| |
| |
| |
Hugo Pos
door Bert Peene
1. Biografie
Hugo Pos werd Op 28 november 1913 in Paramaribo geboren als tweede zoon van een vooraanstaande joodse familie. Zijn vader was praktizijn, niet-academisch geschoold advocaat, en docent aan de Rechtsschool. Daarnaast was hij jarenlang voorzitter van de raad van de joodse gemeente. Desondanks hebben zijn beide zoons geen sterk religieus getinte opvoeding gehad. Pos beschrijft het milieu waarin hij opgroeide, als liberaal. Op veertienjarige leeftijd ging hij, zoals destijds gebruikelijk was voor kinderen uit de hogere milieus, naar Nederland, waar hij in Alkmaar het gymnasium volgde. Daarna studeerde hij in Leiden rechten.
Om uit handen van de Duitsers te blijven, besloot hij direct na het uitbreken van de oorlog Nederland te verlaten. De eerste poging mislukte, de tweede keer had hij meer succes. Via Finland, Rusland, Japan, Californië, Canada en Engeland belandde hij ten slotte in Suriname. Daar volgde hij een officiersopleiding en in 1943 trad hij als bestuursambtenaar in dienst van de Netherlands Indies Civil Administration (NICA), een organisatie die de Amerikanen bijstond tijdens de bevrijding van de door de Japanners bezette kolonie. In november 1944 werd hij aangesteld als substituut auditeur-generaal bij de temporaire krijgsraden in Nieuw-Guinea. Na de bevrijding werkte hij twee jaar als officier van justitie bij het internationale Hof in Tokio, dat belast was met de berechting van ‘minor war crimes’. In 1948 keerde hij naar Nederland terug.
Na korte tijd voor de Nederlandse Bank en de KLM te hebben gewerkt, ging Pos in 1950 als ‘ambtenaar ter beschikking’ belast met rechtspraak naar Suriname terug. Al snel volgde pro- | |
| |
motie tot rechter. Die functie bekleedde hij tien jaar, daarna was hij vier jaar procureur-generaal. In 1964 verhuisde hij opnieuw naar Nederland, deze keer voorgoed. Hij was tot 1974 verbonden aan de Amsterdamse rechtbank, van 1974 tot 1983 was hij raadsheer en vice-president van het Gerechtshof in Den Haag. Vanaf de oprichting in 1985 is hij bestuurslid van het Landelijk Bureau Racismebestrijding.
Literair actief was Pos voor het eerst in zijn studiejaren. Hij publiceerde gedichten in het blad van het Leids studentencorps, Virtus, en maakte ook enige tijd deel uit van de redactie. In het Suriname van de jaren vijftig, waar de literatuur na het verschijnen van de eerste Surinaamse dichtbundel, Trotji van Trefossa, een explosieve groei kende, speelde hij vooral een stimulerende rol. Hij was onder meer betrokken bij de oprichting van de tijdschriften Tongoni en Soela, redacteur van Vox Guyanae en voorzitter van het toneelgezelschap Thalia. Onder het pseudoniem Ernesto (ook wel: Fred) Albin publiceerde hij in Soela gedichten. Ook schreef hij enkele toneelstukken. Na zijn terugkeer in Nederland trad hij regelmatig op als literair ambassadeur van zijn land. Hij schreef diverse overzichtsartikelen en inleidingen en stelde in 1973 voor Tirade een Suriname-nummer samen. Tevens was hij verantwoordelijk voor de teksten in het Schrijvers prentenboek van Suriname.
Vanaf het eind van de jaren zestig recenseerde hij Surinaamse literatuur voor Het Parool, sinds eind jaren zeventig bespreekt hij voor Trouw literatuur uit India en vooral Japan. In 1982 begon hij ook met zekere regelmaat korte verhalen te publiceren, onder meer in Maatstaf, Intermagazine, De Gids en New Found Land.
Behalve poëzie, toneel en proza heeft Pos ook hoorspelen geschreven. Black and White werd uitgezonden door de Wereldomroep en later nog eens door de VARA, in 1992 zond KRO-radio het hoorspel Boni uit. In 1988 schreef hij op verzoek van dramawerkplaats Balie de B. het semi-documentaire toneelstuk De tranen van Den Uyl. Enkele van zijn verhalen zijn tot filmscripts bewerkt. Een daarvan, ‘In retrospectief’, is ook door Erik Fransman verfilmd en op de televisie uitgezonden.
Pos is getrouwd, heeft drie kinderen en woont in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Hugo Pos is onmiskenbaar een Surinaams schrijver. Hij heeft maar weinig verhalen geschreven waarin Suriname niet een meer of minder grote rol speelt. Toch is het moeilijk verwantschap aan te wijzen met andere Surinaamse auteurs. De literatuur die in het moederland geproduceerd wordt, is overwegend nationalistisch van aard en dient vooral tot bevestiging en versterking van de groepsidentiteit; Suriname vervult er een centrale rol in. Surinaamse literatuur in Nederland is in sterke mate diaspora-literatuur. Auteurs als Bea Vianen, Astrid Roemer en Edgar Cairo hebben vaak de ontwrichting die het gevolg is van de cultuurshock als onderwerp van hun romans en verhalen gekozen. Zij schrijven over assimilatie, verhollandsing en vervreemding van Suriname. Deze laatste thema's ontbreken bij Pos helemaal; ‘natiegebonden’ thema's, zoals de verhouding tussen de verschillende rassen, komen wel voor, onder andere in Het doosje van Toeti. Een belangrijk verschil met andere Surinaamse literatuur is echter dat de verhalen in deze bundel op zichzelf kunnen staan, los van de historische context, waardoor hun thematiek veeleer universeel is dan nationaal. Pos schrijft over liefde, passie, erotiek, jaloezie, haat en macht.
| |
Thematiek
Suriname is in zijn verhalen het noodzakelijke decor waartegen zijn (jeugd) herinneringen zich afspelen: Paramaribo tussen 1913 en 1927 in Het doosje van Toeti en Suriname in de jaren 1950-1964 in de latere bundels. Hij beschrijft het als een land met een weelde aan kleuren en achtergronden. Achter iedere bevolkingsgroep, en er zijn er nogal wat, gaat een verhaal of zelfs een hele historie schuil. Veel verhalen laten zich lezen als Surinaamse streekverhalen, waarin allerlei schilderachtige figuren worden voorgesteld. Ook rondreizende goochelaars, tovenaars en hypnotiseurs, voordrachtskunstenaars en historische figuren dragen bij aan de couleur locale. Het Suriname dat Pos oproept, is een land in statu nascendi, onaf, vol tegenstellingen en tegelijk van een haast paradijselijke harmonie: Suriname als symbool voor de geborgenheid van de kinderjaren. Het is ook het land van Winti, de praktijk van het
| |
| |
oproepen van geesten. In zijn verhalen gaan rationalisme en magie vaak probleemloos samen. In sommige ervan spoken overledenen nog met grote hardnekkigheid rond, in andere halen geesten hun gram of beïnvloeden zij het leven van zijn alter ego juist op een positieve manier. ‘Hoe westers en rationeel ook opgevoed,’ vertelt hij in Oosten West en Nederland, ‘aan het geloof dat door geesteskracht beïnvloeding van het natuurlijk verloop der dingen mogelijk is, heb ik zelf niet kunnen ontkomen.’
| |
Visie op de wereld
De levensvisie die in Pos' verhalen tot uiting komt, is niet alleen beïnvloed door de Surinaamse cultuur, maar ook door het oosterse denken. Dat betekent niet dat zijn werk rechtstreeks in verband gebracht kan worden met boeddhisme of hindoeïsme. Het is volgens Pos meer de ‘grootste gemene deler in de Oosterse filosofie’ die hem aanspreekt: het besef dat de natuur haar loop heeft en dat de mens daarin maar een betrekkelijk kleine rol speelt.
| |
Stijl / Techniek
De vorm die Pos voor zijn verhalen gekozen heeft, is meestal die van de rechtlijnige anekdotiek. Het zijn verhalen met een kop en een staart, waarin pas op het laatst de aap uit de mouw komt. De gebeurtenissen zijn het belangrijkst, maar door gebruik van de eerste persoon en het dubbelperspectief toen - nu is zijn verteltrant tegelijkertijd bespiegelend. In een lichtvoetige parlandostijl - ‘Al dat pathetisch geschrijf is vervelend. Het moet verinnerlijkt worden,’ schrijft hij in Oosten West en Nederland - blikt hij niet zo maar op het verleden terug, maar evalueert hij het ook; hij toetst de manier waarop hij in een bepaalde situatie gehandeld heeft aan het inzicht dat met het verstrijken van de jaren is gegroeid. Met ironie voorkomt hij dat de moraal verwordt tot zwaarmoedigheid; zijn stijl is dan ook ooit treffend omschreven als ‘studentikoos relativisme, dat niet gespeend is van diepzinnigheid’. (Egbers 1989)
| |
Ontwikkeling
Kenmerkend zijn ook de verschillende terzijdes van vertellers. Zij zorgen ervoor dat veel verhalen de klassieke situatie van de verteller in de kring lijken weer te geven. Een goed voorbeeld hiervan is de opening van ‘Sic transit’ (in De ziekte van Anna Printemps): ‘Wie herinnert zich nog mr. Uffelie, advocaat, kantoor houdende aan de Herenstraat vlak tegenover de Beatrix- | |
| |
school?’ In combinatie met de eerste persoon meervoud, die Pos regelmatig gebruikt, creëren dergelijke passages een sfeer van gemeenzaamheid, die kenmerkend is voor bijna alle verhalen tot en met Het mausoleum van de innerlijke vrede. De verteltrant van de latere verhalen is gevarieerder, geraffineerder ook en daardoor is Pos' vierde bundel, Van het een, ongetwijfeld zijn meest ‘literaire’ boek. Halverwege ‘Het keerpunt’ kondigt hij bijvoorbeeld met zoveel woorden aan dat hij ‘de knellende banden van de ik-vorm’ zal vervangen door de veel vrijere derde persoon. Verder ontwikkelen sommige verhalen in deze bundel zich geleidelijk tot parabels. Het anekdotisch realisme van de oudere verhalen is hier alleen nog te vinden in het portret van Pos sr., waarmee de bundel opent.
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
Door de specifieke verteltrant en hun autobiografische inslag hebben veel verhalen het karakter van memoires. Dat zijn ze strikt genomen echter niet. De jeugdverhalen willen een beeld geven van de werkelijkheid zoals Pos'jongere alter ego die toen waarnam, of zoals de schrijver later denkt dat hij ze waarnam. Het gaat hier meer om een ‘onderzoek’ naar de toenmalige perceptie van die werkelijkheid dan om nauwkeurige documentatie ervan. De herinneringen uit latere jaren zijn het voorwerp van geraffineerdere processen, zoals opzettelijke verdringing en selectie. Dat inzicht vormt ook vaak de pointe van zijn verhalen. Zijn personages worden geconfronteerd met het besef dat ze jarenlang over het verleden hebben gelogen of tenminste halve waarheden hebben verteld. In enkele verhalen wordt dat probleem ook gethematiseerd. In ‘Van achter de spiegel’ (in Het mausoleum van de innerlijke vrede) bijvoorbeeld bekent de schrijver dat hij bij het boekstaven van zijn persoonlijke geschiedenis altijd doelbewust zijn minder fraaie kanten heeft verdonkeremaand en dat hij aan die ‘incomplete, eenzijdige versie’ genoeg had. Het thema komt voor het eerst, zij het minder pregnant, voor in ‘Het geheugentheater’ (in De ziekte van Anna Printemps). Deze titel geeft goed de status van Pos' herinneringen weer: hij heeft van zijn geheugen een theater gemaakt en is persoonlijk verantwoordelijk voor de hele produktie. Hij ontwerpt het decor en de personages en hij voert de regie. Zijn verhalen zijn gedeeltelijk authentiek, maar de her- | |
| |
inneringen zijn geleidelijk een eigen leven gaan leiden. Het zijn, in zijn eigen woorden, ‘verschuivingen van het eigen leven’ geworden.
De thematisering van dit probleem maakt duidelijk dat de discrepantie tussen herinnerde werkelijkheid en ‘werkelijke’ werkelijkheid geen toevallige ontdekking is, maar de uitkomst van een gezochte confrontatie met het verleden, ofwel zijn ‘demonen’. In Oosten West en Nederland omschrijft Pos demonen als ‘mensen die er niet meer zijn’, meer speciaal de gevangenen die hij in de periode 1944-1945 als auditeur-generaal ter dood veroordeelde. De vraag die hem bezighoudt, en die als de motor van zijn schrijverschap kan worden beschouwd, is: ‘Wat ik deed, was dat onder die en die omstandigheden redelijk?’
| |
Ontwikkeling
Toch nemen kwesties van leven en dood in het werk tot en met Het mausoleum van de innerlijke vrede maar een bescheiden plaats in. De eerste persoon lijkt hem niet voldoende ruimte te bieden om zijn waarheid overdraagbaar te maken. Daarvoor is meer afstand nodig, via de derde persoon en een hoofdfiguur die minder duidelijk een afsplitsing van de schrijver is. In Van het een lijkt zich een dergelijke ontwikkeling te hebben voltrokken. In het verhaal ‘Het keerpunt’ verandert Pos niet alleen van perspectief, maar kiest hij voor zijn protagonist ook een gefingeerde naam: Jan, ‘de personificatie van een soldaat de bonne volonté, met een groot hart en geweer in zijn handen.’
Zo bezien zijn de eerder gepubliceerde verhalen slechts omtrekkende bewegingen, waarin het kernthema verbreed is tot minder plezierige ervaringen uit het verleden in het algemeen, variërend van een mislukte liefdesrelatie tot misplaatste kroegjool. De ‘demonen’ die in Het doosje van Toeti tot leven worden gewekt, zijn meer de produkten van de kinderlijke fantasie. Dat neemt niet weg dat ook hier de trits verantwoordelijkheid-aansprakelijkheid-schuld centraal staat.
| |
Thematiek
De Roo onderscheidt in Pos' verhalen twee vormen van schuldbesef: het niet-westerse en het westerse, respectievelijk een besef van schaamte en een besef van schuld. Volgens hem bestrijdt Pos zijn demonen door zijn Surinaamse schaamtebesef te overwinnen vanuit het westerse zondebesef. Dat laatste is echter meer fraai dan treffend geformuleerd. Hooguit valt on- | |
| |
derscheid te maken tussen verhalen waarin schaamte het overheersende gevoel is en verhalen waarin schuldbesef overheerst. Bovendien bestrijdt Pos zijn demonen niet, hij probeert met ze tot een vergelijk te komen; ‘de demonen zijn er, de demonen blijven,’ schrijft hij in Oosten West en Nederland. In zekere zin speelt hij de rol van rechter, de tritagonist in een klassiek drama, die niet zijn ‘vonnis’ de oplossing brengt in een conflict tussen twee strijdende partijen en zo de ‘rechtsorde’ herstelt.
Dat is echter een vrijwel onmogelijke opgave. Voor een eerlijke afweging van alle factoren die in een ‘demonische’ kwestie een rol hebben gespeeld, is zo veel jaren na dato het feitenmateriaal ontoereikend. Bovendien is het maatschappelijk perspectief inmiddels verschoven en, last but not least, laat het geheim van 's mensen drijfveren zich niet ontsluieren. De tegenstelling tussen uiterlijk en innerlijk loopt als een rode draad door alle verhalen. De ‘rechtsorde’ in het gemoed kan alleen worden hersteld via de creatieve schrijversverbeelding.
Het werk van Pos vertoont een grote mate van samenhang. Het doosje van Toeti, De ziekte van Anna Printemps en Het mausoleum van de innerlijke vrede vormen samen een drieluik, waarin hij achtereenvolgens schrijft over prepuberale erotiek in het Paramaribo van de jaren twintig, over volwassenen op cruciale momenten in hun leven en over de ouder wordende mens. De autobiografische achtergronden van deze verhalen worden belicht in Oosten West en Nederland en in de bundel Reizen en stilstaan. Hierin zijn ook enkele van zijn reisreportages opgenomen. Een aparte plaats in het oeuvre nemen de kwatrijnen in. Pos gaf eerst twee bundels in eigen beheer uit, gebruikte er vervolgens enkele als motto bij zijn boeken of bij afzonderlijke verhalen en ten slotte werden ze in 1987 gebundeld en officieel uitgegeven onder de titel Een uitroep zonder uitroepteken. In deze kwatrijnen, die Pos zelf omschrijft als ‘wijsheidspoëzie’, keren in gebalde vorm de ideeën terug die hij in zijn verhalen speelser en achtelozer verbeeldt.
| |
Kritiek
Zijn werk is door de critici in het algemeen positief ontvangen. Het Parool noemde Het doosje van Toeti ‘een gaaf debuut’ en Trouw sprak van ‘briljante verhalen’. Andere boeken worden
| |
| |
vaak ‘vitaal’ en ‘subtiel’ genoemd. Vaak is het zijn Hollands-nuchtere schrijftrant waarmee hij de recensenten voor zich inneemt. Alleen Jan Hendrik Bakker noemde Pos' vertelwijze al vroeg eenzijdig. Verder is het opvallend dat zijn boeken maar zelden voorwerp van uitvoeriger bespreking zijn. Vaak worden ze aan de lezer voorgesteld in een rubriek als ‘Kort geboekt’.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling is redelijk. Het doosje van Toeti is inmiddels herdrukt en ook de verfilming van enkele verhalen wijst op belangstelling in bredere kring.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hugo Pos, 12 kwatrijnen. Amsterdam 1977, eigen beheer, GB. |
Schrijvers prentenboek van Suriname. Samengesteld door G. Borgers, K. Nieuwenhuijzen, M. Nord e.a. Teksten van H. Pos. Amsterdam/'s-Gravenhage 1979, De Bezige Bij/Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Documentaire. |
Hugo Pos, Het tweede dozijn kwatrijnen. Amsterdam 1984, eigen beheer, GB. |
Hugo Pos, Het doosje van Toeti. Haarlem 1985, In de Knipscheer, VB. |
Hugo Pos en Jos de Roo, Oosten West en Nederland. Episodes uit het leven van Hugo Pos opgetekend door Jos de Roo. Haarlem 1986, In de Knipscheer, Memoires. |
Hugo Pos, Een uitroep zonder uitroepteken. Kwatrijnen van Hugo Pos. Haarlem 1987, In de Knipscheer, GB. |
Hugo Pos, De ziekte van Anna Printemps. Haarlem 1987, In de Knipscheer, VB. |
Hugo Pos, Reizen en stilstaan. Amsterdam 1988, In de Knipscheer, Memoires/Journalistiek. |
Hugo Pos, Het mausoleum van de innerlijke vrede. Amsterdam 1989, In de Knipscheer, VB. |
Hugo Pos, Van het een. Amsterdam 1992, In de Knipscheer, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Hendrik Bakker, Hugo Pos vloeit terug naar Paramaribo waar alles kon. In: Haagsche Courant, 28-10-1985. (interview) |
Max Nord, Laat, gaaf debuut van Hugo Pos. In: Het Parool, 8-11-1985. (over Het doosje van Toeti) |
Jos de Roo, Mooi debuut van Hugo Pos. In: Trouw, 14-11-1985. (over Het doosje van Toeti) |
Ineke Jungschleger, ‘Ik oude man’, dat heeft iets komisch. In: De Volkskrant, 28-12-1985. (interview) |
H.M. van den Brink, Een jeud in tropisch Nederland. In: NRC Handelsblad, 28-3-1986. (over Het doosje van Toeti) |
Michiel van Kempen, Verhalen van een gepensioneerd raadsheer. In: De West, 20-9-1986. (over Het doosje van Toeti) |
Ineke Jungschleger, Een biografie als jongensboek. In: De Volkskrant, 8-11-1986. (over Oosten West en Nederland) |
Wim Stafleu, Hugo Pos blikt bezinnend terug op leven vol avontuur. In: Trouw, 4-12-1986. (over Oosten West en Nederland) |
Jan de Graaf, Hugo Pos rekent af met zijn demonen. In: Het Parool, 5-12-1986. (over Oost en West en Nederland) |
Narish Parsan, Hugo Pos en het kwatrijn. In: De Waarheid, 1-6-1987. (over Een uitroep zonder uitroepteken) |
Tessel Pollmann, Treurig en toch vederlicht. In: Vrij Nederland, 26-9-1987. (over De ziekte van Anna Printemps) |
Jan Hendrik Bakker, Nadrukkelijke luchtigheid bij Hugo Pos. In: Haagsche Courant, 23-10-1987. (over De ziekte van Anna Printemps) |
Peter de Boer, Mixture van treurnis en triomf. In: Trouw, 5-11-1987. (over De ziekte van Anna Printemps) |
Corine Spoor, Hugo Pos: ‘Ik ben een slechte pacifist’. In: De Tijd, 20-11-1987. (interview) |
Henk Egbers, De subtiele directheid van H. Pos. In: De Stem, 2-12-1987. (over De ziekte van Anna Printemps en Een uitroep zonder uitroepteken) |
Arnold Heumakers, Op een veranda van een sociëteit. In: De Volkskrant, 18-12-1987. (over De ziekte van Anna Printemps) |
Rudie Kagie, Hugo Pos: ‘Mensen blijven nu eenmaal op de been door ideeën die ze niet uitvoeren’. In: Vrij Nederland, 26-11-1988. (interview) |
CS [ = Corine Spoor], Poëzie als motor van de onafhankelijkheid. In: De Tijd, 2-12-1988. (algemeen, met name over de opvoering van De tranen van Den Uyl) |
Henk Egbers, Het relativerende levensgevoel van een rechter. In: De Stem, 3-12-1988. (over Reizen en stilstaan) |
Jos de Roo, Hugo Pos. In: Uitgelezen 10. Reakties op boeken. Den Haag 1988, pp. 190-195. (over Het doosje van Toeti) |
Michiel van Kempen, Het Japanse licht van Hugo Pos. In: Weekkrant Suriname, 3-6-1989. (over Reizen en stilstaan) |
Jalapersad Bondrie, Een avondje uit met Hugo Pos. In: De Ware Tijd, 10-6-1989. (over de opvoering van De tranen van Den Uyl) |
Jos de Roo, Spelen met schuld en schaamte. In: Trouw, 19-10-1989. (over Het mausoleum van de innerlijke vrede) |
Michiel van Kempen, Het arrangeren van het toeval. In: Weekkrant Suriname, 2-11-1989. (over Het mausoleum van de innerlijke vrede) |
Jace van de Ven en Archie Sumter, Een intens levende laatbloeier. In: Het Nieuwsblad, 25-11-1989. (algemeen) |
Henk Egbers, ‘Na mijn zeventigste ging het ineens’. In: De Stem, 9-12-1989. (interview) |
Bas Senstius, Hugo Pos wil de vraagtekens weg hebben. In: Maandblad O, nr. 4, maart 1990, pp. 50-58. (interview) |
46 Kritisch lit. lex.
augustus 1992
|
|