| |
| |
| |
Yves Petry
door Eveline Vanfraussen
1. Biografie
Yves Petry werd op 26 juli 1967 in Tongeren geboren. Zijn kinderjaren bracht hij door in Anderlecht, zijn jeugd in Borgloon. In Hasselt was hij leerling Latijn-Grieks aan het Sint-Jozefscollege. Nadien ging hij studeren aan de K.U. Leuven. Hij behaalde een kandidaatsdiploma wiskunde en werd licentiaat in de wijsbegeerte. Voor zijn eindverhandeling bestudeerde hij het vijfde deel van Spinoza's Ethica, ‘De macht van het verstand of De menselijke vrijheid’.
In 2007 verhuisde hij naar Brussel. Hij wijdt zich er voltijds aan de literatuur. Incidenteel schrijft hij artikelen voor De Morgen, De Standaard, de Volkskrant en De Groene Amsterdammer. Hij levert ook bijdragen aan literaire tijdschriften als Dietsche Warande & Belfort, Deus ex Machina, Yang, De Gids, De Revisor en De Brakke Hond. Sinds het voorjaar van 2008 maakt hij deel uit van de kernredactie van Dietsche Warande & Belfort. Voor zijn roman Gods eigen muziek kende hij zichzelf de fictieve Karel Schurmansprijs 2001 toe. In 2004 haalde De laatste woorden van Leo Wekeman de longlist van de AKO-prijs. Verder ontving hij in 2006 de BNG Nieuwe Literatuurprijs. De achterblijver werd bekroond met de Literatuurprijs van de Provincie Vlaams-Brabant. Met dit boek stond Yves Petry ook op de lijst van genomineerden voor de tweejaarlijkse Gerard Walschapprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Wanneer de redactie van Magazijn in 2004 aan Yves Petry vraagt wat hij zou doen wanneer hij om een of andere reden niet meer zou kunnen schrijven, antwoordt hij: ‘Wat ik deed voor ik schreef: praten’, en hij voegt daar meteen aan toe: ‘al viel het niet altijd mee om iemand te vinden die ook wilde luisteren’. Voor Petry staat het praten niet haaks op het schrijven; met zijn romans zet hij eenvoudigweg de zoektocht naar toehoorders voort.
Dat literatuur iets mee te delen heeft betekent echter niet dat ze een handleiding bij het leven is, zoals Petry verduidelijkt in zijn essay ‘Hoe Proust zichzelf in leven hield’ (2004). Integendeel, de inzichten die ze met de lezer wil delen hebben eerder een mystiek karakter. Daarbij geïnspireerd door zijn lectuur van Spinoza, ziet hij literatuur als de weg naar metafysische kennis. In ‘De onmogelijke woorden’ (2005), een essay over de betekenis van Spinoza's kenleer voor zijn romans, omschrijft hij die kennis als ‘ware vrijheid van handelen en denken’. Juist in haar eigenmachtigheid dient de literatuur de lezer tot voorbeeld: ze toont hem hoe hij in alle vrijheid aan zichzelf vorm kan geven. Een aandachtig oor vinden blijkt echter ook voor de literatuur geen sinecure. Petry beschouwt immers de wetenschap, die evenzeer de mens helpt zichzelf te bepalen, als een te duchten concurrent. Wetenschap en literatuur zijn elkaars tegenstanders in hun streven de mens te winnen voor hun waarheid. In onze samenleving heeft de nuchtere wetenschappelijke voorstelling van de mens als louter zoogdier meer succes dan de overtuiging dat de mens ook nog iets anders is.
In een ander essay verbindt Petry literatuur met termen als ‘magie’, toverij. Wie op de literatuur een beroep doet, kan macht uitoefenen op de natuurlijke krachten die hij tegenover zich vindt en ontsnappen aan de sterfelijkheid, waartoe ook de wetenschap hem veroordeeld heeft als ‘dood feit’. Die opvatting over literatuur veronderstelt echter een ander mensbeeld dan dat van de wetenschap: de mens is niet alleen opgebouwd uit vlees, maar ook uit fictie. Als woord kan de mens het vlees, het
| |
| |
toeval, en uiteindelijk de dood meester worden. Precies daardoor kan de literatuur voor hem van betekenis zijn.
Voor Petry is de literaire fictie dan ook superieur aan het leven. Zij is immers ‘doelgerichter en dwingender’ en ‘meer van toeval gezuiverd’. In het reële leven is de mens doorgaans ver verwijderd van het ‘beter ik’, waarop Petry stootte in Spinoza's Ethica. Hij kent het verlangen naar ‘geestelijk heldendom’, naar vrijheid niet. Petry verzet zich tegen de vanzelfsprekendheid waarmee lezers elke roman toetsen aan hun eigen werkelijkheid. Hij keert de verhoudingen om en daagt de lezer uit zich te meten aan de literatuur. De roman is als een geliefde die de lezer aanzet tot zelfverbetering en tot ontplooiing van de verbeelding. Toch lijkt Petry soms te twijfelen aan de kracht van de literatuur: haar macht is eerder subtiel en gemakkelijk te veronachtzamen.
| |
Thematiek
Yves Petry's hoofdpersonages onderscheiden zich door het verlangen niet langer ‘mens onder de mensen’ te zijn. Stuk voor stuk wensen Helm Steen in Het jaar van de man (1999), Rijker West in Gods eigen muziek (2001), Leo Wekeman in De laatste woorden van Leo Wekeman (2003) en Gram Goetleven in De achterblijver (2006) zichzelf op een hoger moreel plan te tillen: Rijker West spreekt van ‘het verlangen (...) om zelf beter te worden’, Leo Wekeman kent ‘het verlangen naar een beter leven’. Zij zijn op zoek of hunkeren naar een radicaal alternatief voor het leven zoals het doorgaans wordt geleefd.
De ‘middelmatige’ mens verschijnt in Petry's romans als iemand die meedraait met het ‘handeldrijven en poenkakken’ (Het jaar van de man), als iemand die geen weerwoord heeft tegen de cyclus die de natuur hem dwingt te ondergaan. Zijn handelen is doelmatig, duidelijk, snel en efficiënt; het is uiteindelijk gericht op zelfbehoud. Hij is een verstandsmens. Hij beperkt zich tot de feiten, die hij zakelijk beoordeelt. Ook zijn woorden komen niet uit het hart. Hij ontleent zijn ideeën aan de wereld of de wetenschap; het zijn de ‘feitjes en weetjes’ en de ‘praatjes’ van de journalist of de wetenschapper. Ook in zijn beleving van liefde en seksualiteit volstaan voor hem de heersende conventies van het moment; hij respecteert de grenzen hem opgelegd door de maatschappelijke en natuurlijke orde. De liefde is voor hem een zakelijke transactie.
| |
| |
Petry's hoofdpersonages willen bevrijd worden uit de macht van de wereld, uit de macht van de natuur, van de dood. Zij zijn daarvoor op zoek naar een redder. Verlossing uit dit onechte menselijke bestaan blijkt enkel mogelijk te zijn dankzij iets wat tegennatuurlijk, onmaatschappelijk, onvatbaar is: de liefde als man voor een superieur wezen (‘het onzoogdierlijke zoogdier uithangen’ om het met Helm Steens woorden te zeggen) of de arbeid aan een suprahumane computer, Baby, de ‘pure’ of ‘(t)otale en seksloze intelligentie’, ‘een niet-biologisch dier’ in De achterblijver. Zowel superman als supermachine fungeren als de incarnatie van hun betere ik. Beide zijn niet langer onderworpen aan natuurlijke wetmatigheden; zij zijn volmaakt in hun schoonheid, goedheid en waarheid.
De omgang van de hoofdpersonages met de geliefde of de supercomputer kan een bres slaan in hun zelfgenoegzaamheid. Hun weten, kunnen en zijn blijken dan futiel. Zij worden van iemand tot niemand. Ze verliezen hun menselijkheid en worden haast tot dier. Vanuit het perspectief van de supercomputer Baby in De achterblijver verschijnt heel de mensheid als ‘een zelfhulpgroep van achterblijvers’. Zeker in Petry's eerste twee romans is dat zelfverlies echter geen doel op zich, maar is het een offer. De energie die weer vrijelijk gaat stromen na de afbraak van hun zorgvuldig opgebouwde identiteit willen de personages richten zodat die niet verloren zou gaan. Door uit zichzelf te treden hopen zij een soort van goddelijke werkelijkheid te betreden, die niet van stof is, maar vol immateriële klanken, ‘Gods eigen muziek’.
Helm Steen, Rijker West, Leo Wekeman en Gram Goetleven kennen echter niet alleen diezelfde drang om anders te zijn, datzelfde streven te veranderen; aan elk van hen ontbreekt ook de moed daartoe. Zij zijn geen soevereine of onverzettelijke wezens. Zij durven niet op te gaan in hun geliefde of hun hart te volgen en daden te stellen die het verstand afkeurt en dus afstand te doen van hun zorgvuldig samengestelde identiteit. Bovendien zijn zij niet ongevoelig voor het oordeel van de anderen. Zij blijven zich pijnlijk bewust van de plicht die zij als burger hebben te vervullen ten aanzien van de economische werkelijkheid, ook al druist die volledig in tegen hun eigen
| |
| |
wensen en driften. Ten slotte zijn ze niet opgewassen tegen het isolement waartoe het volgen van hun verlangen hen zou veroordelen.
Omdat de mening van hun maatschappelijk geïntegreerde tegenspelers er wel degelijk toe doet, worden Petry's hoofdpersonages ertoe gedreven hun verlangen zo goed mogelijk te verwoorden. Zij willen ‘uitleggen’ en ‘uiteenzetten’; zij willen hun project door de beschrijving van de verschillende facetten ervan kenbaar en begrijpelijk maken. Zij willen als een profeet spreken, als het ware in opdracht van een hogere instantie. Zij willen de anderen ertoe brengen hun ongelijk te erkennen, hen ertoe bewegen hun visie aan te nemen. Toch vloeit dit verlangen niet alleen voort uit hun bekeringsijver, maar evenzeer uit hun angst voor de anderen. Herhaaldelijk beklagen ze zich er echter over dat zij er niet in slagen hun voorstel tot leven duidelijk te formuleren. ‘De waarheid’, zoals zij hun inzicht noemen, onttrekt zich aan de wil van de spreker; zij laat zich niet vatten. Hun spreken is ongeïnspireerd of ontaardt in ongearticuleerde, onbeheerste, haast dierlijke geluiden.
| |
Techniek
Petry laat zijn personages vooral praten. Zij spreken als voor een publiek. Helm Steen stelt zich voor: ‘Helm Steen is de naam’. Net als Leo Wekeman spreekt hij nu en dan zijn gehoor rechtstreeks aan: ‘Of dachten jullie soms dat het zo'n bevrediging schenkt zoveel energie te besteden aan het ontmantelen of bespottelijk maken van een huwelijksband.’ In De achterblijver tot slot doet Gram Goetleven zijn verhaal aan de denkbeeldige ‘dames en heren’ van de openingslezing die hij mag geven op een colloquium dat Carnitec, het bedrijf waarvoor hij werkt, jaarlijks organiseert op het hoofdkwartier in Austin.
Helm Steen, Leo Wekeman en Gram Goetleven doen als ik-verteller verslag van voorvallen en gebeurtenissen, geven commentaar, interpreteren, doen algemene uitspraken. Vooral hun gesprekken echter worden weergegeven. Met telkens een ander personage spreken ze in slaap- en woonkamers, tuinen, cafés, voertuigen; ze voeren er lange telefoongesprekken mee; schrijven er brieven naar. Ze krijgen steeds een gesprekspartner tegenover zich die de orde toebehoort waaraan ze zich net proberen te onttrekken. Onveranderlijk beschouwen ze die
| |
| |
conversaties als duels: hun gesprekspartner wordt tot de tegenstrever die zij met het woord hebben te verslaan. Katalysator van al dat spreken is telkens een ontregelende gebeurtenis, die het verlangen naar een hoger leven wakker roept of onderuithaalt: Helm Steens verwaarlozing van een aan hem toevertrouwde villa, de openbaring van een hemelse Boodschap aan Rijker West, de verschijning van de ontwrichtende schoonheid Xavier Kingston in Leo Wekemans leven en de geslachtsziekte en abrupte dood van Gram Goetlevens vader.
Petry's verhalen ontwikkelen zich niet rechtlijnig: het initiële verlangen wordt geen werkelijkheid. Helm Steen, Rijker West, Leo Wekeman en Gram Goetleven blijven schommelen tussen een oude en nieuwe denk- en belevingswereld.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Die constante thematiek neemt niet weg dat Petry er telkens op een andere manier gestalte aan geeft. Hij lijkt zijn personages in te zetten om een beperkt aantal voorstellen tot leven van verschillende zijden te belichten, om ze te toetsen op hun ethisch gehalte.
Helm Steen in Het jaar van de man kiest bewust voor een ander leven. Na zijn verblijf als huisbewaarder in de ‘propere, solide woning’ van zijn vrienden Piet Lui en Mie Kut, komt hij tot de beslissing actief op zoek te gaan naar een radicaal alternatief. Aan het begin van het verhaal is dat echter allesbehalve vastomlijnd. De ontmoetingen die hij vervolgens heeft met zijn vader, zijn jeugdvriendin Dolfijn, een jongeman die hij herdoopt tot Zondag en Piet Lui, samen met zijn lectuur van een boek, brengen hem ertoe zijn project vorm te geven en het zo nauwkeurig mogelijk mee te delen. Maar ook al is hij er dan in geslaagd een alternatief uit te denken, in de praktijk brengen kan hij het niet. Hij kiest uiteindelijk zelfs de goed verzorgde villa die hij eigenlijk wil vernietigen, als locatie voor zijn verjaardagsfeestje. Helm Steen kan het niet zonder de mensen stellen.
Terwijl Helm Steen zich van aanvang af in de marge bevond - hij woont in ‘een tochtig krot’ en is bewust werkloos -, introduceert Petry in Gods eigen muziek een personage dat niet langer buiten de wereld staat. Rijker West heeft een baan als onderzoeker aan de universiteit op het departement biologie en beschikt over een auto, symbool bij uitstek van de maatschap- | |
| |
pelijke orde. Maar ook hij verneemt van een hemelse stem diezelfde boodschap waartoe Helm Steen was gekomen: ‘De Boodschap luidde, kort en goed, dat de liefde een god was, en dat je zo moest liefhebben dat je de god nabij kwam.’ Vreemd genoeg ervaart hij die boodschap niet als een inbreuk op zijn leven, maar toont hij zich bereid die opdracht te verwezenlijken. Hij wil trouw blijven aan die hemelse oproep en niet langer gehoor geven aan de lokroep van de wereld: de arbeidsconsulente mevrouw Box, die hem wil verleiden tot maatschappelijk nuttige bezigheden en Rits, zijn liefje, die hem wil strikken voor een doordeweekse liefde. Ook al is hij in zijn verweer niet altijd even doortastend en soms aan vertwijfeling ten prooi, hij slaagt erin zijn nieuwe god niet te verloochenen. Net als Helm Steen wordt hij een belijder van een nieuwe leer.
In De laatste woorden van Leo Wekeman dient de goddelijke stem zich daadwerkelijk aan in de figuur van Xavier Kingston. Leo Wekeman, een journalist van De Stem, een echte man van de wereld, is niet op zoek naar die ontregelende liefde; hij wordt er ondanks zichzelf door getroffen. De aanwezigheid van Xavier Kingston op de redactie van de krant zadelt hem op met ongewilde lichamelijke gewaarwordingen, gevoelens, gedachten waarop hij geen enkele greep heeft. Wanhopig probeert hij zich ertegen te verzetten. Hij probeert zijn verliefdheid voor een man te zien als afgunst, een maatschappelijk aanvaarde emotie en koppig vast te houden aan zijn voornemen zijn carrière nieuw leven in te blazen. Maar op het moment dat hij een hoogtepunt in zijn carrière had moeten beleven, tijdens een interview met de Amerikaanse president, verliest hij zichzelf volledig en vervalt zelfs tijdelijk in een haast dierlijke toestand. Op het einde van de roman lijkt hij bereid te zijn de kinderwens van zijn vrouw te vervullen; na uit de wereld gedwongen te zijn, keert hij er, gelouterd en bescheidener, naar terug. Leo Wekeman is dan ook geen prediker. Terwijl hij voor zijn omgeving tracht te verbergen wat hij doormaakt, maakt hij de toehoorders, de lezers, die hij met ‘jullie’ aanspreekt tot getuigen van wat zich binnen in hem afspeelt.
Net als Leo Wekeman verliest Gram Goetleven in De achterblijver de controle over zijn leven. Opmerkelijk is echter dat Petry
| |
| |
in deze roman juist het verlangen naar een bovenmenselijke orde ondermijnt. Gram Goetleven slaagt er niet in de door hem aanvaarde opdracht tot een goed einde te brengen. Die opdracht bestaat erin een lezing te geven waarin hij de filosofie van het bedrijf Carnitec en de daar ontwikkelde supercomputer Baby zal toelichten en verdedigen. Het echte leven staat deze keer zijn droom van een louter geestelijk bestaan in de weg. Dat echte leven manifesteert zich vooral in de herinneringen aan zijn degenererende biologische vader, die door zijn ziekte een buitenissige waarde is gaan toekennen aan seksualiteit en voedsel. Maar ook de ontmaskering door zijn collega dr. Bitschkowa van zijn zelfgekozen vader, dr. Miami, als ‘een geïsoleerde fantast’, draagt daartoe bij. Het voor hem schokkende inzicht dat computers geen doel op zich zijn maar middelen ter verbetering van het lot van de mensen, zorgt ervoor dat hij er nooit toe zal komen het antimenselijke gedachtegoed aan een reëel publiek te verkondigen. Gaandeweg komen alle verdrongen levensvragen weer naar boven en slaagt hij er niet langer in zijn zelfgekozen cocon in stand te houden. Zowel zijn vader als dr. Bitschkowa dringen hem gesprekken op, waarin hij niet langer het overwicht kan bewaren. Ten slotte wordt duidelijk dat de supercomputer Baby zowel voor hem als voor zijn grote voorbeeld dr. Miami, niet meer is dan een antwoord op hun onvermogen om met het leven en hun naasten om te gaan.
Ook de functie van Petry's nevenpersonages verandert gaandeweg. Ze winnen aan zelfstandigheid, krijgen een eigen stem. In Petry's debuut en ook nog enigszins in Gods eigen muziek zijn de tegenspelers van Helm Steen en Rijker West niet meer dan vertegenwoordigers en uitdragers van de door hen bestreden levensvisie en dreigen ze louter opstapjes te worden naar verhevener gedachten. Vanaf de tweede roman - Gods eigen muziek fungeert in die zin als een overgangsroman - nemen nevenpersonages het meermaals een heel hoofdstuk lang van de hoofdpersonages over en in gesprekken met hen zijn ze veel minder louter toehoorder; hun woorden blijven niet langer zonder invloed. Ze vertegenwoordigen voorstellen die variaties vormen op die van de hoofdpersonages en die in zekere zin
| |
| |
uitgroeien tot volwaardige alternatieven. In dat opzicht springen vrouwelijke personages als Rita Halfhooft, de vrouw van professor Halfhooft, bij wie Rijker West zijn ontslag indient, Eva Winner, de vrouw van Leo Wekeman, en vooral dr. Bitschkowa in het oog. Zij staan een gedachtegoed voor waarin zowel de wereld als het mysterie een plaats krijgen. Deze vrouwelijke personages pleiten voor eerlijkheid: zij weigeren grote woorden, zoals liefde bijvoorbeeld, in de mond te nemen, wanneer ze toch niet in staat zijn ernaar te leven.
| |
Stijl
Een van de belangrijkste kenmerken van Petry's taal is het overvloedige gebruik van vergelijkingen, metaforen en metonymieën. Opmerkelijk is hoe bijvoorbeeld door het beeldgebruik alle aardse verschijnselen op elkaar worden betrokken. Zo worden lichaamsfuncties en geestesactiviteiten tot objecten of gebruiksvoorwerpen: ‘een vrij solide zenuwconstructie’ of ‘zijn kwijnende lampje’. Dit geldt vooral voor de geslachtsorganen, waartoe de menselijke figuur tijdens de seksuele daad volledig wordt gereduceerd: ‘de stuurknuppel’, ‘een dweil zonder stijgkracht’, ‘mijn ding’. Omgekeerd worden aan gebruiksvoorwerpen menselijke eigenschappen toegekend: een auto is bijvoorbeeld ‘een dood stuk metaal met een lijfgeur van stompzinnig rubber’. Verder worden de innerlijke hoedanigheden, aandoeningen, gedragingen van de menselijke figuur verdierlijkt of voorgesteld als levende organismen, die actief optreden in het menselijke lichaam: ‘subintelligente, zinloze en boosaardige gedachtepartikeltjes die een beschuldigende angel naar me uitstaken’. Flora, fauna, atmosferische verschijnselen, mensen en dingen, ze onderscheiden zich in niets van elkaar. De hele planeet, inclusief de mens, zit in de greep van een betekenisloze materie. Met beelden van licht en religieuze en Bijbelse termen trachten de personages daarentegen een werkelijkheid te veraanschouwelijken die zich aan het wereldse onttrekt.
| |
Kritiek
Ondanks de grote hoeveelheid kritieken die er verschenen zijn naar aanleiding van elk van zijn romans is het oordeel over Petry's werk weinig gedifferentieerd. Dat Petry over de gave van het woord beschikt lijkt nauwelijks iemand te betwijfelen. Zijn romans zijn ‘goed geschreven’ (Daniëlle Serdijn), ‘met flair verwoord’ (Arjan Peters), of ‘amusant en raak geformuleerd’
| |
| |
(Jan Bettens); hij is een ‘virtuoos verteltalent’ (Tom Verheyden), ‘een erg goede, bij momenten zelf briljante verteller’ (Jeroen de Preter). De kritiek kent aan Petry de welsprekendheid toe waarnaar zijn personages zo hevig verlangen. Zijn stijl, die tegelijkertijd barok en nuchter, ironisch of humoristisch en ernstig of pathetisch zou zijn, is volgens de kritiek in de eerste plaats een meesterlijk toegepaste techniek. De humor ziet men vaak als een glijmiddel voor de inhoud. Petry is als een bedreven redenaar; hij heeft ‘overtuigingskracht’ (Kees 't Hart). Hij berooft de lezers van hun wil en eigen inzichten: hij schrijft ‘wonderlijke, meeslepende, af en aan golvende zinnen’ (Kees 't Hart); hij heeft ‘een weergaloze, bedwelmende stijl’ (Jeroen Vullings), ‘verblindende stijl’ (Rob Schouten). Eensgezindheid is er ook over het genre dat Petry beoefent: hij schrijft geen ‘verhaalromans’, maar ‘ideeënromans’. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frans de Rover, betreuren Elsbeth Etty, Jeroen de Preter of Pieter Steinz de afwezigheid van een plot.
Over de ideeën zelf, die in de romans van Petry aan de orde zijn, lopen de meningen nogal uiteen. Daniëlle Serdijn heeft het met betrekking tot zijn debuut over ‘bij vlagen grappige levenslessen’, Onno Blom vindt ‘de goddelijke gedachten van Rijker West’ ‘humoristisch en authentiek’ en Thomas van den Bergh stoot in De laatste woorden van Leo Wekeman op ‘lezenswaardige ideeën’. Bart Vervaeck heeft het integendeel over ‘de nogal afgezaagde filosofie van de zuivere ziel en de schijnorde’ van Het jaar van de man en T. van Deel doet ‘de bespiegelingen’ in De laatste woorden van Leo Wekeman af als ‘te geforceerd’. Rob Schouten en Arjan Peeters vinden de ‘vrij eenvoudige boodschap’ en ‘voorspelbare moraliteit’ van De achterblijver nogal teleurstellend.
| |
Verwantschap
In de kritiek valt herhaaldelijk de naam Herman Brusselmans als voorbeeld voor Petry's eersteling. Het is echter toch vooral Reve die als model genoemd wordt: volgens Jeroen Overstijns, Onno Blom en Jan Bettens zou Petry aan hem zijn stijl of de mengeling van ironie en tragiek hebben ontleend. De ‘mentaliteit’ of ‘zwartgalligheid’ en de ideeën van De achterblijver doen Rob Schouten, Dirk Leyman en Jeroen Vullings dan weer denken aan Michel Houellebecq of Arnon Grunberg. Bart Ver- | |
| |
vaeck verwees al naar Grunberg naar aanleiding van Petry's debuut. Verder wordt Petry vaak in een adem genoemd met Vlaamse generatiegenoten als Annelies Verbeke, Saskia de Coster, Dimitri Verhuist of Peter Terrin. Van de meesten van hen werd in 2004 een tekstfragment opgenomen in Magazijn. De nieuwe generatie schrijvers. Joost Zwagerman vermeldt in het voorwoord als enige gemeenschappelijke kenmerk van deze generatie dat zij niet langer op postmoderne wijze het genre van de roman ter discussie stellen.
| |
Traditie
Petry zelf noemt zich een bewonderaar van het werk van auteurs als Robert Musil, Samuel Beckett, Thomas Bernhard, Vladimir Nabokov of als enige nederlandstalige schrijver W.F. Hermans. Petry's visie op het individu als een autonoom en eenzaam wezen, zijn opvatting over literatuur als een bezielende stem en zijn drang tegen te spreken en te betwijfelen plaatsen hem in de traditie van het modernisme. Tegelijkertijd neemt hij nooit volledig afstand van de eerder klassiek te noemen tweedeling van het kunstwerk in vorm en inhoud, of ‘stijl’ en ‘betekenisweefsel’ zoals hij ze noemt in zijn essay ‘Het lied & De wetten’.
| |
Publieke belangstelling
Gods eigen muziek, De laatste woorden van Leo Wekeman en De achterblijver kenden elk een tweede druk. Van elk van die romans werden ongeveer 2500 exemplaren verkocht. Tot op heden werd geen van zijn romans vertaald.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Yves Petry, Het jaar van de man. Amsterdam 1999, De Bezige Bij, R. |
Yves Petry, Gods eigen muziek. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, R. |
Yves Petry, De laatste woorden van Leo Wekeman. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, R. |
Yves Petry, Hoe Proust zichzelf in leven hield. In: De Groene Amsterdammer, mei-juni 2004, pp. 17-19, E. |
Yves Petry, De onmogelijke woorden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 150, nr. 3, mei-juni 2005, pp. 371-376, E. |
Yves Petry, Het lied & De wetten. Aan schrijvers en lezers. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 151, nr. 2, april 2006, pp. 207-211, E. |
Yves Petry, De achterblijver. Amsterdam 2006, De Bezige Bij, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Daniëlle Serdijn, Het leven verdragen als je dertig bent. In: Het Parool, 28-5-1999. (over Het jaar van de man) |
Jeroen Overstijns, Ideeën met pukkels. Een opmerkelijk debuut van Yves Petry. In: De Standaard, 10-6-1999. (over Het jaar van de man) |
Arjan Peters, Een kreet om hulp uit het kanaal. Met flair volgt Yves Petry de gedachtengang van zijn hoofdpersoon. In: de Volkskrant, 18-6-1999. (over Het jaar van de man) |
Onno Blom, Een miserabele worm in Moeder Aarde's Bestiarium. In: Trouw, 10-7-1999. (over Het jaar van de man) |
Frans de Rover, Piet Lui en Mie Kut. In: Vrij Nederland, 14-8-1999. (over Het jaar van de man) |
Bart Vervaeck, Nieuwe vogels, oude vogels. Drie Vlaamse romandebuten. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 144, nr. 6, december 1999, pp. 817-824. (over Het jaar van de man) |
Bernard Dewulf, Waar is het heilige beminnen? Yves Petry over zijn nieuwe boek, ‘Gods eigen muziek’. In: De Morgen, 26-92001. (over Gods eigen muziek) |
Onno Blom, De zatte, malle bes der mensheid. In: De Standaard, 27-9-2001. (over Gods eigen muziek) |
Daniëlle Serdijn, De liefde houdt van wandelen. In: Het Parool, 26-10-2001. (over Gods eigen muziek) |
Jonathan Huseman, Waar doen we het allemaal voor? In: Trouw, 26-10-2001. (over Gods eigen muziek) |
Arjan Peters, Theofanie, geen democratie. In: de Volkskrant, 26-10-2001. (over Gods eigen muziek) |
Tom Verheyden, Melancholie in de schaduw. In: De Financieel Economische Tijd, 31-10-2001. (over Gods eigen muziek) |
Frank Hellemans, Tussen worm en ster. In: Knook, 14-11-2001. (over Gods eigen muziek) |
Herman Jacobs, In deze onoverwinnelijke wereld. In: Knack, 30-1-2002. (over Gods eigen muziek) |
Elsbeth Etty, Het is tijd voor het echte werk. De spiegelbeeldige romans van Yves Petry en Marco Kamphuis. In: NRC Handelsblad, 11-1-2002. (over Gods eigen muziek) |
Arjan Peters, Het valt niet mee om niemand te zijn. Carrousel van moderne relaties in Yves Petry's derde roman. In: de Volkskrant, 3-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Daniëlle Serdijn, Het schrijversbloed van Yves Petry. In: Het Parool, 3-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Elsbeth Etty, Zie de banaliteit van de volwassenheid. De ontredderde individuen van Yves Petry. In: NRC Handelsblad, 10-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
T. van Deel, Vloed tegen kruis en keel. In: Trouw, 4-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Thomas van den Bergh, De ander worden. In: Elsevier, 11-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Jeroen de Preter, Het verlangen niemand te zijn. In: De Morgen, 15-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Onno Blom, Ik schrijf voor de weldenkenden. In: De Standaard, 16-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Jaap Goedegebuure, Waar hij is, moet ik worden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-10-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Marja Pruis, Liefde, rust en vrouwenvlees. In: De Groene Amsterdammer, 1-11-2003. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Kees 't Hart, Overtuigende scheefpraat. In: Leeuwarder Courant, 30-1-2004. (over De laatste woorden van Leo Wekeman) |
Frank Hellemans, Spirituele schelmen. Het evangelie volgens Yves Petry. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 1, februari 2004, pp. 148-149. (over Het jaar van de man, Gods eigen muziek en De laatste woorden van Leo Wekeman) |
[Anoniem], [Yves Petry]. In: Magazijn. De nieuwe generatie schrijvers. Amsterdam 2004. |
| |
| |
Rob Schouten, De brille van Yves Petry. In: Trouw, 2-9-2006. (over De achterblijver) |
Mark Cloostermans, Lessen in masochisme. In: De Standaard, 8-9-2006. (over De achterblijver) |
Arjan Peeters, Het doel heet Baby: welbespraakt geschamper van Yves Petry. In: de Volkskrant, 8-9-2006. (over De achterblijver) |
Pieter Steinz, Voor kerst wil ik een ijstijd. In: NRC Handelsblad, 8-9-2006. (over De achterblijver) |
Danny Ilegems, Ik ben de beste schrijver van mijn generatie. In: NRC Handelsblad, 9-9-2006. (over De achterblijver) |
Jeroen Vullings, De grens van intimiteit. In: Vrij Nederland, 16-9-2006. (over De achterblijver) |
Dirk Leyman, Ik schrijf voor wakkere mensen. In: De Morgen, 20-9-2006. (over De achterblijver) |
Kees 't Hart, Je hebt me waar je me hebben wilt. In: De Groene Amsterdammer, 6-10-2006. (over De achterblijver) |
Wim Vogel, De mensen, wie zijn dat ook al weer? In: Haarlems Dagblad, 7-10-2006. (over De achterblijver) |
112 Kritisch lit. lex.
februari 2009
|
|