| |
| |
| |
E. du Perron
door Kees Snoek
1. Biografie
Charles Edgard (Eddy) du Perron werd op 2 november 1899 geboren in Nederlands-Indië, in het ten zuiden van Batavia gelegen plaatsje Meester Cornelis. Zijn geboortehuis heette naar, zijn grootmoeder Gedong ‘Menu’; het was een oud-Indisch herenhuis dat Eddy's afkomst uit het koloniale patriciaat markeerde. Zijn vader behoorde tot de groep van particuliere landeigenaren die zich kantte tegen de ethische richting; zijn katholieke moeder hield er een Indische levensstijl op na, waarvan allerlei soorten van inheems bijgeloof een integrerend onderdeel waren.
Du Perrons éducation sentimentale in de harde en soms wrede koloniale maatschappij heeft een onuitwisbaar stempel op hem gedrukt. Hij heeft maar weinig formeel onderwijs genoten en nooit de tweede klas van de hbs gehaald. Een maatschappelijke loopbaan heeft hij nooit geambieerd, een baantje als assistent-bibliothecaris bij het Bataviaasch Genootschap moest hij opgeven toen zijn ouders besloten zich in Europa te vestigen. Tussen 28 augustus 1921, toen hij in Marseille landde, en 13 oktober 1936, toen hij weer naar Indië terugging, heeft hij in Brussel, Gistoux (op het Belgische kasteeltje van zijn ouders), en in de Parijse regio gewoond en veel door Europa gereisd, onderwijl hard werkend aan zijn literaire carrière. De beurskrach van 1929 en de economische wereldcrisis van de jaren dertig noodzaakten hem van de pen te gaan leven.
Du Perron heeft gepubliceerd onder de pseudoniemen Joseph Joséphin, Bodor Guíla, Duco Perkens, W.C. Kloot van Neukema, Cesar Bombay en Angèle Baedens. De auteursnaam E. du
| |
| |
Perron was voor het eerst in Indië gebruikt en werd gangbaar vanaf het moment dat Duco Perkens ten grave was gedragen (1926).
Du Perron was redacteur van Avontuur (1928) en van Forum (1932-1933). Van literaire genootschappen en manifestaties van het literaire establishment moest hij niets hebben; literaire prijzen zijn hem nooit toegekend. Hij was buitengewoon belezen, vooral in de Franse literatuur. Behalve aan Forum heeft hij ook meegewerkt aan De Driehoek (1925-1926), Den Gulden Winckel, Groot Nederland, Het Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Tijdens zijn bijna driejarige verblijf in Indië (1936-1939) verzorgde hij een literaire kroniek in het Bataviaasch Nieuwsblad. In september 1939 vestigde hij zich met zijn (tweede) vrouw en zoontje in Nederland. Op 14 mei 1940, enkele dagen na de gedwongen evacuatie uit zijn eigen huis, stierf hij in de Noord-Hollandse kustplaats Bergen aan een hartkramp.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Zijn veelzijdige oeuvre ten spijt is E. du Perron vooral bekend gebleven door zijn autobiografische roman Het land van herkomst (1935), waarvan in 1996 de veertiende druk verscheen: een geannoteerde uitgave, met voor het eerst alle toelichtingen van de auteur die hij in een met wit doorschoten exemplaar had genoteerd voor vriend Jan Greshoff. Deze kritische leeseditie van zijn hoofdwerk, alsmede de uitgave van zijn Briefwisseling met Menno ter Braak (1962-1968) en van zijn Brieven (negen delen tussen 1977 en 1990) hebben de belangstelling voor zijn persoon levend gehouden. E. du Perron is evenals zijn literaire geestverwant Menno ter Braak onderwerp van academische studie gebleven, terwijl nieuwe gegevens over zijn avontuurlijke levensloop af en toe de aandacht van de media trekken. Dat neemt niet weg dat zijn roman Een voorbereiding (1927), zijn verhalen en novellen, zijn essays, kritieken en notities nauwelijks meer gelezen worden. Van zijn gedichten zijn er enkele klassiek geworden, de rest is vergeten. In zijn Verzameld werk is slechts een selectie uit zijn poëzie opgenomen.
| |
Relatie leven/werk
Visie op de wereld
Door de publicatie van de kritische leeseditie van Het land van herkomst en het terugvinden in de jaren negentig van Du Perrons brieven aan zijn vriendinnen Clairette Petrucci (1922-1923), Julia Duboux (1923-1926) en Eveline Blackett (1929-1930) is opnieuw sterk de aandacht gevestigd op de innige, zij het niet onproblematische relatie die er bestaat tussen zijn leven en zijn werk. Voor zijn vrienden was de autobiografische inspiratie van zijn geschriften van meet af aan duidelijk. Zo gaf Menno ter Braak zijn recensie van Het land van herkomst de titel mee ‘Roman voor Jane’: achter de naam Jane gaat Du Perrons tweede vrouw schuil, de romaniste en literair criticus Elisabeth de Roos, met wie hij in 1932 was getrouwd. Voor Du Perron was Elisabeth de Roos de Ene naar wie hij altijd had toegeleefd; zijn trouw aan zichzelf in de opeenvolgende fasen van zijn bestaan en zijn trouw aan de vrouw van zijn keuze ontsprongen aan een romantische oriëntatie, die zijn visie op de liefde een absolutistisch karakter heeft gegeven. Een sleutelervaring voor de jeugdige Du Perron was de afwijzing van zijn liefde door Clairette
| |
| |
Petrucci, zijn eerste muze in Europa. Zijn romantische aard spreekt uit de gedichten die hij voor haar heeft geschreven en op een indirecte manier ook uit de cynische schijngestalten die het modernistische proza van Duco Perkens bevolken. De bronnen van Du Perrons romantische inspiratie moeten worden gezocht in zijn jeugd in Nederlands-Indië, dat in ideologisch opzicht eerder tot de negentiende dan tot de twintigste eeuw behoorde en waar ‘een koloniale nabloei van de romantiek’ de mentaliteit mede bepaalde.
Du Perrons waardestelsel is behalve door zijn koloniale milieu bepaald door zijn lectuur van negentiende-eeuwse jeugdboeken met een idealistische strekking, waarin een almachtige verteller zijn ideologie aan de lezer oplegt. In deze boeken behalen ridderlijke helden (heldhaftig en edelmoedig) de overwinning op moreel laagstaande figuren, die zich soms echter bekeren tot betere inzichten. Blanken zijn er superieur aan gekleurden (indianen, mestiezen) en in de romans over de Boerenoorlog worden Nederlandse waarden verdedigd tegenover Engelse. Met meer talent en veel vaart geschreven waren de romans van Alexandre Dumas, waarvan met name Les Trois Mousquetaires (1844-1845) grote invloed heeft gehad op Du Perrons emotionele habitus. Als knaap identificeerde hij zich lange tijd met D'Artagnan, de aanvoerder van de drie musketiers, die in Indië grote populariteit genoot. Een d'artagnaneske strijdbaarheid en een energieke bereidheid om strijd te leveren voor zijn waarden heeft Du Perron tot het einde van zijn leven behouden.
| |
Ontwikkeling
Zijn eerste literaire proeve was een vertaling van Dumas' roman Gabriel Lambert (1844), die in 1918 in een Indisch dagblad werd gepubliceerd. Vroege gedichten, waarin invloeden van de liefdeslyriek van P.C. Hooft en de Tachtigers zijn te bespeuren, verschenen pas later in een privé-uitgave in kleine oplage. Een (literair-)historische belangstelling blijkt uit zijn artikelenreeks over ‘Nederlandsch-Oost-Indische Letteren’ (1921), die de kiem vormde voor zijn meer kritisch opgezette, beredeneerde bloemlezing De muze van Jan Companjie (1939).
| |
Thematiek / Techniek
In een drietal in 1920 en 1921 gepubliceerde verhalen heeft Du Perron zich door Indische onderwerpen laten inspireren. Reeds in dit vroege proza vertoont hij een voorkeur voor de dialoog- | |
| |
vorm, die vele critici als uniek heeft getroffen. Het thema van het verhaal ‘Don Quichotte te Soerabaja’ (1920) - een nobele geest legt het af tegen een gewetenloze handelaar - loopt vooruit op Du Perrons verzet tegen de verharde koloniale mentaliteit tijdens zijn tweede Indische periode (1936-1939).
| |
Kunstopvatting
In zijn eerste essays toont Du Perron zich schatplichtig aan de geschiedschrijvers van de vaderlandse letterkunde, terwijl zijn gedichten de traditie van de Tachtigers volgen. Deze voorkeuren zijn hem lang bijgebleven; nog in 1925 ergerde de toen modernistische schilder Carel Willink zich aan die gedateerde appreciatie van de poëzie van Willem Kloos. In 1922 maakte Du Perron door toedoen van Clairette Petrucci kennis met het werk van moderne schrijvers zoals Jean Cocteau en Blaise Cendrars. Ook de kunstenaars met wie hij in aanraking kwam in de Parijse kunstenaarswijk Montmartre (waarvan hij zich in Indië een romantische voorstelling had gemaakt) bleken te zijn aangetast door de modernistische ziekte, die naar zijn inzicht neerkwam op gewilde duisterheid en moedwillige verminking van het vers waaraan een grote dosis aanstellerij ten grondslag lag. Vooral Jean Cocteau was zijn bête noire. In Manuscrit trouvé dans une poche (1923), een baldadig en parmantig werkje dat het midden houdt tussen een poëtische vertelling en een brochure, beleed Du Perron zijn afkeer van de literaire avant-garde.
| |
Ontwikkeling
Toch raakte ook Du Perron met het modernistische virus besmet, al heeft het nooit zijn hele wezen aangetast. De afwijzing van zijn romantische gevoelens door Clairette had hem pijnlijk getroffen. In een ‘poging tot afstand’ en uit verweer tegen de waarden van de bourgeoisie die zijns inziens Clairettes afwijzing hadden gemotiveerd, nam hij voortaan een cynische houding aan, die hij in zijn brieven aan Julia Duboux rechtstreeks koppelde aan zijn literaire pseudoniem Duco Perkens. Perkens is de cynische en soms ook wel landerige afsplitsing van Du Perron die in geen geval ‘dupe’ wil worden. Het afstandelijke alter ego fungeerde zo als een verdedigingsmechanisme ter afscherming van de eigen persoonlijkheid.
| |
Techniek / Stijl
In Perkens' verhalen worden sterk schetsmatige, bijna allegorische figuren in bizarre situaties tegenover elkaar geplaatst en tegen elkaar uitgespeeld, begeleid door het doodleuke com- | |
| |
mentaar van de verteller. Er wordt spaarzaam gebruikgemaakt van realistische details. De handelingen van de personen worden nauwelijks verantwoord en de geschetste problemen, op relationeel en levensbeschouwelijk terrein, worden niet opgelost of worden afgekapt door een grillige wending van het lot. De stijl is lapidair, de zinnen zijn kort en staccato. In het verhaal Claudia (1925) overheerst de dialoog zo sterk dat het bijna een toneelspel wordt. Een tussen vijf (1925) heeft volgens Manu van der Aa veel weg van ‘een serie regieaanwijzingen’ of ‘de navertelling van een film die iemand fragmentarisch heeft bekeken’. In de gedichten van Duco Perkens, Kwartier per dag (1924) en Filter (1925), wordt gebruikgemaakt van het poëtische arsenaal van de literaire avant-garde, maar de kwatrijnen van Filter geven tegelijk de terugkeer aan naar een klassieke vormgeving. Overigens schreef Du Perron in zijn Perkens-periode onder het pseudoniem W.C. Kloot van Neukema Agath (1924), een erotische sonnettenkrans, waarin er lustig op los werd gerijmd. En in Duco Perkens' laatste pennenvrucht, het lange gedicht ‘Windstilte’ (december 1925), wordt een vernuftig rijmschema gebruikt.
| |
Kritiek
In zijn nawoord bij Bij gebrek aan ernst. Zijnde de volledige werken van Duco Perkens (1926), legt Du Perron de nadruk op Perkens' conclusieloosheid en zijn afkeer van de Ernst. De meeste contemporaine critici hadden daar weinig boodschap aan; zij wisten met Perkens' scheppingen niet goed raad en vonden ze ‘gewild’ of ‘zouteloos’. Ook de waardering door Du Perrons modernistische vriend Paul van Ostaijen was zuinig: alleen Het roerend bezit (1924) werd gunstig door hem besproken; naar aanleiding van Kwartier per dag schreef hij dat Duco Perkens zich bevindt ‘in de lamentabele toestand van iemand die besloten heeft moderne gedichten te schrijven en nu met dit voornemen in de Groene Aap is gelogeerd’. Privé uitte Van Ostaijen wel enige waardering voor Perkens' proza, maar daar bleef het bij. Later heeft Du Perron zelf ook afstand genomen van zijn avantgardistische voortbrengsels, maar wel meende hij dat de modernistische ziekte ‘heilzaam’ was geweest voor zijn literaire ontwikkeling. Volgens sommige critici heeft Paul van Ostaijen bijgedragen aan de literaire volwassenwording van Du Perron.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Als literair criticus manifesteerde Du Perron zich in het constructivistische tijdschrift De Driehoek onder andere met een kritiek op de bloemlezing Nieuwe geluiden (1925) van Dirk Coster, waarin hij zich afzette tegen Costers prozastijl vol deinende frasen en met ‘een onmatige zwelling van termen’. Du Perron was niet de eerste die zich keerde tegen de indertijd gevierde criticus Coster, maar wel de eerste die dat deed op grond van Costers onwaarachtige stijl. Acht jaar later vond in het analytische strijdschrift Uren met Dirk Coster. Een tegenstem (1933) de finale afrekening plaats met wie Du Perron was gaan beschouwen als de ultieme representant van de Hollandse ‘halfzachtheid’ (die volgens H.A. Gomperts bestond in ‘de onuitputtelijke bereidheid om in alles iets goeds en iets moois te zien’). In de verzuilde literaire wereld van Nederland aan het einde van de jaren twintig vielen Du Perrons oordelen aanvankelijk niet op. Na verschijning in tijdschriften werden ze samen met andere persoonlijke impressies gebundeld in de Cahiers van een lezer (1928-1929), die werden gedrukt in oplagen van slechts dertig exemplaren. Evenmin in wijdere kring opgemerkt was Het boozige boekje (1926), een bundel satirische gedichten waarin de draak wordt gestoken met een aantal door het grote publiek in die tijd alom gewaardeerde Nederlandse en Vlaamse dichters en critici. Du Perron dreef vooral de spot met hun heilige ernst, met wat Paul van Ostaijen de ‘hogeborstzetterij’ van het literaire establishment had genoemd. In dit opzicht waren Du Perron, Van Ostaijen en Gaston Burssens elkaar zeer verwant: Van Ostaijen had voor hen drieën de geuzennaam ‘de on-serieuze escouade’ (van de Vlaamse letterkunde) bedacht. Zij delibereerden per brief - Van Ostaijen vanuit zijn sanatorium in Miavoye-Anthée - over de
inhoud van het tijdschrift Avontuur (1928), waarvan drie nummers verschenen. Het laatste nummer was gewijd aan de nagedachtenis van Paul van Ostaijen, die op 17 maart 1928 aan tuberculose was bezweken.
In andere opzichten verschilde Du Perron van zijn Vlaamse kompaan: terwijl de latere Van Ostaijen neeg naar de poésie pure en de hoogste vorm van poëzie voor hem een ‘in het metafyziese verankerd spel met woorden’ was, moest voor Du Perron een gedicht in groeiende mate een direct commentaar op het
| |
| |
leven geven. Een bekend voorbeeld is zijn lange vers ‘Gebed bij de harde dood’ (1928), dat was opgedragen aan de nagedachtenis van de Waalse dichter Odilon-Jean Périer, terwijl in een van de strofen ook het lijden van Van Ostaijen wordt gememoreerd. Voor Du Perron had literatuur in de eerste plaats betekenis als uitdrukking van een persoonlijkheid, dat wil zeggen van een ongemaskerde mens die voortdurend zijn houding bepaalt tegenover het bestaan. Reeds in zijn brieven aan Clairette Petrucci had hij afgegeven op de valse pretentie van iemand als Jean Cocteau en het belang onderstreept van oprechtheid voor een kunstenaar. Virtuositeit en talent vormen een bedreiging voor de persoonlijkheid van de kunstenaar: het gevaar bestaat dat deze zich overgeeft aan zijn talent en ‘literator’ wordt, een producent van boeken. Het is dit bezwaar dat Du Perron en Ter Braak, als de meest uitgesproken proponenten van Forum, hadden tegen de ontwikkeling van Simon Vestdijk, die zij steeds verder zagen afdrijven van de forumiaanse criteria: het zag ernaar uit dat Vestdijk definitief had gekozen voor het talent in plaats van voor de persoonlijkheid. Schrijven was voor Du Perron - naar het woord van Pierre Dubois - ‘een vorm van leven, de directe expressie van het concrete bestaan in de werkelijkheid’, en die dimensie begon er in de virtuoze, woordenrijke romans van Vestdijk steeds meer aan te ontbreken.
| |
Kunstopvatting / Stijl
In verband met de eis van de onverhulde expressie van een persoonlijkheid (of ‘vent’) staat het criterium van een natuurlijke, niet-overladen stijl. De woordkunst van De Nieuwe Gids was uit den boze evenals de associatieve woordenbrij van de surrealisten. Du Perron was ook allergisch geworden voor het arsenaal aan artistieke trucs waarmee in meer traditionele romans expliciete beschrijvingen worden gepleegd. Deze ‘vlezige stijl’ (de term is van Paul Valéry) wees hij af; een kale stijl waarborgt zijns inziens een grotere klaarheid en veroudert minder snel. In zoverre was zijn modernistische ziekte ook heilzaam geweest, dat hij procédés als montage en collage had opgedaan, die hem toestonden fragmenten werkelijkheid in zijn boeken in te lassen.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
De twee woordvoerders van Forum gaven bovendien de voorkeur aan proza boven poëzie, aangezien een schrijver zich in
| |
| |
poëzie gemakkelijker zou kunnen verhullen. Een belangrijk artikel in Du Perrons literair-kritische stellingname is zijn ‘Gesprek over Slauerhoff’ (november 1930), een essay in dialoogvorm, waarin de ik de oorspronkelijkheid en persoonlijkheid van Slauerhoffs werk verdedigt tegenover een estheet die in poëzie vooral zoekt naar technische perfectie en eeuwigheidswaarde. De ik laat hem weten dat de ‘paradekant’ van sommige poëzie hem koud laat. In een naschrift formuleert Du Perron zijn ultieme criterium, niet meer of minder dan een gevoelswaarheid: ‘Ik pleit voor de volle grootheid van een zuivere menselikheid, zonder buitenaardse belichtingen en geuren van amber en wierook: óók in de poëzie.’ Voor Du Perron was de waarde die Hollandse critici aan Slauerhoff wensten toe te kennen een soort lakmoesproef: wie dichters als J.H. Leopold of Martinus Nijhoff boven Slauerhoff stelde, viel voor hem als estheet door de mand.
| |
Kunstopvatting / Techniek
In zijn studie Vorm of vent (1969) heeft J.J. Oversteegen naar voren gebracht dat Du Perrons kritieken eigenlijk geen kritieken wilden zijn; zij waren de subjectieve uitingen van een lezer, niet van een voorlichter, en lijden dan ook vaak aan een impressionistische woordkeus. Anderzijds gaf Du Perron soms blijk oog voor techniek te bezitten. W.J. van den Akker meent dat de vorm-of-ventdiscussie veel te gechargeerd was (zoals J.C. Bloem indertijd ook al beweerde) en vertekenend heeft gewerkt. Zo was de poëtica van Nijhoff gericht op het ontstaan van poëzie, terwijl Du Perrons poëtica uitging van een lezersstandpunt. Door het eigen werk van beide auteurs meer te relateren aan de sociale context van hun tijd, is het mogelijk aan hun schijnbare poëticale tegenstelling voorbij te gaan en oog te krijgen voor hun verwantschap als auteurs die een existentieel failliet weergeven. August Hans den Boef wijst er tenslotte op dat Du Perron wel degelijk bewust literaire technieken heeft toegepast, waarmee de mythe wordt ontkracht dat hij volgens de idealen van Forum ‘direct uit het hart’ zou hebben geschreven.
| |
Verwantschap
Als beginnend literair criticus voelde Du Perron een grote verwantschap met de Franse schrijver Paul Léautaud, die in zijn kritieken voortdurend onopgesmukt zichzelf durfde te zijn en lak had aan reputaties en de publieke opinie. Evenals Léautaud
| |
| |
was Du Perron een hartstochtelijk lezer, voor wie het lezen van literatuur een ontmoeting met een persoonlijkheid inhield; beiden hadden een hekel aan schrijvers die zich achter mooie vormen verschuilen. Léautauds satirische geest en non-conformisme, niet alleen in zijn kritieken maar ook in andere prozastukken, sloten aan bij Du Perrons antiburgerlijke houding. Volgens Philippe Noble was ook André Gide een literair-kritisch model voor Du Perron. In zijn bespreking van Léautauds Passe-Temps (1929) noemt Du Perron Gide als criticus ‘oneindig beter’, ‘veel intelligenter, veel penetranter’ dan Léautaud, maar ook behoedzamer, toch enigszins beducht voor zijn reputatie. In zijn Cahiers van een lezer en de heruitgave en aanvulling daarvan in de drie deeltjes ‘Standpunten & Getuigenissen’ - Voor kleine parochie (1931), Vriend of vijand (1931) en Tegenonderzoek (1933) - valt vooral Du Perrons verwantschap met Léautaud op. De improviserende stijl van de Cahiers van een lezer kan ook gerelateerd worden aan die van Stendhals notities. Uitvoeriger en objectiever is Du Perron in zijn literaire kronieken die hij tussen 1937 en 1940 schreef voor het Bataviaasch Nieuwsblad. Daarin hield hij veel meer rekening met zijn lezerspubliek en nam hij, zonder afbreuk te doen aan eigen overtuigingen, een voorlichtersrol op zich.
| |
Stijl / Techniek
In Du Perrons poëzie ging tegen het einde van de jaren twintig een ‘praatstijl’ domineren. Niet voor niets bundelde hij in 1930 een keuze uit zijn gedichten onder de titel Parlando. Zijn techniek is niet altijd vlekkeloos en Anthonie Donker klaagde erover dat Du Perrons verzen vaak in de laatste regels kapotspringen. Door een plotselinge verandering van toon, een spottende regel aan het eind, verbrak Du Perron soms de ontroering waarmee hij eerst een sfeer had opgebouwd.
| |
Kritiek
Contemporaine critici uit levensbeschouwelijke hoek oordeelden negatief over zijn poëzie, die hun veel te cynisch was. Alleen zijn ‘Gebed bij de harde dood’ en het sfeervolle sonnet ‘Het kind dat wij waren’ vonden vrij algemeen waardering. Ook na de oorlog schreef F. Sierksma nog dat bij de dichters van Forum ‘de ziel in ontgoocheling en verbittering’ de motor is van hun werk. Ada Deprez wees in 1989 op het paradoxale karakter van Du Perron. Zo heerst ook in zijn poëzie een paradox tussen
| |
| |
romantiek en nuchterheid: een traditionele, negentiende-eeuws romantische thematiek wordt op onmiskenbaar moderne wijze vormgegeven. In het kwajongensachtige, ondeugende plezier waarmee hij een romantische aandoening om zeep hielp, toonde hij zich verwant aan Richard Minne en Heinrich Heine. Een groot talent als dichter had Du Perron volgens Ada Deprez niet, wel ‘een volkomen eigen geluid en een sterk persoonlijke aanwending van de taal en de prosodie’.
| |
Traditie / Verwantschap
Ook Ronald Spoor en Herman Verhaar brengen het ‘onmiskenbaar eigen geluid’ van Du Perron naar voren. Zij karakteriseren zijn poëtische oeuvre als ‘eerder episch dan lyrisch’ en situeren het tussen Van Ostaijen, Slauerhoff en Nijhoff - ondanks de bezwaren die Du Perron daar zelf tegen zou hebben ingebracht, omdat hij de poëzieopvattingen van Van Ostaijen en Nijhoff afwees. Andere critici wijzen op de verwantschap van Du Perrons parlando-verzen met die van zijn vriend Jan Greshoff. Ook buitenlandse invloeden worden genoemd. Zo worden de Perkens-gedichten in verband gebracht met Franse dichters als Paul Morand, Blaise Cendrars, Valery Larbaud, Guillaume Apollinaire en zelfs Jean Cocteau. Het cynisme, de nonchalante toon en het sterk persoonlijke taalgebruik van de parlando-verzen doen daarentegen denken aan Tristan Corbière.
| |
Visie op de wereld / Verwantschap
Wat Du Perrons proza betreft, valt vooral een verwantschap met Valery Larbaud te onderkennen, wiens roman A.O. Barnabooth (1913) hij in 1923 las en meteen promoveerde tot zijn livre de chevet. Du Perrons enthousiasme voor Larbauds werk kwam ook tot uiting doordat hij twee boeken van Larbaud vertaalde. Met Larbaud deelde hij een voorkeur voor de kosmopoliet, intellectueel en avonturier. De rijke, verveelde kosmopoliet Barnabooth, die zich in zijn dagboek een gevoelig waarnemer toont, werd voor Du Perron een soort model. Evenzeer als Barnabooth voelde hij zich een individualist die zich verzette tegen burgerlijke conventies en vóór alles zijn vrijheid opeiste. In zijn Perkens-tijd had hij zelfs Barnabooth geïmiteerd door af en toe boeken te stelen uit een winkel, louter omwille van de sensatie en om later zijn burgerlijke vriendinnen met zijn relaas te kunnen choqueren. Maar behalve deze kwajongensstreken leerde
| |
| |
hij van Larbaud het afstand nemen van eigen werk door middel van ironie en gefingeerde voorwoorden. In Du Perrons eerste roman, Een voorbereiding (1927), wordt het verhulde autobiografische verhaal van zijn eerste Europese liefde en zijn ervaringen in Montmartre met veel ironie en distantie opgediend. De ironie ondermijnt de melancholie van het in wezen romantische hoofdpersonage.
Een kosmopolitische houding, zin voor avontuur en een scherp intellect kenmerkten ook André Malraux, met wie Du Perron in november 1926 kennismaakte en in de loop van 1927 vriendschap sloot. Bij de jeugdige Malraux, net terug uit Indochina en beschuldigd van kunstdiefstal, kwam daar ook een gevoel bij voor de de zotte en absurde aspecten van het bestaan, waarvoor hij de term ‘farfelu’ gebruikte. Dit aspect sprak Du Perron, die nog een poging heeft gewaagd om een jeugdwerk van Malraux te vertalen, bijzonder aan. In de jaren dertig kreeg Malraux' avontuur echter in toenemende mate een politiek accent, dat vreemd was aan Du Perrons ‘wezen’, dat wil zeggen zijn historisch gegroeide persoonlijkheid zoals hij die zelf waarnam. Evenals Larbaud voelde Du Perron zich lange tijd een politiek afzijdige non-conformist. Toch waren met dit antiburgerlijke non-conformisme al de voorwaarden geschapen voor zijn latere engagement.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
In zijn gedicht ‘Gebed bij de harde dood’ heeft Du Perron uitdrukking gegeven aan zijn opstandigheid tegen de absurditeit van het leven. Op de bodem van zijn psyche leefden een fundamentele onzekerheid en een doodsangst, die zijn ervaring van het absurde hebben gevoed. H.A. Gomperts spreekt in zijn baanbrekende opstel uit 1959 zelfs van de chaos, ‘het rijk van de duisternis’ en de ‘manicheïsche duivel’ waardoor Du Perron zich bedreigd voelde. Door middel van luciditeit trachtte Du Perron angst en chaos op afstand te houden. Volgens Gomperts moeten we hierin de verklaring zoeken voor zijn ‘persoonlijke behoefte aan helderheid, zakelijkheid en scherpe contouren’ en zijn afkeer van vaagheid en sfeerbeschrijvingen.
In dit verband treft ook Du Perrons voorkeur voor detectiveverhalen, waarin het rijk van het kwaad immers met de grootst mogelijke luciditeit wordt bestreden. In 1938 verscheen van zijn
| |
| |
hand Het sprookje van de misdaad. Dialogen over het detektive-verhaal gevolgd door De werkelike d'Artagnan, waarin hij zijn fascinatie voor het detectiveverhaal exploreert. De manicheïsche duivel waart ook rond in de groteske verhalen uit Nutteloos verzet (1929), waarin moorden en (psychische) ziektegeschiedenissen domineren. Zo komt er in ‘Zo leeg een bestaan’ een massamoordenaar voor, Ralf de Splijter, die zijn ‘beroep’ eraan geeft wanneer hij moet erkennen dat iemand anders een perfecte, gruwelijke moord heeft gepleegd waar hij niet aan kan tippen. Het verhaal ‘Het Drama van Huize-aan-Zee’ is geïnspireerd door de neurasthenie en de zelfmoord van Du Perrons vader. In ‘De Avonturiers’ komen drie vrienden voor waarin de insiders een fictionele maskerade van de vrienden André Malraux, Pascal Pia en Eddy du Perron konden herkennen. Hilarion, het alter ego van Du Perron, gaat een politieagent te lijf, omdat hij vindt ‘dat er iets gebeuren moest’ en wordt in zijn handgemeen bijgestaan door zijn vrienden. De drie jongemannen krijgen de zwaarste straf, omdat ze verklaren geen motief voor hun optreden te hebben, zelfs niet van anarchistische aard. De gruwelijke en absurde gebeurtenissen in deze verhalen worden met grote afstandelijkheid verteld. Deze distantie heeft Du Perron bereikt door een aantal vertellers te laten optreden die hun verslag van de gebeurtenissen in een vraag- en antwoordspel opbouwen en van laconiek commentaar voorzien. In de herziene en met één verhaal vermeerderde druk van Nutteloos verzet (1933) heeft Du Perron de vertelsituatie vereenvoudigd tot twee vertellers: Oskar en Justus.
| |
Ontwikkeling
De vervreemdingseffecten die Du Perron in Een voorbereiding toepaste, duiden op zijn vroege receptie van het Modernisme, met name van Larbauds Barnabooth en Gides Les faux-monnayeurs (1926). In 1935 verscheen Het land van herkomst, een hybridische roman waarin Indische jeugdherinneringen worden afgewisseld met voor de jaren dertig typerende gesprekken tussen intellectuelen in Parijs, terwijl de derde laag gevormd wordt door de reflecterende verteller tijdens zijn schrijfact en, naar het einde toe, dagboekfragmenten waarin een lopend commentaar wordt gegeven op politieke demonstraties in Parijs: de actualiteit die de roman ‘overspoelt’. De chronologie wordt herhaal- | |
| |
delijk doorbroken voor een thematische concentratie. Veel contemporaine critici wisten niet goed raad met deze ‘roman’ die zoveel weg had van een autobiografie met essayistische elementen. In de discussie die zich ontspon, heeft Du Perron behalve op Larbaud en Gide ook gewezen op invloed door het werk van Marcel Proust, Ulysses (1922) van James Joyce en Point Counter Point (1928) van Aldous Huxley.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
In hun baanbrekende studie uit 1984 hebben Douwe Fokkema en Elrud Ibsch argumenten aangevoerd om de schrijver van Het land van herkomst te situeren in het gezelschap van Joyce, Larbaud, Proust, Gide, Virginia Woolf, Italo Svevo, Robert Musil en Thomas Mann. Zij rekenen deze auteurs - althans bepaalde werken van hen - tot de Europese stroming van het Modernisme (met een beginkapitaal, ter onderscheiding van het ‘modernisme’ ofwel de historische avant-garde). In Modernistische romans wordt afgezien van deterministische (naturalistische of psychologische) verklaringen en fungeert het achronologische bewustzijn als ordenende factor. In de Modernistische code wordt de betrouwbaarheid van het geheugen geproblematiseerd, vervaagt de grens tussen roman en essay en wordt er dikwijls over het vertelde gereflecteerd. Het Modernistische semantische universum is opgebouwd uit de begrippen ‘bewustzijn’, ‘onthechting of gereserveerdheid’ en ‘observatie of waarneming’, die worden gezien als drie concentrische cirkels, waarvan het ‘bewustzijn’ zich in het centrum bevindt.
Het Modernisme is afkerig van welke ideologie ook; geen enkel standpunt behaalt de overwinning, ook niet dat van de herinnering, die Francis Bulhof in zijn analyse van de roman (1980) liet triomferen over de vernietiging door de tijd. Naar het inzicht van Fokkema en Ibsch is Het land van herkomst ‘een pleidooi voor een persoonlijke visie op het verleden als vaccin tegen welke ideologie dan ook’. Een enigszins doorgeschoten Modernistische interpretatie levert Hans van Stralen (1990), die het bewustzijnsveld van Het land van herkomst vooral gekarakteriseerd wil zien door ‘onthechting’ en ‘ballingschap’. In het commentaar bij de kritische leeseditie van Het land van herkomst wordt afstand genomen van het hier geconstrueerde ‘psychologisch portret van de “onthechte” vluchteling Du Perron’. Een zuiver
| |
| |
Modernistische interpretatie van de roman wijzen de editeurs eveneens af: weliswaar wordt de herinnering als herinnering geproblematiseerd en fungeert het bewustzijn als de ordenende instantie op plaatsen waar de chronologie ontoereikend is, maar de Indische hoofdstukken en ook de latere Parijse betogingshoofdstukken sluiten niet aan bij de Modernistische code - daarvoor is de precisie in de details te groot. Bovendien is de Indische Ducroo veeleer een man van de negentiende eeuw, die allerminst blijk geeft van een Modernistische oriëntatie. Het Modernistische element in Het land van herkomst kunnen we echter wèl traceren in de Parijse hoofdstukken, waarin de intellectuele vrienden met elkaar over alle mogelijke onderwerpen debatteren, en in de spanning tussen Indië en Parijs.
In een literair-sociologische beschouwing uit 1979 wijst Dina van Berlaer-Hellemans op de spanning in Het land van herkomst tussen een Bildungsroman en een meer modernistische bewustzijnsroman. De Bildungsidealen van de jonge Ducroo - die van ridderlijke daadkracht, individualistische weerbaarheid, avontuur en romantische liefde - worden niet gerealiseerd door de Europese Ducroo, die naar zelfkennis streeft in ‘een machteloze bezinning of bewustzijn in afzondering’. Het individualisme van de Indische identiteit was gebaseerd op het burgerlijke bezit en sterk gebonden aan de hoogkapitalistische conjunctuur van de kolonie. De romantische liefde kan als een gereduceerd Bildungsideaal worden gezien, maar zelfs dat blijkt niet haalbaar, omdat het een vorm van eigendomsrecht impliceert. De bezinning van de hoofdpersoon stuit op zijn ideologisch beperkte bewustzijn, maar desondanks kiest hij toch voor het individualisme, wat een eerste stap is op weg naar het irrationalisme.
| |
Thematiek
Deze conclusie doet denken aan verwijten van politiek escapisme en gebrek aan reëel politiek engagement die Du Perron (de schrijver) in de jaren zestig en zeventig zijn gemaakt door diverse links-geëngageerde critici. In 1991 werd in De canon onder vuur een doortastende feministische visie op Het land van herkomst verwoord, waarin bewust geen rekening werd gehouden met de ‘voorkeur voor het schimmige gebied van associatie en herinnering, waar de ongrijpbaarheid van de waarheid wordt
| |
| |
uitgebuit om ideologisch de nek niet te hoeven uitsteken’. Arthur Ducroo en Eddy du Perron werden in deze anti-Modernistische analyse aan elkaar gelijkgesteld en als racist en seksist ontmaskerd. Dat dergelijke ideologisch bepaalde analyses geen recht doen aan de complexiteit van Het land van herkomst en de psyche van de auteur niet goed in het vizier krijgen, is in de loop van de jaren negentig door uiteenlopende critici betoogd. De spanning tussen Modernistische en deterministische elementen in de roman is door A.F. van Oudvorst beschreven als de tegenstelling tussen identiteit en omstandigheden. Hij wijst erop dat ook in deze ‘experimentele bewustzijns- annex herinneringsroman’ dikwijls een beroep wordt gedaan op de verklarende kracht van de omstandigheden, dus op een naturalistische premisse, die afbreuk doet aan het Modernistische persoonlijkheidsideaal. De invloed van de omstandigheden wordt anderzijds door Ducroo zelf genuanceerd in de volgende paradox: ‘men ontwikkelt zich ook door de omstandigheden alleen volgens zijn eigen natuur.’
De term ‘onthechting’ uit de Modernistische code impliceert volgens Van Oudvorst een te grote afzijdigheid: de schrijver is zich juist scherp bewust van de (politieke) realiteit van zijn tijd, maar hij weigert de collectivistische waarden te accepteren. Tegenover depersonaliserende ideologieën stelt hij zijn absolute waarde, die bestaat in de trouw aan zichzelf. Hij probeert uit alle macht zijn persoonlijkheid niet de ‘dupe’ te laten worden van de omstandigheden. Met zijn hoofd accepteert Ducroo weliswaar de contemporaine realiteit, maar met zijn hart blijft hij die verfoeien. Het centrale thema van Het land van herkomst moet dus volgens Van Oudvorst luiden: het conflict tussen de persoonlijkheid en de omstandigheden.
F. Bulhof en G.J. Dorleijn (1996) achten deze interpretatie echter meer van toepassing op de essaybundel De smalle mens (1934), een paralleltekst van Het land van herkomst, dan op de roman. Als men het door Van Oudvorst voorgestelde centrale thema aanneemt of dat van Fokkema en Ibsch (‘het conflict tussen ideologie en persoonlijkheid’), komen het biechtaspect, het motief van de huwelijkstrouw en de erotische ‘jacht op de Ene’ in de lucht te hangen. Tevens heerst er in de roman ‘een exis- | |
| |
tentiële angst, die dieper gaat dan de vrees voor een historische catastrofe’, zoals blijkt uit de moordobsessies die Arthur Ducroo in zijn puberteit zodanig kwelden, dat hij niet naar school kon gaan. Daarom verdient een meer abstracte omschrijving van het onderwerp van de roman de voorkeur, namelijk: ‘de strijd van het individu om de verbrokkeling van het leven door de tijd tegen te gaan’, waarbij de trouw als centraal thema een ondersteunende functie heeft.
Motieven zijn er in deze rijkgeschakeerde roman te over: heroïsme en wreedheid, mystiek, afkeer van de politiek, loyaliteit en oprechtheid, vriendschap en huwelijkstrouw, jaloezie, het scheppen van een eigen personage en het spelen van een rol, cynische verachting voor de burger en de romantische ‘jacht op de Ene’.
| |
Techniek
Bij de analyse van de structuur van Het land van herkomst is veel aandacht besteed aan de dualiteit tussen heden en verleden, tussen Europa en Indië, maar ook aan het feit dat Indië nog doorloopt in Europa, dat het verleden telkens wordt gemobiliseerd tegen het heden. Er is gewezen op de verschillende tijdsniveaus (Indië-passages, Parijse hoofdstukken en reportageachtige gedeelten) en op technieken zoals spiegeling en contrast. In de ergocentrische visie van J.J. Oversteegen (1966) waren de in de roman opgenomen brieven ‘creaties en geen documenten’, gebruikt om de roman een authentieke sfeer te geven. Dit gaat in zekere zin op voor de brieven die Du Perron met het oog op zijn roman door vrienden liet schrijven, maar hij heeft ook authentieke brieven van familieleden verwerkt, en dat zijn allerminst creaties. In de kritische leeseditie van de roman is een fotokatern opgenomen waaruit blijkt hoezeer Du Perron zich bij zijn werkwijze van authentiek materiaal heeft bediend, evenals Stendhal bij het schrijven van diens autobiografie Vie de Henry Brulard.
| |
Relatie leven/werk
Het beschikbaar komen van nieuwe biografische gegevens in de vorm van foto's, brieven of getuigenissen van tijdgenoten heeft aangetoond dat leven en werk bij Du Perron innig met elkaar zijn verstrengeld. Dat wil niet zeggen dat de schrijver zonder meer gelijkgesteld kan worden aan zijn fictionele alter ego's. Terecht wordt in de kritische leeseditie van Het land van herkomst
| |
| |
benadrukt dat Du Perrons intellectuele ontwikkeling en zijn schrijverschap in het portret van Ducroo buiten schot blijven. Ducroo is een geamputeerde Du Perron, maar hij bezit wel een groot waarheidsgehalte. Sommige andere romanfiguren staan veel verder af van hun model uit de werkelijkheid, zoals Wijdenes-Ter Braak en Rijcklof-Roland Holst. Du Perron stond erop Het land van herkomst een roman te noemen. Zijn toelichtingen in het Greshoff-exemplaar laten zien waarom: nu eens volgde hij de werkelijkheid getrouw, dan weer manipuleerde hij de gegevens om een hechtere compositie te bereiken.
Vergelijking van Een voorbereiding met Du Perrons brieven aan Clairette Petrucci toont aan dat Du Perron ook in deze roman de werkelijkheid tamelijk getrouw heeft gevolgd. Het verwerken van authentiek materiaal en autobiografische gegevens is een modernistisch procédé. In het vroege Perkens-proza is nochtans veel meer groteske vervorming van het materiaal en schematisering van de personen te vinden, terwijl in het latere autobiografische werk, met name in Scheepsjournaal van Arthur Ducroo (1943), de afstand tussen Du Perron en zijn fictionele alter ego veel kleiner is geworden.
| |
Kritiek / Traditie
Rien Marsman, de vrouw van de dichter H. Marsman, kwalificeerde Het land van herkomst als de roman van hun generatie. Bij deze karakteristiek hebben veel tijdgenoten zich aangesloten. Wel was er kritiek (van H. Marsman) op het gebrek aan sfeerbeschrijvingen in de Indische hoofdstukken of op de te ver doorgevoerde inventarisatie van details (A. Roland Holst), maar dat neemt niet weg dat de roman als een monument uit het literaire landschap van de jaren dertig oprijst. De Indische passages hebben de stoot gegeven tot allerlei op Indië gerichte memoriale geschriften en volgens Beb Vuyk is met Het land van herkomst de nostalgie in de Indische letteren begonnen. De Parijse hoofdstukken daarentegen worden over het algemeen minder positief gewaardeerd; ze worden vaak moeizaam en saai gevonden. In stilistisch opzicht vertonen ze menig spoor van de Franse taal.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
In Du Perrons essayistische werk breekt een nieuwe fase aan wanneer hij zijn standpunt tegenover de politiek zoekt te bepalen. Dit begint met zijn ‘Flirt met de revolutie’ (februari-oktober
| |
| |
1931), gevolgd door ‘De smalle mens’ (december 1931) en eindigt met ‘Ons deel van Europa’ (juni 1934); al deze opstellen zijn opgenomen in De smalle mens (1934). Du Perrons ‘flirt met de revolutie’ werd aanvankelijk gevoed door zijn afkeer van het bourgeoisleven en zijn bewondering voor oppositiefiguren. Hij werd geboeid door de combinatie ‘intellectueel en avonturier’ in mensen als Boris Savinkov, Leon Trotski en André Malraux, maar spoedig kreeg zijn afkeer van elke ideologie die het individu ondergeschikt maakt aan het collectivistische ideaal de overhand. Zo kwam Du Perron tot de formulering van zijn cultuurideaal, dat werd vertegenwoordigd door de ‘smalle mens’: de autonome, kritische intellectueel die gekenmerkt wordt door de eigenschappen beschikbaarheid, intelligentie en moed en wiens taak het is leugens te ontmaskeren. Deze houding ligt ook ten grondslag aan de opstellen en notities die werden gebundeld in Blocnote klein formaat (1936) en Graffiti (1936) en aan zijn ‘Brieven uit Holland’, die samen met de eerdere ‘blocnotes’ werden afgedrukt in In deze grootse tijd (1947).
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Du Perrons ideaal van intellectuele vrijheid vertoont veel verwantschap met de houding van kritische intellectuelen zoals André Gide en Julien Benda. Het heeft Du Perron dan ook ten zeerste teleurgesteld, toen Gide zich in het begin van de jaren dertig ‘bekeerde’ tot een aanhanger van het communisme. Toen Gide in Retour de l'U.R.S.S. (1936) na een bezoek aan de Sovjet-Unie ongezouten kritiek leverde op de praktijk van de zogenaamde heilstaat, prees Du Perron zijn moed om de waarheid te zeggen. Tot zijn vriend André Malraux groeide echter de distantie naarmate deze zich nauwer bij de communisten aansloot. Du Perrons afkeer van de verpolitiekte sfeer in Parijs is een van de beweegredenen geweest om in oktober 1936 Europa vaarwel te zeggen en scheep te gaan naar Indië. Toch ontkwam hij ook in Indië - zoals Ter Braak al had voorspeld - niet aan zijn noodlot Europeaan te zijn. Door de artistieke en intellectuele ontwikkeling die hij in Europa had doorgemaakt, was Du Perron vervreemd van de Indische samenleving, die zelf ook veel harder en racistischer was geworden in reactie op de economische wereldcrisis en het opkomend Indonesische nationalisme. Juist in Indië kwam Du Perron tot zijn meest uitgesproken politieke
| |
| |
opstelling, in zijn bestrijding van fascistoïde elementen in de koloniale samenleving en zijn sympathiebetuigingen aan het Indonesische nationalisme. De opstellen en polemieken uit deze periode werden na de oorlog gebundeld in Indies memorandum (1946).
| |
Traditie / Verwantschap
In zijn houding van onafhankelijk intellectueel in een koloniale omgeving voelde Du Perron zich verwant aan Multatuli, die hem zozeer ging fascineren, dat hij een biografie annex compilatiewerk aan hem wijdde: De man van Lebak (1937), gevolgd door een boek met documenten en polemieken: Multatuli, tweede pleidooi (1938), alsmede - na terugkeer in Nederland - een derde boek met documenten en een schotschrift tegen Multatuli-haters.
| |
Ontwikkeling
De literair-historische oriëntatie waarvan Du Perron in 1920 al had blijk gegeven in zijn eerste artikelenreeks over ‘Nederlandsch-Oost-Indische Letteren’ leidde tot de samenstelling van twee beredeneerde bloemlezingen over Indische literatuur, waarvan de tweede, ‘Van Kraspoekol tot Saïdjah’, nooit is verschenen, als gevolg van het uitbreken van de oorlog. Behalve naar Multatuli deed Du Perron ook naspeuringen naar de figuur van Willem van Hogendorp, die zou figureren in het tweede deel van zijn geplande verhalencyclus ‘De Onzekeren’.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Van deze reeks is alleen Schandaal in Holland (1939) voltooid, een roman over de politieke uitschakeling van de achttiendeeeuwse regent Onno Zwier van Haren op grond van zijn al dan niet vermeende incestueuze verhouding met zijn dochtertje. Van het tweede deel van ‘De Onzekeren’ is alleen het fragment ‘Zich doen gelden’ voltooid. Het is opgenomen in deel 5 van het Verzameld werk. Ook enkele andere verhalen in dit deel hadden een plaats moeten krijgen in Du Perrons ambitieuze verhalenproject, waarvan hij in 1929 voor het eerst gewag maakte. De opzet was om een reeks historische novellen te laten culmineren in schetsen waarin Du Perron zelf en personen uit zijn omgeving zouden optreden. Dit houdt ook in dat hij zichzelf en tijdgenoten wilde zien in het licht van hun historiciteit, in hun bepaald-zijn door omstandigheden. Een bekende verklaring omtrent zijn intentie met ‘De Onzekeren’ is zijn uitspraak in een brief aan Jan van Nijlen, dat de hele reeks ‘zoo'n beetje [zal]
| |
| |
moeten bewijzen dat “de vrije wil” iets zeer relatiefs is hier op aarde’. Schandaal in Holland en de overgeleverde verhaalfragmenten laten inderdaad een determinisme zien, dat de personages relatief weinig keuzevrijheid laat: hun handelen wordt bepaald door factoren binnen of buiten henzelf waar ze geen greep op kunnen krijgen.
| |
Verwantschap / Thematiek
Een model voor Du Perrons ‘Onzekeren’ waren de Chroniques italiennes van de bewonderde Stendhal. De deterministische uitgangspunten leiden allerminst tot Hollands-naturalistische beschrijvingswoede. Er wordt een kale, niet-vlezige stijl gehanteerd. In de overgeleverde verhalen treden diverse personages op die in hun eigen rol geloven en bereid zijn er alles voor op te geven, ervoor te sterven als het moet. Meestal beschikken zij over stendhaliaans-espagnolistische eigenschappen als passion en énergie, hangen absolute waarden aan en staan in een gespannen verhouding tot de maatschappij of de moraal. Het zijn lieden die trouw willen blijven aan zichzelf, aan hun dromen, aan de liefde en de eisen van het bloed. Tegenover al deze uit de romantiek stammende eigenschappen staat de werkelijkheid met haar ontgoochelingen, de burgerlijkheid, soms ook ‘de smeerlapperij van de realiteit’ en daarnaast de nuchterheid, de luciditeit, het intellectueel doorzien van de romantische komedie. De Onzekeren-teksten gaan in laatste instantie over het conflict tussen de dichter en de burger, tussen de avonturier en de wijze, tussen hartstocht en berusting. In dit opzicht zijn ze een treffend literair testament van E. du Perron in zijn laatste fictionele maskerade.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Du P., Nederlandsch-Oost-Indische Letteren. In: Algemeen Geïllustreerd Indisch Weekblad ‘De Revue’, jrg. 1, nr. 25, 4-6-1921, pp. 1129-1132; nr. 26, 11-6-1921, pp. 1167-1170; nr. 28, 25-6-1921, pp. 1247-1248; nr. 30, 9-7-1921, pp. 1317-1318. E |
Bodor Guíla, Manuscrit trouvé dans une poche. Brussel 1923, eigen beheer, G./V. (tweede druk, met een Nederlandse vertaling door Arjaan van Nimwegen: E. du Perron, Manuscript in een jaszak gevonden. Utrecht 1988, Kwadraat) |
Duco Perkens, Het roerend bezit. Wilryck-Antwerpen 1924, Het Overzicht, V. (tweede, gewijzigde druk: Elsene-Brussel [1924], Drukkerij A. Breuer) (opgenomen in Bij gebrek aan ernst) |
Kwartier per dag. Antwerpen 1924, Uitgeverij De Driehoek, GC. (opgenomen in Bij gebrek aan ernst en Poging tot afstand) |
W.C. Kloot van Neukema, Agath. Een sonnettenkrans. Brussel 1924, eigen beheer, GC. (opgenomen in: Cesar Bombay, Kloof tegen cylinder. Amsterdam 1980, Eliance Pers) |
Duco Perkens, ‘Dageliks Gebeuren’ en ‘De Geest met Siropen’. In: De driehoek, jrg. 1, nr. 7, oktober 1925, Prozagedichten. (opgenomen in de afdeling ‘Voor de familje’ in Bij gebrek aan ernst en Poging to afstand) |
Duco Perkens, De behouden prullemand. Snotneus-Vaerzen van Duco Perkens. [Brussel 1925], eigen beheer, GB. (tweede druk: E. du Perron, De behouden prullemand [Den Haag] 1981, BZZTôH) |
Duco Perkens, Claudia. Antwerpen 1925, De Driehoek, V. (opgenomen in Bij gebrek aan ernst) |
Duco Perkens, Filter. Negen-en-veertig kwatrijnen van Duco Perkens. Brussel 1925, Raoul Simonson, GC. (opgenomen in Bij gebrek aan ernst) |
Duco Perkens, Een tussen vijf. Antwerpen 1925, De Driehoek, V. (opgenomen in Bij gebrek aan ernst) |
Duco Perkens, Bij gebrek aan ernst. Zijnde de volledige werken van Duco Perkens, uitgegeven door E. du Perron. Brussel 1926, R. Simonson, G./V. (hierin opgenomen: Het roerend bezit, Kwartier per dag, Claudia, Een tussen vijf, Filter, Voor de familje, Zittingen voor een damesportret, Een bloempje aan 't eind, Windstilte. De drie laatste titels verschijnen hier voor het eerst; van ‘Voor de familje’ verschenen eerder twee fragmenten in De driehoek, de kwatrijnen van Filter worden voorafgegaan door negen niet eerder gepubliceerde gedichten) |
E. du Perron, Het boozige boekje. Maastricht 1926, eigen beheer, GC. (met wijzigingen, weglatingen en toevoegingen opgenomen in Poging tot afstand) |
| |
| |
[anoniem], De koning en zijn min. Eroties gedicht in veertien zangen. [Brussel 1926], eigen beheer, GC. (opgenomen in: [anoniem], De koning en zijn min. Amsterdam 1980, Eliance Pers) |
Kristiaan Watteyn, Een voorbereiding. Zijnde de cahiers van Kristiaan Watteyn, met een tekening van de schrijver en een voorrede van R. Queselius uitgegeven door E. du Perron. Bussum 1917 [= 1927], W.N. Dinger, R. (tweede, sterk gewijzigde druk: E. du Perron, Een voorbereiding. Brussel/Maastricht 1931, A.A.M. Stols; deze druk is overgenomen in het Verzameld werk) |
E. du Perron, Ballade der polderlandsche onrustige kapoenen. Brussel [1927], eigen beheer, G. |
E. du Perron, Alle de rozen of Het gesprek bij maanlicht. Brussel 1927, eigen beheer, G./V. (de zes gedichten zijn ook opgenomen in Parlando) |
E. du Perron, Poging tot afstand. Bussum 1927, W.N. Dinger, GB. (hierin opgenomen: Kwartier per dag, Filter, Voor de Famielje, Windstilte, Het boozige boekje) |
E. du Perron, Sonnet van burgerdeugd. Maastricht/Brussel [1928], G. (opgenomen in Parlando) |
E. du Perron, Gebed bij de harde dood. Brussel 1928, A.A.M. Stols, G. (met vier extra strofen opgenomen in Parlando) |
E. du Perron, Cahiers van een lezer. Deel 1-5. Elsene-Brussel 1928-1929, eigen beheer, E. (tweede, licht gewijzigde druk van de eerste drie cahiers, vermeerderd met een nawoord: Voor kleine parochie. Brussel 1931, A.A.M. Stols. Tweede, licht gewijzigde en vermeerderde druk van het vierde en vijfde cahier: Vriend of vijand. Brussel 1931, A.A.M. Stols. Deze cahiers zijn, met een toegevoegd essay en vermeerderd met andere cahiers opgenomen in: Cahiers van een lezer gevolgd door Uren met Dirk Coster. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols. De oorspronkelijke uitgave verscheen ook in een fotomechanische herdruk met een inleiding door Jaap Goedegebuure: Utrecht 1981, Reflex) |
E. du Perron, Nutteloos verzet. Brussel/Maastricht 1929, A.A.M. Stols, V. (tweede, herziene en vermeerderde druk: Amsterdam 1933, P.N. van Kampen & Zoon N.V.) |
E. du Perron, Parlando. Maastricht/Brussel 1930, A.A.M. Stols, GB. |
E. du Perron, Mikrochaos. Brussel/Maastricht 1932, A.A.M. Stols, GB. (hierin zijn de meeste gedichten van Parlando in een andere rangschikking opgenomen; vermeerderde en enigszins herschikte herdruk in: Mikrochaos. Serie ‘Kaleidoscoop’ No. 24, Maastricht/Brussel [1935], A.A.M. Stols) |
Valery Larbaud, De arme hemdenmaker. Vertaald door E. du Perron. Brussel/Maastricht 1932, A.A.M. Stols, N. (vert.) |
Jacques de Baisieux, Het zijden harnas. Nederlandsche bewerking van E. du Perron. Den Haag 1932, L.J.C. Boucher, Folemprise, G. (vert.) |
| |
| |
E. du Perron, Tegenonderzoek. Nawoord van H. Marsman. Brussel 1933, A.A.M. Stols, E. (opgenomen in Cahiers van een lezer gevolgd door Uren met Dirk Coster) |
E. du Perron, Uren met Dirk Coster. Een tegenstem. Amsterdam 1933, P.N. van Kampen & Zoon, E. (in een verkorte versie opgenomen in Cahiers van een lezer gevolgd door Uren met Dirk Coster en Verzameld werk. Deel II. Amsterdam 1955, G.A. van Oorschot) |
E. du Perron, De smalle mens. Amsterdam 1934, Em. Querido, E. |
André Malraux, Het menschelijk tekort. Vertaling E. du Perron. Amsterdam 1934, N.V. Wereldbibliotheek, R. (vert.) |
E. du Perron, Het land van herkomst. Amsterdam 1935, Em. Querido, R. (de tweede druk was conform aan de eerste en verscheen in 1935, de derde, door de auteur herziene druk verscheen in 1948 als deel I van het Verzameld werk (Contact); alle volgende drukken zijn hierop gebaseerd. In 1989 verscheen bij G.A. van Oorschot een editie, vermeerderd met autobiografische aantekeningen van de auteur uit het zogenoemde Greshoff-exemplaar, echter met weglating van aantekeningen die betrekking hebben op geschrapte passages. In 1996 werden alle aantekeningen afgedrukt in de kritische leeseditie van de roman, verzorgd en geannoteerd door F. Bulhof en G.J. Dorleijn en uitgegeven door G.A. van Oorschot) |
H. Marsman en E. du Perron (red.), De korte baan. Nieuwe Nederlandsche verhalen. Amsterdam 1935, Em. Querido, Bl. |
Walter Savage Landor, Serena. Vertaald door E. du Perron. Maastricht/Brussel [1.935], A.A.M. Stols, N. (vert.) |
Valery Larbaud, Fermina Marquez. Maastricht/Brussel 1935, R. (vert.) |
E. du Perron, Blocnote klein formaat. 's-Gravenhage 1936, L.J.C. Boucher, Folemprise, E./Dagboeknotities. |
E. du Perron, Graffiti. Hilversum 1936, Rozenbeek en Venemans, Schrift 10, jrg. 13 van De Vrije Bladen, E./Dagboeknotities. |
E. du Perron, De man van Lebak. Anekdoten en dokumenten betreffende Multatuli bijeengebracht en gekommenteerd door E. du Perron. Amsterdam 1937, Em. Querido, Biografie. |
E. du Perron, Multatuli, tweede pleidooi. Beschouwingen en nieuwe dokumenten. Bandoeng/Leiden 1938, A.C. Nix & Co. / Burgersdijk en Niermans, E. / Wetenschappelijke publicatie. |
E. du Perron, Het sprookje van de misdaad. Dialogen over het detektive-verhaal gevolgd door De werkelike D'Artagnan. Amsterdam/Batavia [1938], Kolff, E. |
E. du Perron, De muze van Jan Companjie. Overzichtelijke verzameling van Nederlands-Oostindiese Belletrie uit de Companjiestijd (1600-1780) samengesteld door E. du Perron. Bandoeng/Leiden 1939, A.C. Nix & Co. / Burgersdijk en Niermans, Bl. (tweede, herziene en vermeerderde druk: Bandoeng 1948, A.C. Nix & Co.) |
| |
| |
E. du Perron, Schandaal in Holland. 's-Gravenhage 1939, H.P. Leopold, R. |
E. du Perron, Multatuli en de luizen, Amsterdam 1940, Uitgeverij Contact, E./Pamflet. |
E. du Perron, De bewijzen uit het pak van Sjaalman. Nieuwe dokumenten betreffende de Havelaarzaak en Lebak. Uitgegeven door E. du Perron. Rijswijk [1940], A.A.M. Stols, Wetenschappelijke publicatie. |
Boris Souvarine, Stalin en het bolsjewisme. Vertaald door E. du Perron [in samenwerking met Elisabeth du Perron-De Roos]. Amsterdam 1940, Em. Querido, E. (vert.) |
E. du Perron, Een lettré uit de 18e eeuw: Willem van Hogendorp. Den Haag 1940, H.P. Leopold, Schrift IV, jrg. 17 van De Vrije Bladen, Wetenschappelijke publicatie. |
E. du Perron, De grijze dashond. Inleiding door S. Vestdijk. Rijswijk 1941, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 11, nr. 11, G. |
E. du Perron, Parlando. Verzamelde gedichten. Rijswijk 1941, A.A.M. Stols, GB. (onvolledige verzameluitgave, sommige gedichten zijn herzien) |
E. du Perron, Een grote stilte. 's-Gravenhage 1942, A.A.M. Stols, G. |
E. du Perron, Scheepsjournaal van Arthur Ducroo. Amsterdam [1943], L.J. Veen, Reisjournaal. |
E. du Perron, Over André Gide. ['s-Gravenhage 1944, Van Boeschoten en Zimmerman], Astra Nigra V, E. |
E. du Perron, Over Stendhal. ['s-Gravenhage 1944, Van Boeschoten en Zimmerman], Astra Nigra VI, E. |
E. du Perron, Pacifisties tweegesprek. ['s-Gravenhage 1945], Vliegend Verzet, E. |
E. du Perron, P.P.C. Brief aan een Indonesiër. ['s-Gravenhage 1945], Vliegend Verzet, Br. |
E. du Perron, Indies memorandum, Amsterdam 1946, De Bezige Bij, E. |
E. du Perron, Cahiers van een lezer gevolgd door Uren met Dirk Coster. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, E. (definitieve, herziene druk van Cahiers van een lezer en Uren met Dirk Coster) |
E. du Perron, In deze grootse tijd. 's-Gravenhage 1946 [1947], A.A.M. Stols, E. (herziene druk van Blocnote klein formaat en Graffiti, vermeerderd met ‘Brieven uit Holland’) |
E. du Perron, Multatuli's naleven. Bandung 1950 [1952], A.C. Nix & Co., E. |
E. du Perron, Verzameld werk, deel I-IV. Amsterdam/Antwerpen 1948-1951, Contact. (hierin zijn alleen opgenomen: Het land van herkomst, Parlando, De man van Lebak en Poging tot afstand. Verhalen) |
E. du Perron, Verzameld werk, deel I-VII. Amsterdam 1954-1960, G.A. van Oorschot. (definitieve, maar onvolledige editie van de werken van Du Perron) |
Menno ter Braak / E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940, deel I-IV. [Tekstverzorging en annotaties door H. van Galen Last]. Amsterdam 1962-1967, G.A. van Oorschot, Br. |
E. du Perron, Brieven, deel I-IX. Amsterdam 1977-1990, G.A. van Oorschot, Br. |
| |
| |
Alexandre Dumas, Gabriel Lambert. Utrecht 1979, Reflex, R. (vert.) (oorspronkelijk verschenen in de Preanger Bode, nrs. 236-305, 26-8- t/m 5-11-1918) |
Cesar Bombay, Kloof tegen cylinder (drie delen) en [anoniem], De koning en zijn min (in cassette). [Tekstverzorging en verantwoording door K. Lekkerkerker]. Amsterdam 1980, Eliance Pers, G., GC. |
E. du Perron, Liefde met Jane. z.p. [1984], De Minotaurus, V. |
J. Slauerhoff / E. du Perron, Duel over het graf. Utrecht 1984, De Donderbus, G. |
| |
| |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Paul van Ostaijen], [recensie van] Het roerend bezit en Kwartier per dag. In: Het Overzicht, nr. 22-24, februari 1925, pp. 171-172. |
RH. [= Roel Houwink], [recensie van] Bij gebrek aan ernst. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 36, december 1926, pp. 423-424. |
Paul van Ostaijen, Burssens, Du Perron en ik. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 18, nr. 3-4, mei-augustus 1928, pp. 194-196. |
R. Herreman, De criticus als fox terrier. In: Den Gulden Winckel, jrg. 28, nr. 4, 20-4-1929, pp. 108-109. (over Cahiers van een lezer) |
G.H. 's-Gravesande, E. du Perron en zijn meeningen over proza, poëzie en kritiek. In: Den Gulden Winckel, jrg. 29, nr. 5, 20-5-1930. (interview) |
Anthonie Donker, Noodschoten van een franc-tireur. In: De Vrije Bladen, jrg. 7, nr. 10, oktober 1930, pp. 291-295. (over Parlando) |
Victor E. van Vriesland, [recensie van] Parlando. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-10-1930 en 31-10-1930. |
Victor E. van Vriesland, [recensie van] Bij gebrek aan ernst en Poging tot afstand. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-9-1932. |
Menno ter Braak, [recensie van] Uren met Dirk Coster. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 31-5-1933. |
A. van Duinkerken, E. du Perron. In: A. van Duinkerken, Twintig tijdgenooten. Nederlandsch proza na 1930. Schiedam [1934], pp. 37-44. (vooral over Uren met Dirk Coster) |
A. van Duinkerken, Onder het teeken van den schorpioen. In: De Gids, jrg. 99, nr. 3, maart 1935, pp. 338-344. (over De smalle mens) |
H. Marsman, [recensie van] Het land van herkomst. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-6-1935. |
M.C. [= W. Walraven], Indische roman. In: De Indische Courant, 29-6-1935. (over Het land van herkomst) |
[H. Sandberg], Nog eens het Schrijvers-congres. Du Perron's oordeel. In: Het Volk, 3-7-1935. (interview) |
W.L.M.E. van Leeuwen, E. du Perron. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Drift en bezinning. Amsterdam 1936, pp. 165-170. (samenvattende kenschets) |
[Menno ter Braak], Indië en Europa. In: Het Vaderland, 15-9-1936. (interview) |
[anoniem] [= W.A. van Heuven?], Weer terug in ‘Het Land van Herkomst’. In: Het Nieuws van den Dag voor Ned.-Indië, 8-12-1936. (interview) |
H. Marsman, E. du Perron. In: H. Marsman, Critisch proza. Amsterdam/Bilthoven 1938, pp. 101-113. (over Poging tot afstand, Parlando, Tegenonderzoek en Het land van herkomst) |
A. Romein-Verschoor, Douwes Dekker, begrijpen en verdedigen. In: De Stem, jrg. 18, nr. 1, januari 1938, pp. 93-99. (over De man van Lebak) |
G. Stuiveling, Multatuliana. In: Tijd en taak, 12-2-1938. (over De man van Lebak. Ook in: Over Multatuli, nr. 10, 1982, pp. 13-15) |
S. Vestdijk, E. du Perrons grote anti-roman. In: S. Vestdijk, Lier en lancet. Rotterdam 1939, pp. 381-405. (over Het land van herkomst) |
M.C. [= W. Walraven], De Preanger. XII. Menschen in Bandoeng. In: De Indische Courant, 1-8-1939. (over een ontmoeting met Du Perron en D.M.G. Koch; in een bekorte versie ook in: W. Walraven, Eendagsvliegen. Amsterdam 1971, pp. 302-310) |
[anoniem] [= Adriaan van der Veen], E. du Perron weer terug in Nederland. In: Het Vaderland, 1-10-1939. (interview) |
S. Vestdijk, De fatsoensrakker. In: Groot Nederland, jrg. 37, nr. 11, november 1939, p. 451-458. (naar aanleiding van de hetze over Schandaal in Holland) |
Kritiek en Opbouw, jrg. 2, nr. 13, 16-8-1940. Herdenkingsnummer Du Perron. |
Constant van Wessem, Du Perron. In: Constant van Wessem, Mijn broeders in Apollo. 's-Gravenhage 1941, pp. 99-109. |
S. Vestdijk, Beteekenis van ter Braak en du Perron. In: Haagsch Dagblad & Het Parool, 8-12-1945. |
| |
| |
S. Tas, Du Perron en min of meer Ter Braak. In: S. Tas, Een critische periode. Amsterdam [1946], pp. 7-52. (over de politieke positie van Du Perron) |
Beb Vuyk, Voor de menselijke waardigheid van de koloniserende Nederlander. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 12, december 1946, pp. 548-551. (over Indies memorandum) |
G.H. 's-Gravesande, E. du Perron. Herinneringen en bescheiden. 's-Gravenhage 1947. |
W.L.M.E. van Leeuwen, E. du Perron (1899-1940). In: W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden. Utrecht 1947, pp. 191-240 (studies over en herinneringen aan Du Perron) |
W.F. Hermans, Du Perron als leermeester. In: Criterium, jrg. 2, nr. 3, maart 1947, pp. 177-189. |
S. Vestdijk, Het ik in roman en kritiek. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. 1. Proza. 's-Gravenhage 1947, pp. 62-67. (over Schandaal in Holland) |
F. Batten en A.A.M. Stols, Bibliographie van de werken van Charles Edgar du Perron. 's-Gravenhage 1948. |
Menno ter Braak, De smalle mensch. Zijn positie tusschen communisme en fascisme. In: Menno ter Braak, Verzameld werk V. Amsterdam 1949, pp. 332-338 (over De smalle mens) |
Menno ter Braak, Roman voor Jane. In: Menno ter Braak, Verzameld werk V. Amsterdam 1949, pp. 518-524. (over Het land van herkomst) |
J.C. Bloem, Het goed recht van het Essay. In: J.C. Bloem, Verzamelde beschouwingen. 's-Gravenhage 1950, pp. 172-189. (onder andere over Voor kleine parochie en Vriend of vijand) |
Menno ter Braak, Multatuli, Droogstoppel, Havelaar. In: Menno ter Braak, Verzameld werk IV. Amsterdam 1951, pp. 49-61 |
Menno ter Braak, Du Perron als maniak. In: Menno ter Braak, Verzameld werk VII. Amsterdam 1951, pp. 177-182. (over Multatuli, tweede pleidooi) |
André Malraux, Sur Lepays d'origine. In: Botteghe Oscure, Quaderno XII, Roma 1953, pp. 11-19. |
Jan van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron, Amsterdam 1955. |
Hella S. Haasse, In het klimaat van du Perron. In: Vrij Nederland, 5-3-1955. (over Haasses eigen positie tegenover Du Perron) |
J. Greshoff, Volière. 's-Gravenhage 1956, pp. 27-80. (persoonlijke herinneringen) |
S. Vestdijk, De ontwikkeling van een individualist. In: S. Vestdijk, Zuiverende kroniek. Amsterdam 1956, pp. 165-173. |
H.A. Gomperts, Du Perron. In: H.A. Gomperts, De schok der herkenning. Amsterdam 1959, pp. 127-145. |
Ada Deprez, E. du Perron. Zijn leven en zijn werk. Brussel/Den Haag [1960]. |
S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij: E. du Perron. In: S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij. Den Haag 1961, pp. 36-60. (persoonlijke herinneringen) |
Fr. Closset, Na herlezing van Het land van herkomst. In: Revue des langues vivantes / Tijdschrift voor levende talen, jrg. 27, nr. 1, [januari-februari] 1961, pp. 8-15. (kritische beschouwing over de lagen in de roman) |
J.H.W. Veenstra, D'Artagnan tegen Jan Fuselier. E. du Perron als Indisch polemist. Amsterdam 1962. |
W.F. Hermans, Proeve van rustig lesgeven. In: W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Groningen 1963, pp. 41-55. (polemische plaatsbepaling tegenover Du Perron) |
R. Nieuwenhuys, Op zoek naar het land van herkomst. In: De Gids, jrg. 126, nr. 7, september 1963, pp. 126-140; nr. 8, oktober 1963, pp. 241-251. (over het belang van Du Perrons Indische achtergrond) |
Bok, jrg. 1, nr. 7, februari 1964. Du Perronnummer, waarin onder meer:
- | Weverbergh, Aandachtig luisteren en rustig lesgeven, pp. 9-42. (bestrijding van Hermans' artikel over Du Perron) |
|
K.L. Poll, De brieven van Ter Braak en Du Perron. In: K.L. Poll, Zonder mirakels. Amsterdam 1965, pp. 179-188. |
Théo Gieling, Stendhal et Eddy du Perron. In: V. del Litto (red.), Communications présentées au congrès Stendhalien de Civitavecchia. Firenze/Paris 1966, pp. 309-326. |
J.J. Oversteegen, De verteller in de kring. Enkele aspecten van Het land van herkomst. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 6, november
|
| |
| |
1966, pp. 441-456. (structuralistische analyse) |
Huug Kaleis, Du Perron, Gomperts en de structurenwichelaars. In: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten. Amsterdam 1969, pp. 27-39. (bestrijding van Oversteegens methode) |
J.J. Oversteegen, Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Amsterdam 1969. (passim over Du Perron als literair criticus) |
E. du Perron. Schrijversprentenboek, deel 13. 's-Gravenhage 1969. |
Weverbergh, Wat dacht Du Perron eigenlijk van Ter Braak? In: Maatstaf, jrg. 17, nr. 3, juli 1969, pp. 200-204. (over Du Perrons houding tegenover Malraux) |
J.P. van der Linden, Une remarquable amitié: Du Perron et André Malraux. In: Etudes Germaniques, jrg. 25, nr. 4, oktober-december 1970, pp. 361-379. |
Antoine Braet, De vrouw in de poëzie van Du Perron. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 3, lente-zomer 1971, pp. 14-18. |
J.H.W. Veenstra, Ducroo en Du Perron. In: Maatstaf, jrg. 19, nr. 2, juni 1971, pp. 94-109. (over de relatie tussen Du Perron en zijn autobiografische romanfiguur) |
Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel. Amsterdam 1972, pp. 377-413. (over Du Perrons Indische achtergrond en zijn connecties in Nederlands-Indië) |
Eugène van Itterbeek, Une amitié d'intellectuels: Du Perron et Malraux. In: Septentrion, jrg. 1, nr. 1, juni 1972, pp. 8-13. |
Francis Bulhof, Le portrait littéraire d'André Malraux dans l'oeuvre d'Edgar du Perron. In: Walter Langlois (red.), André Malraux 2: Visages du romancier. La Revue des lettres modernes, nr. 2, 1973, pp. 53-73. |
Tirade, jrg. 17, nr. 184-185, februari-maart 1973, Du Perron-nummer, waarin onder meer:
- | J.H.W. Veenstra, Du Perron en de viezigheid, pp. 132-152. (over Du Perrons afkeer van een overdadige stijl) |
- | Herman Verhaar, De onzekeren, pp. 153-159. (over de opzet van de onvoltooide reeks ‘De Onzekeren’) |
- | Ronald Spoor, Sympatie voor een hemelvaarder, pp. 164-190 (over Du Perrons verhouding tot Jan Engelman) |
|
Aty Greshoff, Mijn herinneringen aan E. du Perron. 's-Gravenhage 1975. |
J.L. Goedegebuure, Mijn ‘raadsman’ bleef, tot nader order, du Perron. In: Vestdijkkroniek, nr. 9, september 1975, pp. 56-64. (over Du Perrons verhouding tot Simon Vestdijk) |
A. Romein-Verschoor, De onzekeren. In: A. Romein-Verschoor, Drielandenpunt. Amsterdam 1975, pp. 197-220. (kritiek op de politieke houding van Ter Braak en Du Perron) |
Philippe Noble, ‘Het land van herkomst’: roman et autobiographie. In: Etudes Germaniques, jrg. 31, nr. 4, oktober-december 1976, pp. 392-407. (over werkelijkheid en fictie in verband met de literaire techniek) |
Jan Brokken, De terugkeer van Eddy du Perron. In: Haagse Post, 15-10-1977, pp. 48-56. (biografisch overzichtsartikel) |
Pierre H. Dubois, Een vorm van leven. In: Tirade, jrg. 21, nr. 230, november 1977, pp. 579-586. (over de betekenis van het schrijven voor Du Perron) |
P. Geyl, Reacties op Ter Braak en Du Perron. In: Pieter Geyl, Verzamelde opstellen 4. Utrecht/Antwerpen 1978, pp. 235-277. |
Gerrit Borgers, Het tijdschrift Avontuur februari-april 1928. Utrecht 1979. (over de samenwerking tussen Du Perron, Van Ostaijen en Burssens aan dit tijdschrift) |
Carel Peeters, ‘Een tijdelijke bondgenoot’. In: Carel Peeters, Alles moet over. Amsterdam 1979, pp. 154-172. (over Du Perrons ontwikkeling) |
Pascal Pia, Praten over Du Perron / Parler de Du Perron. Utrecht 1979. |
J.H.W. Veenstra, Multatuli als lotgenoot van Du Perron, Utrecht 1979. |
Dina van Berlaer-Hellemans, Het land van herkomst: het wonderlijke fatum van het individualisme. In: Spiegel der Letteren, jrg. 21, nr. 1, [voorjaar] 1979, pp. 3-25. (literair-sociologische benadering van Het land van herkomst) |
| |
| |
Francis Bulhof, Grotesk avontuur. In: Bzzlletin, nr. 66, mei 1979, pp. 85-93. (over het tijdschrift Avontuur)
- | Francis Bulhof, Over Het land van herkomst van E. du Perron. Amsterdam 1980. (analyse van de roman en diverse eraan gerelateerde aspecten) |
|
Em. Kummer, Drieu la Rochelle en Du Perron. In: R.F.M. Marres [et al.], Voor H.A. Gomperts bij zijn 65ste verjaardag. Amsterdam 1980, pp. 185-195. |
Philippe Noble, Avant-propos. In: E. du Perron, Le pays d'origine. Paris 1980, pp. 17-27. (inleiding op Du Perron en zijn romans) |
Jaap Goedegebuure, Inleiding. In: E. du Perron, Cahiers van een lezer, deel 1. Utrecht 1981, pp. V-XXIII. |
H. van Galen Last, Du Perron in het buitenland. In: NRC Handelsblad, 7-1-1981. (over de Franse receptie van Het land van herkomst in vertaling) |
J.H.W. Veenstra, Du Perrons Indische leerjaren. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 1, januari 1983, pp. 52-63. |
Douwe W. Fokkema, Modernist Hypotheses: Literary Conventions in Gide, Larbaud, Thomas Mann, Ter Braak, and Du Perron. In: Douwe W. Fokkema, Literary history, modernism, and postmodernism. Amsterdam/Philadelphia 1984, pp. 19-36. (over Du Perron als Europees Modernist) |
Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, E. du Perron. In: Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, Het Modernisme in de Europese letterkunde. Amsterdam 1984, pp. 252-285. (een Modernistische interpretatie van Du Perron) |
Hedwig Speliers, Een vermeende vriendschap. Van Ostaijen versus Du Perron. In: Hedwig Speliers, Met verpauperde pen. Antwerpen 1984, pp. 65-85. |
Hans van Straten, Willink over Du Perron. Een interview. Utrecht/Bunnik 1984. |
J.H.W. Veenstra, Du Perron en Slauerhoff, een vriendschap en een breuk. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 2, maart-april 1984, pp. 225-244. |
Het Oog in 't Zeil, jrg. 1, nr. 6, augustus 1984. Du Perron-nummer, waarin onder meer:
- | Ronald Spoor, Du Perron en de aap van Multatuli, pp. 1-4. (over Du Perrons verhouding tot Karel Wybrands) |
- | Boris Rousseeuw, Het grafisch werk van E. du Perron, pp. 18-20. |
|
H. Anten, ‘Niets wordt beschreven, alles is er’. Nijhoff, Du Perron en Constant van Wessems ‘Bijleveld-bundel’. In: W.J. van den Akker, G.J. Dorleijn, J.J. Kloek en L.H. Mosheuvel (red.), Traditie en vernieuwing. Opstellen aangeboden aan A.L. Sötemann. Utrecht/Antwerpen 1985, pp. 203216. (over de literaire criteria van Nijhoff, Du Perron en Constant van Wessem) |
Boris Rousseeuw, De obsolescentie van de Du Perron-literatuur 1525-1540. Licentiaatsverhandeling Universitaire Instelling Antwerpen, 1985. (bevat een niet in autopsie opgestelde secundaire bibliografie) |
Bzzlletin, jrg. 13, nr. 125, april 1985. Du Perron-nummer, waarin onder meer:
- | Gerrit Borgers, Du Perron over Duco Perkens, pp. 2-11. (over Du Perrons contacten met Vlaamse modernisten) |
- | Jan van der Vegt, Een vriend uit het rijk der Barden, pp. 26-29. (over Du Perrons vriendschap met Adriaan Roland Holst) |
- | S.A.J. van Faassen, ‘Ik geloof dat Greshoff iemand is die meevalt in het gebruik’, pp. 30-35. (over Du Perrons verhouding tot J. Greshoff) |
- | J.J. Oversteegen, Du Perron en Multatuli: een steekproef voor Hollanders, pp. 45-49. (over Du Perrons Multatuliboeken) |
- | Marco Entrop, Bibliografie van en over E. du Perron, pp. 50-57. |
|
Ronald Spoor, Over efemere teksten: Querido's prospectussen voor Het land van herkomst en De smalle mens. In: Tirade, jrg. 29, nr. 300, september-december 1985, pp. 855-863. |
Douwe Fokkema, Modernisme. In: Wayne Hudson en Willem van Reijen (red.), Modernen versus postmodernen. Utrecht 1986, pp. 113-133. (uiteenzetting van het Modernisme aan de hand van Het land van herkomst) |
Barry Materman, Menno ter Braak en het dramaturgisch perspectief. Amsterdam 1986,
|
| |
| |
pp. 66-94. (sociologische beschouwing over Du Perron en vergelijking met Ter Braak) |
Boris Rousseeuw, Twee heren. Over E. du Perron en Willem Elsschot. Antwerpen 1986. (onder andere over Du Perron in Vlaanderen) |
Ger Dessejer, Het land van herkomst van E. du Perron: een herinneringsroman op de grens van fictie en autobiografie. In: Uitgelezen, afl. 9, juni 1986, pp. 83-98. |
Ronald Spoor, Vijf vraaggesprekken met Du Perron. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 3, nr. 5, juni 1986, pp. 1-21. (herdruk van de interviews, met een toelichting) |
H. van Neck-Yoder, Country of origin as anti-colonial fiction. In: The Modern Language Review, jrg. 81, deel 3, juli 1986, pp. 666-674. (over Het land van herkomst in Engelse vertaling) |
Ad Hodinius, E. du Perron en zijn uitgevers. In: Optima, jrg. 5, nr. 1, [lente] 1987, pp. 90-112; jrg. 5, nr. 2, [zomer] 1987, pp. 181-207. |
Philippe Noble, Deux visions de l'Indonésie dans l'oeuvre de Du Perron. In: Septentrion, jrg. 17, nr. 3, 1988, pp. 35-42. |
Francis Bulhof, E. du Perron. Het land van herkomst. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 4, december 1989. (analyse van het Land van herkomst en samenhangende aspecten) |
Ada Deprez, De poëzie van E. du Perron. In: Karel Porteman en Kurt Erich Schöndorf (red.), Liber Amicorum Prof. dr. Kåre Langvik-Johannessen. Leuven 1989, pp. 85-98. |
Kees Snoek, Een steekproef voor Hollanders: Multatuli, Du Perron, Saks en hun recensenten. In: Kees Groeneboer (red.), Studi Belanda di Indonesia / Nederlandse studiën in Indonesië. Jakarta 1989, pp. 95-106. (met bibliografie van de receptie van Du Perrons Multatuliboeken) |
Arnold Heumakers, Het recht alleen te blijven staan. In: de Volkskrant, 1-12-1989. (over Het land van herkomst met auteursaantekeningen) |
Dik van der Meulen. E. du Perron. Een korte biografie. 's-Gravenhage 1990. |
Kees Snoek, De Indische jaren van E. du Perron. Amsterdam 1990. |
Hans van Stralen, Onthechting en ballingschap. Du Perrons Het land van herkomst als modernistische roman. In: Hans van Stralen, Onbestemd verblijf. Een onderzoek naar het semantische veld bewustzijn in modernistische literatuur. Nijmegen 1990, pp. 115-135. (interpretatie van Het land van herkomst aan de hand van een Modernistisch begrippenapparaat) |
Rob Schouten, Ter Braak, Marsman, Du Perron. De tanende invloed van een vooroorlogse schrijversgeneratie. In: Trouw, 10-5-1990. |
Indische Letteren, jrg. 5, nr. 4, december 1990. Themanummer over E. du Perron en zijn werk, waarin onder meer:
- | Joop van den Berg, Het land van herkomst. Lessen in onvermogen, pp. 149-166. (onder andere over Du Perron en E.F.E. Douwes Dekker) |
|
Mieke Bal, ‘Door zuiverheid gedreven’: het troebele water van Het land van herkomst van E. du Perron. In: Ernst van Alphen en Maaike Meijer (red.), De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen. Amsterdam 1991, pp. 122-142; 236-238. (feministische interpretatie van Het land van herkomst) |
August Hans den Boef, Musil? Ken ik niet. Ter Braak en Du Perron over modernisten en epigonen. Leiden 1991. |
A.F. van Oudvorst, E. du Perron. In: A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak. Amsterdam 1991, pp. 280-339. |
Em. Kummer, Tegendraads-lezen als excuus voor mis-lezen. In: Optima 31, jrg. 9, nr. 2, [najaar] 1991, pp. 40-62. (bestrijding van het artikel van Mieke Bal) |
A.F. van Oudvorst, De fictionaliteit van Het land van herkomst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 33, nr. 1-2, [lente-zomer] 1991, pp. 25-37. |
A.F. van Oudvorst, De thematiek van Het land van herkomst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 33, nr. 4, [winter] 1991, pp. 261-273. |
Bas Verhoeven, ‘Kloos vond ik toch wel mooi’. Over de modernistische jaren van
|
| |
| |
E. du Perron. In: Vooys, jrg. 9, nr. 3, mei-juni 1991, pp. 27-34. |
Paul Hadermann, 1 april 1925: Het eerste nummer van De driehoek verschijnt. Een modernistisch driemanschap: Van Ostaijen, Burssens, Du Perron. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen et al. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 621-629. |
W.J. van den Akker, 15 december 1931: E. du Perron en M. Nijhoff gaan op de vuist. Vorm of vent. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen et al. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 642-647. (over de persoonlijke tegenstelling van Du Perron en Nijhoff) |
Ton Anbeek, 14 mei 1940: Menno ter Braak en E. du Perron overlijden. Forum na de oorlog. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen et al. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 700-704. |
W.J. van den Akker, Autonomie en ideologie: Du Perron en Nijhoff. In: J. Goedegebuure (red.), Nieuwe wegen in taal- en literatuurwetenschap. Handelingen Nederlandse Philologencongres, jrg. 41, 1990 [1993], pp. 245-263. (over de Modernistische verwantschap van Du Perron en Nijhoff) |
Reinder Storm, E. du Perron als uitgever. In: Maatstaf, nr. 7, juli 1993, pp. 18-31. |
Radboud Kuypers, Du Perron en Larbaud. Een leerschool voor de amateur. In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek, 14 (1993 en 1994), pp. 155-177. |
Philippe Noble, Een Nederlander in Parijs: Eddy du Perron / Un Néerlandais à Paris: Eddy du Perron. Cahiers de Meridon. Amsterdam 1994. (over Du Perron en de Franse literatuur) |
Manu van der Aa, E. du Perron en de avantgarde. Kroniek van een heilzame ziekte. De Nieuwe Engelbewaarder 5, jrg. 2, maart 1994. |
Léon Hanssen, ‘Moedige wanhoop’ als cultuurkritiek. Achtergronden van een vriendschap: E. du Perron en Menno ter Braak. In: Cahiers voor een lezer, nr. 1 [voorjaar 1994], pp. 4-18. |
K.D. Beekman, Literatuuropvattingen als instrumenten voor beeldvorming. In: Literatuur, jrg. 12, nr. 3, mei-juni 1995, pp. 177-179. (onder andere over de studies van Manu van der Aa en August Hans den Boef) |
Ronald Spoor en Herman Verhaar, Een keten van verbeelding: Du Perron - Alexeieff - Green. In: Maatstaf, jrg. 43, nr. 7, juli 1995, pp. 4-19. (over De grijze dashond) |
Francis Bulhof, Contrast en realiteit: het debat over het modernisme in de Nederlandse literatuurwetenschap. In: Forum der Letteren, jrg. 36, nr. 3, september 1995, pp. 236-246. (over verschillende soorten modernisme, getoetst aan Du Perron) |
Manu van der Aa, Een ‘toekomst-persoonlikheid’. Alice Nahon en E. du Perron. In: Ria van den Brandt (red.), Alice Nahon 1896-1933. Kan ons lied geen hooglied wezen. Antwerpen/Baarn 1996, pp. 47-53. |
F. Bulhof en G.J. Dorleijn, Commentaar. In: E. du Perron, Het land van herkomst. Geannoteerde uitgave. Amsterdam 1996, pp. 727-1001. (aantekeningen bij de tekst en beschouwingen over de roman) |
Kees Snoek, Een soeverein romanticus: Beekmans selectieve beeld van Du Perron. In: Cahiers voor een lezer, nr. 6, mei 1997, pp. 3-15. |
Kees Snoek, Zonder pantser. Du Perrons verhouding tot Soetan Sjahrir en diens kring. In: Cahiers voor een lezer, nr. 7, november 1997, pp. 3-26. |
E.M. Beekman, E. du Perron (1899-1940): het huis van de herinnering. In: E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950. Amsterdam 1998, pp. 417-453. (over Du Perron als koloniaal auteur) |
René Marres, Zogenaamde politieke incorrectheid in Nederlandse literatuur. Leidse Opstellen nr. 30. Leiden 1998. (fundamentele bestrijding van ideologische kritiek, onder andere van het artikel van Mieke Bal) |
Kees Snoek, ‘Omkeeren is mijn métier.’ E. du Perron, de geest van Multatuli en die van Setiabuddhi. In: Theo D'haen en Gerard Termorshuizen (red.), De geest van Multatuli. Proteststemmen in vroegere Europese koloniën. Leiden 1998, pp. 123-141. |
| |
| |
Francis Bulhof, Du Perron als lotgenoot van Multatuli: nog een steekproef. In: Over Multatuli, jrg. 20, nr. 40, [maart] 1998, pp. 43-58. |
Marc Reugebrink, Vlak voor de winkel van Hinderickx en Winderickx. In: De Gids, jrg. 161, nr. 2, februari 1998, pp. 81-94. (over Du Perrons actualiteit) |
Kees Snoek, Met een blik van nadenkend wantrouwen. Liefdesbrieven van E. du Perron aan Julia Duboux. In: De Parelduiker, jrg. 3, nr. 2, juli 1998, pp. 2-27. |
Francis Bulhof, Du Perron en zijn Land van herkomst. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 260, november 1998, pp. 10-13. (over de canonisatie van Het land van herkomst) |
73 Kritisch lit. lex.
mei 1999
|
|