| |
| |
| |
Sybren Polet
door Graa Boomsma
met een aanvulling door Bart Vervaeck
1. Biografie
Sybe Minnema, die later als schrijver het pseudoniem Sybren Polet zal aannemen, wordt op 19 juni 1924 in Kampen, het ‘Mekka van de Gereformeerden’, geboren. Vanaf zijn negende jaar verkondigt hij ‘verhaaltjesschrijver’ te willen worden. Zijn moeder, die in de crisistijd - de jaren dertig - een goed lopende zaak in manufacturen begint, probeert hem zonder succes op het gereformeerde spoor te houden.
Minnema leest veel in zijn jeugd, dank zij de Openbare Bibliotheek, en beoefent enkele sporten (gymnastiek, zwemmen). In de oorlog bezoekt hij de kweekschool in Zwolle, maar een carrière in het onderwijs streeft hij niet na. Na zijn eindexamen moet hij onderduiken. Daarvoor heeft hij enkele maanden in de Noordoostpolder gewerkt, waar hij wordt opgepakt om in Duitsland te werk, te worden gesteld. Maar hij weet aan de Duitsers te ontsnappen. Tijdens zijn onderduikperiode leest hij onder andere Ibsen en Strindberg.
Na de oorlog studeert Minnema enige tijd mo-Nederlands (1946-1949) en geeft hij korte tijd les. Maar zijn werkelijke interesse ligt elders. In 1946 verschijnt onder zijn eigen naam de dichtbundel Genesis. Zijn officiële debuut, als Sybren Polet, verschijnt in 1949 in het tijdschrift Podium (het gedicht ‘Transparant’). In 1952 wordt hij redacteur van dat tijdschrift, wat hij zal blijven tot 1965. Polet verblijft van 1950 tot 1960 regelmatig in het buitenland. Eerst trekt hij naar Zweden, waar hij onder meer als bordenwasser en fabrieksarbeider geld verdient. Samen met zijn latere vrouw Cora, die hij in Stockholm voor het eerst heeft ontmoet, trekt hij door Europa en Afrika van Noordkaap tot Sahara.
| |
| |
Amsterdam wordt daarna hun woonplaats.
Ze kopen een huis aan het Vondelpark. Polet blijft echter een hartstochtelijk reiziger.
Begin jaren zestig is Sybren Polet als recensent van vooral buitenlandse literatuur aan Het Vrije Volk verbonden. Voor de vara-radio verzorgt hij literaire programma's. Bij de totstandkoming van het Fonds voor de Letteren speelt Polet een centrale rol (in 1982 komt hij met datzelfde Fonds in conflict omdat hij meent ten onrechte minder geld - in de-vorm van een werkbeurs - te hebben gekregen dan in voorafgaande jaren).
Polets eerste toneelstuk, de eenakter Het huis, krijgt in 1960 een tv-opvoering (met Henk van Ulsen en Shireen Stroker). De toneelgroep Test voert het stuk in hetzelfde jaar op tijdens het Festival du Théâtre d'Avant-garde te Brussel. In 1965 verzorgt Toneelgroep Studio tijdens het galafeest ter ere van de boekenweek in de Amsterdamse rai een uitvoering van het stuk De koning komt voorbij. Het publiek reageert sterk afwijzend. In het kader van het Holland Festival beleeft het toneelstuk enkele maanden later een heropvoering.
In 1958 aanvaardt Polet een opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen. Daaruit komt een jaar later de dichtbundel Geboorte-Stad voort. Het gedicht ‘Vleselijke stad’ uit die bundel wordt bekroond met de Poëzieprijs van de stad Amsterdam. De hele bundel krijgt de Jan Campertprijs. In 1972 ontvangt Polet voor de verzamelbundel poëzie Persoon/Onpersoon (1971) de Herman Gorterprijs. Het Amsterdamse Fonds voor de Kunst kent hem in 1973 de Busken Huetprijs toe voor zijn literair-theoretische geschrift Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? (1972)
In 2003 ontvangt Polet de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. Zijn driedelige autobiografie Een geschreven leven (2004-2005) wordt in 2005 bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst.
Onder het pseudoniem Henk Noriet publiceerde Polet Een harde noot om te kraken (1982), een Amsterdamse politieroman. Hij gebruikte ook de naam van zijn personage L. Perdok om essays over zijn eigen werk te publiceren.
Naast dichter, prozaïst, toneelauteur en essayist is Polet ook
| |
| |
bloemlezer en vertaler. Hij publiceerde anthologieën van moderne poëzie, experimenteel proza en sciencefiction. Hij vertaalde werk van onder meer Ibsen, Strindberg en de sciencefictionschrijver Isaac Asimov. In sommige gevallen werkte zijn vrouw Cora mee aan de vertaling. Enkéle romans van Polet werden vertaald naar het Zweeds en het Duits. Een selectie van zijn vroege poëzie verscheen in het Duits, net als zijn studie De creatieve factor. Zijn eenakter Het huis kreeg een Duitse vertaling; het stuk Adam X een Engelse.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Techniek
Thematiek
Voor Sybren Polet is literatuur allereerst ‘een mentaal avontuur’ (Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?), een beweeglijk, serieus en spannend spel met woorden waarbij geen vaste, gefixeerde regels gelden. Goede literatuur bevat voor Polet lessen in ongehoorzaamheid, en kan - dank zij aangewende vervreemdingstechnieken - nieuwe gezichtspunten en maatschappelijke alternatieven bieden. Deze enigszins utopische opvatting geeft echter geen doel aan, eerder een richting. Literatuur is zo een geestelijk experiment, een nooit eindigend avontuur in taal dat de lezer via verrassende associatie- en collagetechnieken en metaforen kan bevrijden van denk-automatismen en starre (taal-)reglementen. De open, veranderlijke personages - mensen zonder vaste eigenschappen - in Polets romans, poëzie, toneel en sprookjes reizen vrij door tijd en ruimte en nemen verschillende gedaanten aan. Alles lijkt mogelijk in de literaire wereld van Polet. Zo kan een boom in Breekwater, de eerste roman in de Lokien-reeks, praten en zeggen: ‘Menselijkheid moet veroverd worden’. Daarom ook zijn Polets figuren geen levende mensen met een onveranderbaar, herkenbaar karakter, maar exemplarische gevallen, modellen of invulfiguren die voortdurend een nieuw, ander leven kunnen beginnen. Verandering, metamorfose en hergeboorte zijn daarmee de centrale thema's in Polets oeuvre.
Zowel in zijn toneelstukken, sprookjes en proza als in zijn poëzie wordt een literaire werkelijkheid gepresenteerd waarin de personages zich met mensen of dingen identificeren of gedaanteveranderingen ondergaan. Polets toneelwerk is met recht een onophoudelijk rollenspel. De figuur Bruin in het toneelstuk De koning komt voorbij vereenzelvigt zich met een koning, maar ook met een clown. ‘Een clown is wel duizend mensen, want hij is altijd iemand anders.’ Bruin heeft het gevoel niet te bestaan, omdat hij druk bezig is ándere mensen te scheppen, over wie hij de baas kan spelen, die hij - als waren het marionetten of poppen - ‘kon kneden, aankleden, invullen’. In het sprookje ‘De man die een hoofd groter was’ verruilt iemand zijn hoofd voor dat van de koning en wordt zo tijdelijk een ander. Bertie uit het sprookje ‘Het meisje met
| |
| |
de inktvlek op haar wang’ wil graag een auto of een helikopter worden. Over de figuren in zijn Lokien-reeks en zijn poëzie zegt Polet zelf in zijn essay Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?: ‘Lolden in mijn eigen prozawerken is zo'n variabele, transformationele figuur, evenals Iks-mens en Mr X in de cycli van “Persoon/Onpersoon”.’
Al in de debuutbundel Demiurgasmen - een samensmelting van de woorden ‘demiurg’ (een geest die een zichtbare wereld schept) en ‘orgasme’ - is sprake van hergeboorten en woorden die vlees worden (het Genesis-motief): ‘gedachten lopen uit op spieren’ en ‘ik werd een witte vorm van vlees’. Het begrensde ego wordt als benauwend ervaren: ‘ik wil niet langer in mijn voorhoofd wonen’. Roerloze dingen, bijvoorbeeld standbeelden, komen tot leven. In het gedicht ‘Schaduw’ uit Organon krijgen huizen oogleden. De stad wordt tot leven gewekt, geboren, en wordt zo een stad van vlees. In Polet-termen: A'dam wordt een Adam die voortdurend evolueert en op zoek is naar Eva (vergelijk de Kilo-figuur in De sirkelbewoners).
De schaduw staat voor uiteenlopende identiteiten. Ieder mens draagt zijn antipode (‘contra-mens’), dubbelganger of negatief met zich mee. In de cyclus ‘Journalistiek’ (Organon) treden schaduwen op die om één figuur zwerven: ‘ik dacht: dit is een zon, het was een man // die uit zijn schedel jongde...’ Niet toevallig luidt het motto van Geboorte-Stad ‘Notre naissance est perpétuelle’ (Paul Eluard). De ‘vleselijke stad’ is een gedenksteen vol leven waar de geest (‘een lichtende psychoon’, Organon) zich tot materie omvormt. In de cycli ‘Met gesloten ogen’ en ‘Detective’ uit Geboorte-Stad lossen Polets poëtische taalfiguren al lopend door de stad op in anderen. Ze voltooien de cirkelgang geboorte - dood vele malen. De reis die de figuren ondernemen, is een reis door de tijd (ze verjongen en vernieuwen zich telkenmale) én een reis door identiteiten.
Polet wil niet in de laatste plaats tegen het ouder worden in schrijven. De verjongingskuren, identificaties en hergeboorten in zijn poëzie zijn daarom protesten tegen en ontkenningen van de dood als definitief eindpunt. In die cirkelgang wordt de vader zijn eigen zoon en omgekeerd (zie Organon II: ‘Ik heb mijn vader in de wieg gelegd...’ en ‘Ik ben mijn
| |
| |
eigen vader geworden...’). De menselijke geest verwisselt bij Polet gewoon van lichaam. De medemens is een andere ik in zijn poëzie. In dat kader is het oog, de blik en de zintuiglijke waarneming cruciaal: je bent wat je ziet. Deze verregaande vorm van identificatie gaat zó ver, dat zelfs dingen (bomen) en dieren (honden) een menselijke geest kunnen krijgen.
| |
Ontwikkeling
Van Polets poëzie is wel gezegd, dat ze van persoonlijk naar onpersoonlijk is geëvolueerd. Hij zou in zijn eerste bundels zijn eigen, vooral erotische gevoelens hebben verwoord, terwijl hij later - in de cyclus ‘De krant’ (Konkrete poëzie) en Persoon/ Onpersoon - de politieke buitenwereld gestalte zou hebben gegeven. Het is inderdaad waar, dat het politieke element - de actualiteit van de krant die in het hoofd doordringt en de mens in zijn denken stuurt (‘ik wórd gesproken’, Konkrete poëzie) - steeds nadrukkelijker aandacht krijgt, maar het lijkt me al te overdreven Polets poëzie te lijf te gaan met omschrijvingen als van erotiek (Lady Godizia op scooter) naar politiek, van psychologie naar sociologie, van ik naar iks (X), van persoonlijk naar onpersoonlijk, van subject naar object, van begrensd individu naar onbegrensd massamens. Ook in zijn persoonlijk getinte poëzie klinkt het verlangen door op te gaan in anderen en naamloos te worden. Dat streven naar anonimiteit valt samen met het besef dat het persoonlijke betrekkelijk is en onder invloed staat van de buitenwereld (politiek, stad, krant) die het ego onophoudelijk (mis)vormt. In Polets gedichten wordt het ‘ik’ elke dag opnieuw geboren en door dat ‘ik’ spreken steeds verschillende stemmen. De X-mens van Polet heeft geen vast lichaam, alleen een taallichaam zonder eigenschappen. De dichter is iemand die zich verweert tegen ‘Het Stark’
(Taalfiguren 1 en 2), dat staat voor ‘starheid, bewegingloosheid, verstijving, kilheid, het statische, conserverende, [...] stagnerende taal, gemeenplaatsen, uniformiteit, dode voren, dode mensen’.
Polets Taalfiguren herhaalt wel heel nadrukkelijk zijn X-filosofie. De tijd speelt een centrale rol in die bundel en wordt voorgesteld als een heelal waarin verleden, heden en toekomst passen: ‘alles is nu’. Geboorte en dood lopen weer in elkaar over, zoals woorden en individuen in elkaar opgaan. De tijd kent geen begin of eind. Het lemniscaat-symbool waarmee Polet speelt, drukt die oneindige beweging uit: ‘de
| |
| |
onsterfelijke mens die ik zing.’ dicht Polet al in ‘Synteties gedicht’ (Konkrete poëzie).
| |
Thematiek
De dichter/schrijver is letterlijk en figuurlijk een ‘oplichter’. In Droom van de oplichter: werkelijkheid, exemplarisch proza, schrijft Polet het verbeeldingsverhaal over een meesteroplichter, die voortdurend iemand anders speelt en ook graag schrijver wil worden. Hij maakt van zijn droom werkelijkheid. En van die werkelijkheid wil hij weer fictie (literatuur) maken. ‘Zijn laatste droom en metamorfose, zijn laatste schijngestalte: literatuur, waarin je je onbeperkt straffeloos uit kunt leven, schrijven: steeds iemand anders zijn, permanent worden in plaats van zijn [...].’ De dichter licht de hoed van de kleine man op en ziet daaronder in feite een reuzenhoofd, een Nebucadnezar-hoofd vol taal- en bewustzijnsrealiteit. In stadspoëzie, zoals Illusie & Illuminatie dat deels over de Amsterdamse Nieuwmarkt gaat, is het hoofd van de enkeling al gauw te klein. In het epische gedicht ‘Stad onder hoed’ spreekt Polet over ‘schedelruimte’. Hij creëert een reuzenhoofd waar andere hoofden in zitten. De enkeling wordt zo onderdeel van een groter geheel (de kleine x wordt hoofdpersoon van de grote X, zegt L. Perdok, Polets romanfiguur die in De liternatuur van Sybren Polet als essayist optreedt).
| |
Techniek
Het Nebucadnezar-motief heeft alles te maken met menselijke machtsrelaties en vergrotings- en verkleiningsprocédé's die Polet in zijn werk toepast, ook in zijn sprookjes en toneelstukken. ‘Ik ben Nebucadnezar’ zegt de spelende baby Mannie in De koning komt voorbij in een decor van blokkendoosformaat, zodat hij een reus lijkt.
| |
Traditie
Ook manipuleert Polet met de tijd: hij laat die versneld verlopen, zodat zijn modellen snel oud worden (in de eenakter Het huis), keert het tijdsverloop om (in het sprookje ‘De gierige schoenmaker’, zodat mensen jonger worden en als het ware van vader weer zoon worden), vertraagt de tijd (in het sprookje De steen leeft een vermenselijkte steen vanaf zijn geboorte in 1528 honderden jaren zonder enig besef van tijd te hebben) of gooit verleden, heden en toekomst moedwillig in één hoge hoed (bij voorbeeld in de Lokien-reeks en zijn emblemenbundels Droom van de oplichter: werkelijkheid en De poppen van het Abbekerker wijf). Zo ontstaan typische Poletzinnen als ‘Gister wordt alles anders’ en ‘Morgen hielp ik het
| |
| |
tijdgat dichten’ (Taalfiguren 1 en 2), ‘Er was eens over duizend jaar een robotje dat niets van zijn vader en moeder wilde weten.’ (het sprookje ‘B 168 punt I’). De steen is een vroege uitwerking van Polets idee de Lokien-figuur door de tijd en de geschiedenis te laten wandelen. Deze preoccupatie met de tijd, en met name de manipulatie met dat begrip, doet denken aan de ‘tijdmachine’, die in veel science fiction-literatuur voorkomt.
| |
Thematiek
In de reeks romans die rond de zich voortdurend transformerende taalfiguur Lokien cirkelen, zijn de hoofdthema's identiteit en tijd. Lokien is een tijdmaniak, die vooral vanaf De geboorte van een geest de geschiedenis (de vierde dimensie) in duikt. In Verboden tijd, dat later verscheen dan Breekwater maar inhoudelijk eraan voorafgaat, is Lokien een vertaler die naar Tanger trekt om een rekening uit het verleden te vereffenen met zijn oudere broer Klooster. In zijn jeugd voelde hij zich door zijn grotere broer onderdrukt. Dat verleden wil Lokien veranderen, herschrijven. In Tanger maakt Lokien schoon schip door Kloosters vrouw te verleiden: hij heeft wraak genomen en het verleden, ‘de loop der voorbije gebeurtenissen’, veranderd.
Lokien heeft een groot inlevingsvermogen. Zelfs de kleinste voorwerpen weet hij te bezielen. Als beginnend schrijver ontmoet Lokien in Breekwater de heer Godgegeven, die hij tot hoofdpersoon (Breekwater) van een te schrijven roman transformeert. Er ontstaat een vader - toonrelatie: Lokien is zowel vader (de schepper van een exemplarisch romanpersonage) als zoon van Breekwater. Zijn schepping sterft tweemaal, maar wordt steeds weer tot leven gewekt. Lopend in de stad heeft Breekwater het gevoel dat vele voetgangers hem bevolken. ‘Alles leeft in hem en hij leeft in alles.’ Breekwater probeert zich via zijn schepper een identiteit te verschaffen. De liefde (hij heeft een verhouding met zijn jonge secretaresse) en de misdaad (hij breekt in in zijn eigen kantoor) lijken daartoe de geëigende middelen. Lokien: ‘er zijn in deze maatschappij maar twee dingen die ons boven de hel der vervlakking kunnen uitheffen, twee van godgegeven aktiviteiten die als een blikseminslag ons horizontale bestaan treffen, te weten liefde en misdaad’. Maar Breekwater blijkt impotent en de inbraak lijkt een hersenspinsel. Lokien weet
| |
| |
zich in. Verboden tijd via Kloosters vrouw wel een tijdelijke identiteit te verwerven. Aan het slot van die roman, een ‘tijdfabel’, voelt hij zich herboren. Lokien verzint tegenover de vrouw verhalen over zichzelf en beïnvloedt zo het verleden. Met nieuwe woorden ontdoet hij zich van een oud verleden. De taalbehandeling is voor hem essentieel. ‘Wat we moeten doen is nieuwe technieken ontdekken die dit (= verandering van het verleden-GB) mogelijk maken, nieuwe denktechnieken, nieuwe taaltechnieken, een nieuwe manier van leven...’ Schrijven is voor Lokien (en Polet) een manier, van leven.
In Mannekino leeft Lokien nog steeds in de wereld van anderen. Hij is nu geen vertaler meer van andermans werk maar copywriter. Mannekino is een schooljongetje dat zeer intelligent is en zo snel mogelijk volwassen en rijk wil worden. Hij bootst alvast de volwassen westerse wereld na door de uitgekookte kleine kapitalist uit te hangen, die dank zij manipulatie en chantage macht uitoefent en uit iedereen munt slaat. Hij is de vleesgeworden mimicry. Via het schaduwen van anderen, nauwkeurige waarnemingen en studie weet hij de mensen in zijn omgeving tot marionetten of willoze poppen te reduceren. Hij laat zien wat de cyberneticus Norbert Wiener in The Human Use of Human Beings (een boek dat ook in Polets poëzie opduikt) als volgt omschreven heeft: menselijke relaties zijn in feite machtsrelaties. Mannekino's zelfbewuste, volledige aanwezigheid moet het alleen afleggen tegen de dood (zijn vriendje sterft aan een ongeneeslijke ziekte) en de seksualiteit (daarin blijft Mannekino nog een kind). Mannekino noemt Polet een realistische fabel, omdat hij in de roman een denkbare mogelijkheid literair uitwerkt (en wat denkbaar is, rekent Polet tot de literaire werkelijkheid). Het popmotief speelt in dit derde Lokien-deel een voorname rol: Mannekino is een literaire etalagepop, een onwaarschijnlijk jongetje.
In het historische titelverhaal van de emblemenbundel De poppen van het Abbekerker wijf doet een vrouw alsof ze doodgeboren kinderen baart. Maar die blijken later poppen te zijn, gemaakt van allerlei materiaal. Zo zijn feit en fictie onontwarbaar geworden. De wensdromen over het krijgen van kinderen zijn net zo werkelijk als de tastbare poppen. De
| |
| |
visioenen, hersenspinsels, illusies en andere gedachtenprojecties zijn bij Polet net zo werkelijk als de waarneembare wereld.
Het schaduw-motief speelde in Breekwater en Verboden tijd al een voorname rol. De bespieder Mannekino is als het ware een schaduw van Lokien en voelt zich evenals Breekwater en Lokien een begrensd individu. Ook hij wil uit zijn schedel breken, vrij rondlopen in ‘de stad van zijn hoofd’ dat hij voortdurend voelt opzwellen tot een gigantische ballon of wolk. Dit Nebucadnezar-motief groeit in latere Lokien-delen uit tot het psychoon (De geboorte van een geest) en een ektoplasma (Xpertise of De experts en het rode lampje). Mannekino stelt zich, op bezoek bij zijn stervende vriendje, de hemel voor als een reuzehoofd: ‘Het meest aannemelijke leek hem in dat geval een reusachtig, onvoorstelbaar groot hoofd waarin de gestorvenen (als weggezonken gedachten) weer levend werden gedacht, abstrakt, maar niettemin een realiteit, evenals gedachten; en wat de levenden hier op aarde betreft, misschien was de Aanwezigheid die (ze) dacht wel van een zo nadrukkelijke realiteit dat hun materie, evenals alles wat bestond, daarbij vergeleken eveneens abstrakt was, onstoffelijk, gedachte.’
| |
Techniek
Het Nebucadnezar-motief (het latere psychoon) is een literaire hulpconstructie die Polets thematiek van de dubbelganger (schaduw), de depersonalisatie en het vloeiende bewustzijn kracht bijzet. In Breekwater schrijft Polet/Lokien al: ‘In een roman moet je volledige afgeronde mensen uitbeelden en die bestaan niet. Ik ken alleen maar ½ mensen, en ¼ mensen, en die uit te beelden is mij volledig genoeg.’ Polets personages zijn geen mensen van vlees en bloed, maar met nadruk als zodanig gepresenteerde skeletten of modellen die de lezer voor een groot deel zelf van vlees en kleren kan voorzien. Het telescopische perspectief (de allesziende en alomtegenwoordige verteller) versterkt het kunstmatige en marionetachtige van Polets literatuur: de schrijver heeft de touwtjes in handen, zijn blik heerst.
In Mannekzno komen citaten voor in de vorm van ready mades: fragmenten uit leerboeken die Mannekino bestudeert om snel kennis te kunnen vergaren. Die citaten hebben een objectiverende uitwerking, maar Polet heeft ze zodanig in de
| |
| |
romantekst verwerkt dat ze op hun tekstuele omgeving botsen (confrontatie door montage) of er parallel mee lopen. Een voorbeeld: een citaat uit een militair handboek wordt afgewisseld met een ‘veldslag’ tussen kinderen, door Mannekino aangevoerd.
| |
Ontwikkeling
Lag in de eerste drie Lokien-boeken de nadruk nog op de individuele psychologie, vooral vanaf De sirkelbewoners besteedt Polet steeds meer aandacht aan de politieke (buiten) wereld - Lokien wordt lid van een linkse actiepartij - en de geschiedenis: in De geboorte van een geest verdiept Lokien zich als public-relationsman van de gemeente Amsterdam ter gelegenheid van het zevende eeuwfeest in de geschiedenis van de stad. Lolden transformeert zich tot een personage met sociaal-politieke dimensies. Hoewel De geboorte van een geest later werd gepubliceerd dan De sirkelbewoners, gaat die roman inhoudelijk er wel aan vooraf.
| |
Thematiek
Herschreef Lokien in Verboden tijd nog zijn persoonlijke geschiedenis, in De geboorte van een geest doet hij een poging de geschiedenis van Amsterdam te herzien en in een nieuw kader te plaatsen. Hij leest over de verzetstraditie van de stad (de opstanden van de wederdopers, het oproer van de doodbidders, de slavernij en het kolonialisme). Lokien gaat op in zijn historische studie ‘misschien is de stad één grote gekompliceerde gedachte, net als mijn leven...’ Polet verwerkt citaten uit historisch tekstmateriaal in zijn roman. Hij kiest, in het kader van de historische Amsterdamse verzetstraditie, fragmenten die de underdog-positie van de bezitlozen uit vroeger eeuwen beschrijven (hij schrijft zelfs een verhaal verteld vanuit een hond!) en trekt parallellen met actuele verzetsacties (de strijd van Nieuwmarktbewoners tegen afbraak van hun buurt voor de metro-aanleg). Daarom ook heet het boek een ‘kadercollage’. Door een dergelijke literaire werkwijze komt de tijd, en dus de geschiedenis, in een nieuw perspectief te staan. De roman gaat over het ontstaan van een andere blik op het heden dank zij het herschrijven en anders ordenen van de geschiedenis. Het psychoon is de oogloze blik van alle tijden en plaatsen, de literaire metafoor die bij de totstandkoming van die andere kijk - een politiek rijpingsproces - behulpzaam is.
| |
Techniek
De geboorte van een geest is een goed voorbeeld van het soort
| |
| |
proza zoals dat Polet voor ogen staat: een collage van uiteenlopende tekstfragmenten (historisch, poëtisch, bargoens, journalistiek, beeldend) die niet alleen een bonte taalsituatie verbeeldt, maar ook een sociale situatie. Aan het slot van het boek wordt de historische geest - het psychoon - vlees. Niet alleen de stad A'dam komt in een nieuw daglicht te staan, ook wordt er een nieuwe Adam geboren: Kilo, wiens naam het onvoltooide anagram van Lokien is.
| |
Thematiek
In De sirkelbewoners ontwikkelt Kilo zich van een primitief holenmens tot een politiek activist met een gezinnetje. Lokien loopt vervreemd rond. Hij is nu weliswaar leraar geschiedenis, maar kan zich zijn persoonlijke historie nauwelijks herinneren. Hij heeft het gevoel ‘of iemand anders aan zijn gedachten deelnam, ze opzoog, absorbeerde, verteerde als immaterieel voedsel’. Lokien staat model voor de gedesoriënteerde intellectueel die in een luchtledige situatie is terechtgekomen, op zoek is naar een nieuwe identiteit en zich maar al te graag met de primitieve Kilo identificeert. Kilo richt zich op de misdaad en de liefde zonder zich dat bewust te zijn (zie Breekwater) en verschaft zich zo een gezicht. Door berovingen komt hij aan geld. Later weet hij de wetsovertredingen politiek goed te praten. De levensloop van Kilo (zijn ontwikkeling van een impulsieve doener tot een abstract denkend sociaal wezen) staat model voor de geschiedenis van de mensheid vanaf Genesis tot en met de xxste eeuw.
Een ander model of proefpersoon in De sirkelbewoners is Van Blomdaele, het prototype van de conservatieve bezitter. De mogelijkheid hem te ontvoeren en tijdelijk te reduceren tot een underdog die van een Aow-uitkering moet rondkomen, wordt aan het slot literair uitgewerkt. Lokien vereenzelvigt zich ook met hem. Andermaal verliest hij zich in anderen en wordt een onpersoon.
In Xpertise of De experts en het rode lampje woont Lokien alleen in een Amsterdamse buitenwijk, schrijft reisverhalen voor een luxe blad en probeert een roman te schrijven waarin hij zijn verbeelding gestalte wil geven, niet zijn echte of verzonnen verleden. Lokiens hoofdbezigheid is het verzamelen van uiteenlopend materiaal voor een boek dat ‘De hoge hoed der historie’ moet gaan heten: ‘éen geschreven droom waar hij al jaren mee leefde als onder een dwangidee: een figuur, levend
| |
| |
in allerlei tijdperken, achronologies en ten dele zelfs ahistories, steeds een ander, tientallen anderen, soms ook vrouw, dier, alle leeftijden, van baby of zelfs foetus tot zeer oud, de onsterfelijk geworden mens uit een verre sf-toekomst of mogelijk eindigend als (onsterfelijke) gedachte, materieloos bewustzijn’. Een fragment uit ‘De hoge hoed der historie’ dat niet toevallig ‘Genesis’ heet, wordt de lezer als voorproefje aangeboden.
| |
Stijl / Techniek
In Xpertise of De experts en het rode lampje neemt Lolden de gedaante aan van (onder anderen) de Griekse god Leikion, de Noorse god Loki, de hermafrodiet Leinko en de detective Perdox, die op zoek lijkt naar een schaduw of dubbelganger van zichzelf. Polet hanteert in dit boek weer een afwisselende, vaak beeldende stijl. Reisverslagen, fragmenten uit ganzebord- en schaakspelletjes, verzonnen mythen, een detectivetoon, sf-elementen en essayistische notities wisselen elkaar af. Ook vervlecht Polet fragmenten uit zijn vroegere boeken (Breekwater, Mannekino, Kilo(tron) en diens ex-vrouw Mirjam komen weer tot literair leven), die daardoor een nieuw kader krijgen.
| |
Visie op de wereld
Elk nieuw Lokien-boek is meteen een herziening en uitbreiding van de voorafgaande delen en een onderstreping van Polets centrale thematiek van de permanente verandering. De Lolden-reeks is een bewustzijnsstroom in romanvorm, een exemplarische collage waarbij uiteenlopend tekstmateriaal in telkens nieuwe omgevingen wordt geplaatst, wat vervreemdende effecten sorteert. De techniek van confrontatie (van tekstfragmenten), parallellie, fragmentarisme, fluctuerende karakters, tekenende details (die eerder willen aanduiden en omcirkelen dan volledig invullen), beeldspraak en allegorie (de stad in Polets proza en poëzie wordt voortdurend gepersonifieerd) weerspiegelt Polets anarchistisch getinte werkelijkheidsopvatting. De complexe, meerduidige werkelijkheid dient, mét de, utopische mogelijkheden en, wensdromen die ze in zich verbergt, in een complexe literaire vorm te worden weergegeven.
| |
Relatie leven/werk
Achterin een herdruk van zijn sprookje De steen (1974) heeft Polet op verzoek, maar met tegenzin, een fragment opgenomen uit zijn geplande autobiografie Geschreven leven. Aan de hand van zijn leven kan Polet zelf nauwelijks de vraag
| |
| |
beantwoorden waarom hij schrijft. ‘Voor de rest interesseert het me niet erg, die autobiografie; een schrijver hoort eigenlijk geen gezicht te hebben - footoos, televisieportretten zijn uit den boze - alleen zijn werk hoort een gezicht te hebben, voor zichzelf te spreken. Zijn werk is “waar”, “werkelijk”, zijn gerekonstrueerde leven voor een deel hypoteties.’ Om van het biografische gezeur af te zijn koos Minnema Polet als pseudoniem, een naam waar hij zich achter kan verschuilen.
| |
Verwantschap
Traditie
Hoewel Polet als dichter tot de Vijftigers wordt gerekend, zijn er wel kanttekeningen bij die indeling te plaatsen. Zelf heeft hij zich nooit tot de experimentelen gerekend. In een Podium-artikel van 1958 ageert hij tegen Lucebert en Elburg. Lucebert zou zich schuldig maken aan het produceren van een ‘dikke woordenbrij’ en Elburg aan ‘dodelijk vervelende woordgrapjes en binnenrijmelarij’. Hij mist bij de experimentelen een centrale idee. Aan de ene kant schreef Polet, evenals Campert, Andreus en andere Vijftigers, een zintuiglijke poëzie, anderzijds wenste hij de verworvenheden van wetenschap en techniek in zijn gedichten te integreren (in navolging van Walt Whitman). Wallace Stevens lijkt de inspiratie geleverd te hebben voor Polets open figuren. De belangrijkste Nederlandse beïnvloeding komt van Gerrit Achterberg, over wie hij in 1955 in een gedicht schreef: ‘Hij tilde zich hoog boven zichzelf/ uit en masseerde de lucht/ die opnieuw geest werd,/ de geest die opnieuw stof werd,/ de stof die een nieuw mens werd.’
In zijn toneelstukken heeft Polet zich met name op August Strindberg gericht, wiens centrale thema de deformatie van het burgerlijke individu was. Maar hij heeft ook elementen van het absurdistische theater verwerkt. Polets prozawerk dient in de avant-gardistische traditie geplaatst te worden. In die traditie van Laurence Sterne tot John Dos Passos is het personage vaak een mens zonder vaste eigenschappen (Robert Musils Der Mahn ohne Eigenschaften is een monumentaal voorbeeld van die opvatting). Het vroege proza van Polet vertoont kenmerken van de nouveau roman (Robbe-Grillet) met zijn objectiverende beschrijvingen, en het sartriaanse existentialisme (de blikverandering).
| |
Kritiek
In de essaybundel De literatuur van Sybren Polet is een studie
| |
| |
opgenomen naar de receptie van Polets proza in dag- en weekbladen. De conclusie luidde, dat veel critici weliswaar moeite hadden met het versplinterde karakter van het proza en de modelachtige figuren, maar dat Polet ‘in het algemeen niets te klagen heeft’ en dat zijn litertuuropvatting - ook onder invloed van essays van met name Paul de Wispelaere - steeds minder betwist wordt.
Op deze studie valt heel wat af te dingen. In de eerste plaats hebben de onderzoekers lang niet alle recensies bij hun studie betrokken. Polets proza is veel minder welwillend ontvangen dan de studie suggereert. Toch is er de laatste jaren, vooral na de publicatie van Xpertise of De experts en het rode lampje, sprake van een dramatische kentering in de waardering voor Polets werk. Zelf de recensenten en essayisten die vroeger zijn poëzie en proza positief-kritisch volgden, laten steeds meer negatieve geluiden horen.
| |
Publieke belangstelling
J.F. Vogelaar maakte al vroeg bezwaren tegen Polets taal- en werkelijkheidsopvatting: het zou onjuist zijn de taal als neutraal materiaal te beschouwen, en de vraag of literatuur werkelijkheid is, zou niet relevant meer zijn (de enige reële vraag voor Vogelaar is hoe de literatuur op een zeker moment deel uitmaakt van de gehele sociaal-politieke maatschappelijke constellatie). De Wispelaere bekritiseerde Polets bloemlezing Ander proza, evenals H.C. ten Berge. Cyrille Offermans keerde zich tegen Polets voorkeur voor totaalliteratuur en beschouwt die als een gemoderniseerde versie van de weerspiegelingstheorie, waarbij het kenniskarakter van literaire teksten veronachtzaamd zou worden. Polet zou zich herhalen (Jacques Kruithof, Anthony Mertens) en zich schuldig maken aan flauwe woordgrapjes en irritant jargon (August Hans den Boef). Een groeiend aantal critici doet er zelfs het zwijgen toe, terwijl de altijd al afwijzende houding van boekbesprekers als Aad Nuis feller wordt. Opmerkelijk is wel, dat de essayistische begeleiding van Polets oeuvre omvangrijk en indrukwekkend is. Zijn complexe teksten hebben echter vanaf het begin slechts een kleine schare lezers getrokken.
Polet zelf laat zich als essayist ook niet onbetuigd.
Uit de autobiografie Een geschreven leven (2004-2005) blijkt dat hij
| |
| |
zich goed bewust was van de dalende waardering voor zijn werk aan het eind van de jaren zeventig. Hij verbindt dat met het veranderde literaire klimaat - dat vanaf die tijd steeds meer gedomineerd wordt door verkoopcijfers en door simpele, ‘restauratieve literatuur’ - en met de toenmalige tijdgeest, die volgens hem gekenmerkt wordt door matheid en narcisme. Deze context blijkt nefast voor Polets complexe teksten, die van de lezer niet alleen een grote activiteit vragen, maar ook een openheid voor de sociale en politieke buitenwereld.
| |
Ontwikkeling
Polet heeft nooit een knieval gedaan voor deze restauratieve literatuur. Wel ziet hij in deze periode van verminderde belangstelling voor zijn werk de gelegenheid om een oude droom te realiseren en een speurdersroman te schrijven in de traditie van Dashiell Hammett en Raymond Chandler. Het boek verschijnt in 1982 onder pseudoniem bij Polets reguliere uitgever, de Bezige Bij, onder de titel Een harde noot om te kraken. De hoofdfiguur, de speurder Leo de Witt, is volgens Polet ‘de grootste kankeraar die waarschijnlijk in de speurdersliteratuur rondloopt, dit overeenkomstig het Nederlandse volkskarakter en mijn stemming in deze tijd’. De speurder wordt achtervolgd door wie hij achtervolgt, en het boek bevat heel wat literaire technieken die typisch zijn voor Polet, waardoor zelfs dit buitenbeentje thuishoort in het oeuvre van Polet.
Aan dat oeuvre bouwt Polet in de jaren tachtig met aanzienlijke vertraging voort. Na De poppen van het Abbekerker wijf verschijnt er in dat decennium nog slechts één boek met ‘creatief proza’, de verhalenbundel In de arena (1987). Die opent met een kroniekachtig reisverslag uit 1628 waarin de VOC (Verenigde Oost- Indische Compagnie) en de stad Amsterdam zorgen voor de aansluiting met de roman De geboorte van een geest. De avontuurlijke zoektocht die in het begin langs paradijselijke eilanden voert, ontaardt in muiterij en allerlei ‘monsterlijkheden’. De gedroomde nieuwe wereld lijkt sterk op een nachtmerrie; het nieuwe Amsterdam teert evenzeer op uitbuiting als het oude. Het tweede verhaal, ‘Thou art the man’, voert de detective Perdie Lockshire ten tonele, die als Perdox opduikt in De andere stad (1994), de eerste roman van Polet na Xpertise of De experts en het rode lampje. Nog meer dan in het vroegere werk, wordt
| |
| |
Amsterdam in deze roman de stad van de binnenwereld en de mogelijkheden, een braakliggend land op de grens van de cultuur en de realiteit. Geen wonder dat de ouder wordende Lokien in dit boek op de grens tussen stad en platteland gaat wonen. Hij wordt nog steeds achtervolgd door schaduwen die de lezer uit de vroegere romans kent. Zo is er weer het briljante jongetje uit Mannekino, dat een poppencafé opent, en de geliefde vrouw, Mirjam.
De andere stad is een variatie, geen drastische verandering of wending in het oeuvre van Polet. Toch lijkt de roman het begin van een hervonden creativiteit. Bijna gelijktijdig verschijnt de verhalenbundel Het gepijnigde haar (1994), die opent met twee verhalen over de dood. Het titelverhaal, waarmee de bundel begint, is een requiem voor een foute moeder, en vindt een tegenhanger in het afsluitende verhaal ‘Mijn vader’. In het tweede verhaal, ‘De dodenboot’, verlangt een jongen naar de onderwereld die een ‘stadschap’ blijkt van ruïnes. Een jaar later, in 1995, verschijnt de poëziebundel Het oog boven de horizon. Taalfiguren 3/ Echo in diaspora. Taalfiguren 4. Bekende figuren (zoals de detective), thema's (zoals de metamorfose en de identificatie) en stijlprocedures (zoals de tegenspraak en de meerstemmigheid in ‘Birds of Paradox’) leiden in deze bundel een nieuw, maar herkenbaar leven: ‘Alles herschikt zich, herspiegelt zich, eindeloos:/ niets is voorgoed voorbij.’ De poëzie probeert het oude tegelijkertijd te bewaren en te vervormen, zodat de verstening en de zelfgenoegzame routines vermeden worden: ‘spel speelt/ spel:/ kijken, horen, spreken:/ staan blijven/ en toch bewegen, dus winnen/ van jezelf’.
Drie jaar na De andere stad krijgt het boek een vervolg. In Stadgasten (1997) ontmoet Lokien tijdens zijn dwaaltochten door de stad Amsterdam allerlei bekende en vreemde gasten: mutanten, psychische energievormen, alter ego's (zoals de voormalige klasgenoot Steffie, meester van verhalen en labyrinten) en een profetische figuur die uitlegt dat de toekomst aan de hybride is, ‘de hybride mens en het hybride dier’. Lokien ziet overal sporen en spoken van het verleden en de toekomst. Hij is de ‘spookmens’ die het hele oeuvre van Polet behekst.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Hoe uitgebreid en divers dat oeuvre ondertussen ook geworden
| |
| |
is, toch vormt het één groot en open geheel. Paradoxaal genoeg ontstaat die eenheid doordat Polet voortdurend varieert op zijn eigen werk. Hij neemt fragmenten van ouder werk op in nieuwe publicaties. Van een herdruk maakt hij vaak gebruik om wijzigingen aan te brengen in de originele tekst. Zo is zijn werk steeds in ontwikkeling, en is die ontwikkeling niet gericht op een eindpunt. De literatuur van Polet verandert voortdurend en wordt daardoor één geheel van zogenaamd Ander Proza.
Een drastisch voorbeeld van deze rewriting is de roman Dader gezocht. Play in (2006), een ingekorte en sterk gewijzigde herdruk van Xpertise of De experts en het rode lampje. Die eerste versie herschreef sommige ‘Notities’ uit het essay Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? Op hun beurt werden enkele Xpertise-notities herwerkt in Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig (1986), volgens de titelbladzijde een bundel ‘notities’. Xpertise bevatte een lang verhaal ‘Exploten in Francia’ dat Polet herschreef in de Lokienroman De hoge hoed der historie (1999) en dat hij, net als de oorspronkelijke notities, schrapte voor Dader gezocht. De hoge hoed der historie bevatte op zijn beurt vijf verhalen die eerder verschenen in de bundel In de arena. Een van die verhalen krijgt een andere titel: ‘Draumvitjanir’, een verhaal over de verdwijnende Vikingen en de metamorfosegod Loki, heet in de roman ‘Nevelheim’. Zo heeft de lezer van Polet nooit een definitief boek in zijn of haar handen: elke tekst is voorlopig en open.
Ook zijn poëzie onderwerpt Polet aan een ononderbroken herschrijving. Zo herschrijft hij enkele zinnen uit de dichtbundel Persoon/Onpersoon aan het eind van het verhaal ‘Telecom of Pas op of ik stuur jezelf op je af’ uit Het gepijnigde haar. Dat verhaal duikt weer op in de roman Stadgasten. In 2001 verschijnt de verzamelbundel Gedichten 1998-1948. Dat boek begint met de niet eerder gepubliceerde bundel Ruisvenster, die strikt genomen buiten de periode valt die aangegeven wordt door de titel. Volgens het gedicht ‘Ruisvenster - roosvenster’ symboliseert het venster het kader van waaruit de mens de werkelijkheid bekijkt (‘vol beeldsneeuw & denkmist & klankgruis’) en de geschiedenis waaruit die mens voortkomt (‘eeuwige ruis waaruit ik opkom en waarin ik/ weerkeer’). Vanuit dat raam kijkt de
| |
| |
dichter terug op zijn eerder gepubliceerde poëzie, die, zoals hij aangeeft in zijn verantwoording, ‘fors getrimd’ en aangepast werd. Hoe ouder de dichter wordt, hoe meer hij herneemt wat verdwijnt: ‘Alles hernomen, de aarde omgekeerd,/ wij omgekeerd.’ De omkering is dan ook een constante stijlfiguur in Ruisvenster: ‘En je voelde je als de oudste zoon die geboren wordt/ na de jongste.’ Dat sluit aan bij Polets geschiedenisopvatting: de historie wordt op elk moment herschreven door dat moment. Het nu maakt het toen even variabel als het later: ‘Toekomst als een zichzelf ondervragende echo.’ Verleden, heden en toekomst veranderen zonder ophouden, zodat niets ooit vastligt.
| |
Thematiek
De bundel Luchtwegen Nergenswind (2003) sluit hier naadloos bij aan. Het heden raakt steeds voller van het verleden (‘De wereld raakt al voller met dubbelgangers,/ ze splitsen zich uit in het volle licht’) en nadert, door de toenemende ouderdom, steeds dichter de toekomst, het einde. Maar dat einde is er altijd al geweest: ‘En jij, je bent geweest,/ steeds opnieuw,/ bent geweest.’ De dood zal een zoveelste metamorfose zijn, een vervorming die meteen een wedergeboorte inluidt: ‘Je bent bijna een nieuw tijdverschijnsel,/ een oneindig vertraagd vruchtbeginsel.’ In Xpertise of De experts en het rode lampje riep een van de personages de ander op: ‘Daarom: sta op, taalpartner! verdicht u! Xisteer.’ In Luchtwegen Nergenswind wordt die oproep vervormd in de beschrijving van ‘Francis Bacon, schilder’: ‘Daarom kleur en verkleur, sterfgenoten! Vervorm! Existeer.’
Aangezien deze eindeloze vervorming en evolutie niet te verzoenen valt met een vast einddoel, kan men niet spreken van een rechtlijnige evolutie in het oeuvre van Polet. De boeken die Polet sedert de jaren tachtig gepubliceerd heeft, laten een steeds verschuivend evenwicht zien tussen het persoonlijke en het algemene. Ze bevestigen daardoor wat ook al in zijn vroege werk duidelijk werd: het sociaal-politieke en het individueel-psychologische zijn spiegels van elkaar. Er is dan ook geen ontwikkeling van het individuele naar het sociale of van het psychologische naar het politieke. In De creatieve factor (1993), Polets grote studie over het creatieve proces, wordt dat proces in een eerste fase verhelderd als een psychische pendelbeweging
| |
| |
tussen chaos en structurering, en in een tweede fase verbonden met de sociale, culturele en politieke contexten die de beweging mogelijk maken of hinderen. De twee fasen vormen zélf een slingerbeweging die nooit ophoudt.
De dynamiek die het subjectieve verenigt met het objectieve, is inherent aan de geschiedenis, dat wil zeggen aan de versmelting van toen, nu en later. Dat wordt op een exemplarische manier verduidelijkt in het verhaal ‘Na de revolutie’ uit de bundel Veldwerk (wol). De historische laag van de Franse Revolutie versmelt daar met de hedendaagse, doordat in het huidige Parijs een film gedraaid wordt over de laatste dagen van de bevrijder en tiran Robespierre. Het toen en het nu lopen voortdurend in elkaar over en werpen hun schaduw op de toekomst, die ook in het teken staat van de terroristische bevrijding en bevrijdende terreur. Die temporele en grootschalige versmelting wordt beschreven als een jungiaanse en dus psychologische synchroniciteit, ‘of de geest van Jung weer synchronisch rondspookt’. Robespierre heeft van het individu een burger gemaakt, waardoor ieder mens een politiek dier geworden is, dat leeft in een bijna paranoïde toestand van angst en agressie. Hij herhaalt voortdurend: ‘Alles is politiek’. Ook zijn eigen persoonlijkheid is pure politiek geworden: als de revolutie zichzelf vernietigt en ontaardt in terreur, probeert ook Robespierre zichzelf te doden. Hij zal uiteindelijk door de revolutionairen terechtgesteld worden.
| |
Visie op de wereld
De integratie van verleden, heden en toekomst, en de versmelting van het persoonlijke met het politieke vormen twee van de drie pijlers waarop Polets wereldbeeld berust. De derde wordt gevormd door de overgang tussen wetenschap en fictie. ‘Werkelijk avontuurlijke wetenschap heeft zich altijd afgespeeld op de grens van fictie,’ schrijft Polet in De creatieve factor. Omgekeerd kan over zijn fictie gezegd worden dat ze een avontuur is dat zich afspeelt op de grens van de wetenschap. Naast de psychologie fungeert de fysica die zich toelegt op de studie van energie en processen, als inspiratiebron voor Polet. Veel van wat gebeurt in een typisch Poletverhaal of -gedicht, wordt beschreven als een energetisch proces. Aantrekken en afstoten, osmose en splitsing - de wereld van Polet bevindt zich voortdurend in een
| |
| |
overgangsfase zoals verdamping, condensatie en sublimatie.
Dat leidt vaak tot technische beschrijvingen die metaforisch toegepast worden op het leven. Zo fungeert de kwantumfysica als beeldenbron in Veldwerk: ‘Wat hem vooral getroffen, zo niet ontsteld had, was de initiële verbondenheid van alles. Twee onbezielde gepaarde deeltjes die in tegengestelde richting werden afgeschoten, onderhielden een tijd- en ruimteloze relatie met elkaar en hetzelfde gold voor alle submaterie, zo niet voor alles wat eens met elkaar in contact had gestaan, vanaf het begin der tijden. (...) En wat gold voor de levenloze materie, zou dat ook opgaan voor organismen?’
| |
Verwantschap
Deze technische beschrijving van het onvatbare, haast transcendentale moment waarin het levenloze overgaat in het levende, het object in het subject, de ene mens in de andere, herinnert aan Gerrit Achterberg, voor Polet een van de grootste dichters en voorbeelden. Op het verhalende vlak is zijn grensverkeer tussen fictie en wetenschap verwant aan de sciencefiction, die hij in de jaren vijftig ontdekte en omschreef als ‘een bewustzijnsverruiming met maximale uitslag op de schaal van Richter’. Algemener plaatst het hoge beschouwende gehalte van zijn literatuur hem in de buurt van ‘denkende schrijvers’ als Gerrit Krol en Dirk van Weelden.
| |
Stijl
Het gebruik van technische termen voor niet-technische kwesties is slechts één voorbeeld van de beeldende stijl die typisch is voor Polet. Zoals alles in zijn wereld steeds verschuift en verandert, zo beschrijft hij het ene steeds via het andere. Polet gaat ervan uit dat mensen en dingen nooit te vatten zijn zoals ze zijn, maar uitsluitend als datgene wat ze niet zijn - hun schaduw, hun alter ego. Vandaar dat hij in De creatieve factor zegt: ‘Het woord was van de aanvang af een metafoor.’ De metafoor vervangt een element uit het ene domein door een element uit een ander betekenisveld. Zo beschrijft Polet de mens en de wereld als een machine, de hond als een mens. Naast de machine en de hond zijn er nog talrijke beelden die in het oeuvre van Polet als kernsymbolen fungeren: de stad als beeld voor het bewustzijn, de pop als metafoor voor de mens die zich niet meer ontwikkelt, de wolk als vluchtige constellatie.
Een andere vorm van beeldspraak die Polet vaak hanteert, is de
| |
| |
metonymie. Die beweegt zich binnen één domein en verschuift van het ene deel naar het andere, of van het deel naar het geheel. Zo gebruikt Polet vaak lange opsommingen van delen om het geheel te suggereren. In De dag na de vorige dag (2004) wordt een magazijn beschreven door op te sommen wat er in die ruimte ligt. Lichaamsdelen lopen bij Polet zelfstandig door de stad; mensen worden gekarakteriseerd door één van hun eigenschappen of bezigheden. Zo is de detective bij Polet het steeds weerkerende symbool voor de zoekende mens: de mens die niet meer zoekt, houdt op mens te zijn.
Omdat beelden steeds via een omweg over iets spreken, maken ze de werkelijkheid rijker. Ze openen perspectieven en mogelijkheden. Ze beschrijven abstracte zaken concreet en omgekeerd. De stijl van Polet is dan ook een mengeling van abstrahering en zintuiglijkheid. Vaak neemt hij beelden letterlijk, bijvoorbeeld wanneer een wolk niet uitsluitend een symbool is voor de zwevende geest, maar letterlijk een bezield en bewust wezen wordt. Of wanneer een lichaamsdeel daadwerkelijk een eigen leven gaat leiden.
| |
Traditie
Hier sluiten de vele woordspelletjes en klankassociaties (genre ‘iks’, ‘X’, ‘Xisteer’) bij aan: zij nemen de materiële vorm van het woord als directe en letterlijke aanwijzing voor de betekenis. In de poëzie van Polet kan dit volgens Vaessens en Joosten verbonden worden met de traditie die vormspel verkiest boven subjectivistische expressie. Onder meer het werk van Ernst Jandl, John Cage en de Franse Oulipo-dichters zou hiertoe behoren.
Hoewel Vaessens en Joosten dit zien als een afrekening met de modernistische ‘fixatie op het subject’, beschouwt Polet zijn proza als een voortzetting van de ‘moderne traditie’, een tegendraadse stroming die culmineert in Ulysses van James Joyce en, algemener, in het modernisme. Die ‘andere traditie’ bespreekt Polet in zijn studie Tussen de zwarte en de witte pagina. De voorgeschiedenis van het moderne proza (2003). Ze verbindt hem met auteurs als Rabelais, Cervantes, Sterne, Melville, Flaubert, Multatuli, Jarry en Rilke. Die auteurs gelden ook voor vele postmoderne romanciers als voorbeeld, en Polet is dan ook herhaaldelijk met het postmodernisme in verband gebracht.
| |
| |
Toch zijn er aanzienlijke verschillen, zoals Polets utopie, zijn boodschap, zijn geloof in het vrijmakende spel, zijn zoektocht naar een overkoepelende eenheid en een ultieme oorsprong.
| |
Stijl
Aansluitend bij de eindeloze herschrijving van het verleden, dat als een fantoom of een geamputeerd lichaamsdeel in het heden optreedt, bevatten de teksten van Polet vaak expliciet aangegeven ellipsen. Polet schrapt en laat dat ook duidelijk zien, door witregels, puntjes, streepjes en verspringende tekstfragmenten. Zo wordt de lezer gedwongen mee te schrijven en de leegte in te vullen.
| |
Thematiek
De elliptische stijl sluit aan bij een thema dat vanaf de jaren negentig steeds duidelijker op de voorgrond treedt: het tekort en het gebrek. Aangezien niets ooit voltooid of volledig is, leeft de mens ‘permanent op de rand van de deformatie en in onzekerheid’. Op grote schaal wordt dat getoond in De hoge hoed der historie, waaruit het citaat gelicht is. De dertien verhalen waaruit deze roman bestaat, voeren allerlei afsplitsingen van Lokien op in de meest uiteenlopende tijden en plaatsen. Het gaat daarbij steeds om overgangsmomenten die op een vaak monsterlijke wijze vernielen en schrappen wat voorafging, en net daardoor nieuwe onvolkomenheden produceren die vragen om een volgende afrekening. De roman opent met de apocalyptische godsdienst van de middeleeuwse kluizenaar Loytinck en de Christusimitator Lode Perlijn. Die religie is een aanval op de perfectie van de Almachtige God, een wraakoefening van de mens die zich door het lot tekortgedaan voelt. Of het nu gaat om de uitstervende Vikingen, de inerte toekomstmens, de melancholieke Comte de Loquin uit de tijd van Lodewijk XIV of de marginalen die in ‘No York’ de stad van het Grote Nee zoeken, in al deze gevallen blijkt de geschiedenis één grote puinhoop. Positief bekeken, betekent dit dat het verval de bron is van de schepping; negatief komt het erop neer dat elke creatie leidt tot verval. In ‘De voorganger’, een verhaal uit Veldwerk, maakt de predikant Ireneüs Poignard duidelijk hoezeer de geschiedenis drijft op het tekort: ‘We zuigen onszelf uit, we zuigen elkaar uit, we zuigen de aarde uit die ons voortgebracht heeft en, het enige wat we ermee bereiken is een nog grotere wenslust, een nog grotere holte in ons die gevuld wil worden.’ Dat herinnert aan
| |
| |
het verhaal ‘Hatsjepsoet en de babyman’ uit Het gepijnigde haar, waarin de geschiedenis verbeeld wordt door een mythische moederfiguur die, gedreven door een teder gemis, jongens en mannen verorbert.
Op veel kleinere schaal wordt het gebrek getoond in de korte roman De dag na de vorige dag (2004). Het verhaal begint wanneer Lokien door een auto wordt overreden en daardoor een been verliest. Hoewel hij dat lichaamsdeel kwijt is, blijft hij het voelen. Hetzelfde, maar dan met een hand, overkwam Lokien eerder in Het gepijnigde haar en Stadgasten. Door zijn ‘spookbeen’ verandert zijn wereld: hij construeert de realiteit vanuit datgene wat ze niet (meer) is. Zijn handicap wordt een surplus. Daarin lijkt hij op de schrijver, die immers ook schept vanuit de leegte, en die een werkelijkheid construeert vertrekkend vanuit wat niet is. Algemener is elk creatief mens zo'n schepper en is alles wat bestaat, een spook en een spoor van wat niet bestaat. Dat geldt zeker voor het einde van het millennium: ‘We staan nog steeds met één been in de toste-eeuw, het foute been, dat we misschien beter af kunnen hakken.’
Is de mismaaktheid iets wat de mens aangedaan wordt, dan is de misdaad iets wat de mens zelf doet. Ook de misdaad is een bron van creativiteit - op grote schaal blijkt dat uit de vele revoluties die hun eigen kinderen opeten, op kleine schaal uit de mislukking die inherent is aan alle daden van de mens, dus ook aan zijn artistieke scheppingen: ‘Misdaad is de vader van alle daden. Het mooiste maken is dood maken.’ Zo werkt de wetenschapper Leslie in een onderaards laboratorium aan de productie van monsters, onder het motto ‘Geen monster is ooit mislukt’ - dat eerder al opdook in Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig. Net als bij de handicap, wordt ook hier de vergelijking gemaakt met de schrijver: ‘Het verschil is dat ik deformaties maak - láát maken -, ik schep ze, dat is veel creatiever. Vergelijk het met de romanfiguren die schrijvers scheppen, dat zijn ook bijna allemaal gedeformeerden, geteisterden, criminele geesten.’
| |
Kunstopvatting / Ontwikkeling
De kunstenaar schept monsters. Zijn experimenten brengen onaffe producten voort, wat positief en negatief is: open en onvolkomen, creatief en destructief, utopisch en apocalyptisch. Die twee dimensies zijn in het werk van Polet steeds verweven ge- | |
| |
weest, maar het utopische lijkt in zijn latere werk toch verder terug te treden. Niet toevallig luidt de eerste zin uit Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig ‘Een valse illusie die ik lang gekoesterd heb - veel te lang - was dat kunst en vooral literatuur humaniserend zouden werken.’ Toch blijft de hoop dat de geschiedenis herschreven kan worden tot een betere toekomst, dankzij de fictie, die mogelijkheden toont, ook waar die ontspoorden of verknoeid werden. Zo staat in De hoge hoed der historie: ‘Misschien is dit het (verborgen) doel van onze ontdekkingsreizen en vindtochten. Delven in de historie die letterlijk onze toekomst zal zijn, tenzij wij iets wezenlijks veranderen in het verleden waarin we leven door uit onze verloren toekomst lering te trekken: en dit is dan de openlijke zin van onze reis.’
| |
Relatie leven/werk
De ontnuchtering die uit sommige latere werken van Polet lijkt te spreken, zou men na lectuur van de autobiografie kunnen verbinden met de groeiende grimmigheid van Polet. Toch is hier enige voorzichtigheid geboden. Weliswaar is de toon van Een geschreven leven in het derde deel af en toe zwarter dan in het eerste - onder meer door de soms negatieve kritiek op Polets werk en door het laat-twintigste-eeuwse materialisme - maar volstrekt pessimistisch wordt Polet zelden of nooit. Ook hier blijft hij zweven tussen ‘polariteiten’. Bovendien kan men bij een zelfbewuste auteur als Polet, die zijn literatuur expliciet als fictie en verzinsel aanbiedt, nooit probleemloos overstappen van leven naar werk.
Opnieuw is hier sprake van bipolariteit. Enerzijds zegt Polet in Een geschreven leven: ‘Ik zet mijn leven vrijwel nooit direct om in literair materiaal.’ Anderzijds spreekt hij over ‘de te grote identificatie met mijn werk’ en laat hij zien dat zijn centrale romanfiguur, Lolden, heel wat Polet-trekjes vertoont. Ook de poëzie staat niet ver van het leven. Zo herkent de lezer van Een geschreven leven makkelijk de reizen van Polet in de reisgedichten die onder de naam ‘Terra (Lingua) Reservata’ verschenen in Taalfiguren (delen 1 en 4), Ruilvenster en Luchtwegen Nergenswind. De metamorfose is niet alleen typisch voor het werk van Polet en voor het leven zoals hij dat ziet, maar ook voor de band tussen die twee domeinen.
| |
Kritiek
Een aantal critici, zoals Hugo Bousset, Janet Luis, Anthony Mer- | |
| |
tens, Arjan Peters en Bart Vervaeck, volgt en bespreekt het prozawerk van Polet met een grote waardering, die af en toe kritisch maar nooit afwijzend is. Jacques Kruithof zegt: Wie niet van gebaande wegen houdt, heeft aan deze auteur goed gezelschap.’ De poëzie van Polet wordt lovend besproken door analytische lezers als Dirk de Geest, Jos Joosten en Thomas Vaessens. In zijn bespreking van Luchtwegen Nergenswind zegt Piet Gerbrandy dat ‘Polet lezen een feest’ is. Maar in zijn beoordeling van Polets verzamelde gedichten, ergert hij zich aan Polets ‘kinderlijk geloof in de diepzinnigheid van flauwe woordspelletjes’ en klasseert hij de technische terminologie als ‘imponeergedrag zonder effect’. Toch waardeert hij de vele ‘goede gedichten’ en de ‘hoogtepunten (...) die het verdienen in bloemlezingen als die van Komrij te worden opgenomen’. Een vergelijkbare ambivalentie is te vinden bij Rien van den Berg.
Het meest positieve onthaal valt De hoge hoed der historie te beurt. Aleid Truijens spreekt van ‘een hoogst vermakelijk boek vol superieur kinderspel en taalspel’; Robert Anker noemt de roman verbluffend, ‘met zijn dwarreling van meesterlijk beschreven gebeurtenissen’. Frans de Rover overwint zijn initieel wantrouwen en zijn afkeer voor sciencefiction, en besluit dat Polets boek ‘iets fonkelends toegevoegd (heeft) aan de spiegel der letteren’. Zelfs Max Pam gewaagt van ‘een briljante uitwerking van een literair programma’.
Tegelijkertijd kan men zich niet van de indruk ontdoen dat weinig jonge recensenten het werk van de schrijver oppikken en verdedigen. Meer dan eens wordt Polet opgevoerd als een relict van een voorbije tijd waarin het experiment nog modieus was. Dat is trouwens niet zo nieuw. Polet haalt in zijn autobiografie een zin aan van Willem Frederik Hermans die exemplarisch mag heten voor de anti-experimentele houding van vele hedendaagse lezers: ‘Toen Claude Simon de Nobelprijs kreeg, schaamden de Fransen zich daarvoor, want Simon is zo’n beetje de Sybren Polet van Frankrijk.’ De tolerantie voor moeilijke literatuur is erg laag bij recensenten als bijvoorbeeld Theodor Holman (‘volstrekt onleesbaar’; ‘ik begrijp het niet’). Groter is ze bij Jeroen Vullings, die zich eerst verloren voelt in de schijnbaar zinloze verhalen, maar zich dan overgeeft aan ‘prettig zwieren
| |
| |
van anekdotische flard naar flard’. In Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig noteert Polet: ‘Kritici: kommentatoren van dingen die aan hen voorbijgaan.’
In de meeste literair-historische overzichten, zoals die van Ton Anbeek of Anthony Mertens, wordt het belang van Polet als vernieuwer erkend. Cyrille Offermans daarentegen trekt herhaaldelijk (bijvoorbeeld in 1986 en 1993) ten strijde tegen de volgens hem dwangmatige en stereotiepe constructieschema's van Polet. (In De hoge hoed der historie neemt Polet wraak. Op de vraag van Pilatus: ‘Wie wilt gijlieden dat gekruisigd worde, Jezus of Barabbas?’ antwoordt iemand: ‘Chiel Offermans’.) Vaessens en Joosten noemen juist dit ‘proceduralisme’ van Polet de belangrijkste bijdrage van de auteur: door de taal via procedures zelf aan het woord te laten, introduceert hij een ‘volstrekt nieuwe kijk op authenticiteit en oorspronkelijkheid’. In Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006), de literatuurgeschiedenis van Hugo Brems, krijgt Polet veel aandacht als ‘een van de stamvaders van het experimentele proza in Nederland’. Ook bij de poëtische vernieuwing neemt hij volgens Brems ‘een sleutelpositie in’.
| |
Publieke belangstelling
De Bezige Bij verzorgde in 2001 de verzamelde gedichten van Polet; uitgeverij Wereldbibliotheek begon in 2005 met de uitgave van de volledige en herziene Lokiencyclus. Daardoor is een substantieel deel van Polets oeuvre makkelijk beschikbaar voor de geïnteresseerde lezer. Toch blijkt de interesse kleiner dan de literair-historische status van Polet zou doen vermoeden. Polets boeken verkopen niet vlot en dringen zelden of nooit door tot de eindronde van bekende commerciële prijzen als AKO en Libris. In die zin is zijn proza nog steeds Ander Proza en blijkt zijn werk nog steeds zwaar werk voor vele lezers.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Sybe Minnema, Genesis. Verzen. Rotterdam 1946, D. van Sijn & Zonen, GB. |
Sybren Polet, Demiurgasmen. Amsterdam 1953, Holland, De Windroos 14, GB. (herziene herdruk in Gedichten I) |
Sybren Polet, De steen. Amsterdam 1957, U.M. Holland, Sprookjesroman. (tweede druk 1974, De Bezige Bij, Dar-pocket 17; derde druk in Een heel klein mannetje en andere sprookjes) |
Sybren Polet, Klein Kareltje wordt Keizer. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam 1957, Holland, Bonte Boekjes-serie, Sprookjes. (herdrukt in Een heel klein mannetje en andere sprookjes) |
De stenen bloedzuiger. Mysterieuze toekomstverhalen. Verzameld, vertaald en ingeleid door Sybren Polet. Den Haag 1957, Bert Bakker, Ooievaar 60, Bl. (gedeeltelijke herdruk in Science fiction classics) |
De vuurballons. Mysterieuze toekomstverhalen. Verzameld, vertaald en ingeleid door Sybren Polet. Den Haag 1957, Bert Bakker, Ooievaar 61, Bl. (gedeeltelijke herdruk in Science fiction classics) |
Sybren Polet, Organon. Amsterdam 1958, Holland, De Windroos 48, GB. (gedeeltelijke, herziene herdruk in Persoon/Onpersoon; als Organon I, een uitgebreidere versie van Organon in Persoon/Onpersoon, herdrukt in Gedichten I) |
Sybren Polet, Geboorte-Stad. Een cyclus. Amsterdam 1958, De Bezige Bij, GB. (herdrukt in Geboorte-Stad / Lady Godiva op scooter; gedeeltelijke herdruk in Persoon/Onpersoon; vrijwel integrale herdruk in Gedichten I) |
Sybren Polet, Naar een nieuw functionalisme? In: Podium, jrg. 14, nr. 1, 1958, pp. 17-31, E. |
Sybren Polet, Lady Godiva op scooter. Amsterdam 1960, De Beuk, deel 3 van de 9e serie A, GB. (herdrukt in Geboorte-Stad / Lady Godiva op scooter; gedeeltelijke herdruk in Persoon/Onpersoon; vierde druk Utrecht 1976, Knippenberg; Bulkboek 41, vijfde druk in Gedichten I) |
Amy van Marken en Sybren Polet (samenst.), Het warme noorden. Bloemlezing uit de moderne Zweedse poëzie. Amsterdam 1960, De Beuk, deel 5 van de 9e serie A, Bl. |
De demon der eetzucht. Een Ierse legende. Bewerkt door Sybren Polet, Met illustraties van Mart Kempers. Wormerveer 1960, Drukkerij Meyer, V.(vert.) |
1900-1950. Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling. Samengesteld door Sybren Polet. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 15, GB(Bl). (tweede druk als Door mij spreken verboden stemmen. Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie 1900-1950. 1975, Bert Bakker) |
Sybren Polet, Breekwater. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 17, R. (derde, herziene druk als Breekwater. Een exempel. 1973) |
| |
| |
Sybren Polet, Konkrete poëzie. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Literaire pocket 81, GB. (gedeeltelijke herdruk in Persoon/Onpersoon; herdrukt als ‘Metakonkrete poëzie’ in Gedichten 1) |
Sybren Polet, Geboorte-Stad /Lady Godiva op scooter. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 107, GB. |
Sybren Polet, Vijftig jaar Koninklijke Shell Laboratorium. Verkenning in het onbekende. Amsterdam 1964, Brochure. |
Sybren Polet, Verboden tijd. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 83, R. (tweede druk als Verboden tijd. Een tijdfabel; derde herziene en uitgebreide druk 2005, Wereldbibliotheek, Lokienreeks) |
Sybren Polet, De koning komt voorbij. Drama in drie stadia. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 150, T. (herziene druk, met nawoord, in Adam X en andere spelen) |
August Strindberg, Droomspel en andere spelen. Vertaald uit het Zweeds en ingeleid door Sybren Polet. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 126, T. (vert.) |
August Strindberg, Dodendans 1, Dodendans 2, Pasen. Vertaald uit het Zweeds en ingeleid door Sybren Polet. Amsterdam 1967, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 247, T. (vert.) |
Sybren Polet, Mannekino. Een realistische fabel. Met een essay van Paul de Wispelaere over ‘Breekwater’, ‘Verboden tijd’ en ‘Mannekino’. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 280, R. (derde druk 1973, De Bij reeks; licentie-uitgave Amsterdam 1987, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 16, nr. 68; achtste druk Amsterdam 1994, De Bezige Bij, Bibliotheek thuis pocket; achtste (?) herziene druk Amsterdam 1999, De Bezige Bij) |
Kikker en nachtegaal. Buitenlandse poëzie over Nederland en de Nederlanders van de zeventiende eeuw tot heden. Samengesteld door Sybren Polet. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 315, GB(Bl). |
Isaac Asimov, Science fiction classics. Samengesteld en vertaald door Sybren Polet. Utrecht 1970, Bruna, Zwarte beertjes 1335, VB(Bl). |
Sybren Polet, De sirkelbewoners. Een model. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 336, R. (derde, herziene druk 2006, Wereldbibliotheek, Lokienreeks) |
Sybren Polet, De man die een hoofd groter was. Sprookjes. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 383, VB. (licentie-uitgave, Utrecht 1976, Knippenberg, Bulkboek 41, herdruk in Een heel klein mannetje en andere sprookjes) |
Sybren Polet, Persoon/Onpersoon. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 356, GB. (herdruk, gedeeltelijk en/of bewerkt, van Konkrete poëzie, Geboorte-Stad,
|
| |
| |
Lady Godiva op scooter en Organon, voorafgegaan door de nieuwe bundel Persoon/Onpersoon) |
Sybren Polet, Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? Amsterdam 1972, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 410, E. |
Sybren Polet, Persoon/Onpersoon. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, GB. (herdruk van de in de verzamelbundel Persoon/Onpersoon opgenomen bundel Persoon/Onpersoon) |
Sybren Polet, Adam X. Een oratorium-collage met recitatieven, aria's, koren en koralen. Zaandijk 1973, Klaas Woudt, Post Podium Post 3, T. (herdrukt in Adam X en andere spelen) |
Sybren Polet, De geboorte van een geest. Een kadercollage. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, BBLiterair, R. |
Sybren Polet, Illusie & Illuminatie. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. |
Sybren Polet, Adam X en andere spelen. De softenon-zoon of Hoe solliciteert men bij het publiek, X als prototype in protosituaties, De koning komt voorbij. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, BBToneel, T. |
Sybren Polet, Namen zijn nieuws. Alkmaar 1977, Fizz-Subvers Press, GB. (herdrukt in Taalfiguren 1 en 2) |
Sybren Polet, Gedichten I. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. (herziene en/of gedeeltelijke herdruk van Demiurgasmen, Organon I, Lady Godiva op scooter, (Meta)konkrete poezie, Organon II, Geboorte-Stad) |
Sybren Polet, Droom van de oplichter: werkelijkheid. Emblemen. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, VB. |
Hendrik Ibsen, De wilde eend / Hedda Gabler. Vertaald uit het Noors door Cora en Sybren Polet, met een nawoord van Amy van Marken. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, BBToneel, T. (vert.) |
Hendrik Ibsen, Ander proza. Bloemlezing uit het Nederlandse experimentele proza van Theo van Doesburg tot heden (1975), samengesteld en ingeleid door Sybren Polet. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, BBLiterair, Bl. |
Sybren Polet, Een heel klein mannetje en andere sprookjes. Utrecht/Antwerpen 1978, A.W. Bruna & Zoon, Sprookjes. |
Sybren Polet, Xpertise of De experts en het rode lampje. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, BBLiterair, R. (tweede, herziene druk als Dader gezocht. Play in. Een romanroman. Amsterdam 2006, Wereldbibliotheek, Lokienreeks) |
Dichters van deze tijd. 23e druk. Samengesteld door Gerrit Borgers en Sybren Polet. Amsterdam 1978, P.N. van Kampen, Bl. |
Henk Noriet, Een harde noot om te kraken. Een Amsterdamse misdaadroman. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, BBCrimineel, R. |
Sybren Polet, De poppen van het Abbekerker wijf Nieuwe emblemen. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, BBLiterair, VB. |
| |
| |
Sybren Polet, Taalfiguren 1 en 2. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, BBPoëzie, GB. |
Sybren Polet, Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig. Notities. Amsterdam/Baarn 1986, De Bezige Bij / De Prom, EB. |
Sybren Polet, In de arena. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, BBLiterair, VB. |
Søreen Kierkegaard, Dagboeken. Gekozen en ingeleid door Sybren Polet. Vertaald door Cora Polet. Amsterdam 1991, De Arbeiderspers, Privé-domein 174, Bl. |
Sybren Polet, De creatieve factor. Kleine kritiek der creatieve (on)rede. Amsterdam 1993, Wereldbibliotheek, Filosofische reeks, E. (tweede, herziene en uitgebreide druk 1996) |
Sybren Polet, De andere stad Een labyrint. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, R. (herdruk 's-Gravenhage 1996, XL, XL 144) |
Sybren Polet, Het gepijnigde haar. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, VB. |
Sybren Polet, Het oog boven de horizon. Taalfiguren 3/ Echo in diaspora. Taalfiguren 4. Amsterdam 1995, GB. |
Sybren Polet, Stadgasten. Anamorfosen. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, R. (herdruk 's-Gravenhage 1998, XL, XL 419) |
Sybren Polet, Vóórdenken en nádenken. In: André Klukhuhn en Toef Jaeger (red.), Denkende schrijvers: over filosofie en literatuur. Utrecht 1997, Bijleveld, pp. 63-78, E. |
Sybren Polet, De hoge hoed der historie. Een geschiedboek. Amsterdam 1999, Wereldbibliotheek, R, VB. |
Sybren Polet, Veldwerk. Amsterdam 2001, Wereldbibliotheek, VB. |
Sybren Polet, Gedichten 1998-1948. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, GB. |
Sybren Polet, Luchtwegen Nergenswind. Amsterdam 2003, Wereldbibliotheek, GB. |
Sybren Polet, Tussen de zwarte en de witte pagina. De voorgeschiedenis van het moderne proza. Utrecht 2003, IJzer. E. |
Sybren Polet, De dag na de vorige dag. Een oversprong. Utrecht 2004, IJzer, R. |
Sybren Polet, Een geschreven leven 1. Amsterdam 2004, Wereldbibliotheek, Autobiografie. |
Sybren Polet, Een geschreven leven 2. Amsterdam 2005, Wereldbibliotheek, Autobiografie. |
Sybren Polet, Een geschreven leven 3. Amsterdam 2005, Wereldbibliotheek, Autobiografie. |
Sybren Polet, Avatar. Avader. Amsterdam 2006, Wereldbibliotheek, GB. |
Voor een meer gedetailleerde - zij het niet helemaal correcte - bibliografie (inclusief secundaire literatuur) wordt verwezen naar Harry Bekkering en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2003. Nijmegen 2003, Vantilt, pp. 27-60. Zie ook de website van Sybren Polet: www.sybrenpolet.nl.
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Kees Fens, Een steen als romanheld. In: De Tijd/Maasbode, 25-1-1958. (over De steen) |
Paul Rodenko, Naar een nieuw formalisme? Brief aan Sybren Polet. In: Maatstaf, jrg. 6, nr. 8-9, december 1958/januari 1959, pp. 659-680. (polemiek over experimentele poëzie) |
Gerrit Kouwenaar, De ex-experimentele poëzie in theorie en praktijk. In: Vrij Nederland, 28-2-1959. (over Geboorte-Stad) |
Adriaan Morriën, Poëzie van Polet: middel om tot leven te komen. In: Het Parool, 28-3-1959. (over Geboorte-Stad) |
Paul Rodenko, Concrete poëzie. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 1-8-1959. (over Organon) |
Aad Nuis, Poëtische economie. In: Vrij Nederland, 10-9-1960 (over Lady Godiva op scooter) |
Peter van Eeten, De dichtere als dokter. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 17-9-1960. (over Lady Godiva op scooter) |
Emmy van Lokhorst, Nederlandse eenacters. In: De Groene Amsterdammer, 15-10-1960. (over Het huis) |
Renate Rubinstein, ‘Roman’ van Sybren Polet. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 18-11-1961. (over Breekwater) |
Kees Fens, Roman met en zonder verhaal. Schrijvers in theorie en praktijk. In: De Tijd/Maasbode, 6-1-1962. (over Breekwater) |
Hans Sleutelaar, Onbehagen, Polet: modernismen voorbij het modernisme. In: Haagse Post, 3-3-1962. (over Breekwater) |
Anne Wadman, Een moderne Elckerlyc. In: Leeuwarder Courant, 28-7-1962. (over Breekwater) |
Paul de Wispelaere, Breekwater. In: De Vlaamse Gids, jrg. 46, nr. 5, 1962, pp. 352-354 |
J.J. Oversteegen, Viermaal experimenteren met de roman. In: Merlyn, jrg. 1, nr. 5, 1963, pp. 1-21. (over Breekwater) |
Piet Calis, Sybren Polet. In: Piet Calis, Daling van temperatuur, Den Haag 1964, pp. 132-148. (over Polets poëzie) |
Fons Sarneel, Een boek klapt dicht. In: Raam, nr. 14, 1964, pp. 64-71. (over Verboden tijd) |
C. Buddingh’, Jeugdressentiment in nieuwe roman van Polet. In: Het Parool, 25-7-1964. (over Verboden tijd) |
K. Schippers, Constructie van een afrekening. In: De Groene Amsterdammer, 15-8-1964. (over Verboden tijd) |
Anne Wadman, Een broederhaatcomplex. In: Leeuwarder Courant, 5-9-1964. (over Verboden tijd) |
Dirk W. Dijkhuis, Het wereldbeeld en de coquetterie. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 2, 1965, pp. 146-152. (over het gedicht ‘Wij-materie’ uit Konkrete poëzie) |
Peter Berger, Kalfspolet à la Dijkhuis. In: Kentering, jrg. 6, nr. 5, juni 1965, pp. 31-41. (over het gedicht ‘Wij-materie’ uit Konkrete poëzie) |
P.H. Schrijvers, Omtrent Deedee's ‘Wereldbeeld en coquetterie’. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 4, 1965, pp. 310-320. (over het gedicht ‘Wij-materie’ uit Konkrete poëzie) |
W. Blok, De roman Breekwater van Sybren Polet. In: Forum der Letteren, jrg. 7, nr. 4, augustus 1966, pp. 203-214. |
Paul de Wispelaere, De obsessie van het bewustzijn (Sybren Polet). In: Paul de Wispelaere, Het Perzische tapijt. Amsterdam 1966, pp. 67-82. (over Breekwater en Verboden tijd) |
Paul de Wispelaere, Drie realistische fabels van Sybren Polet. In: Sybren Polet, Mannekino. Een realistische fabel. Amsterdam 1968, pp. 270-303. (over Breekwater, Verboden tijd en Mannekino) |
R.L.K. Fokkema, Gecompliceerde trilogie van Sybren Polet. In: Trouw, 18-2-1969. (vooral over Mannekino) |
Fons Sarneel, De reductie-techniek van Sy- |
| |
| |
bren Polet. In: Vrij Nederland, 1-3-1969. (over Mannekino) |
K.L. Poll, Om de brij van de eerste persoon. In: Algemeen Handelsblad, 1-3-1969. (over Mannekino) |
Anne Wadman, De achtervolgde en zijn schaduw. In: Leeuwarder Courant, 19-4-1969. (over Mannekino) |
Marcel Janssens, Sybren Polet en het personage. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 114, nr. 7, september 1969, pp. 536-541. (over Mannekino) |
Willy Roggeman, Sybren Polet. In: Willy Roggeman, De ringen van de kinkhoorn. 's-Gravenhage 1970, pp. 103-105. (over Konkrete poëzie) |
Kees Fens, De rondedans van de geschiedenis. In: De Volkskrant, 6-3-1971. (over De sirkelbewoners) |
Fons Sarneel, De sirkelbewoners, een daad van geweld. In: Vrij Nederland, 20-3-1971. |
Ad Zuiderent, Sybren Polet: De sirkelbewoners. In: Trouw, 3-4-1971. |
Peter Berger, De Messias van de wetenschap. In: Het Vaderland, 11-9-1971. (over Persoon/Onpersoon) |
Lidy van Marissing, Mr. Iks, de mens als ding. In: De Volkskrant, 16-10-1971. (over Persoon/ Onpersoon) |
Lidy van Marissing, ‘Ik maak geen mens van een romanfiguur’. In: Lidy van Marissing, 28 interviews. Amsterdam 1971, pp. ‘12-115. (interview) |
R.A. Cornets de Groot, Schrijven in ‘bruto’. In: Het Parool, 11-12-1971. (over De man die een hoofd groter was) |
Hanneke Paardekooper-Van Buuren, Er was eens over 1000 jaar een robotje. In: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 3, mei-juni 1972, pp. 91-94. (over De man die een hoofd groter was) |
Lucien Bollaert, Sybren Polet, de literaire werkelikheid en de allesomvattende werkelikheid. In: Restant, jrg. 3, nr. 1, januari-februari 1973, pp. 2-24. (over Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?) |
J.F. Vogelaar, De hoofdpersoon heet niemand. In: Kees Fens, e.a., Literair lustrum 2. Amsterdam 1973, pp. 238-250. (over Mannekino en De sirkelbewoners) |
Lidy van Marissing, Literatuur als plaatsvervangende werkelijkheid. In: Te Elfder Ure, jrg. 20, nr. 12 [= 2], 1973, pp. 426-430. (over Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?) |
J.F. Vogelaar, Oratorium-collage van Polet. In: De Groene Amsterdammer, 12-12-1973. (over Adam X) |
Paul de Wispelaere, Mr X op het toneel: een realistische allegorie van deze tijd. In: De Vlaamse Gids, jrg. 58, nr. 1, januari 1974, pp. 4-7. (over Adam X) |
Lidy van Marissing, Explosie van bewustzijn in massief boek. In: De Volkskrant, 30-3-1974. (over De geboorte van een geest) |
Franco Groppo, Sybren Polet fra documento e proposta. Presentazione della sua ‘Lokieniade’. In: Annali dell' Istituto Universitario Orientale Napoli (Sezione Germanica, Studi Neerlandesi, Studi Nordici), jrg. 17, 1974, pp. 1-38. (over de Lokien,romans) |
J.P. Guépin, Polet, een blikopener. In: J.P. Guépin, De tweede wit van Guépin. Amsterdam 1974, pp. 7-9. (algemeen) |
J.P. Guépin, Experiment op recept. In: J.P. Guépin, De tweede wet van Guépin. Amsterdam 1974, pp. 10-12. (over Persoon/Onpersoon) |
J.F. Vogelaar, De literatuur verlossen uit de binnenkamer van de schrijver. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren. Nijmegen 1974, pp. 22-25. (over De sirkelbewoners) |
J.F. Vogelaar, Het realismeprobleem opnieuw ter diskussie gesteld. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren. Nijmegen 1974, pp. 50-52. (over Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?) |
Rein Bloem, Een glimlach met windkracht 8. In: Vrij Nederland, 22-11-1975. (over Illusie & Illuminatie) |
Jacques Kruithof, Toneel met stamboek- |
| |
| |
nummers. In: Vrij Nederland, 24-1-1976. (over Adam X en andere spelen) |
Vlaamse Gids, jrg. 60, nr. 5, september-oktober 1976, Speciaal Polet-nummer, waarin onder meer:
- | Luk de Vos, De Möbiusring van Polets werkelijkheidsvisie, pp. 22-33. (over De geboorte van een geest) |
- | Georges Wildemeersch, De auteur als literaire cirkelbewoner, pp. 36-47. (over de Lokien-romans) |
- | Wiel Kusters, Sybren Polet en de verlichting, pp. 48-53. (over Polets poëzie) |
- | Rein Bloem, Hoed op - Hoed af: Over de poëzie van Sybren Polet, pp. 54-63. |
|
Anthony Mertens, Experimenten op de vierkante centimeter. In: De Groene Amsterdammer, 13-7-1977. (over Gedichten I) |
S. Lapinski, ‘Breekwater’ van Sybren Polet. In: Raster, nr. 2, 1977, pp. 41-45. |
A.L. Sötemann, Een ‘impure'pure dichter’. Een beschouwing over de vers-externe poëtica van Sybren Polet. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 70, nr. 3, mei 1977, pp. 248-264. |
R.L.K. Fokkema, Sybren Polet als Vijftiger. In: De Revisor, jrg. 4, nr. 3, juni 1977, pp. 50-57. |
Marcel Janssens, Toneelteksten van Sybren Polet. In: Kritisch akkoord 1977. Samenst. Hugo Bousset e.a. Brussel 1977, pp. 125-132. (over Adam X; De softenon-zoon; De koning komt voorbij) |
Anthony Mertens, Droom van de oplichter: werkelijkheid. In: De Groene Amsterdammer, 11-1-1978. |
Jacques Kruithof, Herhaling bij Polet, een andere richting bij Michiels. In: Vrij Nederland, 14-1-1978. (over Droom van de oplichter: werkelijkheid) |
Remco Heite, Polet speelt met de feiten: In: de Volkskrant, 28-1-1978. (over Droom van de oplichter: werkelijkheid) |
Paul de Wispelaere, Ander proza: een gemiste kans? (In: Het Vaderland, 14-10-1978. |
Cyrille Offermans, Onverwerkt/verwerkt; over Sybren Polet en het absolutisme in de literatuur. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 31, nr. 7-8, september-oktober 1978, pp. 577-601; nr. 9-10, november-december 1978, pp. 750-769. |
H.C. ten Berge, Notities bij een bloemlezing. In: Raster, nr. 7, 1978, pp. 151-156. (over Ander proza) |
Aad Nuis, Ot en Sien in de ijstijd. In: Haagse Post, 16-12-1978. (over Xpertise of De experts en het rode lampje) |
Graa Boomsma, Sybren Polet: geen hapklare brokken. In: De Waarheid, 26-1-1979. (over Xpertise of De experts en het rode lampje) |
Anthony Mertens, De taal van een bevrijde toekomst: In: De Groene Amsterdammer, 21-2-1979. (over Xpertise of De experts en het rode lampje) |
Jacques Kruithof, Dansen naar de pijpen van een schrijver. In: Vrij Nederland, 3-3-1979. (over Xpertise of De experts en het rode lampje) |
August-Hans den Boef, Ander proza - pessimisme, utopisme? In: Raster, nr. 10, 1979, pp. 142-151. (over de Lokien-romans) |
H.R. Heite, H. Verdaasdonk en Paul de Wispelaere (redactie), De liternatuur van Sybren Polet, Amsterdam 1980, waarin onder meer:
- | H. Verdaasdonk, Inleiding, pp. 7-28. |
- | M. van den Akker/K. Beekman, Polets proza in dag- en weekbladkritiek, pp. 31-56. |
- | H.R. Heite, Sybren Polet: ‘De diktatuur van de literaire vorm doorbreken’, pp. 57-109. (interview) |
- | Hugo Brems, Van erotiek tot politiek, pp. 113-136. (over ontwikkelingen in Polets poëzie) |
- | Annari van der Merwe, Een beschouwing over de versimmanente poëtica en de Nieuw-Babylonische visies van Sybren Polet, pp. 137-166. |
- | L. Perdok, De horizontale mens, pp. 167-189. (over het personage in Polets oeuvre) |
- | Rein Bloem, Het programmeren van een sprong of: Two Illustrations That the World Is What You Make It, pp. 191-202. (over Polets poëzie) |
- | C. Tindemans, Adam X en andere poletariche spelen, pp. 203-224. |
- | Dorothee Verdaasdonk, Polets drama- |
|
| |
| |
| vorm, pp. 225-242. (over invloeden op Polets toneelwerk) |
- | Paul de Wispelaere, Omtrent De sirkelbewoners, pp. 243-305. |
- | Eddy Naessens, Vervreemding en kollagevorm in De sirkelbewoners, pp.307-317. |
- | Anthony Mertens/J.F. Vogelaar, De geest waait waar hij wil. Kommentaar op De geboorte van een geest, pp. 319-366. |
- | A. Kibédi Varga, Conventie en moderniteit in de sprookjes van Sybren Polet, pp. 367-378. |
- | H. Verdaasdonk, De literatuuropvatting van Sybren Polet, of: Hoe literatuur gerechtvaardigd wordt, pp. 379-402. |
- | Dorothee Verdaasdonk, Selektieve bibliografie van studies over het werk van Sybren Polet, pp. 405-426. (met korte inhoudsomschrijvingen) |
|
Jacques Kruithof, Oproepen tot gemor (Sybren Polet). In: Jacques Kruithof, Vingeroefeningen. Essays. 's-Gravenhage 1981, pp. 97-109. (algemeen) |
August-Hans den Boef, De literatuur van Sybren Polet. Slordig geredigeerde boeiende artikelen. In: Literair Paspoort, jrg. 32, nr. 290, mei-juni 1981, pp. 751-754. |
Graa Boomsma, Mager en voorspelbaar tussendoortje van Sybren Polet. In: de Volkskrant, 22-7-1983. (over De poppen van het Abbekerker wijf) |
Karel Osstyn, Herdrukt en leesbaar. In: De Standaard, 10-12-1983. (over De poppen van het Abbekerker wijf) |
Kees Bakker, Een dichter kun je bellen. In: De Waarheid 30-1-1984. (interview over Taalfiguren 1 en 2) |
Graa Boomsma, Irritante liternatuur van Sybren Polet. In: de Volkskrant, 23-3-1984. (over Taalfiguren 1 en 2) |
Wim J. Simons, Polet was de literatuur nog een haan schuldig. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-9-1986. |
Cyrille Offermans, Buiten alle verhoudingen. ‘Ander proza’ in beweging. In: T. van Deel e.a. (red.), Het literair klimaat 1970-1985. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, pp. 147-170. (vooral over Ander proza en de evolutie in het werk van Polet) |
A.M.J.A. Mertens, Experimenteel proza. In: G.J. van Bork en N. Laan (red.), Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Groningen 1986, pp. 275-287. (over de plaats van Polet in de prozavernieuwing) |
Dirk Vos, Looking at Lokien: De ondertitel als leespakt in de Lokiniade van Sybren Polet. In: Restant, jrg. 15, nr. 1, januari 1987, pp. 21-34. (over de waarneming in Polets proza) |
Preludium, jrg. 3, nr. 4, april 1987, Speciaal Polet-nummer, waarin onder meer:
- | Hugo Verdaasdonk, De tussenpositie van de literatuur. Over Taalfiguren 2 en Crito van Sybren Polet, pp. 13-26. |
- | Ludo Stynen, Polet schrijven of de kleuren van de geschiedenis. Een bedenking bij citaten, pp. 28-41. (over de rol van intertekstualiteit bij Raes, Robberechts en Polet) |
- | Dirk Vos, Literatuur, het anders zien: een kijk op de territoriografie van Sybren Polet, pp. 42-55. (over de blik als een hoofdmotief in de Lokiencyclus) |
|
Odile Jansen, Literatuur of ‘het land van Qwert’. In: Vooys, jrg. 5, nr. 3, april 1987, pp. 133-136. (over gastcolleges die Polet aan de Katholieke Universiteit Brabant doceerde) |
Toine de Graaf, Sybren Polets wonderlijke tijdmachine. In: De Gelderlander, 9-5-1987. (over In de arena) |
Hans Wanen, Van ander proza tot gewone verhalen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-9-1987. (over In de arena) |
Jacques Kruithof, Polets verhalende antihistorie. In: Vrij Nederland, 19-9-1987. (over In de arena) |
Hugo Bousset, In de arena van de geschiedenis. In: Ons Erfdeel jrg. 30, nr. 5, november-december 1987, pp. 756-757. (over In de arena) |
Graa Boomsma, Sybren Polet. Mannekino. Apeldoorn 1987. |
Dirk Vos, In de arena van de nieuwe fictie: een verhalenbundel van Sybren Polet. In: Yang, jrg. 24, nr. 136, 1988, pp. 162-164.
|
| |
| |
(over In de arena) |
Rein Bloem, De veerkracht van de stadgenoot. In: Sybren Polet, Illusie en Illuminatie. Amsterdam 1988, pp. 33-41. (nawoord) |
Anne Marie Musschoot. Postmodernisme in de Nederlandse letterkunde. In: Marysa Demoor (red.), De kracht van het woord. wo jaar Germaanse filologie, Gent 1991, pp. 73-83. (over het postmodernisme en de band met het Ander Proza van Polet) |
Willem Otterspeer, Een fondanten kwelling. Creativiteit volgens Sybren Polet. In: NRC Handelsblad, 7-5-1993. (over De creatieve factor) |
Sybe Bakker, Een postmodernistische trip. In: Woordwerk, jrg. 11, nr. 44, december 1993, pp. 33-48. (over Krol, Nooteboom, Polet en het postmodernisme) |
Hugo Bousset, Steunberen. Over Sybren In: Hugo Bousset, De Gulden Snede. Over Nederlands proza na 1980. Leuven 1993, pp. 91-97. (over De poppen van het Abbekerker wijf en In de arena) |
Cyrille Offermans, 1978: Sybren Polet geeft de bloemlezing Ander proza uit. Grensverleggende literatuur. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 829-834. |
Anthony Mertens, Labyrint. ‘Ander Proza’ maar dan anders. In: De Groene Amsterdammer, 13-4-1994. (over De andere stad) |
Theodor Holman, [Over ‘De andere stad’] In: Het Parool, 15-4-1994. |
Arjan Peters, Allemaal kleine mondjes die zich openen. Plezier wint het van maatschappijkritiek in de andere wereld van Sybren Polet. In: de Volkskrant, 29-4-1994. (over De andere stad) |
Janet Luis, Een vingermans met loopstelten. In: NRC Handelsblad, 20-5-1994. (over De andere stad) |
Bart Vervaeck, Opnieuw de andere. In: De Morgen, 20-5-1994. (over De andere stad) |
Joris Gerits, Noordnederlands proza. In: Boekengids, jrg. 72, nr. 6, juli 1994, pp. 422-425. (o.m. over De andere stad) |
Arjan Peters, Pendelen tussen de piramiden en de iT. In: de Volkskrant, 6-1-1995. (over Het gepijnigde haar) |
Bart Vervaeck, Mr. Spock in de onderwereld. In: De Morgen, 3-2-1995. (over Het gepijnigde haar) |
Pieter de Nijs, Sybren Polet. Breekwater: een exempel. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 27, augustus 1995. |
Pieter de Nijs, Sybren Polet. Mannekino: een realistische fabel. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 29, februari 1996. |
Mathijs Sanders en Redbad Fokkema, Sybren Polet als dichter in de Pound-traditie. In: Vooys, jrg. 14, nr. 3, juni 1996, pp. 4-13. (over Polets relatie met het modernisme van Pound) |
Geert Malfliet, Taalfiguren met streepjescode. In: Poëziekrant, jrg. 21, nr. 1, januari-februari 1997, p. 32. (over Het oog boven de horizon. Taalfiguren 3/ Echo in diaspora. Taalfiguren 4) |
Arjan Peters, Prettig ontregeld. Sybren Polet ziet Amsterdam als dolgedraaid lunapark. In: de Volkskrant, 27-6-1997. (over Stadgasten) |
Janet Luis, Leven tegen de terreur. Dubbelzinnige roman van Sybren Polet. In: NRC Handelsblad 25-7-1997. (over Stadgasten) |
Jeroen Vullings, Neuronaut in eigen brein. In: Vrij Nederland, 26-7-1997. (over Stadgasten) |
August Hans den Boef, Virtuele stadsgasten. In: Ons erfdeel, jrg. 41, nr. 2, maart-april 1998, pp. 280-282. (over Stadgasten) |
August Hans den Boef, De poppen van het Amsterdamse jongetje en hun naleven: Mannekino van Sybren Polet. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 260, november 1998, pp. 39-44. (over de betekenis van Mannekino voor het proza van Polet tot 1998) |
Aleid Truijens, Een spiegel die beelden absorbeert. In: de Volkskrant, 17-9-1999. (over De hoge hoed der historie) |
Robert Anker, Dwarrelen door de tijd. In: Het Parool, 15-10-1999. (over De hoge hoed der historie) |
Max Pam, Heerlijke lintwormen. In: HP/De Tijd, 29-10-1999. (over De hoge hoed der historie) |
Bart Vervaeck, Een toverhoed vol verhalen. In: De Morgen, 1-12-1999. (over De hoge hoed
|
| |
| |
der historie) |
Frans de Rover, De smaak van absolute macht. In: Vrij Nederland 18-12-1999. (over De hoge hoed der historie) |
Thomas Vaessens, Woekeren met nog illegale wijsheid. In: Het Financieele Dagblad 14-7-2001. (over Gedichten 1998-1948) |
Rob Schouten, Yahoo! De al-tijd is aan de telemens! De avantgarde-poëzie van Sybren Polet. In: Vrij Nederland, 1-9-2001. (over Gedichten 1998-1948) |
Piet Gerbrandy, De oude Polet is een nieuwe. In: de Volkskrant, 28-9-2001. (over Gedichten 1998-1948) |
Wim Vogel, Verliefd op de minnares van Robespierre. Bizarre fantasieën van Sybren Polet. In: Noordhollands Dagblad, 12-10-2001. (over Veldwerk) |
Monica Soeting, Robespierre springlevend in Parijs. In: de Volkskrant, 9-11-2001. (over Veldwerk) |
Dirk de Geest, Gedichten 1998-1948. In: Lees-idee, jrg. 7, nr. 9, december 2001, p. 726. |
Piet Gerbrandy, Voortwoekerende illegale wijsheid. De verzamelde gedichten van Sybren Polet. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 1, januari-februari 2002, pp. 19-27. |
Rien van den Berg, De gratie van het moment. In: Nederlands Dagblad, 8-2-2002. (over Gedichten 1998-1948) |
Hans Groenewegen, Er rinkelt een schel in je hoofd. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 147, nr. 4, augustus 2002, pp. 544-552. (over Gedichten 1998-1948) |
Thomas Vaessens, Procedures voor de poëzie. Sybren Polet en het probleem van de authenticiteit. In: neerlandistiek.nl, 28-6-2002, www.neerlandistiek.n1/02.04/. Met reacties van Wiel Kusters (www.neerlandistiek.nl/422.04a/) en Hugo Verdaasdonk (www.neerlandistiek.n1/02.424/). Herwerkt tot ‘Proceduralisme: Sybren Polet en de authenticiteit.’ In: Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Nijmegen 2003, pp. 217-233. (over Polets poëzie in het perspectief van modernisme en postmodernisme) |
Erik de Smedt, Tegendraadse traditie. In: Leesidee, jrg. 9, nr. 9, december 2003, pp. 738-739. (over Tussen de zwarte en de witte pagina) |
Bart Vervaeck, Volmaakt onvolledig: het werk van Sybren Polet. In: Harry Bekkering en Jos Joosten (red.), Jan Campertprijzen 2003. Nijmegen 2003, pp. 7-25. (over het oeuvre tot 2003) |
Piet Gerbrandy, Je loopt met de dood als een dode hond achter je aan. In: de Volkskrant, 2-1-2004. (over Luchtwegen Nergenswind) |
Arjan Peters, Een ficus die dol is op Mozart. In: de Volkskrant, 3-7-2004. (over De dag na de vorige dag) |
Arjan Peters, Op zwart zaad tussen kamelen. Sybren Polet schiet met eerste deel van autobiografie de kosmos in. In: de Volkskrant, 8-10-2004. (over Een geschreven leven 1) |
Janet Luis. Terug naar Kempen. In: NRC Handelsblad, 15-10-2004. (over De dag na de vorige dag en Een geschreven leven 1) |
Bertram Mourits, Nergenshuis of de bewoonde wereld van de poëzie. Sybren Polet als ultieme experimenteel. In: Poëziekrant, jrg. 28, nrs. 1-2, januari-april 2004, pp. 76-81. (over de poëzie tot Luchtwegen Nergenswind) |
Arjan Peters, Spelen is leven. Tweede deel van Sybren Polets autobiografie. In: de Volkskrant, 11-2-2005. (over Een geschreven leven 2) |
Janet Luis, Schrijven, dat is pas leven. In: NRC Handelsblad, 1-4-2005. (over Een geschreven leven 2) |
T. van Deel, Zelfrechtvaardiging van een ruziemaker. In: Trouw, 9-7-2005. (over Een geschreven leven) |
Arjan Peters, Pas op voor kekke vitale Tibetanen. In: de Volkskrant, 21-7-2005. (over Een geschreven leven 3) |
Janet Luis, Doorgaan met postuum werk. In: NRC Handelsblad, 2-9-2005. (over Een geschreven leven 3) |
Sofie Gielis, De plooibaarheid van de geschiedenis. In: De Standaard 29-9-2005. (over Een geschreven leven 3) |
105 Kritisch lit. lex.
mei 2007
|
|