| |
| |
| |
Paul van Ostaijen
door Erik Spinoy
1. Biografie
Leopoldus (‘Paul’) Andreas van Ostaijen werd op 22 februari 1896 in Antwerpen geboren, als jongste uit een gezin van vier kinderen. De vader was een loodgieter uit Noord-Brabant, die in Antwerpen met succes een eigen zaak was begonnen. De moeder was uit Belgisch Limburg naar Antwerpen gekomen, waar ze tot haar huwelijk als ‘dienstmeid’ werkte.
Al op zeer jonge leeftijd begon Van Ostaijen zich voor literatuur te interesseren, ook voor auteurs en werken die op de index van de katholieke kerk stonden. Van Ostaijens kritische en rebelse geest in het algemeen en zijn leesgedrag in het bijzonder leidden al gauw tot spanningen met de leraren en directies van de katholieke scholen die hij bezocht. Zijn schoolresultaten, die aanvankelijk redelijk waren, gingen er vanaf 1909 zienderogen op achteruit.
In 1911 belandde Van Ostaijen op het Antwerpse Atheneum, een rijksschool, waar hij zich in de progressieve flamingantische scholierenbeweging engageerde. Nadat hij in 1913 tweemaal zonder succes de ‘derde Grieks-Latijnse’ had gedaan, ging hij voorgoed van school af.
In 1914 werd Van Ostaijen klerk bij de Antwerpse stadsadministratie, een baan die hem veel tijd liet om te lezen, te schrijven en uit te gaan. Hij knoopte tijdens de eerste wereldoorlog ook contacten aan met Antwerpse modernistische kunstenaars zoals de gebroeders Jespers en Paul Joostens, wier theoretisch leidsman hij wilde zijn. In het conflict tussen ‘passieve’ en ‘activistische’ flaminganten tijdens die oorlog koos hij de zijde van laatstgenoemden. Zijn betrokkenheid bij het activisme zou blijkens
| |
| |
recente gegevens trouwens groter zijn geweest dan aanvankelijk werd aangenomen.
Vanwege zijn deelname aan een manifestatie tegen de antiflamingantische kardinaal Mercier werd Van Ostaijen begin 1918 tot een gevangenisstraf van drie maanden veroordeeld. Om aan die straf te ontkomen en uit vrees voor vervolging vanwege zijn activistische activiteiten vluchtte hij eind oktober 1918 samen met zijn vriendin Emmeke Clément naar Berlijn. Daar maakte hij, als sympathisant van extreem links, van nabij de Novemberrevolutie mee.
In Berlijn verkeerde Van Ostaijen in kringen van dadaïsten en expressionisten. Hij had er contacten met schilders (Stuckenberg, Feininger, Topp) en in mindere mate met schrijvers (Mehring, Mynona). De Berlijnse tijd was in artistiek opzicht stimulerend en vruchtbaar, maar materieel zeer moeilijk. Omdat daarin geen verbetering leek te komen, omdat zijn relatie met Emmeke in een ernstige crisis verkeerde en omdat de Belgische overheid een amnestie voor activisten in het vooruitzicht had gesteld, keerde Van Ostaijen in mei 1921 terug naar zijn geboortestad.
Korte tijd later werd zijn straf hem inderdaad kwijtgescholden. Vanaf eind 1921 tot eind 1922 vervulde Van Ostaijen zijn militaire dienstplicht, het grootste deel daarvan als ‘vertaler-klerk-telefonist-buroreiniger’ bij het Belgische bezettingsleger in het Ruhrgebied.
Na zijn definitieve terugkeer in België probeerde hij zonder veel succes een betrekking te vinden. In 1924 werkte hij korte tijd in een Antwerps antiquariaat. Later beproefde hij, met nauwelijks betere resultaten, zijn geluk als kunsthandelaar. Zo dreef hij van eind 1925 tot begin 1926 de Brusselse galerie ‘A la vierge poupine’.
Inmiddels had zich, vermoedelijk al in 1924, Van Ostaijens longtuberculose geopenbaard. Vanaf begin 1927 begon zijn gezondheidstoestand snel te verslechteren. Na enkele rustperiodes op het Vlaamse platteland vertrok de ernstig zieke Van Ostaijen in september 1927 naar een sanatorium in het Waalse dorpje Miavoye-Anthée, waar hij op 18 maart 1928 overleed. Enkele dagen later werd hij op het plaatselijke kerkhof begraven.
| |
| |
In 1932 werd Van Ostaijens lichaam plechtig herbegraven op de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof. Op dat nieuwe graf werd in 1937 een door Oscar Jespers gebeeldhouwd monument geplaatst. Zijn definitieve rustplaats kreeg hij in 1952, op de erebegraafplaats van het Schoonselhof. In het herdenkingsjaar 1996 werd in Antwerpen een Van Ostaijen-standbeeld van de hand van Wilfried Pas onthuld.
Van Ostaijen werkte mee aan talrijke kranten en tijdschriften, zo onder meer aan Ruimte (1920-1921), het belangrijkste orgaan van het Vlaamse literaire expressionisme, en Vlaamsche Arbeid, het gematigd katholieke tijdschrift waarin hij van 1923 tot zijn dood veel zou publiceren.
Begin 1921 staakten Van Ostaijen en Oscar Jespers bij gebrek aan intekenaren hun plannen voor de oprichting van Sienjaal, dat als een streng avant-gardetijdschrift was bedoeld. Kort voor zijn dood richtte Van Ostaijen samen met Ed. du Perron en Gaston Burssens het minder programmatische Avontuur op, waarvan slechts drie nummers zouden verschijnen. Van Ostaijen was voorts van 1925 tot 1926 bestuurslid van de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen (VVL).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Paul Van Ostaijens literaire productie bestaat uit gedichten, grotesken en prozaschetsen, een filmscenario (‘De bankroet-jazz’), essays, kritische opstellen en recensies. Bij het grote publiek geniet hij echter vooral bekendheid als dichter. Over de dichter Van Ostaijen wordt wel gezegd dat hij zich zo snel ontwikkelde dat hij met elke nieuwe gedichtenbundel op zijn minst één nieuwe stroming introduceerde in de Nederlandse literatuur.
| |
Thematiek
Van Ostaijen debuteerde in 1916 met de bundel Music-Hall. Dit uit drie reeksen bestaande debuut bevat zeer uiteenlopende gedichten, doorgaans geschreven vanuit het standpunt van een jongeman in de stad. De gedichten gaan vooral over stemmingen (‘Stemming’), verliefdheden (‘Twist met Grete’, ‘Plakkage’), vriendschappen (‘Aan m'n vriend René Victor’) en erotische fantasieën (‘Ridderstijd’), vaak tegen het decor van de stad en het uitgaansleven (de music-hall!). Opmerkelijk is de nadrukkelijke aanwezigheid van attributen van het moderne leven (elektrisch licht, een fiets, een ‘tremportaal’,...).
| |
Visie op de wereld
Met Paul Hadermann zou men kunnen zeggen dat Van Ostaijen in Music-hall twee diametraal tegengestelde posities verkent: afzijdigheid en afstandelijkheid versus engagement en solidariteit, narcistisch hedonisme versus liefde voor de medemens, langoureuze passiviteit versus jeugdige energie, de cultus van het precieuze versus een voorliefde voor het gewone en spontane, een illusieloos pessimisme versus een hoopvol optimisme. Het gaat in Music-Hall om een schommelen tussen beide polen, al kan men in het licht van Van Ostaijens verdere ontwikkeling zeggen dat de tweede pool het in de komende jaren zal halen. Van Ostaijen construeert in ‘Vergelding’ trouwens zelf zo'n opeenvolging: ‘Niet lang geleden / Was 'n volmaakt septies man te worden, mijn ideaal’. Dit ‘ideaal’ blijkt achterhaald: ‘Ik zou willen lopen en elk mens / Die voorbijkomt, door de lens / Van mijn geluk doen kijken.’ Het engagement wordt in een enkel gedicht geconcretiseerd, zoals in ‘Flamingantisme’.
| |
Verwantschap
De ‘eerste positie’, die van afzijdigheid, herinnert aan de Europese en Nederlandse literatuur van het fin de siècle (‘Jung Wien’, Laforgue, Van de Woestijne). Gedichten als ‘Ik sta nu
| |
| |
eenmaal voorbij de grens...’ en ‘Noceur’, waarin Van Ostaijen de rol speelt van de geïsoleerde dandy, de hyperverfijnde estheet die van zijn leven een kunstwerk wil maken, verraden invloed van de kring rondom het Antwerpse tijdschrift De Boomgaard (1909-1911), dat een kosmopolitische en ‘decadente’ literatuur propageerde. Ook het feit dat Music-Hall nadrukkelijk moderne stadspoëzie wil bieden, ligt in de lijn van dit tijdschrift, dat fel uitviel naar de vloedgolf van katholieke boerenromans en -verhalen die de Vlaamse literatuur rond de eeuwwisseling overspoelde.
Maar zoals aangegeven distantieert Van Ostaijen zich in een aantal gedichten van zijn voorgangers, onder meer door nadrukkelijk te kiezen voor een optimistischer en vitaler levensgevoel (cf. ‘Herfst, ‘Fietstocht’).
| |
Stijl
Eenzelfde verschuiving kondigt zich ook aan in de vorm en het taalgebruik. De meeste gedichten zijn naar de vorm nog vrij traditioneel en herinneren door hun écriture artiste en hun sensuele omgang met de taal aan de Tachtigers en Van de Woestijne. Toch zet Music-Hall zich daar bij momenten ook al tegen af, door een streven naar een moderner, gewoner en spontaner taalgebruik. Opvallend is in vele gedichten ook de grote rol die wordt ingeruimd voor taalspel en muzikaliteit (‘Juffer Lola’, ‘Liedje’).
| |
Verwantschap
In de titelreeks, ten slotte, verwerkt Van Ostaijen zijn kennismaking met het unanimisme, een in Frankrijk ontstane stroming die gefascineerd was door de positief gewaardeerde ervaring van zelfverlies die ontstaat wanneer een individu opgaat in een groepsgebeuren: ‘In de Music-Hall is er slechts één hart, / En één ziel. Eén kloppend hart, / Eén levende ziel.’
| |
Verwantschap / Ontwikkeling
Tijdens de oorlog leerde Van Ostaijen de Duitse expressionistische literatuur kennen, wat trouwens bleek uit een aantal op het laatste moment toegevoegde motto's in Music-Hall. In 1918 verscheen dan Het Sienjaal, gedichten die als een Vlaamse variant van het Duitse humanitair-expressionisme kunnen worden beschouwd en meteen ook als de eerste voldragen expressionistische poëzie in het Nederlands. Expressionistisch is Het Sienjaal door het geloof in een wederzijdse doordringing van binnen- en
| |
| |
buitenwereld, geest en materie: ‘sterke / ziel van buiten, geworden tot mijn ziel; / kracht, die weer buitenwaarts gaat.’ (‘Een lied’) De vermeende ‘sympathie’ tussen binnen- en buitenwereld heeft zijn invloed op de voorstelling die deze gedichten domineert. Geregeld laat een ik er zijn liefde blijken voor de dingen en de mensen in de buitenwereld, die hem op hun beurt gunstig gezind blijken, wat niet zelden aanleiding geeft tot gevoelens van intense vreugde.
| |
Thematiek
Zijn blijde boodschap van alomvattende vergeestelijking moet de dichter, als diegene die ‘zich geroepen voelt het Sienjaal te geven’ (‘Het Sienjaal’), op zijn medemensen proberen over te dragen. Indien nodig moet hij bereid zijn om, als een echte messias, daarvoor offers te brengen en te lijden. Zijn optimistische geloof in een liefdevolle verzoening van alles en iedereen, de visie op de dichter als de deemoedige, zichzelf opofferende redder van de mensheid en het soms in bombast omslaande pathos stempelen de Van Ostaijen van Het Sienjaal tot een echte humanitair-expressionist.
| |
Stijl
Ook formeel heeft Van Ostaijen zich duidelijk door het Duitse humanitair-expressionisme laten inspireren. De meeste Sienjaal-gedichten hebben een forse lengte. Ze bestaan doorgaans uit breed uitwaaierende, associatief met elkaar verbonden vrije verzen met een stuwend ritme, veel imperatieven en een beeldrijke, vaak bijbels aandoende taal. Dit resulteert in een poëzie met een profetische, verheven toon die een perfecte vertaling vormt van de achterliggende ethische bewogenheid. Het retorische karakter van deze poëzie past bij de opzet: de lezer moest, zoals Van Ostaijen later schreef, ‘in stormpas’ voor de boodschap worden veroverd.
| |
Visie op de wereld
Een echt concrete politieke of maatschappelijke boodschap wordt in Het Sienjaal echter slechts zelden geformuleerd. Ook de gedichten uit de reeks ‘Het Sienjaal’, die de meest programmatische uit de bundel zijn, beperken zich in feite tot het uitspreken van het geloof tot een jonge, ‘activistische’ generatie te behoren die zich moet opofferen met het oog op de verwezenlijking van een nieuwe, vergeestelijkte wereld. Inspirerende voorbeelden zijn blijkens de gedichten en de motto's vooral bijbelse figuren (Christus, Johannes de Doper, Jozef, Paulus),
| |
| |
geëngageerde christenen (Franciscus van Assisi en ‘waarachtige’ priesters zoals Van Ostaijens oudere broer Pieter-Floris en de ‘Fronter’ Paul van der Meulen), andere messiaans-profetische kunstenaars (Vincent van Gogh, Walt Whitman, Else Lasker-Schüler, Francis Jammes) en wazige politieke denkers als André Suares en Kurt Hiller. Net als in Music-Hall is Van Ostaijen in Het Sienjaal nog het meest uitgesproken over zijn Vlaams-activistische engagement, zoals blijkt uit gedichten als ‘Zaaitijd’ en ‘Gulden sporen negentienhonderd zestien’, dat zich als een soort strijdlied van de Vlaamse activistische jongeren laat lezen.
| |
Ontwikkeling
De meest radicale breuk in Van Ostaijens poëzie doet zich voor in de Berlijnse tijd. Dat blijkt onder meer uit Bezette Stad (1921), Van Ostaijens laatste bij leven gepubliceerde gedichtenbundel. De gedichten uit Bezette Stad ontstonden tussen juli 1920 en februari 1921. Terecht zou Van Ostaijen deze bundel later ‘een vergif, als tegengif gebruikt’ noemen. Uit Bezette Stad spreekt immers een radicale afwijzing van het humanitair-expressionisme en dus ook van de Sienjaal-poëzie, die in Vlaanderen inmiddels zeer populair was geworden bij de jongere generatie.
| |
Stijl
Het meest in het oog springende aspect van Bezette Stad is de vorm: van een conventionele gedichtvorm of van andere traditionele dichterlijke middelen is geen sprake meer; de syntaxis wordt doorbroken en de taal gereduceerd tot een aantal geïsoleerde woordkemen en woordgroepen, die vermengd worden met citaten van diverse oorsprong: liedjesteksten, filmdialogen, reclameslogans, opschriften, liturgisch taalgebruik en zo meer. Al dit tekstmateriaal wordt zo op de bladspiegel geschikt dat een soort compositie ontstaat. Een bijzondere rol daarin speelt de ‘ritmiese typografie’: de woorden worden schuin, horizontaal, verticaal, golvend of op nog andere manieren afgedrukt, met gebruikmaking van zeer uiteenlopende, vaak voor de gelegenheid gemaakte lettertypes en -groottes. Hiermee werd Bezette Stad voor zijn tijd een technische tour de force, die Van Ostaijen vooral dankzij de hulp van de beeldhouwer Oscar Jespers heeft kunnen realiseren.
| |
Verwantschap
Het gebruik van voornoemde middelen is geïnspireerd op de
| |
| |
dichterlijke praktijk van het kubisme (Apollinaire), het futurisme (Marinetti) en het dadaïsme, zij het dat Van Ostaijen ze op een heel eigen manier en met heel eigen bedoelingen toepaste: ze moesten het niet-rationele effect van de woorden op de lezer versterken. Of, in Van Ostaijens eigen woorden: de ‘ritmiese typografie’ fungeerde als ‘een vorm... dewelke de qualiteit van het subconsciente affekt van het gesproken woord in het bewust geschrevene enigermate redt.’
| |
Visie op de wereld
De wereld- en levensvisie van Bezette Stad staan in schril contrast met Van Ostaijens opvattingen uit de Sienjaal-tijd: de optimistische illusies met betrekking tot het vermogen van de dichter-profeet om buitenwereld en ideaal te laten samenvallen maken plaats voor desillusie en een woedend nihilisme. Bezatte Stad evoceert achtereenvolgens de verovering van Antwerpen door de Duitse troepen, de bezettingstijd en de bevrijding. Dit ‘verhaal’ is de kapstok waaraan Van Ostaijen een bijzonder ontluisterend en deprimerend beeld ophangt van een aantal aspecten van de toenmalige samenleving, inzonderheid van het stadsdecor en het uitgaansleven, die in zijn eerdere werk nog overwegend positief geladen waren. De werkelijkheid, die in Het Sienjaal nog zo beloftevol en vriendelijk leek, wordt hier overwegend als vijandig, absurd en deprimerend ervaren: ‘Morgenrot rochelt / verloren kop / duizend verloren koppen / Vogelschrik staat in / slibaarde / Kapotte Borst- / Kas / raven ratten / rafelen ribben’ (‘De aftocht’). En de dichter verandert van een activistische messiasfiguur die gelooft dat hij de materiële werkelijkheid kan vergeestelijken, in een marginale, machteloze, vaak anoniem blijvende waarnemer: ‘Wij staan mijn broer les hommes au balcon’ (‘Bedreigde stad’). Het ‘en ik’ dat men na ‘mijn broer’ zou kunnen verwachten, blijft allicht niet toevallig achterwege. En de positie van de ‘wij’ - afzijdige, machteloze toeschouwers - staat model voor de positie die Van Ostaijen voortaan aan zichzelf toeschrijft.
De impasse lijkt compleet. De enige uitweg die Van Ostaijen nog in aanmerking lijkt te nemen, is die van een totale vernietiging van het bestaande: ‘Zullen zijn gevallen alle katedralen / kannibalen / Hannibalen generalen / idealen / kolonels / bordels / misschien / zal er plaats zijn / voor een van-zelf-spreken- | |
| |
de schoonheid / zuiver / ongeweten’ (‘Opdracht aan Mijnheer Zoënzo’).
| |
Verwantschap
Hier verraadt zich Van Ostaijens diepe verwantschap met het modernisme, dat zijn hoop stelde in een totalitaire ‘creatieve destructie’ - een tabula rasa die ruimte moest scheppen voor een volstrekt nieuw begin. Zoals het woord ‘misschien’ uit de geciteerde verzen verraadt, steekt de twijfel aan de mogelijkheid van zo'n radicale zuivering echter al meteen de kop op.
| |
Visie op de wereld
Voorts kunnen wij op de mogelijkheid wijzen om Bezette Stad te lezen als de typische reactie van een intellectueel die gesteld is op de vrijwaring van zijn autonomie en individualiteit tegenover de toenmalige historische en sociale context. In het programmatische ‘Opdracht aan Mijnheer Zoënzo’ verzet Van Ostaijen zich enerzijds tegen de bourgeoisie en haar ‘levenloze’ hoge cultuur: ‘en gij hebt 5 minuten gezien / de necropolis / van de Acropolis / ruimschoots genoeg’. Anderzijds bekritiseert hij de massa en de massacultuur (‘stroopoperetten / similisentimentele liedjes’) met haar gestandaardiseerde (gerationaliseerde) productiemethoden en haar commercie. Het ideaal dat hij hier tegenover stelt en dat hij ook in zijn latere kritische en creatieve praktijk zal blijven verdedigen, is dat van een unieke, spontane (niet door de ratio gecontroleerde) en autonome ‘creatie’.
Ten slotte is Bezette Stad ook revelerend voor Van Ostaijens politieke positie tijdens de Berlijnse tijd. Het slotgedicht ‘De Aftocht’, bijvoorbeeld, brengt een bittere satire op de orgie van Belgisch patriottisme en het herstel van de gevestigde orde na de oorlog. Die orde moest het eerder al ontgelden, bijvoorbeeld in het beroemde ‘Grote Zirkus van de H. Geest’: ‘Godsdienst & Vorst & Staat! / of het wereldberoemde TRIO / luimige Knockabouts!!’ Tegelijk spreekt uit Bezette Stad Van Ostaijens ontgoocheling over het uitblijven of mislukken van communistische revoluties in West-Europa: ‘O ons verlangen / naar het kapotten van alle begrippen / alle hoop / alle idioterijen / de rode vloed groeit niet / de rode legers wassen niet / en niets gaat stuk’ (‘De aftocht’). Hetzelfde gedicht bevat ook een (anachronistische) verwijzing naar de Novemberrevolutie en de moord op Karl Liebknecht. Liebknecht was voor Van Ostaijen het type van de
| |
| |
idealistische intellectueel die het tegen de gevestigde orde opneemt ten behoeve van de verdrukten, maar door hen niet begrepen wordt en uiteindelijk de dupe wordt van zijn engagement. Het is duidelijk dat de idealist-activist Van Ostaijen zichzelf met dit beeld identificeerde, gedesillusioneerd als hij was over de massa, waarvan hij in Het Sienjaal nog naïefweg had verwacht dat ze achter zijn ‘activistische’ boodschap zou opmarcheren.
Eveneens in de Berlijnse tijd ontstond Van Ostaijens vierde en laatste gedichtenbundel, De Feesten van Angst en Pijn. De gedichten uit deze aan Oscar Jespers opgedragen bundel ontstonden tussen november 1918 en april 1921. Vermoedelijk heeft Van Ostaijen zijn plannen om deze bundel te publiceren opgeborgen toen Bezette Stad met meteen een doorslaand succes bleek te zijn. De bundel werd voor het eerst gepubliceerd in 1928, in een door Gaston Burssens bezorgde bundeling van Van Ostaijens dichterlijke nalatenschap. Van Ostaijen had zelf wel al enkele gedichten uit De Feesten van Angst en Pijn gepubliceerd in tijdschriften.
| |
Stijl / Verwantschap
Het handschrift laat zien dat Van Ostaijen ook in die bundel gebruik wilde maken van de ‘ritmiese typografie’, zij het blijkbaar op een wat minder doorgedreven wijze dan hij dat in Bezette Stad had gedaan. Voorts werkt Van Ostaijen hier met verschillende kleuren inkt, een procédé waarmee hij wellicht de wisselende gevoelsatmosfeer van de gedichten wilde beklemtonen. Hij kan zich daarbij hebben laten leiden door Kandinsky's kleurenleer, waarmee hij enkele jaren eerder kennis had gemaakt. Het taalgebruik in deze bundel is gebald. De gedichten zijn opgebouwd uit woordkemen en kernachtige woordgroepen die vaak met elkaar verbonden zijn door klank- en/of betekenisassociaties. Deze taalhantering herinnert aan het Sturm-expressionisme en inzonderheid aan de Wortkunst van August Stramm. Opmerkelijk is ook de combinatie van een abstracte, filosofisch klinkende terminologie met een uitermate concreet, plastischzintuiglijk, vaak zelfs rauw vocabulaire.
| |
Visie op de wereld
De Feesten van Angst en Pijn formuleert dezelfde destructieve, ‘nihilistische’ boodschap als Bezette Stad, met dit verschil dat de vij- | |
| |
andigheid tegen maatschappij en beschaving hier wordt toegespitst op de eigen individualiteit, dat het met maatschappij en beschaving ‘gecompromitteerde’ aspect van de menselijke persoon vormt De ontbinding van het eigen ‘ik’, of die nu verwacht wordt van een radicale ascese (‘Prière Impromptue 2’) of van een dionysisch-extatische roes (‘De marsj van de hete zomer’), moet de voorwaarden scheppen voor een nieuw en ongerept begin (‘Ik wil bloot zijn / en beginnen’, ‘Vers 6’) en meteen ook voor een werkelijke gemeenschap met anderen, van wie men gescheiden is door de grenzen die tijdens de individuatie werden gecreëerd. Tegelijk klinken in dit streven naar ‘ontindividualisering’ ook mystieke accenten. De vernietiging van het ik is immers ook de noodzakelijke voorwaarde voor een eenwording met God.
Maar ook uit De Feesten van Angst en Pijn spreekt een groot pessimisme met betrekking tot de realiseerbaarheid, ja zelfs de wenselijkheid van de nagejaagde ‘zuivering’. Het in deze verzen optredende ik is onmachtig: het probeert zich, met ‘het licht van God’ (‘Prière Impromptue 2’) voor ogen, radicaal van de wereld te distantiëren, maar is te zwak en te bang om de overtocht naar dat licht ook echt te volbrengen. Dit maakt De Feesten van Angst en Pijn tot een van scherpe ambivalenties doortrokken bundel, waarin het ik heen en weer geslingerd wordt tussen verlangen naar het absolute, weerzin voor het bestaande en een uitgesproken wil tot zelfdestructie (‘HET DOODVERLANGENDE LIJF’, ‘Barbaarse Dans’) enerzijds en een vaak uitzinnige levensdrift, verzet tegen de vergankelijkheid en doodsangst (‘Angst’) anderzijds. Deze ambivalenties verklaren ongetwijfeld de vaak abrupte wisselingen van toon, register en stijl.
Zoals gezegd is De Feesten van Angst en Pijn Van Ostaijens laatste gedichtenbundel. Het is bekend dat hij nog wel plannen had voor een bundel, maar hij heeft die niet meer ten uitvoer kunnen brengen. Hij had wel al een titel: al in de zomer van 1925 wilde hij een aantal gedichten bundelen als Eerste boek van Schmoll - een verwijzing naar de in België lange tijd erg populaire pianoleerboekjes van de muziekdidacticus Schmoll. Deze titel, in combinatie met Van Ostaijens ‘post-Berlijnse’ dichterlij- | |
| |
ke en theoretisch-kritische praktijk, laat vermoeden welk dichterlijk ideaal hem daarbij voor ogen zweefde.
| |
Stijl / Kunstopvatting
Om te beginnen verwijst Eerste boek van Schmoll naar eigenschappen die nogal wat late gedichten daadwerkelijk bezitten, zoals muzikaliteit, eenvoud en kinderlijkheid. Primitiviteit en spontane improvisatie worden verkozen boven verbluffende virtuositeit. Uit de titel valt derhalve ook af te leiden dat deze gedichten voor Van Ostaijen als dichter een ‘zuivering’ en een nieuw begin betekenen. Dit is vanuit zijn poëtica in zekere zin ook onvermijdelijk, omdat hij voortaan de mening is toegedaan dat elk gedicht het lyrische probleem van voren af aan stelt. En wellicht moet de titel Eerste boek van Schmoll tevens aangeven dat ook de lezer van deze gedichten van voren af aan moet beginnen - opnieuw moet leren lezen, zijn gebruikelijke verwachtingen ten aanzien van poëzie moet afleggen.
Van Ostaijens late poëzie is in het Verzameld, werk samengebracht onder de titel Nagelaten gedichten. Die gedichten zijn bijzonder heterogeen, wat kan worden toegeschreven aan Van Ostaijens voortdurende en principiële zoeken naar dichterlijke vernieuwing, maar ook aan het feit dat ze over een lange periode zijn ontstaan: de oudste dateren nog uit de Berlijnse tijd, andere zijn vermoedelijk pas in de laatste jaren van Van Ostaijens leven ontstaan. Wellicht zou Van Ostaijen een flink aantal. Nagelaten gedichten niet in Eerste boek van Schmoll hebben opgenomen. Toch kunnen in de meeste van deze gedichten een aantal opvallende gemeenschappelijke kenmerken worden aangewezen.
| |
Techniek
In technisch opzicht valt opnieuw de centrale rol van de associatie op, in combinatie met een tendens tot variërende herhaling, die ervoor zorgt dat Van Ostaijens late poëzie melodieuzer en vloeiender is dan die uit de Berlijnse tijd. Centraal staan niet langer afzonderlijke woorden of gebalde woordgroepen, maar elkaar echoënde verseenheden. Dezelfde techniek zorgt er ook voor dat deze gedichten syntactisch doorgaans eenvoudig zijn. Nevenschikking wordt verkozen boven onderschikking. Voorts vermijdt Van Ostaijen doorgaans het gebruik van de te verstandelijk bevonden traditionele vergelijking ten voordele van de ‘directe’ metafoor (zonder ‘als’).
De grote aandacht voor het formele, ritmisch-muzikale aspect
| |
| |
in Van Ostaijens late poëzie houdt direct verband met de diepste ambitie van deze poëzie: het ‘verklanken’, het in de vorm oplossen van zijn pessimistische levensvisie, zonder dat die wordt uitgesproken. Het ‘ethos’ moet met andere woorden door de vorm ervaarbaar worden gemaakt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat Van Ostaijen die ambitie in geen enkel gedicht werkelijk heeft gerealiseerd. Zo doet het beroemde ‘Melopee’, waarin de levensvisie volgens Van Ostaijen zelf enkel in de klanken en het ritme wordt uitgedrukt, een beroep op het eigenlijk conventionele beeld van het leven als een (boot)reis. Ook in de meeste andere late gedichten gebruikt Van Ostaijen beelden met een symbolische lading (de zee, een weg, de nacht...). Zo kan men in de ‘Nagelaten gedichten’ na verloop van tijd echte motieven gaan onderscheiden, die altijd verbonden zijn met essentiële aspecten van Van Ostaijens levensvisie. Naast dit ‘intratekstuele’ aspect speelt ook de intertekstualiteit in nogal wat gedichten een rol. Zo krijgt het gedicht ‘Zeer kleine speeldoos’ extra betekenis als men weet dat de daar gebruikte eigennaam Iris ook de naam is van de Griekse godin van de regenboog, die het contact onderhield tussen de goden en de mensen, en dat de regenboog werd beschouwd als haar brug naar het godenrijk. Deze referentie versterkt een lectuur van het gedicht als een evocatie van momentane, efemere ervaringen van het transcendente.
| |
Thematiek
Deze interpretatie van ‘Zeer kleine speeldoos’ wordt des te aannemelijker binnen het geheel van de ‘Nagelaten gedichten’. Die proberen immers vaak en op uiteenlopende manieren op een alternatieve, transcendente werkelijkheid te alluderen. Naar die werkelijkheid wordt intens verlangd, maar de onbereikbaarheid ervan wordt nu niet meer met woedend geweld maar met lucide sereniteit en vaak ook met de nodige (zelf)ironie onderkend. Een ander typerend voorbeeld is het bekende ‘Spleen pour rire’, dat opent met de betoverende evocatie van een meisje in een paradijselijk-exotische setting (de romantische droom), maar meteen daarop de mededeling laat volgen dat de ‘ik’ in dit gedicht dat meisje niet kent (de ontnuchtering).
Een groot aantal late gedichten roepen door de vorm, de titel, de woordkeuze of sommige eigennamen sferen op die voor Van
| |
| |
Ostaijen kennelijk verband houden met spontaneïteit en ongereptheid: de folklore, de kindertijd, het primitieve, het exotische, de jazz. Blijkbaar is het vooral in dergelijke sferen, waar logica en verstand zogezegd buiten werking zijn gesteld, dat de andere wereld geacht wordt zich te openbaren. Andere gedichten alluderen op de ‘duizelruimte’ (‘Vorst’) door het vervreemdend oproepen van een scène uit de buitenwereld: ‘Knakgeluid van takken veelvuldig kort / ontsluieren vlerken / éen ogenblik / niet-herkenbare ruimten’ (‘Vlerken’).
| |
Visie op de wereld
De uiteindelijke motivatie van het onvervulbare romantische verlangen dat uit een groot aantal nagelaten gedichten spreekt, houdt verband met Van Ostaijens pessimistische levensvisie. Van Ostaijen schrijft vanuit een diepe onvrede met de bestaande wereld en met wat hij als de onwrikbare fundamenten van de menselijke existentie beschouwt: onherroepelijke eenzaamheid, de vergankelijkheid van al het bestaande, angst en zinloosheid. Die fundamenten worden overigens af en toe wél vrij direct omschreven, zoals in de slotstrofen van ‘Het dorp’:
Gij weet dat er geen gelaat is
En gij stoot overal der dingen oppervlak
een spiegel van uw eenzaamheid
een teller van uw korte reis
| |
Verwantschap
Impliciet getuigen de ‘Nagelaten gedichten’ ook van Van Ostaijens ‘definitieve’ houding tegenover de eigentijdse sociale en politieke werkelijkheid. Anders dan in Bezette Stad is die in deze gedichten doorgaans het voorwerp van een verdringing. Van Ostaijen spreekt zelf van een groeiende ‘distans’ tegenover de ‘absolute verkeerdheid’ van deze werkelijkheid. Verwijzingen naar de historische en sociale werkelijkheid maken plaats voor filosofische reflecties over de condition humaine en allusies op een onbereikbare transcendente werkelijkheid. De contemporaine invloeden op de late Van Ostaijen zijn eerder Frans dan Duits. Vaak genoemd in dit verband zijn onder meer de modernisten Apollinaire, Cocteau, Jacob, Salmon en Cendrars en ook de symbolist Verlaine. Maar wie Van Ostaijen
| |
| |
zelf het meest nadrukkelijk als zijn voorbeeld naar voren schuift is, verrassend genoeg, Guido Gezelle. Het gaat dan wel om een ‘gereduceerde’ en gemoderniseerde Gezelle - de Gezelle van de muzikale ‘Kleengedichtjes’ en van Gedichten, gezangen en gebeden, wellicht Gezelles meest lyrische en technisch meest gedurfde gedichtenbundel.
| |
Ontwikkeling
Van Ostaijen begon al kort na zijn aankomst in Berlijn creatief proza te schrijven. Eind 1918, begin 1919 werkte hij aan wat een soort van humanitair-expressionistische Bildungsroman had moeten worden. Verder dan de eerste twee hoofdstukken, in het Verzameld werk opgenomen als ‘Het landhuis in het dorp’ en ‘De jongen’, is hij echter nooit gekomen. Dit vroege proza maakt een onrijpe en gedateerde indruk, maar bevat interessant materiaal voor wie geïnteresseerd is in de biografie en de ontwikkeling van de politieke en artistieke opvattingen van Van Ostaijen.
| |
Verwantschap
Begin 1919 schakelde Van Ostaijen over op een ander prozagenre. Dit gebeurde onder invloed van onder meer Salomo Friedlaender, een bohémien-filosoof die hij in Berlijn had leren kennen en die onder het pseudoniem Mynona ‘grotesken’ schreef die Van Ostaijen erg bewonderde. Dergelijke ‘burleske novellen’ gingen voortaan het grootste gedeelte van zijn productie als prozaschrijver uitmaken. Twee langere grotesken verschenen nog tijdens Van Ostaijens leven in boekvorm: De Trust der Vaderlandsliefde (1925) en Het bordeel van Ika Loch (1926). Vogelvrij (1928) een bundeling van meestal oudere grotesken, werd nog door Van Ostaijen zelf gecorrigeerd, maar zou pas kort na zijn dood verschijnen.
| |
Kunstopvatting
Van Ostaijen kende aan zijn scheppend proza aanvankelijk een nadrukkelijk politieke functie toe: hij beschouwde het als een instrument ter bewustmaking van een zo groot mogelijk publiek en zodoende ook als een middel dat kon bijdragen aan de verwezenlijking van een ‘natuurlike’ (communistische) samenleving.
Een goed voorbeeld van zo'n groteske is het bekende ‘Het gevang in de hemel’, waarin een verdrukkend regime een gevangene die aan zijn gevangenschap verslaafd is geraakt, als propagandamiddel probeert te gebruiken. Het geval ‘nr. 200’ moet
| |
| |
het volk ervan overtuigen dat vrijheid geen begerenswaardig goed is en dat er geen reden is om aan de bestaande orde te tornen. Dat plan lukt echter maar half: aan het eind van het verhaal heerst er bij de ‘menigte’ een geest van revolte.
Toch wordt de massa al in de vroege grotesken vaak voorgesteld als lichtgelovig en gemakkelijk manipuleerbaar. Getuige daarvan het bittere ‘Geschiedenis’, waarin een uitbuiter (de bourgeois-bezitter) er zonder veel moeite in slaagt om de uitgebuitene (de massa) op te hitsen tegen een man die hun lot wil verbeteren (de idealistische intellectueel).
Latere grotesken zijn weliswaar nog steeds vanuit een radicaal links en anti-burgerlijk standpunt geschreven, maar elke verwachting met betrekking tot de mogelijkheid van een ingrijpende maatschappelijke verandering ten goede lijkt te zijn opgegeven. Zo kan De Trust der Vaderlandsliefde worden gelezen als een welhaast profetisch te noemen ontmaskering van ‘modern’ (fascistisch) extreem-rechts, dat de massa moeiteloos tot volkerenhaat en oorlogszucht weet op te hitsen. En in Het bordeel van Ika Loch getuigt de clientèle van het bordeel, die nochtans allerminst tevreden is over de verstrekte dienstverlening, van een lafhartige angst voor de vrijheid. De critici van het systeem zijn in deze grotesken marginale uitzonderingen, voor wie in feite alleen zelfmoord als uitweg overblijft (zie het slot van ‘Intermezzo’).
| |
Stijl
De grotesken zijn ontstaan uit een geest van rationele, demystificerende kritiek. Het is dan ook logisch dat ze het tegendeel vormen van elke vorm van conventionele, ‘escapistische’ verhaalkunst. Nogal wat grotesken drijven de spot met clichés, doorbreken verwachtingspatronen en brengen op vervreemdende wijze de doorgaans verborgen blijvende technische manipulaties aan het licht waarmee verhalen worden gemaakt. Hadermann noemt dit proza dan ook terecht een ‘kunst van de epische frustratie’.
| |
Ontwikkeling
In de laatste jaren van zijn leven ging Van Ostaijen ook een soort lyrisch proza schrijven, dat herinnert aan de late poëzie. Een goed voorbeeld hiervan vormt de reeks ‘Vier proza's’.
| |
Visie op de wereld
Een laatste belangrijk onderdeel van Van Ostaijens oeuvre vor- | |
| |
men de essays, de kritische opstellen en de boekbesprekingen. Aanvankelijk wijdt de essayist en criticus Van Ostaijen zijn aandacht vooral aan politieke onderwerpen en aan de opkomende modernistische kunst. In opstellen als ‘Nasionalisme en het jonge geslacht’ (1916) en ‘Over het tragiese van de beweging’ (1916) profileert hij zich binnen de Vlaamse Beweging als een activistische jongere. Daarbij maakt hij duidelijk dat hij de ‘Vlaamse kwestie’ niet als een zaak van reactionair romantisch nationalisme, maar als een sociaal probleem beschouwt. De Vlaamse strijd is voor hem in essentie een strijd van progressieve democratische krachten tegen een verdrukkend Belgischfrancofoon en burgerlijk establishment.
De uit deze stellingname sprekende sympathie voor de linkerzijde blijkt in Berlijnse opstellen als ‘Rond het Vlaamse probleem’ (1921) nog verder te zijn geradicaliseerd. Na de Berlijnse tijd laat Van Ostaijen zich echter nog nauwelijks over politieke en maatschappelijke kwesties uit. Dit hangt ongetwijfeld samen met zijn sterk gegroeide scepsis tegenover de realiseerbaarheid van ‘welk aards paradijs ook’.
| |
Kunstopvatting
In het monumentale ‘Ekspressionisme in Vlaanderen’ (1918) ontpopt Van Ostaijen zich als een enthousiast pleitbezorger van de modernistische vernieuwingsbewegingen in de kunst, die hij samenvat onder de noemer ‘expressionisme’. Dat vormt voor hem de artistieke uitdrukking van een omvattend idealistisch ‘activisme’ (in de zin van Kurt Hiller), dat streeft naar de vergeestelijking van de materiële werkelijkheid. Logischerwijze verwerpt deze nieuwe kunst de slaafse reproductie van de materiële werkelijkheid (de ‘fysioplastiek’), om te streven naar een autonome, ideeël-abstracte (synthetische en/of non-figuratieve) uitdrukkingswijze (de ‘ideoplastiek’).
In de Berlijnse opstellen over kunst, zoals ‘Wat is er met Picasso’ (1920) en de manifesttekst ‘Et voila’ (1921), groeit Van Ostaijens scepsis over de mogelijkheid om ‘het empiriese’ en ‘de idee’ te fuseren. Meer en meer beklemtoont hij dat de kunst zich in haar streven om een ideële werkelijkheid uit te drukken van de zintuiglijke werkelijkheid moet distantiëren en dat de ‘vizioenaire’ kunstenaar zich daartoe boven zijn eigen individualiteit moet proberen te verheffen. Van Ostaijen erkent echter dat
| |
| |
het resultaat van dit aan de mystieke onthechting herinnerende streven in het beste geval partieel en tijdelijk is. Hieruit valt af te leiden dat de wereld van de geest en de idee, die hij in ‘Ekspressionisme in Vlaanderen’ nog zonder meer dacht te kunnen realiseren, steeds irreëler en ongrijpbaarder wordt.
Van Ostaijens literatuuropvattingen komen pas expliciet en systematisch ter sprake in zijn essays en boekbesprekingen vanaf 1923, zoals ‘Modernistiese dichters’ (1923), ‘Proeve van parallellen tussen moderne beeldende kunst en moderne dichtkunst’ (1925), ‘Le renouveau lyrique en Belgique’ (1925) en ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’ (1926). Samen vormen deze stukken een indrukwekkende reeks beschouwingen over literatuur, waarin hij zijn ‘definitieve’ literatuuropvattingen en in het bijzonder de ‘zuivere lyriek’ met verve verdedigt. Hij zet zich daarbij niet alleen af tegen de vertegenwoordigers van meer traditionele literatuuropvattingen, maar ook tegen zijn ‘ethische’ (humanitair-expressionistische) generatiegenoten, die hij een gebrek aan ‘formele bekommernis’ verwijt. Van Ostaijen werpt zich op als een hartstochtelijk en polemisch verdediger van het taalspel en de muzikaliteit van de taal. Dit kan licht doen vergeten dat hij, anders dan wel wordt beweerd, volstrekt géén formalist wilde zijn.
Zijn ‘zuivere lyriek’ of ‘woordkunst’ tendeert inderdaad naar het uitschakelen van elke ‘serieuze’, expliciete boodschap, maar de resulterende ‘armoede van het onderwerp’ staat in functie van de evocatie van een permanent lokkende maar ongrijpbare metafysische wereld. Daarom noemt Van Ostaijen zijn poëzie ‘een in het metafysiese geankerde [sic] spel met woorden’.
Met Kant erkent de late Van Ostaijen dat het metafysische volstrekt onvoorstelbaar en onkenbaar is. Er kan bijgevolg enkel op worden gealludeerd. Met name de kunst kan dergelijke ‘allusies’ bedenken. In de poëzie kan dat door het exploiteren van ‘de metafisiek van de taal’: de formele organisatie van het gedicht raakt het onderbewuste van de lezer zodanig dat hij het gevoel heeft dat hem een ‘andere’ ruimte, ‘een waarheid, geenzijds de verstandelike samenhang van het woord’, wordt ontsluierd. Het opwekken van deze ervaring is volgens Van Ostaijen het eigenlijke doel van de lyriek.
| |
| |
| |
Techniek
Het in deze zin als lyriek geslaagde gedicht ontstaat volgens Van Ostaijen uit een proces van ‘improviseren op het orgel van het onderbewustzijn’, eventueel uitgaande van een ‘praemisse-zin’. Het moet in ieder geval ‘organies’, dat wil zeggen spontaan en associatief, ‘uit zichzelf’ en volgens een eigen lyrische causaliteit tot stand komen. De rol van het bewustzijn moet beperkt blijven tot die van een controlerende, kritische ‘grenswacht’.
| |
Verwantschap
Voorbeelden van ‘zuivere lyriek’ vond Van Ostaijen in het werk van een aantal mystici en in ‘de volkspoëzie en de kinderlyriek’. Als zijn belangrijkste voorganger beschouwde hij, zoals gezegd, Gezelle. En onder zijn tijdgenoten bleek hij vooral Burssens, (gedeeltelijk) Marsman en de hiervoor vermelde Franse dichters te waarderen.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Na de publicatie van Music-Hall en Het Sienjaal werd Van Ostaijen in Vlaanderen als de grootste dichterlijke belofte van zijn generatie gezien. Dat veranderde na de publicatie van Bezatte Stad, dat vanwege zijn vermeende nihilisme en de revolutionaire techniek en vorm bij velen op onbegrip en agressie werd onthaald. Dit, en zijn vaak polemische optreden als theoreticus en criticus, marginaliseerde hem. Ook het tijdens Van Ostaijens leven gepubliceerde proza was geen groot succes bij kritiek en publiek. Alleen de in tijdschriften gepubliceerde latere gedichten konden hier en daar op waardering rekenen, al bleven de meeste oudere critici én generatiegenoten afwijzend staan. Voor velen waren deze nieuwe gedichten niet meer dan onserieuze, inhoudsloze ‘Spielerei’.
Kort na Van Ostaijens dood en de publicatie van zijn literaire nalatenschap kende de belangstelling voor zijn werk in Vlaanderen en in Nederland een kortstondige hausse. Al vanaf het begin van de jaren dertig leek die belangstelling snel af te nemen: door de oudere generatie werd Van Ostaijen nog steeds niet tot de ‘serieuze’ poëzie gerekend, bij de jongeren bestond nog maar weinig animo voor het modernisme en de vertegenwoordigers ervan.
De rehabilitatie van Van Ostaijen viel samen met het aantreden van een nieuwe generatie in de Nederlandse literatuur. Na de Tweede Wereldoorlog herleefde het modernisme, en de voor- | |
| |
vechters ervan (Rodenko, Vinkenoog, Walravens) verwezen naar Van Ostaijen als een ‘grote voorganger’. De invloed van Van Ostaijen op individuele experimentele dichters bleef echter beperkt Toch is het geen toeval dat precies in deze jaren werd begonnen met het bezorgen van Van Ostaijens Verzameld werk (eerste uitgave 1952-1956) en dat dit werk werd uitgevoerd door Gerrit Borgers, redacteur van het de experimentelen gunstig gezinde Podium. De positie van Van Ostaijen in de Nederlandse canon ging er in de jaren zestig verder op vooruit Dit was onder meer te danken aan de invloed van de Merlyn-school, die in Van Ostaijen een voorloper zag van haar eigen autonomieopvattingen.
Feit is dat Van Ostaijen sinds de jaren vijftig een vooraanstaande plaats bekleedt in de meeste historische overzichten van de Nederlandse/Vlaamse literatuur. Bij het grote publiek blijft hij vooral als dichter bekend en populair, op grond van een nogal rudimentair beeld dat gebaseerd is op kennisneming van de typografische excentriciteiten van Bezatte Stad en een aantal (ogenschijnlijk) kinderlijk-eenvoudige, muzikale en humoristische ‘anthologische paradepaardjes’ (Rodenko) uit de Nagelaten gedichten. De waardering voor het creatieve proza en de essays lijkt beperkt te blijven tot een klein, gespecialiseerd publiek.
Ook na de jaren zestig bleef Van Ostaijen een inspiratiebron voor aankomende dichters van diverse pluimage. Toch vindt men de meest uitgesproken sporen van omgang met Van Ostaijens werk bij enkele dichters wier werk op de een of andere manier een voortzetting vormt van het modernisme (Faverey, Spinoy).
Met de publicatie van het Verzameld werk kwam ook de studie van Van Ostaijens werk op gang. Aanvankelijk bewogen zich vooral enkele niet-academische pioniers (Devree, Jespers) op dit terrein. Dé Van Ostaijen-autoriteit was echter Gerrit Borgers. Een onmisbaar werkinstrument is diens dissertatie, Paul van Ostaijen. Een documentatie (1971). Borgers publiceerde voorts talrijke artikelen over Van Ostaijen en stelde voor de tijdschriften Vlaanderen (1971) en Bzzlletin (1979) speciale Van Ostaijen-nummers samen. Een andere Van Ostaijen-autoriteit is de Brus- | |
| |
selse hoogleraar Paul Hadermann, die een reeks gedegen en erudiete boeken en artikelen over Van Ostaijen heeft gepubliceerd, vaak vanuit een comparatistisch perspectief. Ook Beekman (1970) en Uyttersprot (1972) leverden belangrijke bijdragen aan het Van Ostaijen-onderzoek.
Recente namen uit de Vlaamse Van Ostaijen-studie zijn Erik Spinoy, die in 1994 promoveerde op een (onuitgegeven) proefschrift over Van Ostaijen als dichter van het sublieme, Mare Reynebeau die in 1995 een interessant boek wijdde aan de Berlijnse tijd, en Geert Buelens, die in 1996 met Erik Spinoy een essaybundel over Van Ostaijen bezorgde en met Georges Wildemeersch een kroniek van Van Ostaijens leven samenstelde. In 2000 promoveerde hij op een (onuitgegeven) proefschrift over de invloed van Van Ostaijen op de Vlaamse poëzie sinds 1916. In Nederland vallen twee recente proefschriften te signaleren: van Jef Bogman uit 1991, over de compositie van Bezette Stad, en van Thomas Vaessens uit 1998, over Van Ostaijens (en Nijhoffs) werk tegen de achtergrond van de moderniteit.
De publieke belangstelling voor Van Ostaijen en zijn werk bereikte, vooral in Vlaanderen, een absoluut hoogtepunt in 1996, ter gelegenheid van de herdenking van Van Ostaijens geboorte in 1896. Die gaf aanleiding tot een stortvloed aan gelegenheids-manifestaties en -publicaties, die niet allemaal even beklijvend en/of essentieel waren. Na deze overkill lijken publiek en kritiek aan Van Ostaijen-indigestie te lijden. Aan deze toestand draagt wellicht ook bij dat het modernisme, waarvan Van Ostaijen een typerend vertegenwoordiger is, op het einde van de twintigste eeuw steeds meer als een verschijnsel uit de literatuurgeschiedenis en steeds minder als een inspiratiebron voor de eigen tijd lijkt te worden ervaren.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paul van Ostaijen, Music-Hall. Antwerpen 1916, Gust Janssens, GB. |
Paul van Ostaijen, Het Sienjaal. Antwerpen 1918, Het Sienjaal, GB. |
Paul van Ostaijen, Voorwoord. In: Floris Jespers, 6 Linos. Antwerpen 1919, Het Sienjaal, E. |
Paul van Ostaijen, Bezette Stad. Antwerpen 1921, Het Sienjaal, GB. |
Paul van Ostaijen, De Trust der Vaderlandsliefde. Met portret van de schrijver door Arnold Topp. Cahiers van de Driehoek 2. Antwerpen 1925, De Driehoek, Groteske. |
Paul van Ostaijen, Het bordeel van Ika Loch. Met een frontispiece van René Magritte. Cahiers van de Driehoek 5. Antwerpen 1926, De Driehoek, Groteske. |
Paul van Ostaijen, Vogelvrij. Grotesken. Antwerpen 1927 [1928], De witte raaf, Groteskenbundel. |
Paul van Ostaijen, Gedichten. Music-Hall, Sienjaal, Feesten van Angst en Pijn, Eerste boek van Schmoll. Samenstelling en inleiding Gaston Burssens. Antwerpen 1928, De Sikkel, GB. |
Paul van Ostaijen, Intermezzo. Oude God-Antwerpen 1929, Bibliofielenvereniging Tijl, Groteske. |
Paul van Ostaijen, Krities proza I. Samenstelling en inleiding Gaston Burssens. Antwerpen - Utrecht 1929, De Sikkel - De Gemeenschap, EB. |
Paul van Ostaijen, Krities proza II. Samenstelling en inleiding Gaston Burssens. Antwerpen - Utrecht 1931, De Sikkel - De Gemeenschap, EB. |
Paul van Ostaijen, De bende van de Stronk. Een romanties verhaal van roof en liefde. Tekstverzorging Gaston Burssens. Wilrijk-Antwerpen - Scheveningen [1932], Avontuur, Groteske. |
Paul van Ostaijen, Brieven uit Miavoye. Samenstelling en inleiding Gaston Burssens. Antwerpen - Amsterdam 1932, De Sikkel - De Spiegel, Br. |
Paul van Ostaijen, Diergaarde voor kinderen van nu. Tekstverzorging en samenstelling Gaston Burssens. Antwerpen 1932, De Sikkel, Groteskenbundel. |
Paul van Ostaijen, Self-defense. Tekstverzorging en samenstelling Gaston Burssens. Antwerpen 1933, De Sikkel, E. |
Paul van Ostaijen, Verzameld werk. I-IV. Tekstverzorging Gerrit Borgers. Antwerpen - Den Haag - Amsterdam 1952-1956, De Sikkel - Daamen - G.A. van Oorschot. |
Paul van Ostaijen, Music-hall. Een programma vol charlestons, grotesken, polonaises en dressuurnummers. Samengesteld en ingeleid door Gerrit Borgers. Den Haag - Antwerpen 1955, Daamen - De Sikkel, Ooievaar 17, Bl. |
Paul van Ostaijen, De bende van de stronk, Een romantisch verhaal van roof en liefde gevolgd door Het bordeel van Ika Loch en De gehouden hotelsleutel of De kleine, domme daad. Ingeleid door Gerrit Borgers. Den Haag - Antwerpen 1957, Bert Bakker/Daamen - De Sikkel, Ooievaar 67, Bl. |
Paul van Ostaijen, De Trust der vaderlandsliefde en andere grotesken. Verzorgd en ingeleid door Gerrit Borgers. Den Haag 1966, Bert Bakker/Daamen, Ooievaar 217/218, Bl. |
| |
| |
Paul van Ostaijen, De jazz van het bankroet. Facsimile-uitgave van het kladhandschrift. Verzorgd en ingeleid door Gerrit Borgers. Antwerpen-Den Haag 1969, Paul van Ostaijengenootschap, Filmscenario. |
Paul van Ostaijen, Bezette Stad. Onveranderde fotografische herdruk van de eerste en enige editie uit 1921. Den Haag 1973, Bert Bakker, GB. |
Paul van Ostaijen, Diergaarde voor kinderen van nu. Facsimile-uitgave van de handschriften. Verzorgd en ingeleid door Gerrit Borgers. Antwerpen-Den Haag 1973s Paul van Ostaijengenootschap, Groteske prozaschetsen. |
Paul van Ostaijen, Het landhuis in het dorp en De jongen. Twee hoofdstukken van een onvoltooide autobiografische roman. Uitgegeven en ingeleid door Gerrit Borgers. 's-Gravenhage 1973, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, VB. |
Paul van Ostaijen, Verzameld werk. I-IV. Tekstverzorging Gerrit Borgers. Amsterdam 1974-1978, Uitgeverij Bert Bakker, (meest volledige uitgave tot op heden) |
Paul van Ostaijen, Spiegel van uw eenzaamheid. Een keuze uit de poëzie van Paul van Ostaijen. Samengesteld en ingeleid door Stefaan Evenepoel. Leuven 1988, Davidsfonds, Bl. |
Paul van Ostaijen, Witte hoeven achter de zoom. Een keuze uit de poëzie van Paul van Ostaijen. Samengesteld en ingeleid door Marc Reynebeau. Gent 1989, Poëziecentrum, Bl. |
Eine Künstlerfreundschaft. Der Briefwechsel zwischen Fritz Stuckenberg und Paul van Ostaijen 1919-1927. Samengesteld en ingeleid door Francis Bulhof. Oldenburg 1992, Holzberg Verlag, Br. |
Paul van Ostaijen en Emma Clément, Ik heb je nog steeds Zeer lief. Een liefde in brieven. Ingeleid en geannoteerd door Marc Reynebeau. Gent 1996, Poëziecentrum, Br. |
Paul van Ostaijen, De poes voldeed. Samengesteld en ingeleid door Geert Buelens en Tom Lanoye. Amsterdam 1996, Ooievaar, Bl. |
Paul van Ostaijen, Het bordeel van Ika Loch. Samengesteld en ingeleid door Tom Lanoye. Amsterdam 1996, Ooievaar, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
O[skar] d[e] S[medt], Paul van Ostaijen, Music Hall. In: De Goedendag, jrg. 22, nr. 8, juni 1916, pp. 142-146. |
[Geo] V[an] T[ichelen], Over ‘Music-Hall’ van Paul van Ostayen. In: Aula, jrg. 1, nr. 11, juni 1917, pp. 197-198. |
Hendrik Marsman, Bezette Stad. In: Den Gulden Winckel, jrg. 20, nr. 6, 15-6-1921, pp. 86-89. |
F[ernand] Bjerckelaers], Paul van Ostaijen - Bezette Stad. In: Het Overzicht, jrg. 1, nr. 1, 15-6-1921, pp. 11-12. |
I.K. Bonset, I.K. Bt's kritische tesseracts. In: De Stijl, jrg. 4, nr. 12, december 1921, p. 179. (bespreking Bezette Stad) |
Jos. Léonard, Brief uit Vlaanderen. In: Het Getij, jrg. 6, nr. 2, december 1921, pp. 122-126. (bespreking Bezette Stad) |
Gaston BurSsens, In memoriam. In: Avontuur, jrg. 1, nr. 3, april 1928, pp. 3-4. |
Hendrik Marsman, Paul van Ostayen †. In: De Vrije Bladen, jrg. 5, nr. 4, april 1928, pp. 97-98. (in memoriam) |
Eddy du Perron, Paul van Ostaijen †. In: Den Gulden Winckel, jrg. 27, nr. 4, 20-4-1928, pp. 119-120. (in memoriam) |
Vlaamsche Arbeid, jrg. 23, nr. 3-4, 1928, pp. 139-163. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Vlaamsche Arbeid, Jozef Muls, Paul van Ostayen en de stad, pp. 129-138. (Van Ostaijen als ‘schrijvende stadsmens’; herinneringen; Van Ostaijens ‘miskenning’) |
Vlaamsche Arbeid, Victor J. Brunclair, In memoriam Paul van Ostayen, pp. 139-163. (over Van Ostaijens poëzie en kunstopvattingen) |
Vlaamsche Arbeid, Fritz Francken, Paul van Ostayen voor en na de oorlog, pp. 165-167. (herinneringen) |
Vlaamsche Arbeid, Paul Joostens, Paul van Ostaijen herdacht, pp. 168-169. (over Van Ostaijen als ‘prekende Christus’ en ‘godsdienstig karakter’) |
Vlaamsche Arbeid, E. Peetermans, Herinnering aan Paul van Ostaijen, pp. 170-172. (herinneringen van Van Ostaijens arts) |
Vlaamsche Arbeid, Wies Moens, Paul van Ostaijen en de studenten der Nederlandse universiteit te Gent (1916-1918), pp. 175-178. (over de populariteit van de vroege Van Ostaijen bij genoemde studenten) |
Vlaamsche Arbeid, André de Ridder, Paul van Ostayen als kunstkenner, pp. 179-181. (Van Ostaijen als onrustige zoeker) |
Vandaag, jrg. 1, nr. 4, 1-4-1929. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Vandaag, Victor J. Brunclair, Poëzie van intuïtieve doorleving der dingen, pp. 79-80. (over Van Ostaijen als ‘zuiver lyricus’) |
Vandaag, Eddy du Perron, Bijdrage nummer zoveel, pp. 80-81. (in memoriam) |
Vandaag, Raymond Herreman, Een overwonnen standpunt, p. 82. (in memoriam) |
Vandaag, Willem Rombauts, Paul van Ostayen en de openbare rust, p. 83. (over Van Ostaijens ‘miskenning’) |
Karel van de Woestijne, Willem Kloos zeventig jaar. In: Vandaag, jrg. 1, nr. 5, 15-4-1929, pp. 119-120. (onder andere over Van Ostaijen als ‘de laatste groote vreugde... in mijn jongste literaire leven’) |
Martinus Nijhoff, Moderne dichters: Paul van Ostaijen. In: De Gids, jrg. 93, nr. 12, december 1929, pp. 355-363. (bespreking Gedichten) |
Jos. Léonard, De jongelingsjaren van Paul van Ostaijen. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 25, nr. 5-6, 1930, pp. 479-482. (herinneringen) |
Jan Engelman, Paul van Ostaijen. In: Jan Engelman, Parnassus en Empyreum. Maastricht 1931, pp. 103-123. (bespreking Gedichten) |
Urbain van de Voorde, In memoriam Paul van Ostayen. In: Urbain van de Voorde, Critiek en Beschouwing. Tweede bundel. Antwerpen 1931, De Sikkel, pp. 273-279. |
Urbain van de Voorde, Paul van Ostayen. Gedichten. In: Urbain van de Voorde, Modern, al te modern. Critiek der Vlaamsche poëzie 1923-1930. Kortrijk 1931, Uitgeverij Steenlandt, pp. 87-93. |
Hendrik Marsman, Paul van Ostayen. Krities Proza II. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14-3-1931. |
Arthur Cornette, Paul van Ostayen, De Bende van de Stronk. In: Arthur Cornette, Periscoop I. Letterkundige critieken en beschouwingen. Antwerpen 1932, pp. 238-241. |
| |
| |
J. Greshoff, Pallieter en de anti-Pallieter. In: Forum, jrg. 1, nr. 6, juni 1932, pp. 392-395. (over De bende van de Stronk) |
Gaston Burssens, Paul van Ostaijen zooals hij was en is. Wilrijk-Antwerpen 1933. (biografische notities; overzicht Van Ostaijens werk; polemiek met Marnix Gijsen; verdediging Van Ostaijens ‘activistische’ kritiek op de ‘Vereeniging van Vlaamse Letterkundigen’) |
Albert Helman, De trage onsterfelijkheid. In: De Groene Amsterdammer, 21-6-1933. (over Diergaarde voor kinderen van nu) |
Jozef Muls, Een onuitgegeven gedicht van PauJ Van Ostayen. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, januari 1934, pp. 49-60. (over Van Ostaijen als ‘dichter van den nieuwen tijd’, en over ‘Gnomedans’) |
Paul de Ryck, Van Ostaijen: fascinerend dichter. [Antwerpen] 1935. |
Wouter Paap, Dichtkunst en muziek. In: Groot Nederland, jrg. 33, nr. 1, januari 1935, pp. 94-98. (over Van Ostaijens late poëzie, naar aanleiding van Self-defense) |
A.J. Schneiders, Kleine versstudie. Literairpedagogische bijdrage. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 29, 1935, pp. 363-371. (over ‘De oude man’) |
Raymond Brulez, Paul van Ostaijen. In: Raymond Brulez, Ecrivains flamands d'aujourd'hui. Brussel 1938, pp. 170-176. (naar aanleiding van heruitgave Gedichten uit 1935) |
A.T.W. Bellemans, Poëtiek van Paul van Ostaijen. Antwerpen 1939. (monografie over Van Ostaijens poëtica) |
Maurice Gilliams, De man voor het venster. Antwerpen 1943. (dagboeknotities, met herinneringen aan Van Ostaijen en korte beschouwingen bij diens werk) |
K. van Acker, Paul van Ostaijen. In: K. van Acker, Vlaamsche Temperamenten. Antwerpen 1944, Standaard Boekhandel, pp. 70-79. (Van Ostaijen als ‘schizothym temperament’) |
Matthieu Rutten, Paul van Ostaijen of beveiliging van het essentiële. In: De Vlaamse Gids, jrg. 30, september 1946, pp. 612-620. (over Van Ostaijens late poëzieopvattingen; vaststelling dat die niet ‘nawerken’ bij de jongeren) |
J.J. Klant, De poëzie van Van Ostaijen en de muziek van het woord. In: Standpunte, jrg. 2, nr. 2, april 1947, pp. 41-54. (over Van Ostaijens ‘zuivere lyriek’) |
Paul de Ryck, Bezinning over Van Ostaijen. Gent 1951, De Vissende Kat. (overzicht kritische reacties op Van Ostaijens werk en formulering persoonlijk oordeel) |
Etienne Schoonhoven, Paul van Ostaijen. Introduction à sa poétique. Anvers 1951. (monografie over Van Ostaijens poëtica) |
Dries Janssen, Paul van Ostaijen met vacantie te Vucht. In: De Periscoop, jrg. 1, nr. 5, 1-3-1951. (herinneringen) |
Maurice Gilliams, Een bezoek aan het Prinsengraf. Lier 1952. (over Van Ostaijens poëzie) |
Gerrit Borgers (samenstelling), Paul van Ostaijen. [Antwerpen - Den Haag - Amsterdam] 1952. (gelegenheidsuitgave bij het verschijnen van het Verzameld werk, met eerder verschenen bijdragen van Jozef Muls, Eddy du Perron, Jan Engelman, Martinus Nijhoff, Maurice Gilliams, Gaston Burssens en J.J. Klant) |
F. Hunnekens, De verstechniek van Paul van Ostayen. In: Roeping, jrg. 28, nr. 10, december 1952, pp. 506-516. (over de ritmische structuur van Van Ostaijens poëzie) |
Martinus Nijhoff, Een toespraak over Paul van Ostaijen, gehouden te Antwerpen op 9 November 1952 naar aanleiding van het verschijnen van zijn verzameld werk. In: Critisch Bulletin, jrg. 20, nr. 1, januari 1953, pp. 1-5. |
Paul de Vree, Apport en grenzen van Van Ostaijen's poëtiek. In: De Tafelronde, jrg. 1, nr. 2, februari 1953, pp. 97-103. (over Van Ostaijens poëtica) |
Paul Rodenko, Paul van Ostaijen mysticus en profeet: niet slechts dichterlijk curiosum en auteur van charmant-kinderlijke lichtvoetige versjes. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14 maart 1953. (naar aanleiding van het verschijnen van de twee delen Poëzie van het Verzameld werk) |
Robert van Passen, Zo was Paul van Ostaijen. In: De Vlaamse Linie, 21-8-1953. (herinneringen) |
| |
| |
P. Minderaa, Kanttekeningen bij Van Ostaijen en bij de experimentele poëzie. In: Wending, jrg. 8, nr. 9, november 1953, pp. 618-631. (vergelijking van de poëtica's van Van Ostaijen en P.N. van Eyck) |
Tijd en Mens, jrg. 4, nr. 1-2, december 1953, pp. 13-18. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Jan Walravens, Van Ostaijen en de paradox van '53, pp. 3-7. (Van Ostaijen als grote, zij het te formalistische voorganger van de experimentelen) |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Marcel Wauters, Het eerste boek van Schmoll, pp. 8-12. (Van Ostaijens late gedichten als absoluut hoogtepunt van zijn dichtwerk) |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Louis Paul Boon, De bende van de Stronk of Paul van Ostaijen als romanschrijver, pp. 13-18. (gereserveerde beoordeling De bende van de Stronk) |
Oskar de Smedt, De ‘Vlaamsche Bond’ en zijn voorgangers. Een bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse studentenkringen aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (1883-1914). Antwerpen 1954. (onder andere over Van Ostaijens rol in de ‘Vlaamsche Bond’) |
G. Kazemier, Paul van Ostayen en H. Marsman. In: G. Kazemier, Het expressionisme. Den Haag 1954, pp. 56-86. (onder andere over Van Ostaijen als expressionist) |
Gerrit Borgers, Inleiding voor het geëerd publiek. In: Paul van Ostaijen, Music-hall. Antwerpen/Den Haag 1955, pp. 5-23. (inleiding tot leven en werk) |
Gaston Burssens, Paul van Ostaijen de dichter. Brussel 1956. (korte monografie met ‘biografische nota's’ en summier overzicht dichtwerk) |
Paul Rodenko, Leren dichten, leren fietsen. Over Paul van Ostaijen. In: Paul Rodenko, Tussen de regels. Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie. Den Haag 1956, pp. 93-97. (naar aanleiding van het verschijnen van de twee delen Poëzie van het Verzameld werk) |
Mark Edo Tralbaut, Van Gogh-reflekties op Van Ostaijen. s.l. [1956]. (over de betekenis van Van Gogh voor Van Ostaijen) |
Gerrit Borgers, Inleiding. In: Paul van Ostaijen, De bende van de stronk, Een romantisch verhaal van roof en liefde gevolgd door Het bordeel van Ika Loch en De gehouden hotelsleutel of De kleine, domme daad. Den Haag - Antwerpen 1957, pp. 5-10. (over de grotesken) |
Adriaan de Roover, Paul van Ostaijen. [Brugge 1958]. (monografie over leven en werk) |
Fr. van Passel, Het tijdschrift Ruimte (1920-1921) als brandpunt van humanitair expressionisme. Antwerpen 1958. (onder andere over Van Ostaijens relatie tot en medewerking aan dit tijdschrift) |
Paul de Vree, Paul van Ostaijen in de school van de literaire kubisten. In: De Tafelronde, jrg. 5, nr. 1, september 1958, pp. 27-36. (over invloed van Franse modernistische dichters op Van Ostaijens late poëzie) |
Herman Uyttersprot, Paul van Ostaijen en zijn proza. Antwerpen - Rotterdam [1959]. (over de grotesken en over mogelijke invloeden op de prozaschrijver Van Ostaijen) |
Martien J.G. de Jong, Kijken wat er staat: over ‘Boerecharleston’ van Paul van Ostaijen. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 52, nr. 3, 1959, pp. 136-141. |
Albert Westerlinck, Een visie op Paul van Ostaijen. Van het maniërisme naar een zuiverheid. In: Albert Westerlinck, Wandelen al peinzend. Verzamelde opstellen. Leuven 1960, pp. 174-237. (constructie van Van Ostaijens dichterlijke ontwikkeling als een beweging naar groeiende authenticiteit) |
K. van Acker, Over Van Ostaijens inspiratie. In: K. van Acker, Zeven diagnosen. Antwerpen-Amsterdam 1960, pp. 39-62. (over ‘Barbaarse dans’, ‘Marsj van de hete zomer’ en ‘Angst’ als ‘roesgedichten’) |
A.C.M. Meeuwesse, Muziek en taal: over poëzie en poëtiek van Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de theorie der letteren en de geschiedenis der Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw. Amsterdam 1961, (vergelijking van de poëzie en poëzieopvattingen van Martinus Nijhoff en Van Ostaijen) |
Gerard Vandenhaute, Paul van Ostaijens Jong Landschap. Een gedicht dat farmacotoxische reminiscenties bevat? In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 27, nr. 3, 1961,
|
| |
| |
pp. 193-200. (tekstgerichte lectuur van ‘Tong Landschap’, reactie op Van Acker 1958/1960) |
Gerard Vandenhaute, Het Dorp van Paul van Ostaijen. Poging tot analyse. Beschouwingen bij experimentele interpretaties. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 28, nr. 1, 1962, pp. 39-48. (analyse van ‘Het dorp’; onderzoek van de verhouding tussen dit gedicht en de experimentele poëzie) |
Uyttersprot, Herman, Uit Paul van Ostaijens lyriek. Brussel [1963]. (over de gedichten ‘Melopee’, ‘Nachtelike Optocht’, ‘Geologie’, ‘Bedreigde Stad’ en het prozastuk ‘De sirenen’) |
J.J. Oversteegen, De ledige uren van een dogmaticus. In: Merlyn, jrg. 1, nr. 4, mei 1963, pp. 63-70. (onder andere over ‘Polonaise’) |
Paul Hadermann, De kringen naar binnen. De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen. Antwerpen 1965. (constructie van Van Ostaijens dichterlijke ontwikkeling als een beweging naar ‘verinnerlijking’) |
J.J. Oversteegen, Analyse en oordeel II. Autonomie. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 4, juli 1965, pp. 268-276. (onder andere over ‘Jong Landschap’) |
Carlos Tindemans, Paul van Ostaijen als theatercriticus. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 20, 1966, pp. 293-334. (over de toneelrecensies van de vroege Van Ostaijen) |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Paul van Ostaijen. Galgeboekje 14. Brugge-Antwerpen 1967. Bundeling van de essays: |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Paul de Vree, Paul van Ostaijen en het dadaïsme, pp. 7-143. (over Van Ostaijens contacten met en beïnvloeding door de Berlijnse dadaïsten, en over de ‘Berlijnse tijd’ in het algemeen) |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Henri-Floris Jespers, Notities rond en om Paul van Ostaijen, pp. 145-226. (notities, onder andere over Van Ostaijen en de schilderkunst) |
Gerrit Borgers, Chauvinisten aller landen, verenigt u! In: Paul van Ostaijen, De trust der vaderlandsliefde en andere grotesken. Den Haag 1966, pp. 6-10. (over de grotesken) |
Paul Hadermann, Paul van Ostaijen en het futurisme. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 21, 1967, pp. 291-300. |
Paul Hadermann, Het debuut van Paul van Ostaijen. In: Handelingen van het XXVIe Vlaams Filologencongres (29-31 maart 1967), s.l. s.d., pp. 87-100. (over Music-Hall) |
J. van der Steen, Maanstralingsgevaar en andere lunatica. In: Raster, jrg. 2, nr. 2, juli 1968, pp. 171-185. (over ‘Avondgeluiden’) |
J.J. Oversteegen, Vorm of Vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Amsterdam igög, pp. 155-184. (overzicht Van Ostaijens literatuuropvattingen en een bespreking van de betekenis ervan voor de Nederlandse literatuur) |
Phil Mertens, Paul van Ostaijen, promotor van de moderne schilderkunst. In: E. van Itterbeek e.a. (samenstelling), Kritisch akkoord 1969. Een keuze uit in 1968 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. Brussel/Den Haag [1969], pp. 93-106. (over Van Ostaijen en de beeldende kunsten) |
E.M. Beekman, Homeopathy of the Absurd. The Grotesque in Paul van Ostaijen's Creative Prose. The Hague 1970. (eerste omvattende studie over Van Ostaijens proza) |
Paul Hadermann, Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de europese avant-garde. Antwerpen 1970. (studie over Van Ostaijens theorievorming in de context van de Europese avant-garde) |
Paul van Ostaijengenootschap, 1967-1968. Antwerpen - Den Haag [1970]. (met verslagen, bibliografische informatie en het essay ‘Het autonome gedicht’ van Paul Hadermann) |
Robert Snoeck, Paul van Ostayen de satiricus. Twee hypothesen. I. Paul van Ostayen's: De bende van de stronk. II. Paul van Ostayen's: Het beroep van dichter. [Gent] 1970. (lectuur van beide grotesken als satires) |
Marcel Janssens, Het geval Herman van den Reeck in de Vlaamse expressionistische poëzie. In: H. Servotte e.a., Hulde-album Prof.dr. J. Vanderheyden. Langemark [1970],
|
| |
| |
pp. 151-166. (onder andere over ‘In Memoriaal Herman van den Reeck’) |
Eric Hulsens, ‘De oude man’ van Paul van Ostaijen. Een analytische lektuur. In: Germania, jrg. 18, nr. 1, 1970-1971, pp. 26-29. |
Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie. Den Haag 1971. (monumentale biografische studie) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en de zaak kardinaal Mercier (een zo objectief mogelijk onderzoek). [Gent] 1971. (reconstructie van de historische omstandigheden en onderzoek naar de ‘Projectie van de zaak Mercier in Van Ostaijens werk’) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn satire Intermezzo (een derde, hypothese). [Gent] 1971. (over ‘Intermezzo’) |
E.M. Beekman, Introduction. In: Paul van Ostaijen, Patriotism, Inc. and Other Tales. Edited and translated by E.M. Beekman. Amherst 1971, pp. ix-xix. (inleiding tot de grotesken) |
Jacques Kruithof, Lyriek met gebruiksaanwijzing. In: Raam, februari-maart 1971, nr. 72, pp. 23-30. (over ‘Het dorp’) |
Vlaanderen, jrg. 20, nr. 122, november-december 1971. Speciaal Van Ostaijen-nummer, met de volgende bijdragen: |
Bzzlletin, Gerrit Borgers, Bij wijze van inleiding, pp. 367-371. (korte biografische schets) |
Bzzlletin, E.M. Beekman, In Illo Tempore: Van Ostaijens proza, pp. 372-379. (karakterisering van het creatief proza) |
Bzzlletin, Paul de Vree, Paul van Ostaijens Ars Poëtica, pp. 380-386. (over Van Ostaijens poëtica) |
Bzzlletin, R. Schmidt Supprian, Van Ostaijens plaats in het Westeuropese literaire expressionisme, pp. 387-391. (over beïnvloeding door en verwantschappen met het expressionisme) |
Bzzlletin, J.J. Oversteegen, Konsekwente Kritiek, pp. 392-396. (Van Ostaijen als consequent met zijn theoretische uitgangspunten opererend criticus) |
Bzzlletin, Phil Mertens, Een aspekt van Paul van Ostaijens houding als kunstkritikus, pp. 397-401. (Van Ostaijens verhouding tot de schilder Jozef Peeters en diens tijdschrift De Driehoek) |
Bzzlletin, Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen en Guido Gezelle, pp. 402-405. (over de bewondering van de late Van Ostaijen voor Gezelle) |
Herman Uyttersprot, Over Paul van Ostaijen. Gent 1972. |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn notaris Telleke (een psychologisch onderzoek). [Gent] 1972. (psychologische lectuur van ‘De overtuiging van Notaris Telleke’ en ‘De kaset’) |
Hugo Brems, Paul van Ostaijen - Het Dorp. In: Hugo Brems, De brekende sleutel. Antwerpen 1972, pp. 8-17. (over ‘Het Dorp’) |
Georges Adé, Taalbeschrijving en interpretatie van een gedicht van Pol Van Ostayen. In: Georges Adé, Linguïstiek en literatuurstudie. Deurne-Antwerpen 1972, pp. 30-50. (Chomskyaanse lectuur van ‘Zo ook gaat de geliefde’) |
Willem Wilmink, Rodica en Dodica. In: Weerwerk. Opstellen aangeboden aan professor dr. Garmt Stuiveling ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Assen 1973, pp. 96-100. (over ‘Rijke armoede van de trekharmonika’) |
Paul van Ostaijen. Poète expressionniste et dadaïste flamand. In: Espaces, Documents XXe siècle, nr. 3-4, 1974. Parijs-Brussel 1974, Editions Henry Fagne. Speciaal Van Ostaijennummer, met onder andere de volgende bijdragen: |
Bzzlletin, Paul de Vree, Esquisse de l'évolution des études sur Paul van Ostaijen, pp. 4-8. (over de stand van het Van Ostaijenonderzoek) |
Bzzlletin, Rik Sauwen, Paul van Ostaijen et l'esprit Dada, pp. 9-21. (over Van Ostaijens contacten met en beïnvloeding door het dadaïsme) |
Bzzlletin, Paul Hadermann, A propos d'un débat littéraire’, pp. 29-32. (over Van Ostaijens Brusselse lezing ‘Le renouveau lyrique en Belgique’. (1925)) |
Bzzlletin, Pierre Bourgeois, Paul van Ostaijen et l'esthétique de Maurice Casteels, pp. 35-36. (over ‘Thématique’) |
Bzzlletin, Marc Eemans, Quelques notes rectificatives et réflexions en marge de la thèse de doctorat de Gerrit Borgers sur Paul van Ostaijen, pp. 71-78. (notities bij Borgers' Documentatie (1971)) |
| |
| |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn Scholem Weissbinder (een psychologisch onderzoek). [Gent] 1974. (over de inspiratie van ‘De noodlottige historie van Scholem Weissbinder’ en psychologische lectuur van deze groteske) |
Gerrit Borgers, Jaarrede. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1973-1974, pp. 3-13. (bevat twee onuitgegeven brieven) |
E.M. Beekman, Blue Skiff of the Soul. The Significance of the Color Blue in Paul van Ostaijen's Poetry. In: Dutch Studies, jrg. 1, 1974, pp. 103-117. (over de betekenis van de kleur blauw in Van Ostaijens poëzie) |
Gerrit Borgers, Kroniek van Paul van Ostaijen 1896-1928. Den Haag - Brugge 1975. (geïllustreerde levenskroniek) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn Bezette Stad (literaire en zakelijke toelichtingen). Deel 1: De opdracht. [Gent] 1975. (verklaring van namen en gegevens uit Bezette Stad) |
Paul Hadermann, Van Ostaijens ‘Sienjaal’ en de ‘Cinq grandes odes’ van Claudel. In: Henry Byleveld (samenstelling), Provocatie en inspiratie / Provocation et inspiration. Liber amicorum Leopold Flam. Deel 2. Antwerpen [1975], pp. 1003-1016. (over overeenkomsten tussen Het Sienjaal en de gedichtenbundel van Claudel) |
Bzzlletin, Paul van Ostaijen and Der Strum. In: Francis Bulhof (samenstelling), Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’. Modernism in the Netherlands and Belgium in the First Quarter of the Twentieth Century. The Hague 1976, pp; 37-57. (over Van Ostaijens contacten met en beïnvloeding door het Strum-expressionisme) |
Anne Marie Musschoot, Poésie pure: een confrontatie Karel van de Woestijne - Paul van Ostaijen. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 69, nr. 3, mei 1976, pp. 191-204. |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn Bezette Stad (literaire en zakelijke toelichtingen). Deel 2: de Bedreigde stad. [Gent] 1977. (verklaring van namen en gegevens uit Bezette Stad) |
Joris Reynaert, Het mystieke bij Paul van Ostaijen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 20, nr. 1, maart 1978, pp. 37-63. (over Van Ostaijens uitlatingen over de mystiek en de mogelijke beïnvloeding van zijn poëzie door de mystieke literatuur) |
José Boyens, ‘Sienjaal’: de geschiedenis van een nooit verschenen tijdschrift aan de hand van onuitgegeven brieven van Oscar Jespers aan Paul van Ostaijen. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 123, nr. 4, mei 1978, pp. 279-285. (over de plannen voor het tijdschrift Sienjaal) |
Paul de Vree, Bezette Stad. De evolutie van een waardering. In: De Tafelronde, jrg. 22, nr. 3-4, december 1978, pp. 3-34. (over Bezatte Stad) |
Paul Hadermann, De schrijnende schoonheid van het sikkelbeen. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1979, nr. 2, pp. 258-277. (over ‘Vers 4’) |
Paul Hadermann, Van Ostaijen et Apollinaire. In: Septentrion jrg. 8, nr. 1, maartapril 1979, pp. 39-50. (over Van Ostaijens vertrouwdheid met en beïnvloeding door Apollinaire) |
José Boyens, Paul van Ostaijen en Theo van Doesburg, twee verwante theoretici die niet nader tot elkaar wensten te komen. In: De Gids, jrg. 142, nrs. 3 en 4, 1979, pp. 193-201 en 258-268. |
Bzzlletin, jrg. 7, nr. 66, mei 1979. Speciaal Van Ostaijen-nummer. Bevat reeds eerder gepubliceerde bijdragen van E.M. Beekman, Frans Coenen, Albert Helman, Dries Janssen, Paul Joostens, G. Kazemier, J.J. Klant, Jos. Léonard, Hendrik Marsman, Phil Mertens, Jozef Muls, J.J. Oversteegen, Robert van Passen, E. Peetermans, Gerard Vandenhaute en Paul de Vree, en de volgende nieuwe bijdragen: |
Bzzlletin, Gerrit Borgers, Ter inleiding, pp. 3-9. (met een korte biografische schets) |
Bzzlletin, Han Foppe, Je woedende brief heb ik ontvangen. Over brieven van Bob van Genechten aan Paul van Ostaijen, pp. 30-38. (over de correspondentie met een medeactivist uit de periode december 1918 - december 1920) |
Bzzlletin, Alie Blokhuis, De fantasmatische wereld van Paul van Ostaijen, pp. 39-50. (over de invloed van contemporaine theoretici op Van Ostaijens kunstopvattingen) |
| |
| |
Bzzlletin, J.C. Brandt Corstius, Poëzie hardop en kijken naar poëzie, pp. 58-62. (over ‘Holle haven’ in het licht van Van Ostaijens toenmalige poëzieopvatting) |
Bzzlletin, Francis Bulhof, Grotesk avontuur, pp. 85-93. (over de geschiedenis van het tijdschrift Avontuur) |
Bzzlletin, Wiel Kusters, Over de randen van mijn handen, pp. 94-95. (notitie bij enkele late gedichten) |
Bzzlletin, Willem Frederik Hermans, Over de Profundis o.a., pp. 101-102. (over Hermans' persoonlijke verhouding tot Van Ostaijens poëzie) |
Bzzlletin, Paul Hadermann, Vanitas en Loreley. Bij enkele ‘barokke’ gedichten van Paul van Ostaijen, pp. 103-112. (over de ‘barokke’ gedichten ‘Facture baroque’, ‘Geologie’, ‘Mythos’, ‘Stilleven’ en ‘Loreley’) |
Bzzlletin, Peter Berger, Poëzie als drietrapsraket. De poëtica van Paul van Ostaijen in relatie tot die van Martinus Nijhoff, pp. 132-144. (reactie op Oversteegen 1969) |
Bzzlletin, Anne Marie Musschoot, Het modernisme van Van Ostaijen in het licht van de literatuurwetenschap, pp. 153-159. (over overeenkomsten tussen Van Ostaijens late literatuuropvattingen en het ‘autonomisme’ in de literatuurwetenschap) |
J.C. van Aart, Kleurnamen in Van Ostaijen's poëzie. I. Het kwantitatieve gebruik. II. De betekenis van de kleurnamen in Paul van Ostaijen's Music-Hall en Het Sienjaal. III. ‘Stad Stilleven’ als picturale compositie. In: Voortgang, 2, 1981, pp. 36-43; 5, 1984, pp. 183-206; en 6, 1985, pp. 411-435. (over het gebruik van kleurnamen in Van Ostaijens poëzie) |
E.M. Beekman, The Universal Hue: Paul van Ostaijen's lyrisme à thème. In: Dutch Crossing, nr. 13, March 1981, pp. 42-60. (over de muzikaliteit in Van Ostaijens late poëzie) |
Paul Hadermann, Paul van Ostaijens grotesk panopticum. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 2, maart-april 1981, pp. 215-232. (over Van Ostaijens grotesken) |
Jean F. Buyck, Paul van Ostaijen en de beeldende kunsten. In: Openbaar kunstbezit in Vlaanderen, jrg. 19, nr. 2, mei-juli 1981, pp. 43-81. (fraai geïllustreerd overzichtsstuk over Van Ostaijens verhouding tot de moderne beeldende kunsten) |
Alie Blokhuis, Het leger en de liefde. Kanttekeningen bij De generaal, een groteske van Paul van Ostayen. In: Voortgang, 4, 1983, pp. 231-271. (over Van Ostaijens filosofische inspiratiebronnen bij het schrijven van ‘De generaal’) |
José Boyens, Gij doet niet als Apollinaire. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan Prof.dr. Karel Meeuwesse. Utrecht 1983, pp. 147-156. (over de door Oscar Jespers aangewezen verschillen tussen de typografie in Bezette Stad en in Apollinaires Calligrammes) |
Cyrille Offermans, Het bordeel als disciplineringsmachine. Een groteske van Van Ostaijen als ironisch miniatuurmodel van de moderne cultuurindustrie. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare: essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983, pp. 107-122. (over ‘Het bordeel van Ika Loch’ als cultuurkritische groteske) |
Cyrille Offermans, Tegengif. Van Ostaijens poëtica in het spoor van de Europese avantgarde. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare: essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983, pp. 125-148. (over Van Ostaijens schoonheidsideaal) |
W.A.M. de Moor, Van Ostaijens ‘Melopee’ in de literatuurles: de oppositie auteursgedicht/lezersgedicht of de keuze tussen een tekstbestuderings- en een ‘tekstervaringsmethode. In: Levende Talen, nr. 383, juni 1983, pp. 353-361. |
Johanna Prins, Unreal Cities: Eliot - Van Ostaijen. A Study of Modernist Nihilism in T.S. Eliot's The Waste Land and Paul van Ostaijen's Occupied City. In: Dutch Crossing, nr. 21, december 1983, pp. 58-82. (over het ambivalente ‘nihilisme’ in The Waste Land en Bezette Stad) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn Bezette Stad (literaire en zakelijke toelichtingen). Deel 3. [Gent] 1984. (verklaring van namen en gegevens uit Bezette Stad) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn Tussen vuur en water (een critische analyse). [Gent] 1984, [Robert
|
| |
| |
Snoeck]. (lectuur van ‘Tussen vuur en water’) |
Cyrille Offermans, Heerlik zwansen. Over de grotesken van Paul van Ostaijen. In: Cyrille Offermans, De mensen zijn mooier dan ze denken. Amsterdam 1985, pp. 205-225. (de grotesken als ‘zwansen’, een spreken dat de gevestigde orde ontwricht) |
Elsa Strietman, Occupied City: Van Ostaijen's Antwerp and the Impact of the First World War. In: Edward Timms en David Kelley (samenstelling), Unreal City: Urban Experience in Modern European Literature and Art. Manchester 1985, pp. 128-143. (lectuur van Bezatte Stad) |
Gerrit Borgers, Du Perron over Duco Perkens. In: Bzzletin, jrg. 13, nr. 125, april 1985, pp. 2-11. (onder andere over de verhouding Du Perron - Van Ostaijen) |
Paul Hadermann, Peeters en Joostens: twee problematische gevallen in van Ostaijens kunstkritiek. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 40, 1986, pp. 43\58. (over Van Ostaijens ambivalente verhouding tot beide schilders) |
Frank Joostens, De transcendens van het woord. Expressivisme in Paul van Ostaijens poëtica. In: Deus ex Machina, jrg. 10, nr. 38, 1986, pp. 15-24. (‘poststructuralistische’ lectuur van het kritisch proza) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn dwangneurotische Josef la Tour (een helemaal niet wetenschappelijk psychologisch onderzoek). [Gent] 1987. (psychologische lectuur van ‘De gehouden hotelsleutel of de kleine, domme daad’) |
Robert Snoeck, Paul van Ostaijen en zijn gedicht Gnomedans. Proeve van analyse. Gent 1987. (over ‘Gnomedans’) |
Kees Fens, Papaver mijn. In: Kees Fens, Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie. Amsterdam 1987, pp. 91-99. (over ‘Guido Gezelle’) |
Kristiaan Versluys, Beyond the Occupied City: The City Poetry of Paul van Ostaijen. In: Kristiaan Versluys, The Poet in the City. Chapters in the Development of Urban Poetry in Europe and in the United States (1800-1930). Tübingen 1987, pp. 192-217. (lectuur van Van Ostaijens ‘stadspoëzie’) |
Michel Huysseune, Een nieuwe kunst in een nieuwe samenleving? Wensdromen van een contesterende generatie in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 5, november-december 1987, pp. 689-700. (onder andere over Van Ostaijen als typerend vertegenwoordiger van zijn ‘utopische’ generatie) |
Ilya de Roey, Guillaume Apollinaire en Paul van Ostaijen. In: Museummagazine, jrg. 7, nr. 7, 1987, pp. 49-66. (over Van Ostaijens vertrouwdheid met en beïnvloeding door Apollinaire) |
Paul Hadermann, De modernistische doorbraak. In: Matthieu Rutten en Jean Weisgerber (samenstelling), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen 1988, pp. 271-364. (literairhistorisch overzicht, met ruime aandacht voor Van Ostaijen) |
Stefaan Evenepoel, Ten geleide. In: Paul van Ostaijen, Spiegel van uw eenzaamheid. Leuven 1988, pp. 9-22. (inleiding tot leven en werk) |
J.C. van Aart, Kleursynesthesieën in de poëzie van Paul van Ostaijen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 31, nr. 1-2, 1989, pp. 55-100. (bespreking kleursynesthesieën, onder meer in het licht van Kandinsky's kleurenleer) |
Robert Snoeck, Paul Van Ostaijen en Paul Scheerbart in de Nederlandse letterkunde (een onderzoek). [Gent] 1989. (over Van Ostaijens bewondering voor en beïnvloeding door de Duitse groteskenschrijver Scheerbart) |
Marcel Janssens, Paul van Ostaijen-reflecties op Vincent van Gogh. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1990, nr. 1, pp. 134-149. (over Van Gogh in het werk van Van Ostaijen) |
Erik Spinoy, Paul van Ostaijen, Nagelaten gedichten. In: Lexicon van Literaire werken, februari 1990, pp. 1-11. |
Michel Huysseune, Paul van Ostaijen of de dubbelzinnige avant-gardist. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 5, november-december 1990, pp. 709-714. (over de late Van Ostaij- |
| |
| |
en als ‘gedistantieerd’, formalistisch modernist) |
Marc Reynebeau, Vooruit dan maar, zonder supporters. Een kwarteeuw actualiteit van Paul van Ostaijen. In: De Brakke Hond, jrg. 7, nr. 28, december 1990, pp. 151-165. (nawerking Van Ostaijen in de Vlaamse literatuur) |
Jef Bogman, De stad als tekst. Over de compositie van Paul van Ostaijens Bezette stad. Rotterdam [1991]. |
Erik Spinoy, Paul van Ostaijen. De derde reus. In: Dirk de Geest en Mare van Vaeck (samenstelling), Brekende spiegels. Beeldveranderingen in de Nederlandse literatuur. Leuven 1992, pp. 143-159. (over de veranderende beeldvorming rondom Van Ostaijens figuur en werk) |
Thomas Vaessens, De esthetische uitdrukking van een idealistische beslissing. Paul van Ostaijens dichterlijke utopieën. In: Literatuur, jrg. 9, nr. 2, maart-april 1992, pp. 66-72. (over van Ostaijens werk als ‘maatschappelijk verschijnsel’) |
Erik Spinoy, Spleen pour rire. Paul van Ostaijen als dichter van het verhevene. In: Arnold Heumakers en anderen, Hogere sferen. Alchemie, gnosis, kabbala en hermetische filosofie in de kunst. Amsterdam 1993, pp. 177-184. (over Van Ostaijen als dichter van het sublieme) |
Erik Spinoy, Twee handen in het lege. Paul van Ostaijen en de esthetica van het verhevene (Kant, Lyotard). Leuven 1994. (over Van Ostaijen als dichter van het sublieme) |
Thomas Vaessens, Un ‘programme double et contrastif’ pour la poésie. Aspects de la poétique de Paul van Ostaijen. In: Etudes Germaniques, oktober-december 1994, pp. 429-442. (over verschillen tussen Van Ostaijens ‘lezerspoëtica’ en zijn ‘auteurspoëtica’) |
José Boyens, De genesis van Bezette stad: Ik spreek met de mannen en regel alles wel. Brieven van Oscar Jespers aan Paul van Ostaijen over het ontstaan van Bezette stad en de Antwerpse groepering van het Sienjaal. Antwerpen 1995. (over de ontstaansgeschiedenis van Bezette Stad, de typografie en diverse invloeden, met brieven van Oscar Jespers uit die tijd) |
Marc Reynebeau, Dichter in Berlijn. De ballingschap van Paul van Ostaijen (1918-1921). Groot-Bijgaarden 1995. (biografische en historische studie over de ‘Berlijnse tijd’) |
Jef Bogman, Alle worden is ontworden. Schrijfwijze, klank, kleur en mystiek in Paul van Ostaijens De Feesten van Angst en Pijn. In: Literatuur, jrg. 12, nr. 1, januari-februari 1995, pp. 31-37. (over het belang van Kandinsky en de mystiek voor De Feesten van Angst en Pijn) |
Paul Hadermann, Van Ostaijen en Bruegel als Alpenjagers. In: Forum der Letteren, jrg. 36, nr. 3, september 1995, pp. 180-192. (over Bruegel als bron van inspiratie voor Van Ostaijen) |
Henri-Floris Jespers, Paul van Ostaijen, ‘Music-Hall’ is een slecht geschreven jeugdwerk. Aantekeningen bij brieven van Van Ostaijen aan Paul Kenis. In: Deus ex Machina, jrg. 19, nr. 4, september 1995, pp. 3-18. |
Erik Spinoy, Logica en esthetica. Notities bij ‘Het bordeel van Ika Loch’ van Paul van Ostaijen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 37, nr. 2-3, 1995, pp. 89-128. (filosofische lectuur van deze groteske) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 13-14, nr. 49-50, 1995-1996. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Firmin Mortier, Een getuigenis over Paul van Ostaijen, pp. 16-20. (herinneringen) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Emiel Willekens, Aktivist, socialist en Fronter, pp. 30-37. (over de politiek geëngageerde Van Ostaijen) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Michel Seuphor, Mon souvenir de Paul van Ostaijen, pp. 44-45. (herinneringen) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Paul Hadermann, Het dionysische in Paul van Ostaijens poëzie, pp. 56-65. (over het ‘dionysische’ element in Van Ostaijens poëzie) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Annier Reniers, Paul van Ostaijen en het probleem van de beeldspraak: ‘Landschap’ en ‘Vrolik landschap’, pp. 66-69. (over ‘vernieuwend beeldgebruik’ in genoemde gedichten) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Henri-Floris Jespers, ‘Poëties erken ik alleen Burssens als mijn kameraad’, pp. 122-149. (over Van Ostaijen en Gaston Burssens) |
| |
| |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, August Hans den Boef en Sjoerd Faassen, ‘Kultuur op hooger plan’: Theo van Doesburg, Paul van Ostaijen en de Vlaamse avant-garde, pp. 178-188. (reconstructie van de onderlinge verhoudingen) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Henri-Floris Jespers, ‘Ik wil bloot zijn en beginnen’, pp. 189-207. (over de Berlijnse tijd). |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Luc Pay, Groteske begrafenisperikelen, pp. 214-217. (over de verschillende begrafenissen) |
Gierik/Nieuw Vlaams Tijdschrift, Geert Buelens en Erik Spinoy (samenstelling), De stem der Loreley. Amsterdam 1996. Bundeling van reeds eerder verschenen artikelen van Cyrille Offermans, Jo Reynaert, Kristiaan Versluys, Paul Hadermann en Jef Bogman, en van de volgende nieuwe bijdragen:
- | Geert Buelens en Erik Spinoy, Ter inleiding, pp. 7-21. (onder andere over het ‘Loreley-motief’ in Van Ostaijens werk) |
- | Marc Reynebeau, Eerste prijs in alle vakken van de kunst. Beelden uit het leven van Paul van Ostaijen, pp. 22-38. (over de beeldvorming rondom en de nawerking van Van Ostaijen) |
- | Thomas Vaessens, De lichte waanzin van het onmogelijke. Kleine poëtografie van een pretentieus dichter, pp. 58-80. (over Van Ostaijens ambitieuze constructie van het dichterschap) |
- | Jean-Paul den Haerynck, Op de duur plakt het masker op het vel. Ironie, woordkunst en spel in Van Ostaijens dichtbundels Music-hall en Het Sienjaal, pp. 98-113. (over Van Ostaijens vroege poëzie) |
- | Geert Buelens, Wat is dan uwe hoop die gij nauwelijks durft zeggen. Oorlog, nihilisme en modernisme in Bezette stad, pp. 129-146. (over Bezette Stad) |
- | Hugo Brems, Jong landschap, pp. 147-162. (lectuur van ‘Jong Landschap’) |
- | Georges Wildemeersch, Verteller in narrenpak, pp. 202-209. (over de subversieve verteltechniek van de grotesken) |
- | Erik Spinoy, Kritische filosofie en politiek bij de late Van Ostaijen. Over de groteske ‘De Trust der Vaderlandsliefde’, pp. 210-238. (filosofisch geïnspireerde lectuur van deze groteske) |
- | Kathrin Kötz, Paul van Ostaijen? Nooit van gehoord! Paul van Ostaijen en de Duitse literatuur, pp. 239-252. (over Van Ostaijens onbekendheid in Duitsland) |
- | Jaap Goedegebuure, De la musique avant toute chose? Van Ostaijen, Faverey en de Vijftigers, pp. 253-259. (de nawerking van Van Ostaijen in de naoorlogse Nederlandse poëzie) |
- | Dirk van Bastelaere, ‘Ik kan geen vrouwefoto's verzamelen’. Over de afwezigheid van fotografie, pp. 260-269. (over de poëticaal gemotiveerde ‘verdringing’ van de fotografie in Van Ostaijens werk) |
- | Paul de Wispelaere, Paul van Ostaijen als wegbereider, pp. 270-275. (betekenis van Van Ostaijen voor De Wispelaeres eigen ontwikkeling) |
|
Geert Buelens, Georges Wildemeersch en anderen, Paul van Ostaijen 1896-1928: wegwijzers naar de werkelikheid. Antwerpen 1996. (geïllustreerde levenskroniek, catalogus bij AMVC-tentoonstelling) |
Patrick Peeters én Erik Spinoy (samenstelling), Het vouwbeen van de lezer. Over literatuuropvattingen. Leuven 1996. Bevat vier bijdragen over Van Ostaijen: |
Patrick Peeters én Erik Spinoy (samenstelling), Paul Hadermann, Over de structuur van De Feesten van Angst en Pijn, pp. 9-18. |
Patrick Peeters én Erik Spinoy (samenstelling), Erik Spinoy, Van Ostaijen als literatuurcriticus: ‘conceptie’ en ‘techniek’, pp. 35-49. (over twee centrale begrippen uit Van Ostaijens poëtica en literatuurkritiek) |
Patrick Peeters én Erik Spinoy (samenstelling), G.J. Dorleijn, ‘Daarginds kent men u door Coster!’ Paul van Ostaijen in het Nederlandse literaire veld, pp. 51-70. (literatuursociologische analyse van Costers positionering tegenover Van Ostaijen) |
Patrick Peeters én Erik Spinoy (samenstelling), Odile Heynders, Poëticale verwantschap van dichter en schilder of Het aanschouwen van ‘Liederen van het werkelike leven’, pp. 71-85. (lectuur van ‘Liederen van het werkelike leven’) |
Geert Buelens en Erik Spinoy, Nawoord. In: Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie. Amsterdam 1996, Bert Bakker, pp. 1152-1166. (over de Documentatie en de Van Ostaijenstudie na Borgers) |
| |
| |
Erik Spinoy, Et in Arcadia ego. Een gebruiksaanwijzing bij ‘Polderlandse arkadia’ en ‘Onbeduidende polka’. In: Jan Bosteels e.a., Mekka. Jaarboek voor lezers 1996. Amsterdam - Antwerpen 1996, pp. 83-93. (lectuur van beide gedichten in de context van het hele werk) |
Erik Spinoy, Van Ostaijen en de oppositie stad-land: kritiek als anti-exclusivisme. In: P. Pelckmans en R. Vervliet (samenstelling), Stadsbeelden. Antwerpen 1996, pp. 63-85. (over Van Ostaijens streven naar ‘indifferentie’) |
Paul Hadermann, Moord en zelfmoord in Van Ostaijens oeuvre. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent 1996, pp. 83-97. |
Marcel Janssens, ‘Februarie’, een boodschap vol wind. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1996, pp. 99-107. (lectuur van ‘Februarie’) |
Marc Reynebeau, ‘Het zal wel tot een stootje komen’. De correspondentie tussen Paul van Ostaijen en Paul Kenis. In: De Vlaamse Gids, jrg,. 80, nr. 1, januari-februari 1996, pp. 30-45. (geannoteerde uitgave van de briefwisseling tussen Van Ostaijen en Kenis) |
Erik Spinoy, De wildste bloei van overgave en genade. Over Gezelle en Van Ostaijen. In: Gezelliana, nr. 1, 1996, pp. 1-42. (over het belang van Gezelle voor de late Van Ostaijen) |
De Standaard, 22-2-1996. Speciale Van Ostaijen-aflevering van Dé Standaard der Letteren, met bijdragen van onder anderen Max Borka, Geert Buelens, Paul Hadermann, Jan van Hove, Peter Jacobs, Annick Maes, Gert de Nutte, Geert van der Speeten, Erik Spinoy en Paul Willemsen. |
Kunst & Cultuur, jrg. 29, nr. 2, februari 1996. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Kunst & Cultuur, Marc Reynebeau, Harlekijn op aswoensdag, pp. 7-12. (over de politiek geëngageerde Van Ostaijen) |
Kunst & Cultuur, Erik Spinoy, Het meisje dat ik Ursula noem, pp. 17-20. (lectuur van ‘Jong Landschap’, reactie op Brems 1996) |
Kunst & Cultuur, Yves T'Sjoen, Heilssoldaat Moens en ‘Paus’ van Ostaijen, pp. 22-24. (over de verhouding Moens - Van Ostaijen) |
Kunst & Cultuur, Paul Hadermann, Over de lange rivier schuift de show-boat naar zee, pp. 28-30. (over het showelement in Van Ostaijens werk) |
Kunst & Cultuur, Henri-Floris Jespers, Polte, lief beesteke, pp. 31-39. (over Van Ostaijen en Emmeke Clément) |
Erik Spinoy, ‘Huldegedicht aan Singer’, door Paul van Ostaijen. In: Filosofie Magazine, jrg. 5, nr. 3, april 1996, p. 29. (lectuur van dit gedicht vanuit Van Ostaijens ‘sociale positie’) |
Erik Spinoy, De wegen van de intellectueel. Paul van Ostaijen en de massa. In: Onze Alma Mater, jrg. 50, nr. 4, november 1996, pp. 482-501. (over de ‘sociale positie’ van de vroege Van Ostaijen) |
Erik Spinoy, ‘Bourgeoisie’, ‘massa’ en ‘volk’. Een kader voor de (re)constructie van Van Ostaijens ontwikkeling. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 5, november-december 1996, pp. 663-672. (over de ‘sociale positie’ van de late Van Ostaijen) |
Joris Gerits, Van Ostaijen (her)lezen vanuit de beginnershouding. In: Streven, jrg. 63, nr. 6, juni 1996, pp. 549-552. (onder andere over ‘Snijd van de struik de seringen...’) |
Marc Reynebeau, Paul van Ostaijen bij de rijkswacht. In: Knack, jrg. 26, nr. 48, 27-11-1996. (over Van Ostaijens rol in het activisme) |
Marc Reynebeau, Geenszijds der zinnekim. In: Paul van Ostaijen, Witte hoeven achter de zoom. Vierde herziene druk. Gent 1997, pp. 5-35. (herziene inleiding tot de in 1989 voor het eerst gepubliceerde bloemlezing uit de poëzie) |
Spiegel der Letteren, jrg. 39, nr. 2, 1997, pp. 205-215. Speciaal Van Ostaijen-nummer, waarin onder meer: |
Spiegel der Letteren, Paul Hadermann, ‘En je sienjaal een saksofoon’. Bankroet en jazz bij Van Ostaijen, pp. 115-123. (over het bankroet- en jazzmotief in de poëzie en in het filmscenario ‘De bankroet-jazz’) |
Spiegel der Letteren, Henri-Floris Jespers, De ‘Geranien-Erlebnis’ en de terugkeer tot het landelijke, pp.
|
| |
| |
131-146. (over het toenemend belang van het landelijke element in de late poëzie) |
Spiegel der Letteren, Marcel Janssens, Een ‘fatalisties liedje’ van angst en pijn, pp. 147-159. (lectuur van ‘Fatalisties liedje’) |
Spiegel der Letteren, Marc Reynebeau, Geschapen als activistisch mannequin. Het politieke avontuur van Paul van Ostaijen in de Eerste Wereldoorlog, pp. 161-181. (nieuwe gegevens over Van Ostaijens activisme) |
Spiegel der Letteren, Erik Spinoy, ‘Meedogenloze schoonheid’. De laatste gedichten van Paul van Ostaijen en Hans Faverey, pp. 183-203. (vergelijkende lectuur van ‘De oude man’ en Hans Favereys ‘Zonder begeerte zonder hoop’, in het licht van het sublieme) |
Spiegel der Letteren, Geert Buelens, De beste / waarom / hoe kan dat / wie weet / alles is schijn. Paul van Ostaijen een jaar lang herdacht. Een niet-exhaustief overzicht, pp. 205-215. (terugblik op het Van Ostaijen-jaar 1996) |
Paul Hadermann, Paul van Ostaijen en de kunst van zijn tijd 1896-1996. Opstellen uitgegeven door Michel Bartosik, Michel Dupuis en Jean Weisgerber. Gent 1997, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, (bundeling verspreide Van Ostaijen-publicaties van Paul Hadermann) |
Marc Reynebeau, ‘Alsof wij altijd maar dezelfden blijven’. De avonturen van Paul van Ostaijen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In: De Vlaamse Gids, jrg. 81, nr. 3, mei-juni 1997, pp. 14-21. (over Van Ostaijens politieke ontwikkeling) |
Erik Spinoy, De sneeuwuil en de sjimpansee. Over Faverey en Van Ostaijen. In: Hans Groenewegen (samenstelling),... die zo rijk zijn aan zichzelf... Groningen 1997, pp. 181-213. (vergelijking van de literatuuropvattingen Van Ostaijen en Faverey) |
Marcel Janssens, Paul van Ostaijen, Music-Hall. In: Lexicon van literaire werken, november 1997, pp. 1-9. |
Thomas Vaessens, Circus Dubio & Schroom. Nijhoff, Van Ostaijen en de mentaliteit van het modernisme. Amsterdam - Antwerpen 1998, De Arbeiderspers. (onder andere over Van Ostaijens ambivalente verhouding tot de moderniteit) |
79 Kritisch lit. lex.
november 2000
|
|