| |
| |
| |
Pierre Platteau
door Elke Brems
1. Biografie
Pierre Platteau werd op 7 mei 1945 geboren in Verviers (België) en bracht zijn jeugd door in de Brusselse volkswijk Molenbeek. Zijn moeder was een Duitse, zijn vader een gewezen SS'er, die na de oorlog, tijdens de eerste levensjaren van Pierre, een gevangenisstraf uitzat. Tijdens zijn kindertijd gingen zijn ouders uit elkaar. Hij maakte enkel zijn lagere school af en werd autodidact terwijl hij als arbeider aan de slag ging. Na zijn militaire dienst werd Pierre Platteau bediende, maar hij kon in dat milieu niet aarden. Zonder werk en zonder geld belandde hij op de rand van de criminaliteit en beleefde hij enkele jaren van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Intussen was hij in Antwerpen gaan wonen. Nadat het Nieuw Vlaams Tijdschrift een verhaal van hem had gepubliceerd, keerde Platteaus geluk. Hij kon aan de slag als tekstschrijver bij de Belgische radio. Vanaf 1972 werkte hij mee aan verschillende radio- en televisieprogramma's. Vanaf 1979 schreef hij vooral scenario's, onder meer voor de fictiereeks ‘Made in Vlaanderen’, waarvoor hij de bekende televisiefilm Hard Labeur schreef. Naast televisie- en filmscenario's (zoals Daar is een mens verdronken en Zware jongens) schreef hij ook toneelstukken (zoals Kwis en Chez Flo) en in 1979 verscheen van hem een monografie over de schrijver-treinwachter Gustaaf Vermeersch.
Hij werkte als columnist voor onder meer de VPRO-radio en de krant De Morgen. In 1994 debuteerde Platteau met de roman School nummer 1. Hij woont in Antwerpen en op Kreta.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
‘Een schrijver is een manipulerende dief die alles kan gebruiken voor zijn boeken’, beweert Pierre Platteau in 1999 in Gazet van Antwerpen. Platteau kiest zijn onderwerpen dan ook uit zijn directe omgeving: zijn eigen jeugd (in de romans) of het leven van mensen die hij tegenkomt in café's en op straat (in de verhalen). Hij redt die kleine, banale levens van de vergetelheid: ‘Een verhaal optekenen zie ik als het behalen van een overwinning. [...] Hetis een soort van kort verweer tegen sterfelijkheid.’ Het schrijven over zijn eigen jeugd heeft ook een therapeutische functie voor hem. Platteau meent dat je door te schrijven een tweede kans krijgt: ‘Je kan dingen terugkopen en fouten herstellen.’
| |
Relatie leven/werk
De twee eerste romans van Pierre Platteau, School nummer 1 en Rue Bonnevie, zijn gebaseerd op autobiografische gegevens uit zijn kindertijd. Ze zouden uiteindelijk deel moeten uitmaken van een vierdelige cyclus. Centraal staat de figuur van de vader, gebaseerd op Platteaus vader. ‘Op toneel, in film en in literatuur is een boosaardig, slecht personage erg dankbaar. Als mijn vader niet in dat boek voorkwam zou het hele verhaal stilvallen. Hij is de krachtigste figuur van het boek. (...) ik ben nu even niet de zoon van mijn vader, maar de schrijver die houdt van zijn favoriete personage’, zegt Platteau in een interview met NRC Handelsblad in 1995. Die spanning tussen fictie en werkelijkheid veroorzaakt een spanning tussen haat en liefde voor de vader.
| |
Techniek / Thematiek
De ikverteller is in deze romans een naamloze jongen, die vanuit kikkerperspectief de wereld van de volwassenen beschrijft. Door dat vertelperspectief blijven er heel wat onduidelijkheden in het verhaal: wat de jongen niet weet of begrijpt, komt ook de lezer niet te weten of moet hij althans zelf invullen. De kloof tussen de kinderwereld en de wereld van de volwassenen is een belangrijk thema in deze boeken. De wereld van de volwassenen wordt getekend door geweld. De vader van de jongen is extreem gewelddadig en mishandelt hem en zijn moeder. Het geweld wordt in School nummer 1 echter genormaliseerd door de laconieke verteltrant van de jongen. Het hoort bij zijn wereld, en zijn beschrijving ervan is zakelijk. Het schokkende aan de gewelddadige scènes in dit boek is dan ook niet het geweld zelf,
| |
| |
maar de aanvaarding en normalisering ervan door de jongen. Het hele boek door tracht de jongen het gedrag van de volwassenen te begrijpen en zich daaraan aan te passen. De jongen is erg pragmatisch: door de constante dreiging van oncontroleerbare en onvoorspelbare agressie, zoekt hij voor elke situatie het gepaste gedrag. Hij tracht de logica van het vaderlijke geweld te ontdekken. Wanneer blijkt dat de jongen niet kan knipogen bijvoorbeeld, wordt de vader woedend: hij slaat de jongen keer op keer. ‘Bij elke mislukte poging petst hij me, afwisselend met zijn vlakke hand of met zijn kneukels, tegen de mond, de slapen, de wang. Ik probeer een ritme te vinden, en vind het onrechtvaardig dat hij soms al slaat vooraleer een van ons er zeker kan van zijn dat de poging weer mislukt is.’ Uiteindelijk wordt de vader het beu en hoewel de jongen nog geen vorderingen heeft gemaakt, moet hij stoppen met oefenen. ‘Bijna protesteer ik’. Uit dit zinnetje blijkt hoezeer de jongen op zoek is naar logica en duidelijkheid: de afranseling was dan toch niet om hem te leren knipogen? Dat tekent zijn hele houding tegenover de werkelijkheid: behoedzaam, anticiperend op situaties en verwachtingen. Ook zijn spel is niet spontaan. Wanneer hij naar een hooizolder wordt meegenomen, vermoedt hij bijvoorbeeld dat van hem vrolijkheid en speelsheid verwacht worden en daar gedraagt hij zich dan ook naar. ‘Na een korte aarzeling klim ik de steile houten ladder op, en laat me op de zolder midden in het hooi neervallen, maak een tuimeling en nog een en nog een (...) Luid proestend, overdreven, klop ik het hooi van mijn kleren, mijn haar, mijn gezicht, toon het hem als trofee.’ Het spel van de jongen is een performance, door hem in scène gezet om de toeschouwer te behagen. Ook de gewelddadige scènes worden door hem beschreven als een scène, vanuit een toeschouwerspositie, zelfs als hij zelf het slachtoffer is. Als zijn vader zijn
moeder eens heel erg afrost, lezen we: ‘Ze wipt van het ene meubelstuk naar het andere, als een gedresseerde tijger, nee, een kanarie. Misschien jaagt hij haar zelfs door brandende hoepels, daar ben ik niet zeker van. Aan mij besteedt hij weinig aandacht intussen, ik ben maar een blote komma in zijn circus.’ Verderop hoort hij zichzelf huilen, alsof het om twee verschillende mensen gaat.
| |
| |
De jongen is een uitstekende observator, hij ziet elke verandering in de gelaatstrekken van de volwassenen, hij analyseert hun blikken en bewegingen. Intussen ‘speelt hij het kind’, maar hij leert door te observeren. Ook in hem ontwaakt stilaan een portie agressie, die hem bondgenoot maakt van zijn vader: ‘Mijn vader kan het appreciëren dat ik woedend ben’. Het slachtoffer van de jongen is zijn grootvader, een halfblinde oude man die bij hen inwoont en die de jongen overstelpt met affectie die hem irriteert.
Oprechtheid en authenticiteit spelen in deze Bildungsroman geen rol, de initiatie in de volwassenwereld is er één van slaan, liegen (ze wonen bij het Leugenaarspleintje), manipuleren. De titel School nummer 1 is dan ook niet enkel de zielloze naam van de lagere school van de jongen, maar slaat ook op de leerschool van het (anti-)gezin waarin de jongen opgroeit. Hij leert de ander als een vijand te zien. Tegen het einde van het boek is zijn kinderlijke blik veranderd in een argwanende blik: ‘Hij kijkt niet echt vijandig naar me, en toch is wat ik in dat onbekend gelaat zie: een vijand die met zijn onverschilligheid door me heen priemt’.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Visie op de wereld
Op het einde van School nummer 1 zijn de ouders van de jongen uit elkaar gegaan, in Rue Bonnevie zal hij beurtelings bij beiden wonen. Deze tweede roman ligt volledig in de lijn van de eerste. Hoewel het geweld afneemt, is het concept ‘familie’ voor de jongen intussen helemaal uitgehold geraakt: als er gezelligheid heerst, luidt het commentaar: ‘alsof we een echte familie zijn die elkaar goed kent.’ Binnen zijn wordt voor de jongen meer en meer een verschrikking, hij dwaalt graag door Brussel. ‘Binnenskamers’ is immers getekend door het geweld van de vader, die op straat steeds zijn fatsoen hield, maar met de gordijnen dicht van gedaante veranderde. De stad wordt voorgesteld als een plaats waar de dingen nog mogelijk zijn, in tegenstelling tot het appartement dat verstikkend en vernederend is. Er komen veel straten, pleinen en winkels aan bod in Rue Bonnevie: de stedelijke buitenwereld wordt in kaart gebracht. Vooral met zijn grootvader legt de jongen heel wat kilometers door Brussel af, maar doordat de oude man altijd dezelfde routes neemt, is het avontuur dan zoek. Ze lopen in cirkels, letterlijk en figuur- | |
| |
lijk. Hij heeft zijn verbeelding nodig om de spanning erin te houden: ‘De volgende tientallen meters speel ik dat hij een bevermuts draagt.’ In dit boek brengt de jongen veel tijd door met zijn grootvader, die een icoon van apathie en verveling wordt. In feite is de grootvader de enige zorgzame figuur in het leven van de jongen, maar de jongen heeft geen boodschap aan die band. ‘Ik zou van hem kunnen houden moest hij er niet meer zijn.’ Dat typeert de jongen: hij heeft afstand nodig, afwezigheid om zich betrokken te kunnen voelen. Op de momenten dat alles daadwerkelijk gebeurt, dat er nabijheid is (teder zowel als gewelddadig), neemt de jongen mentaal afstand en wordt hij de toeschouwer van zichzelf. Hij leeft ook
volledig in afwachting van een beter leven, volgens het motto van zijn moeder: ‘Alles is toch altijd maar een kwestie van tijd in afwachting van een goed leven.’ Die houding komt overeen met Platteaus visie, zoals blijkt uit een interview in NRC Handelsblad uit 1995. Daarin zegt hij: ‘ik wil niet dat mensen aan me klitten, ik wil niet dat mensen me nodig hebben [...] Kom alsjeblieft niet te dichtbij.’ En verder: ‘Ik leef in de toekomst of in het verleden, ik kan niet goed in het heden leven. [...] Als kind heb ik nooit van het moment zelf kunnen genieten, want het kon altijd faliekant verkeerd aflopen. Nu loop ik krampachtig achter ieder moment aan.’
| |
Thematiek
De relatie van de protagonist tot de tijd is moeizaam, zeker in de periode dat hij met zijn grootvader leeft. Zij brengen de dag door in de grootste verveling. Het contrast met de zeer gewelddadige scènes met de vader is groot. De jongen verlangt soms terug naar die periode, omwille van de dynamiek.
| |
Verwantschap / Stijl
Een uitweg uit zowel het geweld als de verveling vindt de jongen in de bioscoop. Hij gaat er zo veel mogelijk naartoe en dweept met de filmhelden. In de filmzaal vindt hij een alternatief voor zijn kleurloze, onheroïsche bestaan. De bioscoop speelt een belangrijke rol in tal van genealogische romans, zoals het genre waartoe Platteaus werk behoort genoemd kan worden. In Vlaanderen is er de laatste drie decennia van de twintigste eeuw een belangrijke stroming in het proza ontstaan die zich bezighoudt met herkomst en afstamming: het genealogische proza. Daarin onderzoeken auteurs de relatie van het hoofdpersonage
| |
| |
(vaak autobiografisch geïnspireerd) tot hun familie, hun land, hun taal. Een belangrijk deel van dat proza thematiseert de eigen spreek- en schrijftaal, en de (onmogelijkheid van de herinnering (denk aan Joris Note, Pol Hoste, Stefan Hertmans, Hugo Claus), maar een ander deel sluit nauwer aan bij een realistische verteltrant. Daartoe kan het werk gerekend worden van onder meer Geertrui Daem, Erik Vlaminck en ook Pierre Platteau.
| |
Kritiek en publieke belangstelling
In de kritiek werd het werk van Platteau aanvankelijk gunstig onthaald. Jeroen Vullings noemt in Vrij Nederland de roman School nummer 1 enerzijds ‘bijna standaard Vlaams (psychologisch) realisme’, maar vindt toch ‘de toon geheel nieuw en zeer verrassend’. Hij schrijft dat het boek op hem ‘een verpletterende indruk maakt’. Ronald Giphart, in Het Parool, deelt dat oordeel. Ook Hans Warren situeert het boek in de context van een alom bekend genre, maar hij vindt ‘al die aandacht moeilijk te begrijpen, want er is weinig dat dit boek onderscheidt van die vele andere Nederlandse boeken met half tedere, half pijnlijke herinneringen aan de kindertijd’. Warren ziet vooral het cliché. Jos Borré, in De Morgen, stoort zich aan de neutrale toon, maar de meeste critici hebben juist daar zeer veel lof voor.
Over Rue Bonnevie zijn de kritieken minder positief. Onno Blom vindt het geen literair werk maar een document humain. Er worden meer interviews afgenomen dan dat er recensies verschijnen, een teken van belangstelling voor het autobiografische aspect, maar minder voor het literaire.
Voor Het geheugen van de stenen, een bundel verzamelde columns die in 1999 tussen de twee romans verscheen, was de kritische belangstelling groter. Daniël Thielemans in De Morgen noemt de verhalen indringend, maar wel miserabilistisch. Aleid Truijens spreekt in de Volkskrant zelfs van ‘larmoyant’, maar heeft veel lof voor de stijl van Platteau. Jeroen Vullings is teleurgesteld in de bundel door het gebrek aan humor en de pathetiek. Hij meent dat Platteaus talent slechts tot uiting komt in het autobiografische schrijven. Jeroen Overstijns ergert zich in De Standaard aan de nostalgische verteltoon. Vrijwel alle critici merken op dat de verhalen miniaturen of schetsen zijn zonder plot en dus zonder hoop op verbetering of evolutie. Hetzelfde geldt voor de
| |
| |
verhalenbundel De kronieken van Kalo Horio uit 1997. Waar Het geheugen van de stenen stadsverhalen bundelt, gaan deze verhalen over een dorp op Kreta. Jef Ector noemt deze verhalen in Kruispunt ook ‘geschilderde stillevens van een Grieks dorpsleven’ en hij vindt dat enkele verhalen ‘bitter weinig inhoud hebben’. De aandacht van de literaire kritiek voor het oeuvre van Pierre Platteau volgt in feite een dalende lijn: School nummer 1 kreeg eerst in Vlaanderen en later ook in Nederland heel wat (positieve) aandacht. De verhalenbundel Het geheugen van de stenen die daarop volgde, kreeg ook in beide landen veel aandacht, maar werd veel negatiever onthaald. De verhalenbundel Kronieken van Kalo Horio werd nauwelijks opgemerkt. Toen dan na acht jaar de roman Rue Bonnevie uitkwam, als vervolg op School nummer 1, was er niet veel interesse meer voor in de literaire kritiek en was de ontvangst zeer matig. Platteaus eerste roman, School nummer 1, kon rekenen op veel publieke belangstelling en kwam aan een derde druk toe. De andere boeken bereikten heel wat minder lezers en kenden geen herdrukken.
| |
Traditie / Stijl
De schrijftrant van Pierre Platteau sluit nauw aan bij het naturalisme: de arme, uitzichtloze milieus waarin zijn verhalen zich afspelen, het dagelijkse leven getekend door ellende en strijd, de verwrongen relaties tussen de personages die elk met hun eigen demonen vechten. De ellende wordt nauwgezet en realistisch beschreven en vindt nauwelijks tegengewicht in positieve momenten. Zijn fascinatie voor het leven en het oeuvre van de naturalist Gustaaf Vermeersch (1877-1924), die vooral veel sociale ellende beschreef, is tekenend. De vergelijking met het werk van Lode Zielens (1901-1944) is eveneens mogelijk: ook in het proza van Zielens staat de blik van het kind tegenover de doffe ellende van de volwassen wereld. De grootstad speelt in beide oeuvres een belangrijke rol; die is enerzijds dynamisch en aantrekkelijk en anderzijds anoniem en onverschillig. De toon van beide oeuvres is nochtans zeer verschillend: waar Zielens vol medelijden op het lezerssentiment inspeelde, weigert Platteaus verteller elke vorm van zelfbeklag of sentimentaliteit en geeft hij een koele beschrijving van de gebeurtenissen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Pierre Platteau, Gustaaf Vermeersch. Nijmegen/Brugge 1979, Gottmer/Orion, Grote ontmoetingen: literaire monografieën 44, E. |
Pierre Platteau, School nummer 1. Amsterdam/Antwerpen 1994, Atlas, R. |
Pierre Platteau, Kronieken van Kalo Horio. Berchem 1997, EPO, VB. |
Pierre Platteau, Het geheugen van de stenen. Amsterdam 1999, Atlas, VB. |
Pierre Platteau, Rue Bonnevie. Amsterdam/Antwerpen 2002, Atlas, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Leo de Haes, De kwellingen van Pierre Platteau. In: Humo, 6-12-1984. (interview) |
Leo de Haes, Mijn kinderverdriet. Pierre Platteau. In: Humo, 12-2-1987. (interview) |
Jos Borré, Volstrekt neutraal. In: De Morgen, 10-11-1994. (over School nummer 1) |
Jooris van Hulle, De bittere smaak van de kindertijd. In: De Standaard, 25-12-1994. (over School nummer 1) |
Herman de Coninck, De dreigende lachbuien van vader. In: NRC Handelsblad, 20-1-1995. (over School nummer 1) |
Aukje Holtrop, Schrijver Pierre Platteau over zijn bange jeugd: ‘Als mijn vader lief was, was het alsof hij een aalmoes weggaf’. In: NRC Handelsblad, 21-1-1995. (interview) |
Johan Diepstraten, ‘School nummer 1’. Alweer die gruwelijke vader: een strategie om te overleven. In: De Stem, 3-2-1995. |
Jeroen Vullings, School no 1. In: Vrij Nederland, 4-2-1995. |
Hans Warren, Herinneringen van Pierre Platteau. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 10-2-1995. (over School nummer 1) |
Ronald Giphart, Een blote komma in vaders circus. In: Het Parool, 17-2-1995. (over School nummer 1) |
Jeroen Vullings, Een verlaat debuut. Over School nummer 1 van Pierre Platteau. In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 231-232, december 1995-januari 1996, pp. 46-48. |
Jef Ector, Gastvrijheid en passies op Kreta. In: Kruispunt, jrg. 39, nr. 177, december 1998, pp. 193-194. (over Kronieken van Kalo Horio) |
Jeroen Vullings, Veel fletse kleuren. In: Vrij Nederland, 24-4-1999. (over Het geheugen van de stenen) |
Aleid Truijens, Dolen, zuipen en onopgemerkt sterven. In: de Volkskrant, 30-4-1999. (over Het geheugen van de stenen) |
Ruut Verhoeven, Klem tussen de sterke arm en de onderwereld. In: Trouw, 8-5-1999. (over Het geheugen van de stenen) |
Daniël Thielemans, Bont als het leven. In: De Morgen, 15-5-1999. (over Het geheugen van de stenen) |
Peter Haex, Pierre Platteau portretteert mensen die in de marge leven. In: Gazet van Antwerpen, 22/23-5-1999. (interview over Het geheugen van de stenen) |
Jeroen Overstijns, Onversneden weemoed. In: De Standaard, 27-5-1999. (over Het geheugen van de stenen) |
Ruut Verhoeven, Geschreven met korte adem. In: Trouw, 19-6-2002. (interview over Rue Bonnevie) |
Onno Blom, Pierre Platteau delft in zijn herinneringen: een oefening in eenzaamheid. In: De Standaard, 20-6-2002. (over Rue Bonnevie) |
Jooris van Hulle, [over Rue Bonnevie], In: Leesidee, jrg. 8, nr. 6, september 2002, p. 431. |
99 Kritisch lit. lex.
november 2005
|
|