| |
| |
| |
Carel Peeters
door Bert Peene
1. Biografie
Carolus Gijsbertus Hendricus Antonius Arnoldus Peeters werd op 5 juni 1944 in een conventioneel katholiek Nijmeegs gezin geboren dat in 1957 naar Amsterdam verhuisde. Na de hbs studeerde hij van 1964 tot 1970 Nederlands, later ook filosofie, aan de Universiteit van Amsterdam. In deze periode begon hij voor Het Parool kritieken te schrijven.
Van 1 januari 1970 tot 1 januari 1973 was hij literair redacteur van Elseviers Literair Supplement. Sinds januari 1975 vervult hij diezelfde functie bij Vrij Nederland, waar hij belast is met de redactie van de Boekenbijlage (later De Republiek der Letteren geheten). Daarnaast is hij sinds september 1988 bijzonder hoogleraar in de literaire kritiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
In het begin van de jaren zestig gaf hij met enkele vrienden acht nummers van het gestencilde tijdschrift Muza uit; hierin voerde hij ook enkele pseudoniemen: Lord Arsenal of Three Castles, Richard van Maerlant, Olie Petterson en Lysander van Seggelen. Hij is mede-oprichter en redacteur van de SLAA (Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam). Hij werkte in de jaren zeventig onder andere enkele keren mee aan Maatstaf, Tirade en De Revisor en meer recentelijk aan het Nieuw Wereldtijdschrift en Optima.
In 1978 ontving hij als redacteur van de Boekenbijlage de Lucas Oomsprijs, in 1982 (samen met Doeschka Meijsing) de prijs van de CPNB, eveneens voor de Boekenbijlage. In 1985 werd hem de Dr. C.J. Wijnaendts Franckenprijs toegekend voor de essaybundel Houdbare illusies.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Carel Peeters geldt algemeen als een typische criticus van het gedachtengoed van een boek. Hij beschouwt de literatuur vooral als ‘een wereld van ideeën’ en wanneer hij, zoals in zijn inaugurele rede Homo criticus, omschrijft wat voor hem ‘de schat van de literatuur’ is, noemt hij eerst motieven, thematiek, toon, mens- en wereldbeeld, geschiedenis, cultuur en tijd en pas op het laatst de vorm van het literaire werk.
| |
Traditie
Daarmee kiest hij nadrukkelijk voor het personalisme van Forum, dat eveneens ten grondslag ligt aan het werk van bijvoorbeeld Menno ter Braak, E. du Perron en H.A. Gomperts. Peters noemt hen meer dan eens als (tijdelijke) ‘bondgenoten’ in zijn ontwikkeling als criticus en essayist. Het belangrijkste principe van het personalisme is de keus vóór de creatieve mens tégen de vergoding van de vorm; de schrijver gaat voor het werk. Via zijn romans en verhalen wil de auteur met de lezer communiceren, dat wil zeggen zijn visie kenbaar maken en deze - impliciet - ter discussie stellen. In dat communicatieproces is voor de criticus de rol van intermediair weggelegd. Het is zijn taak, met alle geschikte middelen, literaire én buiten-literaire, de bedoelingen van de schrijver te begrijpen en te waarderen. Peeters is echter geen kritiekloze Forum-adept, getuige de nuancering die hij in Het avontuurlijk uitzicht aanbrengt in de waardering van dit tijdschrift. Hij noemt de erfenis van Forum weliswaar heel waardevol, ‘maar de overtuigingskracht van de denkbeelden die [het] overleverde was zo groot en ze waren zo samenhangend dat daardoor geen ideeën ontstonden die beter pasten bij de veranderde omstandigheden’.
| |
Kunstopvatting
Zijn keus voor het personalisme impliceert een keus voor een visie op literatuur als een onderdeel van de driehoek waartoe verder de ‘cultuur van de werkelijkheid’ en de schrijverspersoonlijkheid behoren. Peeters gaat ervan uit dat ‘echte’ literatuur uit conflicten ontstaat, ‘de grote tegenstellingen en tegenstrijdigheden zoals die zich in individuen kunnen manifesteren’. Zij vormen ‘de substantie van de literatuur’. In het titelessay van de bundel Alles moet over noemt hij ‘geschiedenis’ als de voornaamste bron van dit soort conflicten, op een andere
| |
| |
plaats heeft hij het over ‘vormen’. Hij doelt hiermee op alles wat op de een of andere manier een verleden heeft, van persoonlijke trauma's tot cultureel erfgoed, en op de bedoeling de mens in zijn (geestelijke) ontwikkeling vast te leggen: normen, regels, gewoonten, religies, tradities, conventies. Literatuur ontstaat zodra de schrijver deze als weerstanden gaat beschouwen die overwonnen moeten worden. Aad Nuis typeerde dat ooit zo: ‘Vaders, bewonderde schrijvers en andere autoriteiten moeten worden opgegeten en verwerkt, hun erfenis moet herijkt worden en tot persoonlijk eigendom worden gemaakt.’ Voor Peters geldt literatuur in het beste geval als gesublimeerde wraak en anders toch op zijn minst als ‘een krachtig antwoord op de uitdagingen waar het leven vol mee zit’. Krijgshaftiger geformuleerd: als ‘een nekslag voor het noodlot’.
Uit zijn verzet tegen iedere vorm van conditionering spreekt een sterke voorkeur voor een Nietzscheaanse beweeglijkheid van de geest. Evenals de Duitse filosoof meent Peeters dat een onafhankelijke geest zijn wil niet uit moet leveren aan de ‘geschiedenis’, maar deze moet gebruiken om er zichzelf mee te maken. Daarmee spreekt hij een voorkeur uit voor een manier van denken die exploreert en waarin ruimte is voor de verbeelding. Een schrijver die meetelt, wil alles overdoen en wil aan alles waaraan de geschiedenis een betekenis heeft gegeven, een eigen betekenis geven. Het motto van Carry van Bruggen dat aan de essays in Alles moet over voorafgaat, ‘Er is geen zijn, er is alleen worden’, zou even goed kunnen dienen als motto boven zijn hele werk.
| |
Thematiek
In feite is het veel meer deze eis van intentionaliteit die Peeters' voorkeuren bepaalt dan die van de frustratie als motor van het schrijverschap. Literatuur ontstaat in zekere zin altijd uit onvrede. Wat Peeters vraagt is cultuurkritiek. Literatuur moet aanzetten tot nadenken en bij de lezer een verstoord bewustzijn teweegbrengen of een onevenwichtig beeld van zichzelf. Onder intenties verstaat hij overigens geen uitgesproken bedoelingen; literatuur functioneert altijd indirect. Intentionaliteit is meer het samengaan van intelligentie (een eigen visie op mens en wereld) en emotie (de persoonlijke obsessie van de schrijver). Dat levert ideeën en inzichten op en draagt ertoe bij
| |
| |
dat literatuur kan zijn wat ze volgens Peeters naar haar aard is: een vorm van kennis. Literatuur is hét middel om smaak, intelligentie, bewustzijn en fijnzinnigheid te ontwikkelen, schrijft hij in het essay ‘F.R. Leavis en de losbolligheid’ (in Alles moet over): ‘er is niets dat deze eigenschappen beter kan oproepen en ontwikkelen dan literatuur omdat men in de literatuur de hele wereld terug kan vinden in een beredeneerde vorm: de wereld zo verwerkt, dat er een superieur inzicht in die wereld ontstaat’. Literaire kennis is een heel eigensoortige kennis. Zij onderscheidt zich van de kennis die gespecialiseerde wetenschappen aanbieden doordat zij verschijnselen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang toont. In literatuur heeft een synthese van kennis plaats die geen enkele wetenschap kan bieden. Het is echter niet alleen die synthese die haar bijzonder maakt, maar ook de rol die de schrijversverbeelding daarin speelt. Zij moet een manier vinden om de ervaringen van de schrijver in een zinvol verband te plaatsen. ‘Literaire kennis is een egoïstische verwerking en vermenging van al die gevoelens, intuïties, vage verbanden, plotselinge inzichten en een grabbelton van in de loop der tijd opgedane specialistische kennis,’ schrijft Peeters in het titelessay van Echte kennis, waarin hij uitvoerig op dit onderwerp ingaat. Vanwege de inbreng van de specifieke, tot een bepaalde schrijver behorende verbeelding noemt hij literaire kennis geïndividualiseerde filosofie. Personages als Hamlet, Oedipus, Antigone, Frits van Egters en Louis Seynaeve zijn de Socrates, Spinoza, Kant, Hegel, Nietzsche of Wittgenstein van de literatuur, omdat in zulke karakters belangrijke menselijke en filosofische inzichten zijn samengebracht. Peeters gaat zelfs zo ver, te stellen dat wat wij over de verhouding van mensen ten opzichte van de wereld weten,
grotendeels afkomstig is uit de literatuur.
Die opvatting bracht hem in 1978 onder meer tot de geruchtmakende aanval op de literatuur van de jaren zeventig. In een tweetal artikelen in Vrij Nederland, die later onder de titel ‘De ontbrekende dimensie’ in Alles moet over werden samengevoegd, hekelt Peeters de houding van het gros van de Nederlandse jonge schrijvers, die zich al te gemakkelijk tevreden stellen met de publikatie van een bundel verhalen of een roman. In
| |
| |
de grond is dit volgens hem een gebrek aan contact met het materiaal waaruit literatuur ontstaat: de kennis van zichzelf, van de literatuur en van het filosofisch punt waarop een beschaving of cultuur zich bevindt. ‘De ontbrekende dimensie van de literatuur van dit moment is de visie: de persoonlijke samenhangen, syntheses en inzichten van een schrijver.’ Opmerkelijk is, dat hij onder de schrijvers die zo'n visie zouden missen, ook Doeschka Meijsing en Dirk Ayelt Kooiman noemt, van wie hij enkele jaren later in Houdbare illusies hoog zal opgeven.
| |
Kunstopvatting
Zijn ontzag voor de mogelijkheden van literatuur brengt hem er ook toe de rol van de literatuurkenner hoog te schatten. De criticus confronteert de wereld van het boek met die van de lezer. Hij selecteert, begeleidt en stimuleert. Vooral dat laatste is typerend voor Peeters' opvattingen. Hij bedoelt daarmee niet zozeer het stimuleren van het schrijven of lezen, maar van de ideeënuitwisseling waartoe literatuur leiden moet. Anders dan bijvoorbeeld Wam de Moor, die ook tussen de polen ‘inhoud’ en ‘criticus’ thuishoort, maar die de boekbespreker vooral als een gids ziet, verwacht Peeters, dat deze zijn eigen visie op de werkelijkheid tussen die van het boek en de lezer plaatst. Dat betekent, dat de literatuurkenner, evenals de schrijver, een filosofische instelling moet hebben. ‘Een criticus is een man van ideeën, of hij is geen criticus,’ stelt hij in zijn inaugurele rede. De persoonlijke inbreng, of beter: de inbreng van de specifieke persoonlijkheid van de literatuurkenner, is dan ook onvermijdelijk en belangrijk. Goede kritieken en essays kenmerken zich volgens Peeters doordat de persoonlijkheid van de criticus ‘argeloos, maar onmiskenbaar’ duidelijk wordt, namelijk in zijn benadering, stijl en voorkeuren. In Hollandse pretenties noemt hij dit het ideografisch patroon. Op die manier wordt de criticus uiteindelijk medeschepper van het literaire werk en dus een kunstenaar. Peeters wijst enkele keren uitdrukkelijk op die consequentie; soms bij wijze van aansporing, soms veel stelliger, zoals aan het slot van Het avontuurlijk uitzicht, waar hij de literaire kritiek een ars combinatoria noemt, ‘de kunst van het combineren van verschillende soorten feiten’.
| |
| |
| |
Techniek
In de praktijk betekent dat, dat hij zijn onderwerpen liefst in een breed cultureel kader plaatst. Daarbij reist hij niet alleen in de literatuur door ruimte en tijd, maar veroorlooft hij zich ook regelmatig uitstapjes op het gebied van filosofie en psychologie. Geliefde referentiepunten zijn het werk van Nietzsche, de Griekse mythologie en uiteenlopende Angelsaksische schrijvers. Zo vallen alleen al op de eerste bladzijde van het essay over Doeschka Meijsing de namen van William Butler Yeats, King Lear, Romeo, Oedipus, Tiresias, James Joyce, Virginia Woolf en Aldous Huxley. Dat Peeters hiermee meer beoogt dan te pronken met zijn belezenheid, blijkt uit het feit dat deze namen verderop in het essay weer terugkomen; ze fungeren als motieven in de ideeënconstructie van het betoog.
| |
Ontwikkeling
Dit soort lijnen trekt hij in Houdbare illusies eigenlijk voor het eerst. In de meeste stukken die in Alles moet over bijeengebracht zijn, blijft hij dichter bij zijn onderwerp. De personen die hij noemt, hebben in de regel allemaal wel iets met de auteur in kwestie te maken; ze zijn bijvoorbeeld vrienden, geestverwanten, bewonderaars of criticasters. In deze bundel komt ook Peeters' psychologiserende benadering het best tot haar recht. Vanuit zijn specifieke opvatting maakt hij de auteur als literaire persoonlijkheid zichtbaar, dat wil zeggen in thematische, stilistische, psychologische en filosofische zin. In ‘De schrijver als charmeur’ legt hij bij voorbeeld een direct verband tussen de hang naar succes die de personages van F. Scott Fitzgerald kenmerkt en soortgelijke preoccupaties van de auteur zelf. Zo'n benadering levert vooral bevredigende resultaten op als er veel ‘human interest’ voorhanden is. In Alles moet over bedient Peeters zich ook regelmatig van (auto)biografieën en correspondenties. Ontbreken zulke bronnen, zoals kennelijk het geval was bij (een deel van) de schrijvers die hij in Houdbare illusies en Hollandse pretenties onder de loep neemt, dan blijft de auteur achter zijn werk verborgen.
| |
Techniek
Een groot deel van de essays die in Alles moet over, Houdbare illlusies, Hollandse pretenties en Echte kennis bijeengebracht zijn, waren oorspronkelijk boekbesprekingen in Vrij Nederland. Ze werden grondig herzien en op de een of andere manier
| |
| |
vermeerderd, bijvoorbeeld door samenvoeging met andere recensies. In zijn essays beperkt Peeters zich nooit tot het bespreken van één boek. Het ruimere kader dat hierdoor ontstond, maakte het mogelijk eerdere bevindingen te nuanceren en zijn eigen visie op die van de schrijver te reflecteren.
Vergelijking van de oorspronkelijke teksten met de uiteindelijke versie maakt duidelijk, dat de hoge eisen die hij aan de literatuurcriticus stelt, in de praktijk nauwelijks haalbaar zijn. Kunst- en cultuurkritiek behoren tot het werkterrein van de essayist. Bovendien appelleert lang niet ieder te bespreken boek in dezelfde mate aan de ‘passie’ van de recensent: ‘de sterke wil om iets te weten te komen, alsof men er persoonlijk belang bij heeft.’ Peeters maakt het onderscheid tussen criticus en essayist nergens met zoveel woorden, maar lijkt het verschil wel te onderkennen. Dat zou althans kunnen worden afgeleid uit de ambivalentie die zijn uitlatingen soms kenmerkt. Meestal zet hij hoog in als de taak van de boekbespreker aan de orde is. Dan pleit hij bij voorbeeld voor een creatieve kritiek die onderdeel is van de literatuur als een ‘criticism of life’ (zie Het avontuurlijk uitzicht). Maar een enkele keer toont hij zich minder veeleisend, realistischer. Zo zegt hij in het interview met Blomme dat ‘een goede kritiek [...] eenvoudig de verwoording [is] van wat iemand vindt en denkt als hij een boek gelezen heeft’.
| |
Stijl / Techniek
Peeters' schrijftrant is doorgaans zakelijk en ondogmatisch. Kwalificaties als ‘groot(s)’ ontbreken, evenals negatieve kritiek, omdat hij nadrukkelijk uitgaat van de denkwereld van een auteur. Of iets goed is, hangt in belangrijke mate af van de mate waarin de auteur zijn ‘filosofische’ vermogens gebruikt. Doet hij dat naar behoren, dan rechtvaardigt zijn boek zichzelf. Het kwaliteitscriterium is voor Peeters tegelijkertijd een integriteitscriterium. Bovendien beschouwt hij kritiek leveren als een vorm van domineren. In plaats van hem te kapittelen, behandelt hij een te bespreken schrijver meer Als een gesprekspartner met een eigen visie op mens en wereld, waar je kanttekeningen bij kunt maken en die je kunt onderschrijven. Alleen in een aantal essays in Hollandse pretenties schrijft hij polemi- | |
| |
scher. Naast de manier waarop hij met bepaalde schrijvers ‘discussieert’, is het de toon van zijn essays die duidelijk maakt wat hij goed vindt en wat niet. Zo is de bundel Houdbare illusies in feite één grote lofzang op het werk van Doeschka Meijsing, Oek de Jong, Nicolaas Matsier, Leon de Winter, Frans Kellendonk en Dirk Ayelt Kooiman, zonder dat Peeters zijn affiniteit ook uitdrukkelijk verwoordt.
| |
Visie op de wereld
Hij deelt met deze schrijvers niet alleen de literatuuropvatting; ook hun visie op de werkelijkheid sluit op de zijne aan. In het kort komt ze hierop neer, dat de werkelijkheid geen vanzelfsprekend gegeven is, maar pas bestaat zodra iemand haar onder woorden heeft gebracht. In filosofische zin is Peeters een relativist. De waarheid en het gemaakte zijn verwisselbaar, schrijft hij in Homo criticus en we kunnen alleen dat met zekerheid weten wat door onszelf gemaakt of bedacht is.
| |
Kritiek
Stijl
Relatie leven/werk
Peeters' essays zijn in het algemeen door de kritiek met gemengde gevoelens ontvangen. De meeste critici onderschrijven zijn subjectivistische opvattingen - Anthony Mertens en Graa Boomsma zijn de enige principiële tegenstanders - en waarderen zijn openheid en bereidheid zich in andermans ideeën te verplaatsen. Maar de kritiek op zijn taalgebruik is soms hard. Henk Lagerwaard noemt de essays in Alles moet over bijvoorbeeld ‘saai, krakkemikkig en soms zelfs ronduit slecht geschreven’ en Aad Nuis signaleert in dezelfde bundel een ‘rampzalige neiging tot houterig abstraheren’. Verder verwijt men Peeters nogal eens zwaarwichtigheid en een ‘onpersoonlijkheid’ die vreemd aandoet tegen de achtergrond van zijn personalistische kijk op literatuur. Terwijl hij bij andere schrijvers zo veel mogelijk op zoek gaat naar de wisselwerking van temperament, leven, denken en schrijven, geeft hij bij zichzelf nauwelijks zicht op meer dan zijn ideeën over werkelijkheid, kunst in het algemeen en literatuur in het bijzonder. Alleen in de meer polemische stukken in Hollandse pretenties wordt er iets meer zichtbaar van zijn ‘ideografisch patroon’. Het openingsessay in de bundel Echte kennis, ‘Hortus Deliciarum’, is het eerste echt autobiografische essay in zijn oeuvre.
| |
| |
| |
Kritiek
Ondanks deze kritiek wordt hij in brede kring als een belangrijk criticus beschouwd, met een grote eruditie en integriteit; iemand die niet bang is te gelegener tijd het voortouw te nemen. Zo geldt Houdbare illusies nog steeds als een standaardwerk over het proza dat eind jaren zeventig, beginjaren tachtig in Nederland toonaangevend was. Jaap Goedegebuure zag in hem zelfs ooit de meest geschikte kandidaat voor het kritisch leiderschap, de ideale opvolger van Ter Braak, Gomperts en Fens (Goedegebuure 1980).
Peeters weigert echter principieel die rol op zich te nemen. Zo'n historische waardering kun je pas aan iemand toekennen na zijn dood, meent hij. Critici zijn niet met elkaar te verwisselen kritische karakters die hun eigen bewustzijn en intuïties volgen. Je kunt hooguit constateren dat een bepaalde criticus een mening heeft die door een andere wordt gedeeld of nagevolgd. Maar dat is niet door die criticus gewild, dat is zo ontstaan en dat kan hij verder niet helpen.
| |
Verwantschap
In de praktijk lijkt dat standpunt echter nogal betrekkelijk. Peeters heeft immers ooit bewust gekozen, tégen de ‘structuurwichelaars van Merlyn’, vóór de persoonlijkheidstheorie van Forum. Dat brengt hem onvermijdelijk in het kamp waar ook critici als Huug Kaleis, Aad Nuis, K.L. Poll, Henk Romijn Meijer, Th. Govaart en Wam de Moor thuishoren. Toch noemt Peeters hen nooit als geestverwanten. Hij herkent zich veel meer in critici als Edmund Wilson, Lionel Trilling en Matthew Arnold, die niet alleen het leven en werk van een schrijver op elkaar betrekken maar bovendien, net als hij, literatuur (kritiek en essayistiek) beschouwen als ‘geïndividualiseerde filosofie’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Carel Peeters, Het avontuurlijk uitzicht. Een essay over literatuur en kritiek. Amsterdam 1976, De Harmonie, E. |
Carel Peeters, Alles moet over. Essays. Amsterdam 1979, De Harmonie, EB. |
Carel Peeters, Inleiding achteraf. In: Patrizio Canaponi, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman e.a., Het hart in het hoofd. Verhalen uit De Revisor uitgeleid door Carel Peeters. Amsterdam 1979, Revisorboeken, pp. 125-138, E. |
Carel Peeters, Houdbare illusies. Essays over Doeschka Meijsing, Oek de Jong, Nicolaas Matsier, Leon de Winter, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman, gevolgd door De list van de literatuur. Amsterdam 1984, De Harmonie, EB. |
Carel Peeters, Postmodern. Een polemisch essay. Amsterdam 1987, De Harmonie, E. |
Carel Peeters, Hollandse pretenties. Amsterdam 1988, De Harmonie, EB. |
Carel Peeters, Homo criticus. De funktie van de kritiek in alle tijden, in het bijzonder in onze tijd. Amsterdam 1989, De Harmonie, E. |
Carel Peeters, Echte kennis. Essays over filosofie en literatuur. Amsterdam 1991, De Harmonie, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anthony Mertens, De vruchteloze diskussie tussen Eduard Beer en Ijoor. In: De Groene Amsterdammer, 16-2-1977. (over Het avontuurlijk uitzicht) |
Paul de Wispelaere, Carel Peeters over literaire kritiek. In: Het Vaderland, 2-4-1977. (over Het avontuurlijk uitzicht) |
Jan Geurt Gaarlandt, ‘Literatuur is het aardigste dat er bestaat.’ In: De Volkskrant, 30-12-1978. (interview over de VN-boekenbijlage) |
Aad Nuis, De criticus als kunstenaar. In: Aad Nuis, Boeken. Veertig besprekingen. Amsterdam 1978, pp. 120-133. (over Het avontuurlijk uitzicht) |
Herman Verhaar, Carel Peeters en het probleem van de geschiedenis. In: Vrij Nederland, 15-12-1979. (over Alles moet over) |
Henk Lagerwaard, Over het mechanisme van cultuurvorming. In: NRC Handelsblad, 18-1-1980. (over Alles moet over) |
Aad Nuis, De humorloosheid van de soevereine geest. In: Haagse Post, 26-1-1980. (over Alles moet over) |
Jaap Goedegebuure, De angst voor het leiderschap. In: Tirade, jrg. 24, nr. 253, februari 1980, pp. 130-136. (over Peeters' literatuuropvatting) |
Wam de Moor, Een personalistisch criticus. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 45-48. (over Het avontuurlijk uitzicht) |
Graa Boomsma, De visies van Henri Albert Gomperts en Carel Peeters. In: De Waarheid, 30-6-1981. (over Alles moet over) |
Johan Diepstraten, ‘Iemand die zich voor literatuur interesseert, kan er geen burgermansgedachten op na houden.’ In: Bzzlletin, jrg. 11, nr. 100, november 1982, pp. 15-20. (interview) |
Graa Boomsma en August Hans den Boef, De dominante Nederlandse literaire kritiek in de tachtiger jaren. In: Bzzlletin, jrg. 11, nr. 100, november 1982, pp. 81-89. (overzichtsartikel waarin ook het werk van Peeters besproken wordt) |
P.M. Reinders, De gebreidelde verbeelding. In: NRC Handelsblad, 24-8-1984. (over Houdbare illusies) |
Jaap Goedegebuure, Literatuur als huisapotheek. In: Haagse Post, 25-8-1984. (over Houdbare illusies) |
Ton Anbeek, De illusionisten. In: Literatuur, jrg. 1, nr. 6, november-december 1984, pp. 354-355. (over Houdbare illusies) |
Kees Verheul, Een campagne voor de verbeelding. In: Vrij Nederland, 10-11-1984. (over Houdbare illusies) |
Arnold Heumakers, Aanvaarding van de leegte. In: De Volkskrant, 5-6-1987. (over Postmodern) |
Arjen Mulder, Slordig ogende prietpraat, uit op macht en poen voor zichzelf. In: De Waarheid, 24-6-1987. (over Postmodern) |
Graa Boomsma, Over Carel Peeters' angstvoor het pomodenken. In: Kunst & Cultuur, november 1987. (over Postmodern) |
E.B.M.J. Blomme, Carel Peeters: ‘Er is een ideale roman voor een ideale kritiek.’ In: Literatuur, jrg. 5, nr. 2, maart-april 1988, pp. 98-102. (interview) |
Jaap Fris, Leve de hogere bekrompenheid. In: Haagse Post, 12-11-1988. (interview naar aanleiding van Hollandse pretenties) |
Arnold Heumakers, De Romantiek als noodzakelijke correctie. In: De Volkskrant, 16-12-1988. (over Hollandse pretenties) |
Atte Jongstra, Essays vanuit een filosofische twijfel. In: Het Parool, 31-12-1988. (over Hollandse pretenties) |
Reinjan Mulder, Afkeer van twijfelaars. In: NRC Handelsblad, 13-1-1989. (over Hollandse pretenties) |
Koos Hageraats, De emotie van het verstand. In: De Tijd, 20-1-1989. (over Hollandse pretenties) |
| |
| |
Mark van Dongen, Het wespennest van Carel Peeters. In: De Waarheid, 17-2-1989. (over Hollandse pretenties) |
H.M. van den Brink, Homo homini criticus. In: NRC Handelsblad, 21-2-1989. (over Homo criticus) |
T. van Deel, [recensie]. In: Trouw, 23-2-1989. (over Hollandse pretenties en Homo criticus) |
Arnold Heumakers, Het zondagse gezicht van de kritiek. In: De Volkskrant, 24-2-1989. (over Homo criticus) |
Chris van der Heijden, De raadsels groeien met het inzicht. In: Vrij Nederland, 4-3-1989. (over Hollandse pretenties) |
Jaap Goedegebuure, De ware criticus is geen schrijver (over vier typen critici). In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 278-291. (essay over een typologie van critici) |
44 Kritisch lit. lex.
februari 1992
|
|