| |
| |
| |
Tonnus Oosterhoff
door Daniël Rovers
1. Biografie
Tonnus Oosterhoff werd op 18 maart 1953 te Leiden geboren en groeide op in het Groningse Wagenborgen, waar zijn vader destijds werkzaam was als gestichtspredikant. In 1965 ging hij naar het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen, waar hij vooral actief was in de schoolkrant, die hij vulde met korte gedichten en verhalen, en waar hij in 1972 het diploma gymnasium alfa behaalde. Daarna schreef hij zich in voor de studie Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast ging hij ook psychologie studeren, eerst in Groningen, later aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na eerst actief te zijn geweest als schoolpsycholoog vestigde hij zich in 1988 als freelance tekstschrijver in Amersfoort, in welke rol hij onder meer als anoniem broodschrijver heeft bijgedragen aan het blad Mijn geheim. Ook gaf hij af en toe schrijfcursussen voor schrijversvakschool 't Colofon. In 1997 verhuisde hij van Amersfoort naar Klein-Ulsda in Groningen.
Tonnus Oosterhoff debuteerde in 1990 op relatief late leeftijd met de dichtbundel Boerentijger. Hij publiceerde proza en poëzie in Raster, De Gids en De Revisor, later ook in Vlaamse tijdschriften als yang en Dietsche Warande & Belfort. Daarnaast publiceerde hij recensies en beschouwingen in NRC Handelsblad.
Oosterhoff is zeer geregeld bekroond voor zijn werk. Voor de bundel Boerentijger ontving hij in 1990 de C. Buddingh'-prijs voor het beste poëziedebuut. Voor zijn in 1993 verschenen tweede dichtbundel, De ingeland, ontving hij de Herman Gorter-prijs en voor de roman Het dikke hart (1994) de Multatuliprijs. De bundels (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum en Wij
| |
| |
zagen ons in een kleine groep mensen veranderen werden respectievelijk bekroond met de Jan Campert-prijs 1998 en de VSB Poëzieprijs 2003. Voor de bundel Ware grootte kreeg hij de Awater Poëzieprijs 2009; het gedicht uit deze bundel dat begint met de regel ‘Waarom is neuken een pompbeweging, spuitgasten?’ werd bekroond met de Gedichtendagprijs 2009.
In 2005 was Oosterhoff drie maanden lang gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij onder meer doceerde over de slordigheden in De donkere kamer van Damocles en over radio-interviews met literatoren.
Het dikke hart is in het Duits vertaald.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Het liefst zou Tonnus Oosterhoff, zo heeft de auteur bij herhaling beweerd, een groot wit blad als biografie bezitten, zodat zijn leven op geen enkele manier met zijn werk zou kunnen interfereren. Oosterhoff is een schrijver van een oeuvre dat bestaat uit gedichten, een roman, verhalen, essays en hoorspelen. Deze teksten handelen zelden over de ‘biografische’ figuur Tonnus Oosterhoff; sterker nog: er valt veel voor te zeggen dat de auteur juist door middel van de literatuur aan de begrenzingen van het menselijke ego wil ontsnappen.
Als jonge twintiger beschouwde hij zich in de eerste plaats als beeldend kunstenaar; de tekeningen die hij aan het begin van de jaren zeventig maakte, werden in 1996 als nieuwjaarsgeschenk gebundeld door uitgeverij De Bezige Bij (Tekeningen 1970-1971). In het voorwoord bij dit boekje stelde Oosterhoff dat het idee hem benauwde dat hij helemaal zou moeten samenvallen met zichzelf, zoals geproclameerd in de oproep ‘wees gewoon jezelf!’ De auteur stelde dat hij zich vooral gelukkig voelde als hij zich niet werkelijk bewust was van het eigen bestaan. Het liefst zou hij volledig opgaan in zijn omgeving, bijvoorbeeld in een weiland in de zomer waar wat wolken overheen trekken. Soms kon hij zich daarom ook verheugen op de dood, op de losheid en zinloosheid die dat einde met zich mee zou brengen.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
De titel van de dichtbundel Ware grootte (2008) geeft een goede indicatie van waar het Oosterhoff in zijn veelomvattende oeuvre om te doen is. Deze auteur wil de werkelijkheid benaderen los van de bestaande en dominante invalshoeken. Dat heeft als gevolg dat het begrip ‘werkelijkheid’ niet langer vanzelfsprekend is. In de dichtbundel wordt daarom in het laatste gedicht een fundamentele vraag gesteld: ‘wie heeft ware grootte ingesteld?’ Met andere woorden: wie bepaalt er eigenlijk waarover we praten als we het hebben over het origineel achter het beeld, de zogenaamde ‘ware grootte’. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niet zoiets zou bestaan als de werkelijkheid. Waar het om gaat is dat de ‘werkelijkheid’ - uiteindelijk niet meer dan een woord - nooit vanzelf mag spreken. Zij moet door de dichters voortdurend aan een empirisch onderzoek worden onderworpen. En
| |
| |
dat laatste doet Oosterhoff in zijn gehele oeuvre; vandaar dat het niet vreemd is hem uiteindelijk als realist te typeren. Hij is erop uit, zoals hij dat verwoordde in de essaybundel Ook de schapen dachten na (2000), het ‘contact met de werkelijkheid’ te herstellen waar dat verloren is gegaan.
Herstellen van het contact met de werkelijkheid, dat is wat Oosterhoff niet alleen van zichzelf, maar in principe van elke kunstenaar verwacht. Dat is een romantische opvatting over het kunstenaarschap, en Oosterhoff lijkt er zich goed van bewust dat aan zijn missie heel wat haken en ogen zitten. In de roman Het dikke hart (1994) schetst hij de antagonistische relatie tussen de jonge kunstenaar Gerrit van Houten (1866-1934) en diens oom, de bekende schilder Hendrik Willem Mesdag (1831-1915). Oosterhoff portretteert Mesdag als een realistisch schilder die volmaakte gelijkenis nastreeft in zijn werk en die bovendien de pretentie heeft dat hij daarin als geen ander geslaagd is. ‘Zoals de koetsier ervoor zorgt dat we aankomen op de gewenste plek, en een kleermaker maakt dat we er toonbaar uitzien,’ stelt Mesdag in de roman, ‘zo zorgt de schilder ervoor dat wat we zien ook werkelijk waar is.’
Voor de jonge, kwetsbare Gerrit van Houten blijkt die zogeheten werkelijkheid veel minder vanzelfsprekend. In de korte periode dat hij de kunstacademie in Den Haag bezoekt, merkt hij dat er helemaal niet zoiets bestaat als ‘dé realiteit’; hij ziet twee werkelijkheden als hij om zich heen kijkt. Het zijn als het ware twee glazen platen, de ene met een afbeelding van de realiteit, de andere volgeschilderd met zijn eigen gedachten en voorstellingen. Hij begint te beseffen dat de beschouwer altijd zijn eigen beeld van de werkelijkheid vormt en daardoor onvermijdelijk ook vervormt.
Van Houten bedenkt: ‘Had iemand wel eens geprobeerd dit dubbelbeeld van herinnering en werkelijkheid, of van voorstelling en werkelijkheid te schilderen?’ De jonge schilder zal er echter amper in slagen het genoemde ‘dubbelbeeld’ in zijn kunstwerken te vangen, want hij is de greep op de werkelijkheid kwijtgeraakt. Hij lijdt aan een ziekte die later bekend komt te staan als schizofrenie. In de brieven die hij zijn moeder schrijft vanuit het gastgezin waar hij verblijft, luidt het waarschuwend
| |
| |
aan volgende generaties kunstenaars: ‘Mijn ziekte zit me met vlakgom achterna. [...] Misschien is het maar beter niet alles te zien.’
| |
Techniek / Thematiek
Het bijzondere van de roman Het dikke hart is echter dat de lezer in zekere zin wel alles te zien krijgt; niet alleen hetgeen Gerrit van Houten ziet, denkt en zich herinnert, maar ook de manier waarop dit samenkomt in zijn onherstelbaar verward geraakte bewustzijn. De lezer maakt de verwarring van de schizofrene jonge kunstenaar van binnenuit mee. In de waarnemingen die Gerrit doet, blijkt dat hij de wereld om zich heen niet meer als een eenheid ervaart. In de brieven aan zijn moeder valt Gerrit ten slotte uit elkaar in een aantal verschillende ikken.
In zijn poëzie gaat Oosterhoff vaak op soortgelijke wijze te werk als in Het dikke hart. De onttakeling die zijn personages treft, wordt uitgedrukt en ervaarbaar gemaakt in ontregelde zinnen. Veel van zijn teksten kunnen dan ook worden omschreven als een vorm van verstoorde weergave. Die verstoring is meestal van klinische aard. Zo lijdt Gerrit van Houten aan schizofrenie, en in een gedicht uit (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum (1998) is er sprake van een speeltje genaamd ‘Hersenmutor’, een apparaat dat ‘spelen’ van ‘spellen’ maakt en ‘mutor’ van ‘tumor’. Hier blijkt dat de ziekte doorwerkt tot in de syntaxis en spelling van de tekst. Oosterhoff zelf heeft over deze thematiek in verband met zijn eerdere bundel De ingeland (1993) geschreven: ‘Op een of andere manier gaan de uitspraken die mij bevallen en dus in gedichten terechtkomen uitzonderlijk vaak over lichamen; in bijna alle gedichten in De ingeland komen lichamen en lichaamsdelen voor; ziekten en gekten zijn vaak stof voor gedichten en verhalen, en er wordt veel uiteengevallen en identiteit verloren.’
Ook in de bundel (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum staan de personages bloot aan de centrifugale kracht van de gekte. Dat blijkt uit een gedicht waarin een vrouw bericht over een ziekte waaraan haar man lijdt, wellicht Alzheimer. Zelf lijkt ze echter ook niet meer alles op een rijtje te hebben, zoals uit de eerste strofe blijkt:
| |
| |
(Ze vertelt:) je merkt het niet eens aan dat het geheugen
maar aan zijn doen en laten. Onhandigheid,
verkeerd woordgebruik. Hij begon
Hij begon met zijn been te breken met skiën, dat was
uit een soort bravoure. Terwijl hij altijd ontzettend zorgvuldig was.
Ontzettend zo zorgvuldig was. En ook. Ik
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Zoals gezegd lijden Oosterhoffs personages nogal eens aan zelfverlies, en de gevolgen daarvan zijn voor hen niet altijd even aangenaam. Neem ‘Meneer Benne’, het personage dat centraal staat in het verhaal ‘Ikzwakte’ in Vogelzaken (1991). De man blijkt, al wordt dat niet letterlijk zo genoemd, iemand vermoord te hebben in een vlaag van verstandsverbijstering. Het ‘zelf’ is voor deze verwarde geest een ‘vlek waar geoordeeld wordt en waarover geoordeeld wordt’. Oosterhoff zelf heeft in de eerder genoemde inleiding op Tekeningen 1970-1971 ook zijn twijfels geuit over de realiteit van het zelf. Tussen auteur en moordenaar lijkt hier dus een zekere identificatie te bestaan.
In het gedicht ‘Tonnus Oosterhoff’ uit De ingeland staat de ‘ikzwakte’ van de dichter zelf centraal. Het korte gedicht luidt als volgt:
‘Je bent zo integer, zo bescheiden.’
Tonnus Oosterhoff te zijn.
‘Ik zou het ook wel willen.’
Jawel, maar dat gaat niet!
Hier speelt de dichter met zijn imago als knuffeldier van de literaire wereld; Oosterhoff staat bij critici bekend als een vriendelijk, bescheiden en prettig gestoord auteur. Hier laat hij meteen de keerzijde zien van dat imago.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Andere technieken om aan de tirannie van het zelf te ontkomen vindt de dichter aan het einde van de jaren negentig in digitale
| |
| |
poëzie. Zo wordt in het digitale gedicht ‘Ik niet meer’ het schermvullende woord ‘Ik’ langzaam vervangen door honderden geschreven of getekende figuurtjes: het ‘ik’ van de dichter gaat hier letterlijk verloren in zijn eigen schriftuur. In de digitale poëzie vallen niet meer de personages uiteen, zoals met Gerrit van Houten in Het dikke hart gebeurde, maar zijn het de woorden en zinnen zelf die aan de fragmenterende hand van de dichter blootstaan. De dichtbundel Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2003) verschijnt samen met een cd-rom. Hierop - en op de website tonnusoosterhoff.nl - staan de ‘bewegende’ gedichten die op het beeldscherm van een computer bekeken dienen te worden. De beweging bestaat met name uit het oplichten en weer verdwijnen van afzonderlijke woorden en frasen. In deze digitale poëzie kan Oosterhoff zijn thematiek op een andere manier zichtbaar maken. Een voorbeeld is de inwisselbaarheid van mens en dier, die ook al in het debuut Boerentijger aan bod kwam. Het digitale gedicht ‘de mens de horizon het dier...’ toont het gefragmenteerde relaas van een jachtongeluk. In een eerste beeldsequentie verschijnen de volgende woorden op het scherm:
de mens de horizon het dier
Een latere sequentie laat dezelfde woorden zien, waarbij de leemtes tussen de woorden zijn aangevuld tot een volledige zin:
de mens ligt stil aan de horizon van het rusteloos dier
Hierop veranderen de woorden opnieuw, met als gevolg dat de betekenis nog verder verschuift; mens en dier zijn van plaats verwisseld, het dier heeft nu de mens in het vizier:
de mens is stil de horizon voor het zoekend dier
Tegelijkertijd vult Oosterhoff de gedrukte gedichten in de papieren bundel aan met correcties in zijn eigen handschrift, waarmee hij de definitieve vorm van de gedrukte tekst relati- | |
| |
veert. Tevens zijn sommige tekstgedeelten in een minder duidelijk leesbare kleur afgedrukt, dit om de intertekstuele relatie met andere gedichten aan te geven.
| |
Stijl / Thematiek
Zoals gezegd wil Tonnus Oosterhoff de ervaring van de werkelijkheid redden. Dit bewerkstelligt de auteur door in zijn teksten heel veel ongezegd te laten. Zo dwingt hij de lezer tot betrokkenheid bij de tekst; het verhaal wordt zelf een gebeurtenis: iets wat de lezer overkomt zonder dat hij precies weet wát er gebeurt. Ook in het echte leven ontbreekt het overzicht; via zijn lapidaire stijl werkt hij aan de werkelijkheidsgetrouwheid van de tekst.
Een belangrijk stijlmiddel in zowel de poëzie als het proza van Oosterhoff is de personificatie. In het verhaal ‘Naar het oppervlak’ (Kan niet vernietigd worden, 1996) bijvoorbeeld is er sprake van een ‘zacht in zichzelf sprekende auto’ en hoort iemand de scharnieren van een deur ‘geeuwen’. Het verhaal beschrijft de gebeurtenissen op een Nederlandse camping gedurende een etmaal, en Oosterhoff weet door zijn oog voor detail en zijn levendige metaforen dat campingleven opnieuw tot leven te wekken. Dat ‘tot leven wekken’ is precies wat de personificatie beoogt; het is het stijlmiddel bij uitstek om dat te doen, om de werkelijkheid te ‘romantiseren’.
Oosterhoff werkt veel naar de natuur; als een schilder op locatie legt hij in woorden vast wat hij ziet en hoort. Hij heeft een scherp oor voor de spreektaal zoals die in cafés en op campings wordt gesproken; in zijn gedichten en verhalen figureren tal van kromme zinnen of anakoloeten uit het alledaagse leven in een nieuw, poëtisch verband. Bijvoorbeeld het volgende ongelukkig geformuleerde doktersadvies, dat in De ingeland werd opgetekend: ‘U kunt ermee doorsporten maar/ naast het sportveld ligt het kerkhof, dat weet u.’
Soms laat de auteur de vrije hand aan de invallen die hem tijdens het schrijven bezoeken; in de verhalenbundel Dans zonder vloer (2004) wordt die ongereflecteerde, automatische manier van schrijven omschreven met de schilderkundige term ‘al fresco’. De techniek van het fresco lijkt ook de overhand te hebben in Ware grootte, waar de zinnen veelal op grond van de melodie aan elkaar worden geregen. Met de Franse schrijver Paul Verlaine lijkt hij tot de overtuiging te zijn gekomen dat
| |
| |
literatuur ‘de la musique avant toute chose’ is - boven alles muziek.
Ten slotte wordt de stijl van Oosterhoff gekenmerkt door zogenaamde ‘apodictische uitspraken’: in zijn geval zeer stellige en absurde zinnen die in hun stelligheid onweerlegbaar lijken. Een voorbeeld is de uitspraak van de schilder Mesdag in Het dikke hart over de waarachtigheid van de ware kunstenaar. Een ander voorbeeld is de volgende stelling van de verteller in het verhaal ‘Naar het oppervlak’: ‘Ik weet me een blinde, dromende worm op de bodem van de werkelijkheid.’ Oosterhoff noemde dit zelf in Ook de schapen dachten na de ‘zo-is-het-kwaliteit’ van sommige teksten.
| |
Traditie / Verwantschap
De wortels van het schrijverschap van Oosterhoff gaan minstens terug tot de romantiek; net als de romantici probeert hij het onverwachte te zien in alledaagse gebeurtenissen, of die nu plaatsvinden op de camping of in het lokaal van de schaakclub, zoals in ‘Verhaal zonder voortgang’ (Dans zonder vloer). Het stijlmiddel van de personificatie gebruikt hij om de alledaagse werkelijkheid in een ander daglicht te stellen; hij romantiseert zo de werkelijkheid. De betrokkenheid op de werkelijkheid is een ander kenmerk uit de romantiek. Inclusief de ironie die optreedt omdat uiteindelijk de realiteit nooit in woorden gevat kan worden.
Een tweede periode waarmee zijn werk verbonden is, is die van het modernisme; Oosterhoff toont zich beïnvloed door grote twintigste-eeuwse auteurs als James Joyce, Anton Tsjechov en Bruno Schultz; met die laatste, surrealistisch te noemen auteur deelt hij een bijna kinderlijke onbevangenheid. Die eigenschappen maken dat hij zich onderscheidt van veel van zijn generatiegenoten. In het Nederlandse taalgebied toonde Oosterhoff zich vooral erkentelijk ten opzichte van dichters die hem vooraf gingen. Hij schreef kritische hommagegedichten over en aan de hand van Leopold, Nijhoff, Achterberg, Lucebert en Ouwens. Met Lucebert deelt Oosterhoff de drang om de hiërarchische positie van de mens boven aan de beschavingsladder in twijfel te trekken. Dat leidt in Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen tot de volgende conclusie: ‘Een mens is echter zo vervangbaar als een gloeilamp./ Draai in de fitting van
| |
| |
een kapot goed mens/ een nieuw goed mens en je hebt licht.’ Zelf mag Oosterhoff ondertussen een gecanoniseerde dichter worden genoemd. Zijn losse, lichtvoetige en grillige schrijfstijl met daarin veel ruimte voor versprekingen en banaliteiten, heeft schoolgemaakt bij een aantal Nederlandse dichters zoals Tsead Bruinja, Wouter Godijn, Mustafa Stitou en Anne Vegter.
| |
Kritiek
Ondanks de lof die hem werd toebedeeld voor zijn eerste publicaties, moest Oosterhoff in eerste instantie met behoorlijk wat onbegrip afrekenen. ‘Ik begrijp hem niet,’ stelde de criticus en dichter Herman de Coninck in een recensie over De ingeland. De Coninck vond het voornamelijk wartaal, en suggereerde dat Oosterhoff zulke verwarde gedichten schreef omdat hij een incestslachtoffer zou zijn. Oosterhoff reageerde in een volgende dichtbundel op de boude stelling met de scherpe regels ‘Naar mijn hart schrijft over poëzie Herman de Coninck./ Zo moet het; ik wil zo niet, wil niet.’ Die laatste woorden konden als de woorden van een getraumatiseerd slachtoffer worden gelezen; de ironie sneed behoorlijk diep.
In 1998 noemde de toenmalige Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij Oosterhoff nog een ‘ongevaarlijke gek’, niet meer dan een kruising van de onbegrijpelijke Kees Ouwens en de grappige Toon Tellegen. Toen Oosterhoff echter vijf jaar later de VSB Poëzieprijs kreeg toegekend voor de bundel Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen, sprak Ilja Leonard Pfeijffer een radicaal ander oordeel uit; hij noemde hem een hedendaagse Homerus, in het oude Griekenland ongetwijfeld ook een ‘gek’ genoemd.
Critici als Rob Schouten, Guus Middag, Annemiek Neeljes en Marc Kregting hadden meer oog voor de specifieke kwaliteiten van de teksten van Oosterhoff. Middag schreef over De ingeland: ‘Zo gaat het vaak in de poëzie van Oosterhoff. In een licht bevreemd arrangement speelt zich een Echt bevreemdende anekdote af. Meestal gaat het dan om een geval van verstoring of ontregeling, gevangen in stroeve, helemaal niet lekker lopende regels.’ Neefjes stelde, naar aanleiding van Kan niet vernietigd worden: ‘Het is allesbehalve eenvoudig om die ingewikkelde stroom van onaffe gedachten, impulsen, subtiele emoties en ongevormde verlangens te blijven volgen, en toch
| |
| |
lees je geïntrigeerd door. Dat is omdat je voelt dat Oosterhoff iets van de menselijke geest onthult waar de meeste schrijvers niet bij komen, als ze er al hun best voor doen. Hij schrijft er niet óver, maar in de sfeer en het ritme van elke zin ligt het besloten.’ Tonnus Oosterhoff is vaak betiteld als postmodernist, onder meer door Jos Joosten en Thomas Vaessens in hun boek Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Redenen daarvoor waren het gefragmenteerde karakter van zijn werk en verwijzingen naar de populaire beeldcultuur in Boerentijger. De auteur zelf verzette zich tegen die categorisering en zag kever het realisme in zijn teksten benadrukt. Hij wilde, zoals hij zelf stelde, in zijn werk contact leggen met de werkelijkheid. Zij het dat hij zichzelf niet als een visionair wenste te beschouwen: ‘Ik weet me een blinde, dromende worm op de bodem van de werkelijkheid.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Tonnus Oosterhoff, Hans van Wessel, Rudy Beernink, Wegwijzer in taalonderwijs: spellingsonderwijs. Enschede/Arnhem 1985, SLO/Onderwijsbegeleidingsdienst, Informatiereeks Primair Onderwijs, Onderwijspraktijk, Leerboek. |
Tonnus Oosterhoff, Boerentijger. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Tonnus Oosterhoff, Vogelzaken. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, BBliterair, VB. (licentie-uitgave Vianen 1992, ECI, Schrijvers van nu) |
Tonnus Oosterhoff, De ingeland. Amsterdam 1993, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Tonnus Oosterhoff, Het dikke hart. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, R. |
Tonnus Oosterhoff, Kan niet vernietigd worden. Verhalen. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, VB. |
Tonnus Oosterhoff, Tekeningen 1970-1971. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, Beeldend werk. |
Tonnus Oosterhoff, (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum. Amsterdam 1998, De Bezige Bij, GB. |
Tonnus Oosterhoff, De lichtjes op de autoradio.... Den Haag 1998, Mikado Pers, Jan Campert-reeks 12, G. (eerder gepubliceerd in (Robuuste tongwerken), een stralend plenum) |
Tonnus Oosterhoff, Ook de schapen dachten na. Essays. Amsterdam 2000, De Bezige Bij, EB. |
Tonnus Oosterhoff, Dans zonder vloer. Verhalen. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, VB. |
Tonnus Oosterhoff, Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, GB met cd-rom. |
Tonnus Oosterhoff, Hersenmutor. Gedichten 1990-2005. Amsterdam 2005, De Bezige Bij, GB met cd-rom. (waarin opgenomen Boerentijger, De ingeland, (Robuuste tongwerken), een stralend plenum en Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Tonnus Oosterhoff, Ware grootte. Amsterdam 2008, De Bezige Bij, GB. |
Tonnus Oosterhoff, Handschreeuwkoor. Gent 2008, Druksel, GB. |
Tonnus Oosterhoff, www.tonnusoosterhoff.nl |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rob Schouten, Ot en Sien op de brandstapel. In: Trouw, 9-8-1990. (over Boerentijger) |
H.H. ter Balkt, De apen van Oosterhoff en K. Michel. In: Het Parool, 11-8-1990. (over Boerentijger) |
Louis Houët, Ver weg is een aanrijding. In: de Volkskrant, 13-4-1990. (over Boerentijger) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 34, nr. 328, 1990, pp. 285-291. (over Boerentijger) |
Jaap Goedegebuure, Snelle slagen op de korte baan. In: HP/De Tijd, 8-11-1991 (over Vogelzaken) |
Robert Anker, Tonnus Oosterhoff debuteert met de bundel ‘Vogelzaken’ als prozaschrijver. In: Het Parool, 14-12-1991. |
T. van Deel, Als een grote paddestoel zit ze rechtop in bed. In: Trouw, 30-1-1992. (over Vogelzaken) |
Frans de Rover, In de billen zit het verdriet. In: Vrij Nederland, 15-2-1992. (over Vogelzaken) |
Guus Middag, Laat me binnen in je ruime fantasie. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 137-140. |
Guus Middag, U kunt ermee doorsporten. In: NRC Handelsblad, 12-11-1993. (over De ingeland) |
Rob Schouten, De ongrijpbaarheid van de feiten. In: Vrij Nederland, 20-11-1993. (over De ingeland) |
Maarten Doorman, Over wat zon leunen halflange wolken. In: de Volkskrant, 10-12-1993. (over De ingeland) |
Marc Reugebrink, Raadsels. Het genoegen Tonnus Oosterhoff te zijn. In: De Groene Amsterdammer, 9-2-1994. (over De ingeland) |
Arjan Peters, Een vraagteken is een doodop boertje op zijn stoel. In: de Volkskrant, 4-3-1994. |
Anthony Mertens, Apetrots. Een gekooide blik. In: De Groene Amsterdammer, 23-3-1994. (over Het dikke hart) |
Jaap Goedegebuure, Potentaat en patiënt. In: HP/De Tijd, 25-3-1994. (over Het dikke hart) |
Johan Diepstraten, Tonnus Oosterhoff beschrijft een tragisch schildersleven. In: De Stem, 1-4-1994. (over Het dikke hart) |
Guus Middag, Dat heb je netjes afgekeken. Romandebuut van dichter Tonnus Oosterhoff. In: NRC Handelsblad, 1-4-1994. (over Het dikke hart) |
Annemiek Neefjes, De andere waarheid van Gerrit van Houten. In: Vrij Nederland, 7-5-1994. (over Het dikke hart) |
Herman de Coninck, Ontsnapte fragmenten. In: Herman de Coninck, De vliegende keeper. Essays over poëzie. Amsterdam 1995, pp. 117-122. (over De ingeland) |
Ron Elshout, Zolang ik vertel is het waar (naar aanleiding van het werk van Tonnus Oosterhoff). In: Tirade, jrg. 40, nr. 2, 1996, pp. 198-215. |
Arjan Peters, De woorden worden wonder. In: de Volkskrant, 30-8-1996. (over Kan niet vernietigd worden) |
Rob van Erkelens, Een vriendelijk gevecht. In: De Groene Amsterdammer, 4-9-1996. (over Kan niet vernietigd worden) |
Reinjan Mulder, Geen tekst kan de wereld zijn: grillige verhalen van Tonnus Oosterhof. In: NRC Handelsblad, 6-9-1996. (over Kan niet vernietigd worden) |
Annemiek Neefjes, Een uitgebalanceerde chaos. In: Vrij Nederland, 14-9-1996. (over Kan niet vernietigd worden) |
Jaap Goedegebuure, Het gewone vreemd maken. In: HP/De Tijd, 20-9-1996. (over Kan niet vernietigd worden) |
K. Michel, K. Michel over Tonnus Oosterhoff. In: Diepzee, jrg. 13, nr. 3, 1996, pp. 50-51. |
Annemarie van den Berg en Ronald Besemer, De werkelijkheid is het makkelijkste wat er is. Over Het dikke hart van Tonnus Oosterhoff. In: Vooys, jrg. 15, nr. 4, 1997, pp. 18-25. |
Piet Gerbrandy, O, roept de zee in de kwal. In: de Volkskrant, 12-12-1997. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
| |
| |
Rob Schouten, Ik voel mij bedronken. In: Vrij Nederland, 13-12-1997. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
Marc Reugebrink, Heksenketel. In: De Groene Amsterdammer, 21-1-1998. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
Hans Groenewegen, Taalmishandeling als bron van inspiratie. In: HN Magazine, 24-1-1998. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
Jos Joosten, Het volledige leven anno nu. In: De Standaard, 28-5-1998. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
Rob Schouten, Niet blij met de schuchtere rede allenig. In: Jan Campert-prijzen 1998. Redactie Harry Bekkering en Ad Zuiderent. Nijmegen 1998, pp. 51-70. (over (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum) |
Remco Ekkers, Breek de botten opdat het merg. In: Poëziekrant, jrg. 24, nr. 1-2, 2000, pp. 78-82. (interview) |
Arnold Heumakers, Op de vlucht voor het oordeel. In: NRC Handelsblad, 27-10-2000. (over Ook de schapen dachten na) |
Arjan Peters, Die natuur kan zo terugkijken, hè. In: de Volkskrant, 20-10-2000. (interview) |
Tom van de Voorde, Isolatie of contact. In: De Financieel Economische Tijd, 6-12-2000. (interview) |
Marc Reugebrink, Domineesangst. In: yang, jrg. 36, nr. 4, 2000, pp. 507-511. (over Ook de schapen dachten na) |
Piet de Moor, Ook de rapen waren gaar. In: De Morgen, 11-4-2001. (over Ook de schapen dachten na) |
Gerrit Komrij, Het jaar van de onberispelijke poëzie. In: Gerrit Komrij, Vreemd pakhuis. Amsterdam 2001, pp. 95-107. (over nominaties VSB Poëzieprijs 1999) |
T. van Deel, Gedichten in beweging: poezie. In: Trouw, 23-11-2002. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Arie van den Berg, Het ritme van de koekoekswals. In: NRC Handelsblad, 6-12-2002. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Piet Gerbrandy, Volledig in elke afdruk. Tonnus Oosterhoff roept gecompliceerde gevoelens wakker. In: de Volkskrant, 20-12-2002. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Thomas Vaessens, Bewegende gedichten. In: Het Financieele Dagblad, 28-12-2002. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Marc Reugebrink, Vrolijke ontsporingen. In: De Morgen, 7-5-2003. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Jos Joosten, Oosterhoffs VSB-bekroning. De rijkdom van het onvoltooide. In: De Standaard, 8-5-2003. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Piet Gerbrandy, Spel met de lezer dat ergens over gaat. De VSB-prijs gaat terecht naar dichter Tonnus Oosterhoff. In: de Volkskrant, 23-5-2003. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Ad Zuiderent, Een verbasterend goed dichter. In: Roodkoper, jrg. 8, nr. 1, 2003, pp. 60-62. |
Dietlinde Willockx, De ruimte van het volledig leven. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 148, nr. 3, 2003, pp. 433-440. (over Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen) |
Thomas Vaessens en Jos Joosten, Tonnus Oosterhoff en het probleem van de volmaaktheid. In: Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Nijmegen 2003, pp. 157-173. |
Barend van Heusden, De maker. Notities naar aanleiding van ‘Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen’ van Tonnus Oosterhoff. In: Spiegel der Letteren, jrg. 5, nr. 4, 2003, pp. 361-377. |
Ingrid Hoogervorst, Literair onderbewustzijn. In: De Telegraaf, 5-12-2003. (over Dans zonder vloer) |
Sofie Gielis, Twijfel aan je hoofd. In: De Standaard, 29-1-2004. (over Dans zonder vloer) |
G.F.H. Raat, Geen tekst kan de wereld zijn. Het proza van Tonnus Oosterhoff. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 2, 2004, pp. 292-295. |
Gillis Dorieijn, Leopolds en Oosterhoffs. In: Ad Zuiderent, Ena Jansen, Johan Koppenol (red.), Een rijke bron. Over poëzie. Groningen 2004, pp. 188-197. |
| |
| |
Anja de Feijter, De wijnzak van de Nederlandse poëzie. Tonnus Oosterhoff over Lucebert In: idem, pp. 198-207. |
Peter Henk Steenhuis, Een dwingend stappenplan. Zes romanschrijvers aan het woord. Meppel 2004. (interview met onder anderen Tonnus Oosterhoff) |
Hans Groenewegen, Gedicht neemt lezer in regie. Over Tonnus Oosterhoff. In: Hans Groeneweegen, Overvloed. Nijmegen 2005, pp. 257-270. |
Daniël Rovers, Staanplaatsen. Over Tonnus Oosterhoffs ‘Naar het oppervlak’. In: Daniël Rovers, Bunzing. Nijmegen 2005, pp. 59-69. (over Kan niet vernietigd worden) |
Ilja Leonard Pfeijffer, En het werd uitgewist. In: NRC Handelsblad 18-11-2005. (over Hersenmutor) |
Paul Demets, Ja, zo is het! In: De Morgen, 30-11-2005. |
Marc Kregting, Zo moet het; ik wil zo niet. In: Marc Kregting, Laden en lossen. Nijmegen 2006, pp. 21-31. (over Tonnus Oosterhoff) |
Daniël Rovers, Tonnus Oosterhoff, ‘Het dikke hart’. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 70, juni 2006. |
Ron Elshout, Rondzingen: over de poëzie en poëtica van Tonnus Oosterhoff. In: yang, jrg. 42, nr. 3, 2006, pp. 451-464. |
Gaston Franssen, Ik niet meer. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 151, nr. 4, 2006, pp. 675-682. (over het oeuvre) |
Daniël Rovers, ‘Onrechtvaardig dat niet iedereen in de toekomst leefde’. Over de historische ervaring in ‘Het dikke hart’ van Tonnus Oosterhoff. In: Hans Vandevoorde en Bart Vervaeck (red.), Literatuur en geschiedenis. Leuven 2007, pp. 147-156. |
Erik Linder, Maak naam not war. In: De Groene Amsterdammer, 24-1-2008. (over Ware grootte) |
Adriaan Jaeggi, De beste dichter van Nederland. In: Het Parool, 28-2-2008. (over Ware grootte) |
Erik Jan Harmens, Ondersteboven van Tonnus' mambo jambo. In: Trouw, 22-3-2008. (over Ware grootte) |
Daniël Rovers, De octopus. Over Tonnus Oosterhoff. In: Parmentier, jrg. 17, nr. 2, 2008, pp. 125-137. (over het oeuvre) |
114 Kritisch lit. lex.
oktober 2009
|
|