| |
| |
| |
Bart Plouvier
door Steven Vermeylen
1. Biografie
Bart Plouvier - pseudoniem voor Bart van Schaeren - werd geboren in de Antwerpse gemeente Mortsel op 17 juni 1951. Hij was het eerste kind in wat een gezin van zes zou worden. Zijn jeugd bracht hij door in Schilde, in de Antwerpse Kempen. Na zijn lagere humaniora, die hij wegens ‘baldadig gedrag’ op diverse colleges doorliep, volgde hij enkele jaren kunstacademie. Tijdens die periode - eind jaren zestig, begin jaren zeventig - begon hij te musiceren in de folk-scene, een wereld waarin hij jarenlang actief zou blijven. In 1971, het jaar van zijn eerste huwelijk, verhuisde hij naar Elversele, een dorpje in het Waasland. Tot 1980 speelde hij banjo in de bluegrass-groep The Fruit Juice Revelation. Daarnaast kwam hij aan de kost als onder andere barman, tuinier, bouwvakker, fabrieksarbeider, kok en brouwersgast. Na een echtscheiding eind jaren zeventig monsterde hij in mei 1980 als matroos aan op een zeesleper. Aan boord begon hij te schrijven, aanvankelijk dagboeken en schetsen voor verhalen. Na vier jaar op zee monsterde hij voorgoed af en opende een restaurant in Elversele. In 1987 huwde hij een tweede keer. Datzelfde jaar verscheen zijn debuutroman De maquette bij de kleine Antwerpse uitgeverij Nioba. Naast romans publiceert hij sedertdien verhalen, gedichten en reisimpressies, zowel in eigen bundels als in literaire tijdschriften (onder meer De Brakke Hond, het Nieuw Wereldtijdschrift, De Tweede Ronde en De Nieuwe Maand). Sinds halfweg de jaren negentig schrijft hij ook reisverslagen voor het weekblad Weekend Knack en voor reismagazines. Op 1 maart 1998 legde hij zijn activiteiten als restauranthouder stil en werd voltijds auteur.
Het creatieve werk van Plouvier werd meermaals onderschei- | |
| |
den. Tot de belangrijkste bekroningen behoren de Ary Sleeksprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1993 voor zijn verhaalbundel De reiziger, de veroveraar en de autochtoon, in 1994 de Lode Baekelmansprijs van diezelfde Academie voor De kleuren van de zee en in 1996 de Daan Inghelramprijs voor De ronde van de maan.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
De zeemansjaren van Plouvier hebben duidelijke sporen nagelaten in zijn literaire oeuvre. In veel van zijn werken fungeren het schip en zijn bemanning als een volgens eigen wetten functionerende, besloten gemeenschap. Het sterk hiërarchische en geritualiseerde leven aan boord moet Plouviers hoofdpersonages, die niet zelden opmerkelijke gelijkenissen vertonen met hun schepper, de kans geven om afstand te nemen van de psychische impasse waarin ze aan land zijn terechtgekomen. In De maquette (1987), Plouviers amper opgemerkte debuutroman, leidde dat bij momenten tot nauwelijks verhuld belijdenisproza over het stukgelopen huwelijk en de drankproblemen van een oud-matroos.
| |
Ontwikkeling
In later werk past Plouvier meer verhullingsmechanismen toe en worden zijn verhalen een stuk minder realistisch. Zo bieden Uit het meer (1990), Het gelag (1995) en Het gemis (1998) vooral groteske portretten van zeelieden en dorpelingen. Uit het meer bevat twaalf verhalen die de lotgevallen beschrijven van een aantal dorpse figuren die de ikverteller terugvindt na een leven op zee. De verhalencyclus bestaat eigenlijk uit een serie eigentijdse vita's, zij het dat de mensen aan wie ze gewijd zijn allerminst heiligen zijn. Het dorp, waarop de ikfiguur tijdens zijn lange omzwervingen waarden als tolerantie, samenhorigheid en breeddenkendheid heeft geprojecteerd, blijkt een bekrompen, vervallen en bijgelovige gemeenschap te zijn. De afzonderlijke verhalen illustreren de aftakeling en het verval van een louter op zichzelf teruggeplooide mini-maatschappij. Hun personages, met namen als Natalis Waegeman, Medard de Puysseleir of Livinus van Avermaet, komen terecht in surrealistische situaties die leiden naar waanzin en dood. Plouvier schept hier een geheel eigen verhaaluniversum, dat enerzijds wortels heeft in het premoderne, rurale Vlaanderen, maar anderzijds door de hyperbolische beschrijvingen mythische dimensies toegemeten krijgt.
| |
Thematiek / Techniek
Een besloten gemeenschap vormt ook het decor van Het gelag. De ‘ik’, weer een ex-zeeman, beschrijft daarin de innige band die hij 22 jaar lang heeft onderhouden met Irma, de waardin
| |
| |
van 't Hoekske, een dorpscafé ergens in het Waasland. Het café vormt een ontmoetingsplaats voor ‘verschoppelingen, monomanen, alcoholisten, paranoïci en andere marginalen’, waarin de verteller zich slechts ten koste van vele rondjes kan integreren. Net als het schip uit De maquette wordt het café mettertijd een toevluchtsoord om huwelijks- en andere beslommeringen te vergeten. Temidden van figuren als de Visdief, Charel den Dichter, de incontinente Achiel en de aan priapisme lijdende François vindt de ‘ik’ er wat hij nodig heeft: ‘een kleine, duidelijk afgebakende wereld waar je, mits inachtneming van een paar afspraken, weinig kwalijk wordt genomen.’ Boven allen staat Irma als een Magna Mater, een universele oermoeder. Zowel in de beschrijving van Irma als in die van de klanten aarzelt de verteller constant tussen mild commentariërende, afstandelijke observatie en de verleiding op te gaan in de bedwelmende wereld van geritualiseerde gesprekken en gebruiken. Bijzonder aan Het gelag is het expliciete spel dat Plouvier speelt met schijn en werkelijkheid. Niet alleen doorbreken enkele surrealistische passages het lineaire verhaal over ‘Irma I.’, ook op buitentekstueel vlak is er iets vreemds aan de hand: het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van Irma Ivens, wat de lezer naar een min of meer ‘realistische’ leeshouding doet neigen, terwijl net onder die opdracht vermeld staat dat ‘[e]lke overeenkomst met bestaande personen en gebeurtenissen [...] geheel op toeval [berust]’. Waarheid en verbeelding gaan zo een onontwarbaar kluwen vormen, een nieuwe, autonome werkelijkheid.
| |
Thematiek
Waar Uit het meer en Het gelag zich, in hoofdzaak aan land afspelen, concentreert Plouvier zich in Het gemis weer op de zee. De roman vertelt het verhaal van Dagobert van Hemeldonck, bootsman op de Leukotheia, ‘een stomer, de laatste in zijn soort, een eiland van dooreengehaspelde tijd’. Als een losgeslagen narrenschip zwerft het over de wereldzeeën en vormt het opnieuw een microkosmos waarvan Plouvier de bewoners uitgebreid portretteert. Ook de Leukotheia is een verzamelplaats voor ‘verschoppelingen en liefdelozen, dronkaards en melancholici, dichters en zangers, bezetenen en havelozen, vechtersbazen en wanhopigen, ontgoochelden en onwetenden’. Meer dan in vorig werk thematiseert Plouvier hier de (on)mogelijk- | |
| |
heid van duurzame liefde. Eén ding hebben alle opvarenden namelijk gemeen: de liefde kennen ze niet, en zij die haar wel gekend hebben zijn erin teleurgesteld. Dagoberts verlangen naar mateloze liefde - de bron van veel van zijn ellende - wordt gecontrasteerd met de relatie die zijn ouders hadden. Zij stelden zich tevreden met een pragmatisch harmoniemodel en slaagden er zo in hun gehele leven gelukkig bij elkaar te blijven. De motiefwaarde van dit alternatieve model wordt nog versterkt door de bedenkingen van scheepskok Mugo wa Thiong'o, een zwaarlijvige Keniaanse Masaï in wiens cultuur het samenleven van man en vrouw als vanzelfsprekend op praktische gronden is gestoeld. In het tweede deel van het boek, wanneer de Leukotheia samen met zijn eenzelvige kapitein vergaan is, keert Dagobert terug naar het dorp dat hij in zijn vroege jeugd verliet. Hij ontmoet er zijn ‘grote liefde’, maar na enkele maanden beseft hij al dat die liefde hem volledig opeist en toch geen synoniem blijkt van geluk. Hij krijgt heimwee naar zijn ‘oude, melancholische ik’ en in een hallucinant slottafereel nemen de personages van de
Leukotheia bezit van het huis waar hij met zijn geliefde is ingetrokken.
| |
Thematiek
Melancholie is de blijvende ondertoon in Plouviers romans. Fundamenteel daarin is de zoektocht naar het geluk, meestal in de persoon van de ideale vrouw. De teleurstellingen in of het verlangen naar de liefde doet de hoofdpersonages respectievelijk het ruime sop kiezen of aan wal gaan. Het zeemansleven, dat aanvankelijk de belofte inhield van vergetelheid en troost door een overzichtelijk bestaan, blijkt niet in staat de confrontatie met het eigen ‘ik’ het hoofd te bieden. Paradoxaal daarbij is dat hetgeen de personages uiteindelijk willen ontvluchten door naar zee te trekken, hen net zo goed aan boord van hun schip te wachten staat: een bekrompen gemeenschap zonder veel mogelijkheden voor zelfontplooiing of waardevolle menselijke contacten.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Eerder dan met zijn literatuur een algemeen-menselijke boodschap te willen brengen is Plouvier er in zijn teksten op uit de lezer esthetisch genot te verschaffen. Zijn ideale tekst bestaat uit louter taalzinnelijkheid en hij onderschrijft dan ook volledig het flaubertiaanse verlangen te kunnen schrijven over ‘niets’. In- | |
| |
houd heeft hij zelfs meermaals afgedaan als een ‘noodzakelijk kwaad’. Daarom benijdt hij in zekere mate de plastische kunstenaars, die zich geen zorgen hoeven te maken over plots en verhaallijnen. Aan de andere kant citeert hij ook graag een uitspraak van Hugo Claus, die ooit verklaarde dat een schrijver schrijft om te ontdekken wat hij denkt. Hoewel Plouvier in zijn jongere jaren actief was in (uiterst) linkse milieus, is elke vorm van maatschappelijke betrokkenheid in zijn werk afwezig. In een bijdrage voor het tijdschrift De Brakke Hond (maart 1998) formuleerde hij het zo: ‘Mijn enige engagement zit hem hier nog in: wat ik doe doe ik zo goed mogelijk, wat ik schrijf om te ontdekken wat ik denk, wil ik zó vormgeven dat de lezer er esthetisch genoegen aan beleeft.’
| |
Stijl
Traditie
Plouviers teksten getuigen dan ook van een groot vormbewustzijn. Ze worden vaak omschreven als ‘barok’, ‘breedvoerig’ of ‘langoureus’. De auteur maakt graag gebruik van lange zinnen en een niet voor de hand liggende metaforiek. Vooral voor de hyperbool als stijlfiguur lijkt hij een voorkeur te hebben. Opvallend daarbij is dat nautische termen uitdijen buiten hun oorspronkelijke context en infiltreren in andere domeinen. Enkele malen wordt bijvoorbeeld van verhaalpersonages gezegd dat ze ‘stroomopwaarts door hun herinneringen waden’. Plouvier zelf schrijft zijn voorkeur voor een vrij breedvoerige stijl toe aan de invloed van zijn literaire voorbeelden - gaande van Gabriel García Márquez en Herman Melville tot Cees Nooteboom - en aan zijn eigen mateloze, lyrische karakter.
| |
Verwantschap / Techniek
Lyriek is ook wat de schrijver zoekt in zijn reisverhalen. Daarbij is de invloed van Nooteboom soms zeer nadrukkelijk aanwezig, vooral in de beeldspraak, ‘'s Avonds, in mijn bed op de tweeëntwintigste verdieping van ons hotel, spoel ik mijn cassette vol indrukken terug en berg ze, althans voor de nacht, op in de rekken van mijn geheugen,’ staat er bijvoorbeeld te lezen in het openingsverhaal van De ronde van de maan (1996). Ook qua methodiek zijn zijn verhalen enigszins vergelijkbaar met die van Nooteboom. Ze bestaan uit een combinatie van impressionistische sfeerschepping en referenties aan de geschiedenis van de bezochte plaatsen - zij het op minder erudiete wijze dan bij zijn Nederlandse voorbeeld. Veel aandacht heeft hij voor het verle- | |
| |
den van de nu als vakantieparadijs bekend staande Canarische Eilanden. Zo laat hij in het titelverhaal van De reiziger, de veroveraar en de autochtoon (1992) om de beurt zichzelf, de Spaanse legeraanvoerder Fernández de Lugo en de inheemse Guanchekrijger Atogmatoma aan het woord, wat leidt tot een genuanceerd verhaal over de kolonisatie van de eilanden door Spanje.
| |
Relatie leven/werk
Plouvier is zeker geen avontuurlijk reiziger, zoals zijn collega's Lieve Joris of Bob van Laerhoven. ‘Ik ben Redmond O'Hanlon niet en ook niet de Vlaamse Bruce Chatwin. Dat soort reizen reis ik, ingesmeerd met muggemelk, in een schaduwrijke hoek van mijn slangenvrije tuin, of op het balkon van een reisbrochure-hotel, lezend in hùn boeken,’ noteert hij op Tenerife. Zijn vroege reisverhalen zijn dan ook in de eerste plaats zwaar geredigeerde verslagen van gezinsvakanties naar bestemmingen als Ierland, Kenia en Samos, aangevuld met verwijzingen naar de mythologie, de wereldliteratuur of de geschiedenis. Wanneer hij later in opdracht van magazines gaat reizen, wordt het te volgen programma vaak in grote mate bepaald door de gids die hij van de toeristische autoriteiten met zich meekrijgt. Typisch bij deze verhalen is dat ze zich aan het einde toch laten ‘ontsporen’ en een wending nemen naar de verbeelding.
| |
Thematiek
Het hoe en waarom van Plouviers reizen wordt in zijn verhalen nauwelijks geproblematiseerd. Dat thema krijgt echter wel aandacht in een aantal brieven die tussen de verhalen van De ronde van de maan zijn gevoegd. In een brief aan Bob van Laerhoven bedenkt Plouvier dat de zin van het reizen voor hem vooral te maken heeft met het bepalen van zijn eigen plaats in de wereld: ‘In die visie is reizen zich oriënteren, plekken aanstippen op de wereldbol, vaste punten uitzetten; punten die fungeren als coördinaten aan de hand waarvan de reiziger tracht zijn positie te bepalen.’ Dat project van positiebepaling is uiteraard nooit voltooid en blijft daardoor een bron van voortdurende rusteloosheid.
| |
Thematiek / Techniek
Die onrust spreekt ook uit Zaailingen (1998), Plouviers poëziedebuut. De gedichten erin maken een beweging van de zee naar het dorp. Ze geven uiting aan verscheurende gevoelens van heimwee naar het avontuurlijke leven op zee enerzijds en de hang naar een comfortabel en gelukkig huiselijk bestaan ander- | |
| |
zijds. De gedichten hebben meestal een narratieve structuur en hernemen een aantal bekende elementen uit Plouviers proza. De figuur van J.J. Slauerhoff, die door Plouvier beschouwd wordt als een ‘zielsverwant’, is er prominent in aanwezig. Enkele van de gedichten zijn bedoeld als hommage aan deze dichter, terwijl drie andere parodieën zijn op werken van hem. Ook in Plouviers bloemlezing Soms raakt de zae van liefde puur verstild. 100 mooie gedichten over de zee (1996) is Slauerhoff goed vertegenwoordigd. Bovendien duikt hij als de astmatische scheepsarts Jan Pronker ook al op in Het gemis. Zowel de gedichten uit Zaailingen als die uit de bloemlezing moeten het vooral hebben van de herkenbaarheid van de gevoelens die ze vertolken. Hermetische, experimentele of autonome poëzie hoort niet thuis in Plouviers register. Zijn voorkeur voor ‘directe’ poëzie verklaarde hij in Poëziekrant (januari 1997) als volgt: ‘Ik vind niet dat je emoties en verheven sentimenten zomaar in verzen kan gieten, dat spreekt. Maar gedichten moeten op zijn minst een ingang hebben om de lezer binnen te laten. Anders blijven ze steken in het interessante literaire experiment waar alleen theoretici wat aan hebben.’
| |
Verwantschap
Plouviers debuut kwam er in 1987, een jaar na de prozabloemlezing Mooie Jonge Goden, waarin een nieuwe, zelfbewuste en ambitieuze Vlaamse schrijversgeneratie (met onder anderen Herman Brusselmans, Guido van Heulendonk en Tom Lanoye) zich aandiende. Het oeuvre van Plouvier sluit hier in grote mate bij aan: literatuur wordt losgemaakt van elke vorm van theoretische problematisering en programmatisch engagement. Wat in de plaats komt, is eenvoudigweg ‘een goed verhaal’. Toch gaat het om meer dan alleen realistische schilderingen. Door de bewuste aandacht voor de vormgeving, de groteske vertekeningen van de personages en de autoreflexieve dimensie van het proza wordt de relatie tekst-werkelijkheid ter discussie gesteld. Daarnaast wil Plouvier, in tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten (Pleysier, De Kuyper, Daem), in zijn teksten niet expliciet op zoek gaan naar zijn roots. De oorzaken daarvan liggen vooral bij een zekere schroom om zich te veel bloot te geven en bij gebrekkige herinneringen aan zijn kindertijd.
| |
Kritiek
In de kritieken op Plouviers werk valt een onderscheid op dat
| |
| |
samenhangt met de plaats waar zij verschijnen. Media die op een groot publiek gericht zijn bespreken het opmerkelijk positiever dan bladen die een meer literair onderlegd publiek bereiken. Centraal bij de eerste groep staan het ‘verteltalent’ en de ‘ongebreidelde verbeeldingskracht’ van de auteur. In het weekblad Humo noemde Herman Brusselmans Het gemis in die optiek zonder meer de beste roman die hij in jaren gelezen had. De populaire kranten Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws publiceerden overigens respectievelijk een feuilletonbewerking van Het gelag en. enkele (reis) verhalen. In de ‘kwaliteitskranten’ worden meer reserves geuit. Critici storen zich daar vooral aan de pompeuze stijl en het gebrek aan een fundamentele thematiek die Plouviers schrijverschap zou kunnen schragen. Standaard der Letteren-recensent Jeroen Overstijns heeft het met betrekking tot Plouviers reisproza over ‘een wel zeer correcte mengeling van keurige geografische portretten, historische weetjes en persoonlijk commentaar; reizen als glanspapieren lifestyle’. Het gemis vindt hij dan weer stranden ‘op de uitzichtloosheid van de eigen melancholie’. Toch gooit de literaire kritiek Plouviers werk niet zomaar ter zijde. Johan Vandenbroucke wordt in De Morgen aangesproken door het thema van de rusteloze liefde en ‘de schijnbare tegenstelling tussen het banale plattelandsdorp en het weidse oceaangevoel’ en Filip Rogiers merkt in Knack op dat Plouviers taal weliswaar ‘artificieel’ is, maar dan op een bewuste manier ‘zoals de tekeningen van Benoït [Van Innis] houterig zijn’. In Nederland wordt Plouvier vooral in de ‘Vlaamse verteltraditie’ gesitueerd. Zijn poëziedebuut werd door Rogi Wieg
in Het Parool onthaald als ‘de ontdekking van 1998’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Bart Plouvier, De maquette. Antwerpen 1987, Nioba, R. |
Bart Plouvier, Uit het meer. Kroniek van een dorp. Antwerpen 1990, Dedalus, VC. |
Bart Plouvier, De reiziger, de veroveraar en de autochtoon. Antwerpen-Baarn 1992, Houtekiet, VB. |
Bart Plouvier, De kleuren van de zee. Amsterdam-Antwerpen 1993, Nijgh & Van Ditmar-Dedalus, VB. |
Bart Plouvier, Het gelag. Amsterdam-Antwerpen 1995, Nijgh & Van Ditmar-Dedalus, R. |
Bart Plouvier, De ronde van de maan. Antwerpen 1996, Icarus, VB. |
Bart Plouvier (samenst.), Soms raakt de zee van liefde puur verstild. 100 mooie gedichten over de zee. Antwerpen 1996, Icarus, Bl. |
Bart Plouvier, Het gemis. Antwerpen 1998, Manteau, R. |
Bart Plouvier, Zaailingen. Antwerpen 1998, Manteau, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Guy Commerman, [over De maquette], In: Gierik, jrg. 9, nr. 2, september 1987, pp. 50-51. |
Jef Verheyen, Verhalen die eikaars nabijheid niet verdragen. In: De Morgen, 19-10-1990. (over Uit het meer) |
Joris Denoo, Een zeeman op het land. In: Gazet van Antwerpen, 1-11-1990. (over Uit het meer) |
Peter Nijssen, Inteeltig vee en verschaalde drank. In: Utrechts Nieuwsblad, 8-2-1991. (over Uit het meer) |
Filip Rogiers, De boer van Permeke. In: Knack, 20-2-1991. (over Uit het meer) |
Leo de Haes, De debutant: Bart Plouvier. In: Trouw, 6-3-1991. (portret) |
Fernand Auwera, [over De reiziger, de veroveraar en de autochtoon], In: Gierik, jrg. 10, nr. 2, september-november 1992, pp. 44-45. |
Jooris van Hulle, Matroos met een schrijfmachine. In: De Standaard, 11-9-1993. (over De kleuren van de zee) |
Jos Borré, ‘De kleuren van de zee’: verhalen van Bart Plouvier. In: De Morgen, 19-11-1993. |
Alfred Kossmann, Lofzang op een dorpscafé. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 10-3-1995. (over Het gelag) |
Frank Hellemans, Een portie borrelpraat. In: Knack, 29-3-1995. (over Het gelag) |
Jos Borré, Narrenschip. In: De Morgen, 31-3-1995. (over Het gelag) |
Ronald Giphart, Van de liefde die stamcafé heet. In: Het Parool, 21-4-1995. (over Het gelag) |
Jef Ector, [over Het gelag]. In: Streven, jrg. 62, nr. 7, juli-augustus 1995, pp. 668-669. |
Erik Vermeulen, Sterke reisverslagen en brieven van Bart Plouvier. In: Kreatief, jrg. 30, nr. 5, december 1996, pp. 123-124. (over De ronde van de maan) |
Pascal Verbeken, En de zee, zij klotste voort. In: Poëziekrant, jrg. 21, nr. 1, januari 1997, pp. 4-7. (gesprek naar aanleiding van de bloemlezing Soms raakt de zee van liefde puur verstild) |
Jeroen Overstijns, Reizen op glanspapier. In: De Standaard der Letteren, 30-1-1997. (over De ronde van de maan) |
Pascal Verbeken, De vervoering van Bart Plouvier. In: De Standaard der Letteren, 13-3-1997. (interview over Plouviers literaire voorkeuren) |
Ignace Pollet, Aangespoelde flessen en daarin brieven. In: Kruispunt, jrg. 38, nr. 173, december 1997, pp. 182-184. (over De ronde van de maan) |
Jooris van Hulle, [over De reiziger, de veroveraar en de autochtoon]. In: Jooris van Hulle, Wilde inkt en ambrozijn. Leuven 1997, pp. 121-123. |
Johan Vandenbroucke, Zeemansblues en hunkerend verlangen. In: De Morgen, 15-5-1998. (over Het gemis) |
Jeroen Overstijns, Een sloep die maar geen schip wil worden. In: De Standaard der Letteren, 6-8-1998. (over Het gemis) |
Piet de Moor en Jeroen Kuijpers, De zee is als een open haard. In: HN Magazine, 12-9-1998. (interview naar aanleiding van Het gemis) |
Pat Vanderhaeghen, Alleen in (mijn) gedichten kan ik wonen. In: Accenten, jrg. 3, nr. 1, 1998, pp. 34-36. (interview naar aanleiding van een lezing over Slauerhoff) |
Rogi Wieg, Langs aardpeer en kardoen. In: Het Parool, 11-12-1998. (over Zaailingen) |
75 Kritisch lit lex.
november 1999
|
|