg bezorgd om haar man: als die er ook maar niet invliegt door haar schuld.
De vrouw van Presser viel onder de hier beschreven omstandigheden in handen van de Duitsers. Hijzelf gaat schuil achter de collega van het gymnasium, maar heeft ook trekken van Jacques. Aan het einde van de novelle heeft Henriques het vooruitzicht van een gezamenlijk vertrek naar Sobibor, dat er in de realiteit niet was.
| |
Thematiek
Jacques laat Dé zijn relaas lezen. Dat zij de strekking begrijpt, blijkt uit de wijze waarop zij zijn ontwikkeling in de slotzin bezegelt: ‘In elk geval: van nu af aan krijgje van mij je eigen voornaam terug, Jacob.’
| |
Techniek
Het bewustwordingsproces dat in De nacht der Girondijnen zijn beslag krijgt, weerspiegelt zich in de verteltechniek. Het kost de terugblikkende verteller moeite zich rekenschap te geven van zijn ervaringen, naar de openingszin laat uitkomen: ‘Nog eenmaal wil ik het proberen.’ De jachtige schrijftrant, gekenmerkt door elliptische zinnen en interjecties, wijst in dezelfde richting. Het conflict tussen joodse zelfhaat en aanvaarding van de eigen identiteit neemt van tijd tot tijd de vorm aan van een dialoog op papier tussen de verteller Jacques en zijn joodse alter ego Jacob. In het volgende citaat doelt Jacob op het behagen dat Jacques schiep in zijn machtspositie in de joodse ordedienst: ‘Maar ik deed het; ik vond het niet onaangenaam. Je vond het lèkker, zegt Jacob, erken het maar. Inderdaad, het prikkelde me plezierig.’
| |
Ontwikkeling
De ontwikkeling die zich aftekent in Orpheus en Ahasvents en De nacht der Girondijnen, de belangrijkste twee literaire werken van Presser, heeft geen pendant in zijn kleine letterkundige oeuvre als geheel. Zijn overige gedichten, de onvoltooid gebleven autobiografie, postuum gepubliceerd onder de titel Louter verwachting (1985), en zijn beschouwende proza werpen geen nieuw licht op zijn thematiek. De detectiveromans, waarin Presser zijn drang tot ontmaskering kon botvieren, zijn onwaarschijnlijke verhalen waarin breedsprakige vertellers optreden die oubollige grollen debiteren en personages die namen dragen als Cervelaat (Moord in Meppel, 1953) en Ruimstroom (Moord in Moordrecht, 1962).
| |
| |
| |
Traditie
Presser past in een traditie van autobiografisch georiënteerde auteurs. Zij blijven dicht bij de realiteit, die zij sceptisch en relativerend bezien. Deze situering verklaart zijn levenslange bewondering voor Anatole France, net als Presser een auteur met een kritische houding tegenover de geschiedschrijving. In zijn historische werk tast Presser veelvuldig overgeleverde voorstellingen en reputaties aan, bijvoorbeeld die van Napoleon in de gelijknamige studie (1946) of die van de Nederlandse overheid in Ondergang. Daarbij deinst hij er niet voor terug deze neiging tot ‘vergruizing van het beeld’, zoals Romein het noemde, onder pseudoniem op de korrel te nemen in een kolderieke aanval op de door deze historicus aangevoerde Amsterdamse school, daarbij zichzelf niet sparend. ‘Men weet dat deze Amsterdamse school [...] haar tol betaald heeft aan de mode, [...] de mode van het “debunking”, van de “vergruizing”, de ontlegendarisering van de overgeleverde, door de traditie geheiligde voorstelling. Een bekend en notabene bekroond voorbeeld in Nederland hiervan is professor Pressers “Napoleon”, die al met al toch wel zielige poging, op graniet te bijten’ (Uit het werk van dr. J. Presser, 1969, pp. 58-59).
De gespletenheid die deze handelwijze verraadt, heeft Presser gemeen met Heinrich Heine, uit wiens poëzie en proza hij een tweedelige bloemlezing samenstelde. In de inleiding van Ich weiss nicht was soll es bedeuten (1956) bestempelt hij diens lyriek ‘als ego-document, als biecht, als openbaring en maskering van zijn innerlijk’ (p. 36).
| |
Visie op de wereld
Via egodocumenten, een door Presser gemunte term voor getuigenissen van mensen betreffende zichzelf, bijvoorbeeld in de vorm van autobiografieën of dagboeken, kan het standpunt van de slachtoffers recht worden gedaan. In zijn historische werk heeft hij dit steeds nagestreefd. Zo noemt hij het in Ondergang een ‘heilige plicht’ ‘de tolk te zijn van hen, die, tot een eeuwig zwijgen gedoemd, alleen hier en nu, alleen deze éne keer, zich nog eens konden doen horen’ (p. IX en VIII).
Van jongs af aan heeft Presser zich politiek ter linkerzijde opgesteld, hoewel hij nooit lid is geweest van een partij. Hij beschouwde zichzelf als een marxist, maar was geen doctrinair theoreticus. Los van alle politieke verhoudingen kon de staat Israël steeds op zijn sympathie rekenen.
| |
| |
| |
Verwantschap
Het werk van Presser sluit nauw aan bij dat van joodse auteurs die weliswaar de oorlog overleefden, maar grote persoonlijke verliezen leden. In dit verband zijn de namen te noemen van Maurits Mok, Marga Minco en Abel Herzberg. Van de eerste nam hij het gedicht ‘Sobibor’ op in Antwoord aan het kwaad (1961), een bloemlezing van getuigenissen over de jodenvervolging, en later nog eens in Ondergang. Aan de roman Een leeg huis van Minco wijdde Presser een kort essay. Herzberg schreef een inleiding bij De nacht der Girondijnen.
| |
Stijl
Presser bediende zich van een soepele stijl, waarin woordspelingen en ironische toetsen niet worden geschuwd. In het opstel ‘Picaresk Amerika’ wordt bijvoorbeeld een zekere Lizzie Borden geïntroduceerd, ‘die haar vader en moeder met een bijl in stukken had gehakt, een slécht meisje, schijnt het [...]’ (Schrijfsels en schrifturen, p. 87). Citaten uit het werk van klassieke auteurs - reeds op de tweede bladzijde van De nacht der Girondijnen wordt Goethe aangehaald - kenmerken zijn stijl evenzeer als een neiging tot anekdotische uitweidingen.
| |
Kritiek
In de literaire kritiek is het werk van Presser doorgaans positief onthaald. Daarbij vormde de historische en biografische achtergrond het vanzelfsprekende referentiekader. Martien de Jong noemde Orpheus en Ahasverus ‘een ontroerend oorlogsboek’. Fokkema zag het belang van deze bundel in het optreden van Presser als literaire getuige.
De nacht der Girondijnen werd alom bejubeld. Zo prees Gabriël Smit in de novelle ‘een ontroerende en tegelijk sterk beheerste uitdrukkingskracht’. Enkele critici achtten het verhaal niet geschikt als boekenweekgeschenk.
| |
Publieke belangstelling
Door deze uitgave, vermeerderd met latere drukken, heeft De nacht der Girondijnen hoge oplagecijfers gehaald. De novelle is in vele talen verschenen. De Italiaanse vertaling werd ingeleid door Primo Levi.
Orpheus en Ahasverus beleefde tot nu toe vier drukken, hetgeen voor een dichtbundel aanzienlijk is. De detectiveromans en het beschouwende proza van Presser ondervinden minder belangstelling van het lezende publiek. Met zijn historische publicaties was hij daarentegen zeer succesvol. Verschillende studies werden meer dan eens herdrukt. Van Ondergang werden in acht maanden zelfs 140.000 exemplaren verkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie zijn niet de schoolboeken opgenomen die Presser schreef. De historische studies die hij in zijn hoedanigheid van geschiedkundige liet verschijnen, zijn voorzien van de code HS.
Voor een aanvulling verwijs ik naar de door M.E.H.N. Mout samengestelde bibliografie die werd toegevoegd aan Louter verwachting. Hierin worden wel de schoolboeken en ook alle ongebundelde publicaties van Presser vermeld.
Jacob Presser, Das Buch ‘De Tribus Imposteribus’ (Von den drei Betrügern). Amsterdam 1926, H.J. Paris, Dissertatie. |
J. Romein, B.W. Schaper, A.C.J. de Vrankrijker, R.E.J. Weber en J.W. Wijn, De Tachtigjarige Oorlog. Amsterdam-Brussel 1941, Elsevier, HS. |
[Anoniem], Exodus. Een kleine cyclus. Z.p. 1942, Eigen beheer, GC. |
[Anoniem], Orpheus. Z.p. 1943, Eigen beheer, GB. |
[Anoniem], Orpheus. Een kleine cyclus Verzen en Rijmen. Voor wie hielden van ‘Eurydice’. Z.p. [1943], Eigen beheer, GC. |
[Anoniem], Orpheus. Tweede cyclus. Z.p. 1945, Eigen beheer, GC. |
J. van Wageningen, Orpheus en Ahasverus. Amsterdam 1945, N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, GB. (Hierin zijn gedichten opgenomen uit de vier uitgaven die eerder in eigen beheer verschenen; 3e, gewijzigde en aangevulde druk onder de naam J. Presser: 1963, Polak & Van Gennep; 4e, aangevulde druk: 1969, Athenaeum-Polak & Van Gennep) |
J. Presser, Napoleon. Historie en legende. Amsterdam-Brussel 1946, Elsevier, HS. |
J. Presser, Beeldbaarheid en beeldvorming in de jongste Amerikaanse historie. Amsterdam-Brussel 1947, Elsevier, Openbare les. (opgenomen in Schrijfsels en schrifturen) |
J. Presser, Amerika. Van kolonie tot wereldmacht. Amsterdam-Brussel 1949, Elsevier, HS. |
Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Onder redactie van J.A. van Houtte, J.F. Niermeyer, J. Presser, J. Romein en H. van Werveke. 12 delen. Antwerpen/Utrecht 1949-1958, Standaard Boekhandel/De Haan, HS. |
J. Presser, Histaria Hodierna. Leiden 1950, E.J. Brill, Oratie, (opgenomen in Uit het werk van dr. J. Presser) |
J. Presser, Gewiekte Wielen. Bichard Arkwright. Arnhem 1951, Van Loghum Slaterus, Gastmaal der Eeuwen. Taferelen uit de cultuurgeschiedenis van Europa, HS. |
J. van Dam, Drievoudig Afscheid. Verzen en Rijmen. Amsterdam 1952, Studentendrukkerij ‘Poortpers’, GB. |
Haggi Mami Reis, Moord in Meppel. Amsterdam-Brussel 1953, Elsevier, R (2e druk onder de naam J. Presser: 1966) |
| |
| |
Heinrich Heine, Ich weiss nicht was soll es bedeuten. Een bloemlezing uit zijn poëzie bijeengebracht en ingeleid door J. Presser. Den Haag-Antwerpen 1956, Bert Bakker/Daamen-De Sikkel, Bl. |
J. Presser, De nacht der Girondijnen. Z.p. 1957, Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, N. (3e druk, samen met Coen Rood, Westerbork: Amsterdam z.j., J.M. Meulenhoff; 4e druk, gewijzigd, aangevuld met een nawoord van Philo Bregstein: 1975; 7e druk, met een nawoord van Primo Levi: 1991) |
Heinrich Heine, Ich bin das Schwert, ich bin die Flamme. Een bloemlezing uit zijn proza bijeengebracht en ingeleid door J. Presser. Den Haag 1957, Bert Bakker/Daamen, Bl. |
J. Presser, Schrijfsels en schrifturen. Amsterdam 1961, Moussault's Uitgeverij N.V., EB/HS. |
Antwoord aan het kwaad. Getuigenissen 1939-1945. Samengesteld door J. Presser. Amsterdam 1961, J.M. Meulenhoff, Bl. |
J. Presser, Moord in Moordrecht. Amsterdam-Brussel 1962, Elsevier, R. |
J. Presser, Europa in een boek. Z.p. 1963, Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels/Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, E. |
Jacob Presser, Tochtgenoten. Amsterdam 1964, Polak & Van Gennep, E/GB. |
J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. 2 delen. 's-Gravenhage 1965, Staatsuitgeverij/Martinus Nijhoff, Monografie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie nr. 10, HS. |
J. Presser, Moord in de Poort. Den Haag [1965], W. van Hoeve, Kramers Pockets, R. |
M.C. Brands, J. Haak, Ph. de Vries (red.), Uit het werk van dr. J. Presser. Feestbundel, aangeboden aan professor dr. J. Presser bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam 1969, Athenaeum-Polak & Van Gennep, EB/HS. |
Jacques Presser, Autobiografische schets 1899-1919. Bergen 1974, Eigen beheer, Autobiografie, (herdrukt als Louter verwachting. Autobiografische schets 1899-1919. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Ontmenselijking door de angst. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-3-1957. (over De nacht der Girondijnen) |
Gabriël Smit, Twee geslaagde uitgaven voor de Boekenweek. De nacht der Girondijnen. Verhaal over ‘Westerbork’. In: de Volkskrant, 30-3-1957. (over De nacht der Girondijnen) |
K[ees] F[ens], Het geschenk. In: De Linie, 30-3-1957. (over De nacht der Girondijnen) |
W. Hoffman, Presser schreef novelle in plaats van historie. De nacht der Girondijnen. In: Algemeen Dagblad, 31-12-1957. (vraaggesprek over De nacht der Girondijnen) |
J.M. Romein, L. de Jong e.a. (red.), Jacques Presser. Geschenk van vrienden bij zijn zestigste verjaardag. Amsterdam 1959, Daarin onder meer:
- | Jan en Annie Romein, De mens, pp. 5-14. (algemeen) |
- | Bertus Schaper, De historicus, pp. 35-44. |
- | Loe de Jong, ‘We have suffered most horribly here’, pp. 45-50. (biografisch) |
|
P. Gieles, Napoleon, historie en legende. Presser ontluistert het geijkte beeld en maakt nieuwe helden. In: De Linie, 27-8-1960. |
J.W. Oerlemans, Opstellen van een geschiedschrijver. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 19-5-1962. (over Schrijfsels en schrifturen) |
Renate Rubinstein, Antisemitisme en xenofobie. In: Vrij Nederland, 28-7-1962. (over Schrijfsels en schrifturen) |
Rico Bulthuis, Prof. Presser vergist zich met thriller ‘Moord in Moordrecht’. In: Haagsche Courant, 15-12-1962. |
Martien J.G. de Jong, Ontroerend oorlogsdagboek. In: Elseviers Weekblad, 2-5-1964. (over Orpheus en Ahasverus) |
Evert Werkman, Ondergang der joden, boek met aanklacht. In: Het Parool, 22-4-1965. (over Ondergang) |
Abel J. Herzberg, Professor Presser schreef officieel verslag van jodenvervolging in Nederland. In: de Volkskrant, 23-4-1965. (over Ondergang) |
Ben Kroon, Nazi-actie tegen joden werd moord op 100.000 landgenoten. In: De Tijd/Maasbode, 24-4-1965. (over Ondergang) |
Hein Dik, Prof. Dr. J. Presser: De man maakt het boek, maar het boek maakt ook de man. In: Dagblad van de Zaanstreek, 18-8-1967. (interview) |
Louis Sinner, Dr. Presser: (aan het einde van zijn professoraat) ‘Stel je voor dat de jeugd niet protesteert’. In: Algemeen Dagblad, 19-2-1969. (interview) |
[Anoniem], Prof. Dr. J. Presser: ‘Als schrijver ben ik een laatbloeier’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-3-1969. (interview) |
Pierre H. Dubois, Dr. J. Presser: een ongemeen boeiend stilist. In: Het Vaderland, 11-10-1969. (over Uit het werk van dr.J. Presser) |
J.W. Oerlemans, J. Presser: dramaturg en moralist. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 7-11-1969. (over Uit het werk van dr. J. Presser) |
R.L.K. Fokkema, Pressers Orpheus en Ahasverus: ware poëzie. In: Trouw, 16-12-1969. (over Orpheus en Ahasverus) |
L. de Jong, J. Presser. In: Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, jrg. 33, nr. 9, 1970, pp. 419-433. (necrologie) |
B.W. Schaper, J. Presser: ‘historiën engagé’, 1899-1970. In: Tijdschrift voor Geschiedenis, jrg. 83, 1970, pp. 495-498. (necrologie) |
Philo Bregstein, Gesprekken met Jacques Presser. Amsterdam 1972. (overleven en werk van Presser) |
Karel van het Reve, Jacques Presser. In: Karel van het Reve, Lenin heeft echt bestaan. Amsterdam 1972, pp. 115-122. (persoonlijke herinneringen) |
Abel J. Herzberg, Homo homini homo. In: Abel J. Herzberg, De man in de spiegel. Opstellen, toespraken en kritieken 1940-1979. |
| |
| |
Bezorgd door Huub Oosterhuis. Amsterdam 1980, pp. 213-217. (over De nacht der Girondijnen; eerder als ‘Inleiding’ opgenomen in de 3e druk van deze novelle) |
Gerard Reve, Moeder en Zoon. Amsterdam/Antwerpen 1980, pp. 49-67. (persoonlijke herinneringen) |
Kees Fens, Om de hoek van de geschiedenis. In: de Volkskrant, 17-6-1985. (over Louter verwachting) |
H.A. van Wijnen, Presser weigerde af te dalen in eigen innerlijk. In: Het Parool, 22-6-1985. (over Louter verwachting) |
Alfred Kossmann, Presser: interessante autobiografie. In: Het Vrije Volk, 16-8-1985. (over Louter verwachting) |
Nanda van der Zee, Jacques Presser. Het gelijk van de twijfel. Een biografie. Amsterdam 1988. |
Paul Arnoldussen, Novelle Presser breekt voor de tweede keer door. In: Het Parool, 27-5-1991. (over De nacht der Girondijnen) |
Jacq Vogelaar, Jacques wordt Jacob. In: De Groene Amsterdammer, 6-11-1991. (over De nacht der Girondijnen) |
Igor Cornelissen en Emile Henssen, De emotionele discussie over Pressers ‘Ondergang’. In: Vrij Nederland, 5-8-1995. (over de receptie van Ondergang door vakgenoten) |
61 Kritisch lit. lex.
mei 1996
|
|