| |
| |
| |
R.J. Peskens
door August Hans den Boef
1. Biografie
Gerardus Adrianus van Oorschot werd op 15 augustus 1909 te Vlissingen geboren, in welke stad hij de lagere school en de hbs heeft doorlopen. Zijn moeder was de anarchistische beginselen toegedaan, zijn vader was een trouw lid van de SDAP en vervulde na de oorlog voor de PvdA in Vlissingen de functie van wethouder.
Van Oorschot verwierp de mogelijkheid om via een beurs te studeren, toen hij in 1927 naar Rotterdam vertrok, waar hij vervolgens als bootwerker de kost verdiende. In deze periode schreef hij verhalen en gedichten, hield hij toespraken voor diverse linkse jeugdorganisaties, anarchistische groeperingen, het Instituut voor Arbeidersontwikkeling en de Vrijdenkersvereniging ‘De Dageraad’. Verscheidene malen werd Van Oorschot veroordeeld: wegens belediging van de toenmalige minister-president Colijn en het bevriende staatshoofd Hitler, maar ook wegens dienstweigeren. Tien maanden gevangenisstraf leverde hem dit laatste op; deze gebruikte hij om het een en ander te lezen, van de bijbel tot en met Max Havelaar.
Van Oorschot werd in 1932, in het voetspoor van zijn vriend Jacques de Kadt, lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (hij bekleedde het voorzitterschap van de federatie in Rotterdam) en verliet de partij, toen deze werd opgeslokt door de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet. Ook was hij betrokken bij de eerste fase van het Rotterdamse schrijverscollectief Links Richten, maar hij trok zich terug toen het gelijknamige tijdschrift zich landelijk ging manifesteren en de CPN-invloed toenam.
| |
| |
Zijn poëziebundel Gevangenis (1932) gaf Van Oorschot zelf uit; bovendien verzorgde hij de distributie en de colportage ervan. Van 1937 tot 1938 was hij als vertegenwoordiger in dienst van de Maastrichtse uitgeverij Stols, waarna hij in dezelfde hoedanigheid werkzaam was bij uitgeverij Querido te Amsterdam. Onder eigen naam begon hij een uitgeverij in augustus 1945. Voor zijn activiteiten als uitgever ontving hij in 1959 de D.A. Thieme-prijs, in 1977 de Laurens Jansz. Coster-prijs, in 1979 de Jaap van Praag-prijs van het Humanistisch Verbond en in 1986 een eredoctoraat van de Katholieke Universiteit Brabant. In 1985, bij het veertigjarig jubileum, trad hij terug als uitgever.
Belangrijk is ook de rol die Van Oorschot als uitgever en redacteur van verschillende tijdschriften speelde. De Nieuwe Kern gaf hij, samen met De Kadt, van 1934 tot 1940 uit; in de oorlog begon hij het illegale blad De Baanbreker, dat verscheen tot 1948. Daarna volgde tot 1950 Het pamflet en van 1948 tot 1955 het tijdschrift Libertinage. In 1957 startte hij Tirade, aanvankelijk met Rob Nieuwenhuys en enige andere redacteuren, later verscheidene perioden geheel door hemzelf geredigeerd. In dit tijdschrift verscheen in 1958 ‘Uitgestelde vragen’, zijn eerste verhaal onder het pseudoniem R.J. Peskens. Hierna zou hij nog andere pseudoniemen gebruiken - Mozes Cohen, Karel Blomkwist, Kees Milot en voor zijn gedichten Gerrit Smallegange. Uiteindelijk koos hij toch voor R.J. Peskens: een eerbetoon aan de oude anarchist Peskens uit zijn jeugd en aan zijn vrienden, de Vlaamse dichters Richard Minne en Jan van Nijlen, van wie hij de voorletters leende.
De toneelgroep Centrum speelde in 1978-1979 de eenakter Uitgestelde vragen, een bewerking van het gelijknamige verhaal door Ton Vorstenbosch, die samen met Polio Hamburger de regie voerde. Enkele verhalen van Peskens zijn verfilmd. Twee vorstinnen en een vorst, onder regie van Otto Jongerius, gebaseerd op de gelijknamige bundel en Mijn tante Coleta, beleefde zijn première in 1981. Een jaar later kwam het (eerder vervaardigde) drieluik Het verleden in de bioscopen. Het is gebaseerd op ‘Uitgestelde vragen’, ‘Mevrouw Katrien’ en ‘Mevrouw Van
| |
| |
der Putte’, en werd respectievelijk geregisseerd door Bas van der Lecq, Bram van Erkel en Roy Logger.
Tweemaal (in 1933 en 1943) is Van Oorschot gehuwd; uit deze huwelijken zijn drie zoons geboren. Zijn tweede vrouw overleed in 1979. Geert van Oorschot stierf op 18 december 1987 te Baambrugge.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Onder zijn eigen naam publiceerde Geert van Oorschot in de jaren dertig poëzie waarin hij de sociale onderdrukking en uitbuiting in felle kleuren neerzette, geïnspireerd door een onvoorwaardelijk geloof in de overwinning van het proletariaat. Het cyclische en thematische karakter van Gevangenis (1932) onderscheidt deze bundel van vergelijkbare arbeiderspoëzie uit die tijd. Zelf was Van Oorschot al spoedig ontevreden over het niveau van zijn poëzie en toen hij veel later, in 1958, onder het pseudoniem R.J. Peskens in Tirade opnieuw begon te publiceren, was dat met een verhaal.
Het is niet gemakkelijk om binnen het werk van Peskens bepaalde ontwikkelingen te signaleren, vanwege het grote tijdsverschil dat er kan bestaan tussen het moment waarop een verhaal is geschreven, dat van de publikatie ervan in Tirade en ten slotte dat van de bundeling in boekvorm. De man met de urn (1981) bijvoorbeeld bevat verhalen die rond 1950 zijn ontstaan en deels al in de jaren vijftig in Tirade werden gepubliceerd. Wanneer wij de tijdschriftversies met die in de boeken vergelijken, blijken de verschillen daartussen zo weinig ingrijpend dat wij niet van een duidelijke ontwikkeling kunnen spreken. Dit geldt ook voor de herziene versie van de verhalen in Uitgestelde vragen (1964), die in Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse (1977) is opgenomen. Er zijn zinnen verwijderd, de spelling is veranderd en er hebben enige stilistische aanpassingen plaatsgevonden.
Wanneer we de verschillende boeken bekijken, zien we wel veranderingen optreden in de behandelde stof. Uitgestelde vragen is een cyclus over vijf vrouwen die door het leven en de liefde zijn teleurgesteld. De tweede bundel, Twee vorstinnen en een vorst (1975) en de roman Mijn tante Coleta (1976), hebben een heel ander karakter: dat van een geromantiseerde autobiografie. Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse en De man met de urn bevatten verhalen uit beide hierboven genoemde categorieën, zij het dat Peskens in de behandeling van zijn stof wat variaties heeft aangebracht.
| |
| |
| |
Stijl
Het proza van Peskens wordt gekenmerkt door korte zinnen, waardoor het een suggestief karakter kan krijgen. Hoekig en stug is het taalgebruik, met af en toe plechtige, archaïsche wendingen. Zo schrijft Peskens consequent ‘automobiel’ voor ‘auto’. In de stijl is veelal een ironische distantie ten opzichte van het beschreven onderwerp te bespeuren. Zeker waar het de socialistische opvattingen van de vader of van de verteller zelf in zijn jonge jaren betreft. Typerend is ook, met name in Uitgestelde vragen, het gebruik van lange monologen.
| |
Techniek
De techniek sluit aan bij dit onopgesmukte karakter van de stijl. Dit betekent nog niet dat het werk van Peskens eenvormig van aard is. Weliswaar suggereert hij zelf in de tijdschriftversie van het verhaal ‘De kolenboer’ (Twee vorstinnen en een vorst) dat het hem niet mogelijk is het levensverhaal van zijn moeder in een literaire vorm voor te lezen en dat hij daarom kiest voor de methode van het voor de vuist weg vertellen (het verhaal heet aanvankelijk ‘Van de band afgetikt’), maar dat is fictie. Bij nadere beschouwing zien we dat Peskens wel degelijk aandacht besteedt aan de technische kant van zijn werk. Zoals alle bekwame vertellers weet hij de indruk te wekken dat hij persoonlijk bij de lezer aanwezig is. Een effect dat pas bereikt kan worden door het kundig hanteren van allerlei middelen, ook retorische. De meest in het oog lopende zijn expliciet, wanneer hij zich tot de lezer richt: ‘Je begrijpt dat...’ of ‘Heb ik je al verteld van...’. Peskens weet de lezer ook bij het verhaal te betrekken door regelmatig naar andere verhalen te verwijzen, niet alleen binnen één bundel, maar ook binnen zijn héle werk. Zo komt Huisman, één van de hoofdpersonen in ‘Mevrouw Van der Putte’ (Uitgestelde vragen) ook voor in Twee vorstinnen en een vorst. In dit laatste boek wijst Peskens bovendien vooruit naar de strijd die de moeder met het gereformeerde gemeenteraadslid Laarnoes gevoerd heeft, zoals later beschreven zou worden in Mijn tante Coleta. De laatste jaren van de ouders die we uit Twee vorstinnen en een vorst kennen, worden samengevat in ‘Een causerie’ (De man met dé urn). Peskens weet zijn techniek te variëren, door af en toe de derde persoon te hanteren, in plaats van de, bij hem gebruikelijke, ik-vorm. Die derde persoon
vinden we in ‘Uitgestelde vragen’ en ‘Mevrouw Van
| |
| |
der Putte’ uit de debuutbundel, in ‘De begrafenis’ uit Twee vorstinnen en een vorst en in het titelverhaal en ‘Gedegradeerd’ uit De man met de urn.
De samenhang tussen de verschillende verhalen was al zeer hecht in Twee vorstinnen en een vorst; met Mijn tante Coleta, het vervolg, is Peskens nog een stap verder gegaan en heeft hij voor de romanvorm gekozen. Afwisselend wordt in. dit boek verteld over de preoccupaties die de verteller met zijn wilde tante heeft en over die met zijn strijdbare moeder. Een opvallend aspect aan deze roman is dat Peskens zijn relaas regelmatig onderbreekt door dromen, die door cursivering van de rest van het boek zijn onderscheiden.
| |
Thematiek
Grofweg valt het werk van Peskens in twee categorieën te verdelen, als we naar de thematiek kijken. De eerste is die van de geromantiseerde familiebiografie, gecentreerd rond de moeder; de andere categorie wordt gevormd door verhalen over mensen die door het lot zijn getroffen. Typerend is wel dat wanneer in één van beide categorieën de ik-vorm wordt gehanteerd, het altijd om hetzelfde soort verteller gaat: een oudere man die ‘in zaken’ is, graag een borrel drinkt, ironisch terugblikt op zijn socialistische verleden en een echtgenote heeft die op de achtergrond blijft.
In de familiebiografie treedt een verbinding op tussen de oudere zakenman en zijn jongere, nogal onbevangen ik, hetgeen de spanning bevordert; Thematisch is hier de armoede belangrijk, maar deze staat niet op zichzelf, want het gaat erom hoe de personages op de sociale omstandigheden reageren, vooral de moeder. Zij is een zelfbewuste vrouw die compromisloos haar tegenstanders te lijf gaat (soms ook letterlijk). De titels uit het eerste deel van Twee vorstinnen en een vorst - ‘De kolenboer’, ‘De huisbaas’, ‘De leraar’ - duiden direct ook de antagonisten van de moeder aan. In andere verhalen keert zij. zich tegen een werkgeefster, tegen de burgemeester en, in mindere mate, tegen haar echtgenoot. De vader van de verteller blijft altijd in de schaduw van zijn vrouw. Hoewel zijn politieke activiteiten er niet om liegen, domineert binnen het gezin de moeder ook op dit terrein door haar onafhankelijke opstelling. Als kind staat de verteller tussen beide ouders in: zijn moeder fascineert hem en zijn
| |
| |
vader beweegt hem tot gevoelens van sympathie. De tante op wie de jongen verliefd is, fungeert door haar eveneens onafhankelijke houding als een variant van de moeder. De relatie tussen Coleta en de jongen eindigt dan ook op het moment dat er een verstandhouding tussen de twee vrouwen is gegroeid.
Een contrast met het eerste deel van Twee vorstinnen en een vorst, dat ‘In volle bloei’ heet, vormt ‘Het verval’, de rest van het boek, waarin de tijd rond het sterven van de beide ouders wordt beschreven. Dit laatste motief laat Peskens terugkeren in ‘Wat een kind begrijpen kan’ (De man met de urn) en het motief van de onafhankelijke moeder in het titelverhaal uit Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse.
Ook andere personages dan die uit de familiebiografie lijken op elkaar, ondanks allerlei variaties in hun uiterlijke omstandigheden. De vijf vrouwen in Uitgestelde vragen hebben als overeenkomst dat zij door een man zijn verlaten dan wel zijn afgewezen. Ten gevolge hiervan zijn zij volstrekt eenzaam. De verteller (maar ook de heer Huisman) wenst in eerste instantie niet bij hun lot betrokken te worden, maar medelijden wint het bij hem van de afkeer. Een variant van de ongelukkige vrouw treft men aan in ‘Een tragisch geval’. Een variant van de eenzame, door het leven getroffen figuur, is de vertegenwoordiger in ‘Gedegradeerd’, die langzamerhand door zijn nieuwe directeuren wordt weggewerkt. Speciale gevallen zijn de hoofdpersonen uit ‘De bloemenkoopman’ en ‘De man met de urn’ uit de gelijknamige bundel. De bloemenman wordt door goklust beheerst en hoopt zoveel geld te winnen dat hij een wereldreis kan maken. Deze lijn wordt nog sterker doorgezet in ‘De vreemdeling’. De hoofdpersoon is hier een man met een geheim - welk vernemen we niet - die wanhopig probeert om iemand te vinden aan wie hij het kan toevertrouwen. Niemand komt in aanmerking, noch zijn vrouw, noch de notaris van zijn vader, noch een psychiater. Aan het eind zakt hij op een autoweg in elkaar. Ongewoon voor Peskens zijn de absurdistische details in dit verhaal. Toch is niet alles eenzaamheid en somberheid. Humor is er bijvoorbeeld ook, in de verhalen ‘Een causerie’ en ‘Voor de armen van Gouda’ (De man met de urn). Het eerste beschrijft een lezing die de verteller in zijn gehate geboortestad houdt,
| |
| |
waarbij hij de boel op stelten weet te zetten. Het tweede een bezoek aan een dame die hem voor een bom duiten een paar brieven van de dichter H. wil leveren, welk bedrag via de Moederkerk aan de armen van Gouda ten goede dient te komen.
| |
Relatie leven/werk
In het laatstgenoemde verhaal is de verteller een uitgever, bezig met de verzorging van de briefwisseling van de bewuste dichter. Het ligt voor de hand dit te associëren met Van Oorschots activiteiten in het uitgeven van de brieven van Jan Hanlo.
Uiteraard bevat de familie-geschiedenis talloze autobiografische elementen, de bewuste boeken worden dan ook als herinneringen gepresenteerd. Ook in de verhalen die niet tot deze sfeer behoren, treffen we autobiografische elementen aan: de rol van het socialisme, het beroep van de verteller. Het is hier echter veel moeilijker om te bepalen wat wel en wat niet autobiografisch is. Wel een duidelijke verwijzing naar het leven van de schrijver geeft de titel van Van Oorschots jeugdwerk, de poëziecyclus Gevangenis, die vrucht is van een verblijf van tien maanden in een penitentiaire inrichting.
| |
Kritiek
De eerste verhalenbundel, Uitgestelde vragen, werd door de kritiek zeer positief ontvangen. J. Greshoff prees het onopgesmukte karakter; soortgelijke opmerkingen waren te horen van K. Schippers, Aad Nuis en Hans Warren. Zo mogelijk nog lovender waren de recensies van Twee vorstinnen en een vorst. Vooral de manier waarop Peskens de markante moederfiguur had neergezet, oogstte veel waardering. Kees Fens was een van de weinige besprekers die bedenkingen bij het debuut had. Positief, maar minder juichend was men over Mijn tante Coleta, terwijl de stemming over De man met de urn opeens in mineur was. Slechts Peskens-getrouwen als P.M. Reinders en Jaap Goedegebuure schatten het niveau van deze bundel hoog. Wel was vrijwel iedereen te spreken over ‘Een zondagmiddag buiten’. Misschien is het negatieve oordeel mede veroorzaakt door de verwachting die door de voorgaande bundels en door de roman was gewekt: die van een sterke interne samenhang. Deze ontbreekt in De man met de urn.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Als voorbeeld van de geringe invloed die positieve kritieken hebben op de verkoop van een boek, zou het ontbreken van enig commercieel succes voor Uitgestelde vragen kunnen gelden. Daarentegen was de belangstelling vanaf de verschijning van Twee vorstinnen en een vorst voor Peskens' werk overweldigend. Van Oorschot verkeert hierdoor in de merkwaardige positie van een uitgever die zijn eigen bestsellers schrijft.
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
Uit uitspraken in interviews blijkt dat Peskens hecht aan de naturalistische traditie van realisme en aan de strakke vorm van Tsjechovs proza. Hierboven is reeds gesteld dat het ideaal van het voor de vuist weg-vertellen, zoals Peskens dat in ‘Van de band afgetikt’ formuleert, op fictie berust, gezien de aandacht die hijzelf aan de technische kant van zijn werk pleegt te besteden.
In de melancholieke sfeer van eenzaamheid en armoede en in de gedetailleerde aandacht voor het (soms niet al te fraaie) uiterlijk van zijn protagonisten sluit Peskens inderdaad aan bij het naturalisme. Wat de jeugdherinneringen betreft doet zijn werk enigszins denken aan dat van Sal Santen, al heeft Peskens een veel grotere afstand genomen van het socialisme van weleer. De ironie, die in vrijwel alle verhalen een rol speelt, zou kunnen wijzen op de invloed van Tsjechov.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Geert van Oorschot, De turfgravers. [Rotterdam 1930], G. |
Geert van Oorschot, Gevangenis [Vlissingen 1932], Links Richten, GB. |
Geert van Oorschot, Van Oudegeest tot revolutie. [Rotterdam, 1935], Agenco, GC. |
R.J. Peskens, De vreemdeling. In: Tirade, jrg. 5, nr. 55, juli-augustus 1961, pp. 481-499, N. |
R.J. Peskens, Uitgestelde vragen en andere verhalen. Amsterdam 1964, G.A. van Oorschot, De witte olifant, VB. (licentie-uitgave: 1984, Patty Knippenberg, Bulkboek, jrg. 11, nr. 136; herziene versie opgenomen in Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse) |
R.J. Peskens, Twee vorstinnen en een vorst. Amsterdam 1975, G.A. van Oorschot, VB. (opgenomen in De Vlissingse verhalen) |
R.J. Peskens, Mijn tante Coleta. Amsterdam [1976], G.A. van Oorschot, VB. (licentie-uitgave: 1989, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 18, nr. 182; opgenomen in De Vlissingse verhalen) |
R.J. Peskens, Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse. Amsterdam [1977], G.A. van Oorschot, VB. (bevat een herziene versie van Uitgestelde vragen en drie verspreide verhalen) |
R.J. Peskens, De man met de urn. Amsterdam [1981], G.A. van Oorschot, VB. (derde druk: 1990, Em. Querido-G.A. van Oorschot, Salamander nr. 713; ten dele opgenomen in De Vlissingse verhalen) |
Geert van Oorschot, Hollands dagboek, 11 januari 1976. In: Hollands dagboek 1974-1984. Een keuze uit tien jaar Hollands dagboek. Amsterdam 1985, p. 52-58, D. |
Geert van Oorschot, Rede uitgesproken ter gelegenheid van het aanvaarden van de titel van doctor honoris causa, op 10 november 1986 verleend door de Katholieke Universiteit Brabant. Nijmegen 1987, G.J. Thieme, Toespraak. |
Geert van Oorschot, ‘Zeer hoog door mij geachte mevrouw’. In: Over Multatuli, nr. 19, 1987, pp. 19-2 2, Toespraak. |
Geert van Oorschot, Hoe een uitgave tot stand kwam en een voorstelling niet doorging. Het verzameld werk van Pierre Kemp. Oosterhesselen 1991, De Klencke Pers, Kwartelreeks dl. 3, E. |
R.J. Peskens, De Vlissingse verhalen van R.J. Peskens. Amsterdam 1995, G.A. van Oorschot, Bl. (bevat Twee vorstinnen en een vorst, Mijn tante Coleta, twee verhalen uit De man met de urn en verspreid werk) |
G.A. van Oorschot, Brieven van een uitgever. Uitgekozen door A. Alberts, Hans van den Bergh, Ant ter Braak e.a. Met commentaar van de ontvangers. Amsterdam 1995, G.A. van Oorschot, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
S. V[estdijk], Gevangenis. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 11-9-1935. (over Gevangenis) |
Hans Warren, R.J. Peskens, ‘Uitgestelde vragen’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 91-1965. |
A. Nuis, Onbeschrijfelijk verdrietig, verhalen van Koolhaas en Peskens. In: Vrij Nederland, 16-1-1965. (over Uitgestelde vragen) |
K. Schippers, Verhalen van R.J. Peskens. In: De Groene Amsterdammer, 6-2-1965. (over Uitgestelde vragen) |
Alfred Kossmann, Drie maal vijf verhalen. In: Het Vrije Volk, 13-2-1965. (over Uitgestelde vragen) |
J. Greshoff, Uitgestelde vragen: verhalen zonder écriture artiste. In: Het Vaderland, 27-2-1965. |
Kees Fens, Verhalen - verhalen. In: De Tijd/Maasbode, 13-3-1965. (over Uitgestelde vragen) |
Hans Berghuis, Rijke oogst korte verhalen. In: de Volkskrant, 24-4-1965. (over Uitgestelde vragen) |
[Anoniem], Noem me maar 'n surrogaatuitgever. In: Het Parool, 21-4-1966. (interview) |
Hans Warren, Twee vorstinnen en een vorst. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-12-1975. |
P.M. Reinders, De verteller op het puntje van zijn stoel. In: NRC Handelsblad, 19-12-1975. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Pierre H. Dubois, Armoede, vrijheidszin en droefheid. In: Het Vaderland, 20-12-1975. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Aad Nuis, De vlam van moeders toom. In: Haagse Post, 3-1-1976. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Kees Fens, De moeder aan de macht. In: de Volkskrant, 10-1-1976. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Bob den Uyl, Beter dan Hermans? In: Hollands Diep, 17-1-1976. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
J.F. Vogelaar, De fierheid van de armoede. In: De Groene Amsterdammer, 21-1-1976. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Ad Zuiderent, Een onderdaan eert zijn vorstin. In: Trouw, 9-2-1976. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
T. van Deel, ‘Mijn tante Coleta’ van R.J. Peskens. In: Trouw, 20-11-1976. |
Aad Nuis, Moeder op het oorlogspad. In: Haagse Post, 20-11-1976. (over Mijn tante Coleta) |
Hans Warren, Mijn tante Coleta nieuwe roman van R.J. Peskens. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-11-1976. |
Wam de Moor, Peskens: het aangrijpende verhaal van een eindigende puberteit. In: De Tijd, 26-11-1976. (over Mijn tante Coleta) |
Pierre H. Dubois, Puberale verwarring als thema. In: Het Vaderland, 27-11-1976. (over Mijn tante Coleta) |
Carel Peeters, De schrijver en de rode oortjes. In: Vrij Nederland, 25-12-1976. (over Mijn tante Coleta) |
Kees Fens, Rechtlijnige romans laten weinig te raden over. In: de Volkskrant, 19-2-1977. (over Mijn tante Coleta) |
Hanneke van Buuren, Sentimenten van een kleine man. In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 4, september-oktober 1977, pp. 622-624. (over Twee vorstinnen en een vorst) |
Nico Raem, Ik vind het leven een heel boosaardig karwei. In: De Nieuwe Linie, 9-11-1977. (interview) |
W. Hansen, Herkansing voor een debuut. In: NRC Handelsblad, 21-4-1978. (over Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse) |
Michiel Berkel, Geert van Oorschot. In: Haagse Post, 12-9-1981. (interview) |
Willem Kuipers, Zo'n ouderwetse bloemenman stijgt niet op. In: de Volkskrant, 16-10-1981. (over De man met de urn) |
| |
| |
Jaap Goedegebuure, De familie van schrijvende vertellers. In: Haagse. Post, 17-10-1981. (over De man met de urn) |
P.M. Reinders, Verstilde melancholie en razende woede. In: NRC Handelblad, 30-10-1981. (over De man met de urn) |
H.J.A. Hofland, Stencil. In: Intermagazine, jrg. 2, nr. 11, november 1981. (over De man met de urn) |
Hans Warren, Verhalenbundel van R.J. Peskens. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-11-1981. (over De man met de urn) |
Karel Osstyn, [recensie]. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 2, maart-april 1982, pp. 275-276. (over De man met de urn) |
Frits Abrahams, Ik blijf woedend op de streken die het lot mij heeft geleverd. In: Vrij Nederland, 22-8-1983. (interview) |
J. Huisman, ‘Ik gaf uit wat ik mooi vond’. In: Algemeen Dagblad, 17-12-1983. (interview) |
Inez van Eijk en Rudi Wester, R.J. Peskens, Twee vorstinnen en een vorst: Moeder. In: Inez van Eijk en Rudi Wester, Honderd helden uit de wereldliteratuur. Amsterdam 1985, pp. 246-248. |
Aad Nuis, Eredoctoraat voor Geert van Oorschot. In: de Volkskrant, 9-5-1986. |
Frank Vermeulen, Het soortelijk gewicht van Van Oorschot. In: Haagse Post, 10-5-1986. (interview) |
T. van Deel, Leven en werk van markante uitgever Van Oorschot waren één. In: Trouw, 21-12-1987. (in memoriam) |
August Hans den Boef, Een uitgever die zijn eigen bestsellers schreef. In: Leidsch Dagblad, 24-12-1987. (overzicht) |
Jos Radstake, De bandrecorder van R.J. Peskens. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 155, april 1988, pp. 42-39. (over het vertelperspectief in twee verhalen) |
August Hans den Boef, R.J. Peskens. Twee vorstinnen en een vorst. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 1, april 1989. |
Jeroen Brouwers, Het tuurtouw. Ter herinnering aan Geert van Oorschot. Amsterdam 1989. (biografisch) |
Hans van den Bergh, Een afspraak met R.J. Peskens. In: Hans van den Bergh, De last van leugens. Essays over literatuur. Amsterdam 1991, pp. 210-218, 282. (over het verhaal Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse) |
Jaap Goedegebuure, G.A. van Oorschot - uitgever (1909-1987). In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 264-277. (in memoriam) |
Mark Keymeulen, Het literaire werk van R.J. Peskens. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 4, september-oktober 1990, pp. 540-546. (overzicht) |
Ruud A.J. Kraayeveld, Over R.J. Peskens Twee vorstinnen en een vorst en Mijn tante Coleta. Apeldoorn 1994. (monografie) |
Gert Jan de Vries, Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Amsterdam 1995. (wetenschappelijke studie) |
Jeroen Brouwers, De schijngestalten van Geert van Oorschot, In: De Morgen, 27-10-1995. (over Brieven van een uitgever) |
Onno Blom, Geert van Oorschot, Brieven van een uitgever. In: Trouw, 24-11-1995. |
H [ans] W[arren], Linda wilde niet dat Geert voor haar viel. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-12-1995. (over Brieven van een uitgever) |
Jessica Voeten, Ik druk je beide handen en geef je een klap op de schouder. In: NRC Handelsblad, 1-12-1995. (over Brieven van een uitgever) |
Jan Pen, Schrijfdrift. In: Hollands Maandblad, jrg. 37, nr. 1, januari 1996, pp. 3-4. (algemeen) |
Sus van Elzen, Overdrijven als een uitgever. In: Knack, 30-3-1996. (over Brieven van een uitgever) |
Luc Decorte, [recensie]. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 3, mei-juni 1996, pp. 443-445. (over Brieven van een uitgever) |
67 Kritisch lit. lex.
november 1997
|
|