| |
| |
| |
Koen Peeters
door Hugo Bousset
met een aanvulling door Sofie Gielis
1. Biografie
Koen Peeters werd op 9 maart 1959 te Turnhout geboren. Hij studeerde in 1982 af in de pers- en communicatiewetenschappen en de antropologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Hij trouwde in 1983 en heeft drie kinderen. Koen Peeters woont in Leuven en werkt op de communicatieafdeling van een bank. Zijn bezigheden: copywriting, reclame en sponsoring, merkstrategie en microfinanciering. Hij is redacteur van Dietsche Warande & Belfort en voorzitter van Passa Porta, het internationale literatuurhuis in Brussel. Hij houdt van een geordend bestaan, waarin hij - zoals zijn voorbeeld Willem Elsschot - zowel burger als kunstenaar wil zijn. Elke dag is hij na zijn professionele arbeid een uurtje met literatuur bezig, via lezen, schrijven en ook knip- en plakwerk, en om de twee à drie jaar heeft hij een nieuwe roman.
Hij is een verwoed verzamelaar van foto's, prenten, knipsels en prullaria, die hij in zijn kelders in mappen ordent. Die mappen bevatten het materiaal voor zijn romans, voor wat hij ‘creatieve verzamelingen’ noemt.
Voor zijn debuutroman, Conversaties met K., verschenen in 1988, kreeg hij de Nieuwe Yang-prijs, en zijn tweede roman, Bezoek onze kelders (1991), werd genomineerd voor NCR-Literair. De postbode (1993) werd bekroond met de AT & T-literairprijs 1994. Het is niet ernstig, mon amour kreeg in 1996 de Prijs voor Letterkunde van de provincie Vlaams-Brabant en Acacialaan haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs 2001. Grote Europese Roman werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en stond op de longlist van de Gouden Uil 2008.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Koen Peeters' romans worden gekenmerkt door encyclopedisme, verzamelwoede en een voorliefde voor wegwerpdocumenten en -voorwerpen. Peeters nodigt de lezer uit hem te volgen naar de opslagplaatsen van zijn privé-verzameling: Bezoek onze kelders is de titel van zijn tweede roman. De auteur stelt de lezer ook met nadruk voor: ‘Laten we praten over de wereld alsof het een encyclopedie is.’ Zo heeft hij een uitgesproken voorkeur voor excentrieke postbodes en vreemde postzegels. De interessantste van alle postbodes is Ferdinand Cheval, die in het Franse Hauterives zijn ‘Palais Idéal’ bouwde met allerlei grillige stenen en kleurige potjes en scherven, die hij op zijn ronde vond. Hij baseerde zich voor zijn eclectisch bouwwerk op geillustreerde encyclopedieën en bijzondere postzegels, waarop tempels, moskeeën en berghutten zijn afgebeeld. Peeters' roman De postbode (1993) wijdt het slothoofdstuk aan ‘Het Ideaal Paleis’, waarin het ‘hogere’ en het ‘lagere’ in de kunst paradoxaal vervlochten zijn. De 10000 werkdagen, 33 jaar beproeving, 93000 uren arbeid van Cheval leiden tot een grillig en nutteloos paleis, en toch heeft hij alleen bij het werken daaraan het gevoel even de droom aan te raken die ‘roerloos voor ons uit zweeft’. Bij het bedenken van poorten, bogen en kronen, parterreniveaus, slingerende trappen, luifels en loggia's, bij het plaatsen van vazen en urnen, minaretten en gevorkte takken, bij het modelleren van kerkhofbloemen en sensuele tulpen, lianen en slangen voelt hij iets als de ademtocht van een engel. Dit bouwvallig schertspaleis van een waanzinnige postbode geeft plots de indruk van een kathedraal vol koorzang en orgelmuziek.
Ook het schrijven aan een tekst wordt als paradoxaal voorgesteld. Hoofdfiguur Marchand beschouwt het schrijven als iets onzuivers, troebels en bedrieglijks. Hij schrijft bewust een boek over het ‘onzuivere’ malachiet, en bijvoorbeeld niet over het ‘zuivere’ koper. Marchand vergelijkt zichzelf ook met Mercurius, de ‘gevleugelde boodschapper’, maar eveneens ‘de godvan het bedrog’. Bovendien staat er in De postbode niet toevallig een variant van een bedrieglijke verkoopbrief van Elsschots perso- | |
| |
nage Boorman. Een schrijver verkoopt alles (Marchand), maar schrijft eigenlijk over niets.
Via Marchand schrijft Peeters een kleine poëtica van zijn eigen romans. Hoge en lage kunst, realiteit en kitsch, het ene bestaat niet meer of minder dan het andere. Of het nu gaat over de metalenleer, kettingbrieven, een direct-mailcursus, de Christus-achtige aspecten van de Zaïrese vrijheidsheld Patrice Lumumba (met acht versies van zijn dood), engelen, de voormalige koning der Belgen Boudewijn, de zelfmoord van de Vlaamse auteur Dirk de Witte, gidsen voor planten, ‘le facteur Marchand’..., steeds is Peeters alleen maar bezig met het aanleggen van lijstjes, die getuigen van de futiliteit van de menselijke bedrijvigheid. Ook een zoektocht naar een identiteit is zijn werk niet, want die identiteit bestaat slechts uit de leugens van ‘vele ikken’. Er zijn alleen maar verzamelingen en reeksen, installaties en ‘arte povera’, opgesteld als groot huisvuil.
| |
Techniek / Stijl
Dat Koen Peeters' werk tevens een subtiel en gevarieerd spel is met allerlei stijlen en romantechnieken, blijkt vooral uit zijn eerste roman, Conversaties met K. (1988). De ik-figuur uit het kaderverhaal, die aan de hand van de conversaties tussen Robert en K (de Belgische koning? een allusie op Kafka?) een boek schrijft, verwerpt elke logische of chronologische structuur. De roman zal ‘een nevenschikking zijn van gelijkwaardige hoofdstukken die toevallig in een bepaalde volgorde zijn geschreven en gelezen’. Maar dat toeval moet gerelativeerd worden. Het boek bestaat uit twee delen, die elk in een andere stijl zijn geschreven. Het eerste deel is een afstandelijke en koele weergave van de conversaties, het tweede moet de lezer tegemoet komen en allerlei romaneske trucjes toepassen. Robert, de opdrachtgever van de schrijvende ik-persoon, zegt het zo: ‘We moeten die conversaties uitschrijven. Jij moet tussenzinnetjes verzinnen zoals “verrast zei hij”, “woedend viel hij uit”, “onderbrak hij hem en riep hem toe”, “besloot hij en ging weg”.’ Ook de beschrijvingen worden nu ‘literair’: ‘Een kropsla-groene autobus werd gevuld met Japanners uit het inwendige van het Atomium en gleed verzadigd weg.’ Zo is het tweede deel onder meer een parodie op de traditionele roman. Maar in zekere zin wordt ook het schrijven over het schrijven gepasti- | |
| |
cheerd: Roberts aantekeningen ter voorbereiding van de conversaties worden in zijn gesprekken met K. verwerkt; iemand neemt die gesprekken op en tikt ze uit; Robert bewerkt die versie dan; ten slotte ordent de ik-figuur al die teksten in dertien thematische mappen (plus een map met ‘varia’) en schrijft een boek. Maar de eindversie bestaat slechts uit een half boek, met zeven in plaats van veertien binnenverhalen. Peeters' romans zijn intelligent, licht en speels geschreven. Hij
jongleert met encyclopedische weetjes, maar ook met stijlen en romantechnieken, zonder ooit aanstellerig te worden.
Dat bij Koen Peeters de reeks de orde heeft vervangen, blijkt vooral uit zijn tweede roman, Bezoek onze kelders (1991), die door de ik-persoon als ‘niets anders dan een bezoek aan mijn kelders’ wordt voorgesteld. De vijf kelders bevatten een verzameling voorwerpen en documenten en daarvan is hij de ‘conservator’. Het beschrijven van dit privédomein heeft niets te maken met een autobiografie, noch is de inhoud van de kelders symbolisch relevant: ‘Splijting, verdubbeling en versmelting maken dat er tussen dingen (en mensen) niet zoveel verschillen zijn.’ De auteur bedient zich van zijn materiaal ‘als wandelde [hij] in een warenhuis’. Ten hoogste ontstaat er plots een ‘samenhangend’ lijstje, dat echter snel naar het rijk van de kitsch wordt verwezen. Zo is er het lijstje met de klinker A in de naamgeving, waardoor hij van zijn eigen personages (Gaspard, Dada, Chamand, Marchand...) bij personages van Elsschot (Laarmans, Maria van Dam) terechtkomt.
| |
Visie op de wereld
De berustende aanvaarding van een burgerlijk bestaan, die zo typisch is voor Elsschots laatste roman Het dwaallicht, valt ook bij Peeters op: ‘Verander nooit het leven, sterf nooit uit eigen beweging. Alles is uiteindelijk het best denkbare. Tracht nooit naar het uiterste. Niemand wordt door het leven verwend, laten we daar maar van uitgaan. ’ De ik-persoon uit Bezoek onze kelders ziet het zo: ‘Alles zal wel het beste zijn zoals het is. Moge ik alles bevestigen. Ik wil minzaam zijn, welwillend. Voor iedereen goed. Bezorgd, verlicht, bezadigd. Een taal spreken die vloeit en opvalt, antwoorden geven vol tact en kennis van de geschiedenis. Me schikken naar wat moet.’
| |
Thematiek
Tegelijk hangt over Peeters' proza een waas van weemoed,
| |
| |
vooral als hij verwijst naar de oubollige charme en het ontroerende optimisme van de jaren vijftig. De fictieve reizen van zijn romanpersonages naar die periode wijzen erop dat zij in hun verbeelding alles overal tegelijk kunnen beleven, maar hun verhalen hebben ook iets gemeenschappelijks: België bestond toen nog écht.
Zo discussiëren in Conversaties met K. Robert en K over typisch Belgische locaties als de Antwerpse Zoo, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika van Tervuren, de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958, het kuuroord van Oostende. In een stijl die balanceert tussen sentimentele retro en lichte ironie, schrijft Peeters over lievelingsthema's als koning Boudewijn - onder meer diens bezoek in 1955 aan het toenmalige Belgisch-Kongo - en de Belgische droom van de Expo 58. Die Expo wordt door Robert en K. ‘in de conditionele betekenis’ bezocht. Ze vullen alles met hun verbeelding in, 48 landen op 200 hectaren rondom het Atomium. De lezer krijgt bij Peeters nu eens niet de zoveelste versie van het verdriet van België. Robert over zijn land: ‘De Expo was een Belgische droom, en België is ons vaderland. Dit land is klein, K, maar ook schoon en welvarend. Waar de bodem vruchtbaar is en de ondergrond rijk, waar voortvarende industrieën gevestigd zijn, daar wonen wij.’ Het gaat om een België dat alleen in de verbeelding van Peeters' licht weemoedige personages bestaat. De mens kan - zo lijkt de auteur te suggereren - slechts in zijn eigen ficties en verhalen bestaan.
| |
Traditie / Verwantschap
Samen met een Nederlandse auteur als Atte Jongstra kan Koen Peeters het best geplaatst worden in de traditie van de encyclopedie- en bibliotheekroman. In zijn Zes memo's voor het volgende millennium geeft Italo Calvino enkele kenmerken van dat romantype, die ook op het werk van Koen Peeters kunnen worden toegepast. Calvino signaleert dat elke tekst zichzelf vermenigvuldigt door middel van andere boeken uit een denkbeeldige of werkelijke bibliotheek, door bestaande of verzonnen lectuur. Teksten waarin dat inzicht wordt geëxpliciteerd, moeten vermijden schools-academisch te worden, of demonstratief-geleerd. Juist door een kristalheldere en luchtige stijl en een compositie vol ritmische variaties moet de tekst tonen hoe
| |
| |
literatuur ‘potentieel’ kan zijn, dat wil zeggen vol openingen naar de lezer. Zoals Peeters het formuleert: ‘We verzamelen stukken van een wereld die, op één stuk na compleet, ons volledig ontglipt.’
| |
Kritiek
Alles bij elkaar staat Koen Peeters voor een romanopvatting die niet meteen beantwoordt aan de verwachtingshorizon van de modale lezer en zelfs criticus. En als Bernard Dewulf hem naar aanleiding van zijn tweede roman voor de Belgische krant De Morgen interviewt, schrijft hij: ‘Peeters en zijn eerste boek leken wel uit het niets verschenen. Conversaties met K. werd weinig en niet altijd gunstig besproken. Serieuze aandacht bleef uit - om onopgehelderde redenen.’ De ontvangst van die tweede roman, Bezoek onze kelders, blijft zeer gemengd. Sommige critici - vooral Jooris van Hulle - vinden de roman irritant, omdat het veeleer een toevallige verzameling verhalen zou betreffen, die door een pedante verteller bij elkaar werden geharkt. Maar anderen - zoals Frans de Rover en Jos Borré - vinden het juist een amusant boek, geschreven op het scherp van de snede tussen kunst en kitsch. Pas met De postbode breekt Koen Peeters bij kritiek en publiek door. Zeer uiteenlopende critici als Hans Warren, Anthony Mertens, Hugo Bousset en Marc Reynebeau zijn zeer over de roman te spreken. Hij is aanstekelijk geschreven, met verzameldrift en vertelwoede, maar licht en vrolijk van toon.
| |
Ontwikkeling / Kunstopvatting
Koen Peeters' vroege romans worden gekenmerkt door een encyclopedische wereldvisie, in zijn latere werk wordt de wereld meer dan een encyclopedie. Het is niet ernstig, mon amour (1996) noemt de wereld ‘een schrift waarin geschreven wordt’. Dat is nog puur encyclopedisch te interpreteren - in een schrift verzamel je informatie -, maar het blijft niet bij verzamelen want de roman stelt ook: ‘we moeten de wereld lezen’. De verzamelde informatie wordt verbonden in een samenhangend geheel. Beleven wordt gelijkgesteld met lezen. Omgekeerd impliceert dit ook dat het lezen van een roman het beleven van een wereld is. Iets wat je bij Peeters letterlijk mag nemen. Door het lezen van zijn romans beleef je de wereld, en meer bepaald de verzameling die België, later ook Europa heet, door zijn ogen.
Peeters' hang naar reeksen en encyclopedisme heeft niets te
| |
| |
maken met de zoektocht naar een ultieme waarheid. Er wordt in zijn werk verzameld omwille van de verzameling, waarheid en verzinsels kriskras door elkaar. Evenmin komt dat verzamelen voort uit een zucht naar zelfkennis. Meer informatie roept immers meer vragen op. Zo zaait bijvoorbeeld in een gedicht uit Fijne motoriek (2006) een kopieerapparaat verwarring.
Maar daar aan het apparaat slaat de twijfel toe.
Kan een kopie het origineel vervangen?
Als hij er is, is hij er dan vooral niet?
Als hij zwijgt, roept hij dan niet vooral?
In Peeters' werk wordt veel nagedacht over het schrijven zelf. Zo beschrijft Grote Europese Roman (2007) zijn eigen ontstaansgeschiedenis: het personage Robin vult in de loop van het verhaal een schrift dat in het voorlaatste hoofdstuk ‘Grote Europese Roman’ gedoopt wordt. Conversaties met K. bevat hoofdstukken met titels als ‘Hoe ontstaat een boek?’, ‘Hoe schrijft men een boek?’ en ‘Hoe beëindigt men een boek?’. Ook de taal, het materiaal waaruit boeken bestaan, is in verschillende van Peeters' romans voorwerp van reflectie. Bijvoorbeeld in een typische passage uit Grote Europese Roman: ‘Onze taal hangt van gebreken aan elkaar, we geven onszelf een houding. Ergens halverwege de misverstanden ontmoeten we elkaar.’
| |
Thematiek
Mijnheer sjamaan verheft de onzuiverheid tot een thema op verschillende niveaus. Hoofdpersonage Ben neemt ergens in de Kempen bodemstalen van vervuilde grond, maar daar blijft het niet bij. Ook de theorieën, overtuigingen en verhalen waarmee de bodemanalist geconfronteerd wordt zijn troebel. Waarheid en verzinsels, oprechtheid en oplichterij, geloof en winstbejag, in het doodse dorp waar de roman zich afspeelt, lopen ze allemaal door elkaar heen. ‘Het ene vergiftigt het andere,’ stelt criticus Bart Vervaeck, ‘en dat bemoeilijkt het werk van Ben, die de bodemvergiftiging in mooi gescheiden vierkanten op een kaart moet afbeelden.’ Die dubbelzinnigheid keert ook terug in Grote Europese Roman, waar het hoofdpersonage bijvoorbeeld zijn drang naar orde zowel herkent in het opgeruimde bureau
| |
| |
van de vader van Anne Frank als in de genadeloze administratie van hun nazibeulen.
De naam ‘Robert Marchand’ keert in bijna elke roman terug, maar hij duidt niet steeds hetzelfde personage aan. Marchand is een kameleon die de ene keer een brave huisvader en de andere keer de ambitieuze oprichter van een grootstedelijk onderzoekscentrum is. Marchand vertaalt zo alle aspecten van de doorsnee man in Peeters' universum. ‘Dat is de omschrijving van onze soort: twintig-à-dertigjarig, mannelijk en alleenwonend in de hoofdstad. [...] We hebben weinig betekenende jobs die nooit veranderen, maar noemen ze vooralsnog veelbelovend.’ Het zijn mannen met een opdracht: ze willen zich settelen (‘vrouw vinden, gezin stichten, huis kopen en eerst iets doen in het leven’) en trekken zich terug in het kantoorleven, dat voor hen een veilige, geordende haven is, weg van de chaos daarbuiten. ‘Dit is alles wat wij nodig hebben: een stoel in het bedrijf die tijdens kantooruren onvervreemdbaar van ons is. Dat er niemand anders op gaat zitten. Een bureau voor Robert en één voor Philippe, alleen van ons, en natuurlijk ook een loon, maar dat vooral voor een gezin. Wij zijn onmiddellijk beschikbaar. Geheel de uwe’, besluiten Robert en Philippe, de wandelaars uit Bellevue / Schoonzicht (1997).
Wel maken Peeters' personages een evolutie door. Het beambtenleven kan zich uitbreiden. Zo is Ben in Mijnheer sjamaan geen kantoorklerk, maar zijn leven is evenzeer georganiseerd rond zijn werk en hij blijft onderworpen aan een strak werkschema. Gaandeweg ebt zijn plichtsbewuste houding echter weg en neemt hij het steeds minder nauw met de bedrijfsvoorschriften. In Grote Europese Roman slaat Marchand zijn vleugels uit. Een bedrijf met dezelfde naam en Brusselse roots ‘gaat op in een groter Europees geheel’. De door Brussel flanerende beambte is vervangen door een zakenman die van de ene Europese hoofdstad naar de andere vliegt.
De persoonlijkheden in Peeters' boeken hebben veel gemeen met hun omgeving. Zo wordt Brussel in Het is niet ernstig, mon amour ‘ons zelfportret’ genoemd, maar dat wordt meteen aangevuld met ‘Je herkent jezelf niet meer in de pêle-mêle, de mikmak’.
| |
| |
Hoewel ze zich graag verenigen in jongensclubs (zie het Independent Research Center in Het is niet ernstig, mon amour, het tweemans-IRC uit Bellevue / Schoonzicht of Total Earth Literature Link in Acacialaan) zijn Peeters' personages doorgaans enkelingen. Het zijn observeerders met een aparte blik op de dingen. Zo heeft een man die zich op zakenreis in Londen afvraagt waaraan je de beschaving van de stad kan afmeten het niet over economische activiteit of onderhoud van patrimonium, maar over
het aantal verliefde paren, de
frequentie van zoenen op banken aan oevers
alsook aan standbeelden voor onbetekenende mensen.
| |
Techniek / Stijl / Ontwikkeling
Koen Peeters' romans zijn bescheiden van omvang, maar ze zijn rijk in stijl. Zijn werk is een subtiel en gevarieerd spel met genres en romantechnieken. Mijnheer sjamaan is een roman met esoterische intermezzo's en honderd eindnoten, Het is niet ernstig, mon amour bestaat naar analogie met het aantal Kuifje-albums uit vierentwintig hoofdstukken die bovendien elk een verwijzing naar een van die albums bevatten. Hans Warren schreef in een recensie van Acacialaan dat Koen Peeters proza schrijft volgens de wetteloosheid van de poëzie. ‘Het levert onconventionele literatuur op, een gedicht vermomd als een roman, een warreling van verhalen.’
Gaandeweg evolueerde zijn werk merkbaar van luchtige ironie naar een serieuzere aanpak. Die ontwikkeling begon met Acacialaan, dat onder meer een lijst met honderdzeventig existentiële vragen bevat die nog steeds een amalgaam is van humor en ernst maar toch meer doet denken dan doet lachen. Ze werd in Mijnheer sjamaan nog versterkt door het aanboren van nieuwe thema's als esoterie, Mariaverschijningen en de aboriginalcultuur. Ook de vorm van dat boek - honderd hoofdstukken en evenveel noten - draagt bij aan die indruk. Peeters' dichtbundel Fijne motoriek bevestigt de evolutie. Hoewel de bundel deels op dezelfde motieven steunt als Peeters' eerste romans (het forenzenbestaan, de grootstad, het leven in vooraf bepaalde schema's, enzovoort), snijdt hij hier ook nieuwe onderwerpen aan: ge- | |
| |
borgenheid, het familieleven, herinneringen aan vroeger, toen alles beter was. Uiteraard komen deze thema's ook al versnipperd aan bod in eerder werk, maar hier gaat Peeters de gevoeligheid ervan niet uit de weg. Zo wijdt hij een groot deel van de bundel aan herinneringen aan zijn overleden moeder (‘Intussen ligt ze knusser dan ooit, in haar kist./ Helder verbaasd slaapt ze, vraagt ze:/ lig ik zo goed, oog ik gelukkig?’) en de verwarring die haar begrafenis met zich meebrengt. Wat moet hij bijvoorbeeld denken van zijn dubbelzinnige geloof?
Als hij ongeveer in niets gelooft
hoe verklaar je dan de rust, de troost
die hij vindt, verzint voor anderen
bijvoorbeeld voor zijn moeder.
Het zou hem moeten schokken breken amen.
Peeters' gedichten zijn persoonlijker dan zijn romans, maar tegelijkertijd universeler. In een interview met de Poëziekrant zegt hij daarover: ‘Intussen heb ik geleerd dat poëzie soms een vorm biedt voor dingen die je in proza niet makkelijk kan zeggen. Als ik proza schrijf, dan lijkt het of ik een kraan openzet, ik zet er een emmer onder en laat het water stromen. Bij het schrijven van poëzie is het bijna andersom: ik zit aan een waterput, gooi een emmer naar beneden en ik weet niet wat ik bovenhaal.’
| |
Traditie / Verwantschap
In 2007 stelde Koen Peeters samen met Jeroen Overstijns een themanummer over Willem Elsschot samen voor Dietsche Warande & Belfort. In zijn inleiding schreef Peeters: ‘Goede ideeën. Elsschot had er vele, wij enkele.’ Dat is misplaatste bescheidenheid want Peeters' romans drijven op goede ideeën.
Zijn artistieke stamboom is grotendeels af te leiden uit de motto's die hij zijn boeken meegeeft. In Het is niet ernstig, mon amour is dat een citaat van kunstenaar Marcel Broodthaers. Robert Marchand verklaart dat Broodthaers misschien geen omvangrijk of op het eerste gezicht indrukwekkend oeuvre nalaat, maar dat hij onsterfelijk is door zijn ideeën over wat kunst in het leven betekent. Geen bombastisch, highbrow werk, maar doordachte kunst die echt kan ingrijpen in het leven. Dat
| |
| |
geldt ook voor de andere kunstenaars die Peeters aanhaalt in dit boek (Frans Masereel, Magritte en zelfs Hergé) en, niet te vergeten, voor Peeters zelf.
Andere motto's zijn van Louis Paul Boon, Guido Gezelle of Vladimir Nabokov en in de romans zelf komen gelijkgestemde collega's aan bod als Richard Minne en Nescio. Over die laatste schrijft Robert: ‘De burgerman die grote woorden gebuikte als God en vriendschap en daarmee onsterfelijke boeken schreef.’ De eerste wordt getypeerd als een bescheiden auteur die er naast de literatuur betrekkingen op na hield als handelsreiziger in textiel of ambtenaar bij het ministerie van Justitie. De link met Peeters' commerciële dag- en literaire nachtbestaan is duidelijk. Bellevue / Schoonzicht bevat geen motto, maar een opdracht en die opdracht geeft Peeters' belangrijkste verwantschap weer: die met ‘de koning, de hoofden, de bevolking van dit land’.
| |
Kritiek
Het is niet ernstig, mon amour werd voorzichtig, maar door de band genomen goed ontvangen. Bellevue / Schoonzicht kreeg slechts her en der aandacht in de pers, maar die aandacht was steeds positief. Vanaf Acacialaan wordt en blijft de kritiek enthousiast. Ook zijn debuut als dichter werd positief onthaald. Paul Demets schrijft in De Morgen dat Peeters in Fijne motoriek een reeks portretten borstelt ‘die intrigerend zijn omdat hij de dingen rafelig en toch raak weet neer te zetten’ en Knack stelt terecht vast dat Peeters een van de weinige Vlaamse auteurs is ‘die ook zonder overspannen media-aandacht, zijn weg blijft vinden naar de harten van critici en lezers’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Koen Peeters, Conversaties met K. Amsterdam/Leuven 1988, Meulenhoff/Kritak, Meulenhoff-editie 1007, R. (tweede druk 1995, Meulenhoff pocket) |
Koen Peeters, Bezoek onze kelders. Amsterdam/Leuven 1991, Meulenhoff/Kritak, Meulenhoff-editie 1152, R. |
Koen Peeters, De postbode. Amsterdam/Leuven 1993, Meulenhoff/Kritak, Meulenhoff-editie 1300, R.. |
Koen Peeters, Het is niet ernstig, mon amour. Amsterdam 1996, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1516, R. |
Koen Peeters en Kamiel Vanhole, Bellevue / Schoonzicht. Een vertelling. Amsterdam 1997, Meulenhoff. |
Koen Peeters, Acacialaan. Amsterdam 2001, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1861, R. |
Koen Peeters, Mijnheer sjamaan, Amsterdam 2004, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 2066, R. |
Koen Peeters, Fijne motoriek, Amsterdam/Antwerpen 2006, Meulenhoff/Manteau, GB. |
Koen Peeters, Grote Europese Roman, Amsterdam/Antwerpen 2007, Meulenhoff/Manteau, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marc Reynebeau, De naam van de okapi. In: Knack, 14-9-1988. (over Conversaties met K.) |
Lut Missinne, Nieuwe Yangprijs voor Koen Peeters. In: Yang, jrg. 24, nr. 4, oktober-december 1988, pp. 78-81 (over Conversaties met K.) |
Wim Vogel, Twee heren die het leven ernstig nemen. In: Vrij Nederland, 12-11-1988. (over Conversaties met K.) |
Koen Vermeiren, Gesprekken over het nationale verleden. In: Boekengids, jrg. 67, nr. 4, mei 1989, pp. 289-290. (over Conversaties met K.) |
Hugo Bousset, Koen Peeters: de charme van België. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 5, oktober 1989, pp. 613-614. (over Conversaties met K.) |
Jos Borré, Het leven herontdekken. In: Kultuurleven, jrg. 58, nr. 5, juni 1991, pp. 84-87. (over Bezoek onze kelders) |
Jef Verheyen, Wachten op Marche-les-Dames. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 8, nr. 4, juli-augustus 1991, pp. 72-74. (over Bezoek onze kelders) |
Bernard Dewulf, Als je bang bent voor de wereld. In: De Morgen, 23-8-1991. (interview) |
Marc Reynebeau, Wie wat bewaart, heeft wat. In: Knack, 18-9-1991. (over Bezoek onze kelders) |
Frans de Rover, Aan het handje van de schrijver. In: Vrij Nederland, 26-10-1991. (over Bezoek onze kelders) |
Bart Vanegeren, Bezoek onze kelders. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 5, november-december 1991, pp. 363-364. |
Jooris van Hulle, Het paleis van de postbode. In: De Standaard, 15-5-1993. (over De postbode) |
Bernard Dewulf, Lezer, ga rustig zitten. In: De Morgen, 21-5-1993. (over De postbode) |
Hans Renders, Het ideale paleis misbruikt. In: Het Parool, 29-5-1993. (over De postbode) |
Carlos Alleene, Koen Peeters droomt van audiëntie bij Boudewijn. In: Het Volk, 8-6-1993. (interview) |
Marc Reynebeau, Een toren van een tekst. In: Knack, 16-6-1993. (over De postbode) |
Willem Kuipers, Het zinloze bouwwerk van een Frans facteur. In: de Volkskrant, 25-6-1993. (over De postbode) |
Janet Luis, De grijze kabouters die de brieven sorteren. In: NRC Handelsblad, 25-6-1993. (over De postbode) |
Anthony Mertens, Woeker. De symbolenmanie van een postbode. In: De Groene Amsterdammer, 14-7-1993. (over De postbode) |
Hans Warren, Blindelings laveren tussen echt en vals. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-7-1993. (over De postbode) |
Hugo Bousset, De lichtheid van kilo's boeken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 138, nr. 4, augsutus 1993, pp. 532-536. (over De postbode) |
Geert Buelens en Harold Polis, Tekenen van verbondenheid. Gesprek met Koen Peeters. In: Verschillig, jrg. 2, nr. 3-4, maart 1994, pp 33-47. |
Jef Verheyen, De wereld: een encyclopedie. Gefragmenteerde levens in de romans van Koen Peeters. In: Ons Erfdeel, jrg. 38, nr. 3, mei-juni 1995, pp. 336-340. |
Hans Goedkoop, De wereld waait een eindje open. In: NRC Handelsblad, 17-5-1996. (over Het is niet ernstig mon amour) |
Jos Borré, Onderhoudend surfen op de banaliteit. In: De Morgen, 24-5-1996. (over Het is niet ernstig mon amour) |
Yves van Kempen, ‘Maken wij van België een kunstwerk’. In: De Groene Amsterdammer, 29-5-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Pascal Cornet, Indien ernstig zich onthouden. Koen Peeters over het in kaart brengen van een versnipperde wereld. In: De Standaard, 30-5-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Johan Diepstraten, In de voetsporen van Bavinck. In: De Stem, 30-5-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Sam de Graeve, Het is niet ernstig, mon amour. Een gesprek met de jonge Vlaamse
|
| |
| |
auteur Koen Peeters. In: Neerlandia, 3-6-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Carel Peeters, Kuifje als Manneke Pis van de Vlaamse literatuur. In: Vrij Nederland, 8-6-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
André Matthijsse, Eigentijdse ‘Titaantjes’. In: Haagsche Courant, 8-7-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Doeschka Meijsing, Kuifjes en Titaantjes. De lange melancholie van Koen Peeters. In: Elsevier, 8-7-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Marc Reynebeau, Eenzaam zonder jou. In: Knack, 11-9-1996. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Hugo Bousset, De Belgische Mythologische Kunst. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 142, nr. 1, februari 1997, pp. 113-118. (over Het is niet ernstig, mon amour) |
Jeroen Overstijns, Knutselen met Brussel. In: De Standaard, 25-9-1997. (over Bellevue / Schoonzicht) |
Marc Reynebeau, Schoon zicht op de ruïne. In: Knack, 8-10-1997. (over Bellevue/Schoonzicht) |
Rob van Erkelens, Brussels wandelen. In: De Groene Amsterdammer, 8-10-1997. (over Bellevue / Schoonzicht) |
Bernard Dewulf, Gewandel van de geest in Brussel. In: De Morgen, 9-10-1997. (over Bellevue / Schoonzicht) |
Arjan Peeters, Brussel te voet als daad van verzet. In: de Volkskrant, 28-11-1997. (over Bellevue / Schoonzicht) |
Aart Brouwer, BXL. In: De Groene Amsterdammer, 24-11-1999. (over Bellevue / Schoonzicht) |
Jos Borré, Koen Peeters verglanst de werkelijkheid. In: De Morgen, 17-1-2001. (over Acacialaan) |
Eva Berghmans, Een leven in mapjes. In: De Standaard, 18-1-2001. (over Acacialaan) |
Bart Vanegeren, ‘Iedereen heeft zich aan de Witte Mars verbrand’. In: Humo, 23-1-2001. (interview) |
Arjan Peeters, Literair façadisme. In: de Volkskrant, 2-2-2001. (over Acacialaan) |
Nicole Timmer, Van huis. In: De Groene Amsterdammer, 3-2-2001. (over Acacialaan) |
Peter Henk Steenhuis, Literair spel met schrijvers, hun straat en hun huizen. In: Trouw, 10-2-2001. (over Acacialaan) |
Hans Warren, Hij zoekt om niets te vinden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-2-2001. (over Acacialaan) |
Marc Reynebeau, De broek van vader. In: Knack, 28-2-2001. (over Acacialaan) |
Ann Demeester, Hoe kun je schrijven zonder de werkelijkheid kaal te plukken? In: De Standaard, 21-3-2001. (over Acacialaan) |
Gwennie Debergh, Alles is natuurlijk echt. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 4, september-oktober 2001, pp. 593-595. (over Acacialaan) |
Daniël Rovers, Vragen met voorbedachten rade. In: Yang, jrg. 37, nr. 1, april 2001, pp. 112-120. (over Acacialaan) |
Frank Hellemans, Het Lourdes van Limburg. In: Knack, 31-3-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Jos Borré, Het rijk der geesten. In: De Morgen, 14-4-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Bart Vervaeck, Een luchtbei als houvast. In: De Tijd, 17-4-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Marc Reynebeau, Een vrolijk soort mislukte eeuwigheid. In: De Standaard, 22-4-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Arjan Peeters, Zelf sjamaan worden. In: de Volkskrant, 30-4-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Gwennie Debergh, De schematata's van Mijnheer sjamaan. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 4, september 2004, pp. 609-611. (over Mijnheer sjamaan) |
Janet Luis, De geur van dode kangoeroes. In: NRC Handelsblad, 1-10-2004. (over Mijnheer sjamaan) |
Paul Demets, De geesten van de heesters stampvoeten. In: De Morgen, 21-12-2005. (over Fijne motoriek) |
Martine Cuyt, Er zit poëzie in Verhofstadt. In: Gazet van Antwerpen, 26-12-2005. (over Fijne motoriek) |
Huub Beurskens, Aangename geheimen. In: De Standaard, 30-12-2005. (over Fijne motoriek) |
Remco Ekkers, Verstaanbaar en wat ouderwets. In: Leeuwarder Courant, 17-2-2006. (over Fijne motoriek) |
| |
| |
Peter Henk Steenhuis, Denken vanuit stilstand. In: Awater, jrg. 5, nr. 1, voorjaar 2006, pp. 44-45 (over Fijne motoriek). |
Bas Belleman, Een jachtige prinses: vijf letters. In: De Groene Amsterdammer, 7-4-2006. (over Fijne motoriek) |
Arie van den Berg, Al wat klein is, moet krimpen. In: NRC Handelsblad, 28-4-2006. (over Fijne motoriek) |
Jooris van Hulle, ‘Motoriek is ritme natuurlijk’. In: Poëziekrant, jrg. 30, nr. 5, oktober-november 2006. (interview over Fijne motoriek) |
Willem Bongers en Jaap Faber, De grote verhalen van Koen Peeters. In: Vooys, jrg. 24, nr. 4, december 2006. (interview) |
Ann Meskens, Wij willen de dichters van ons leven zijn: een leesverslag. In: Revolver, jrg. 33, nr. 132, december 2006, pp. 72-86. |
Dirk Leyman, De hoofdstedenverzamelaar. In: De Morgen, 28-3-2007. (over Grote Europese Roman) |
Matthijs de Ridder, Alleen in de zandbak. In: De Standaard, 30-3-2007. (over Grote Europese Roman) |
Kristoff Tilkin, ‘Grote Europese Roman’. In: Humo, 3-4-2007. |
Arjan Peters, Europa als fijne vergissing. In: de Volkskrant, 13-4-2007. (over Grote Europese Roman) |
Jeroen Vullings, Europa, er is niets anders. In: Vrij Nederland, 28-4-2007. (over Grote Europese Roman) |
Pieter Steinz, Ieder voor zich, en voor zijn pc. In: NRC Handelsblad, 25-5-2007. (over Grote Europese Roman) |
Sofie Gielis, Propaganda voor een vierde dimensie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 152, nr. 3, juni 2007, pp. 475-477. (over Conversaties met K.) |
112 Kritisch lit. lex.
februari 2009
|
|