| |
| |
| |
Ellen Ombre
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Ellen Louise Ombre werd geboren op 8 december 1948 te Paramaribo, Suriname. Zij was het enige meisje in een gezin met nog drie broers. De creoolse familie behoorde tot de betere middenstand: vader was griffier bij de Staten, het Surinaamse parlement.
In 1961 kwam zij met haar ouders naar Nederland. Na de mulo afgerond te hebben, werkte zij korte tijd als pikeur. In 1973 deed zij een staatsexamen op hbs-niveau, daarna voltooide zij de Academie voor Maatschappelijk Werk (de cisca) en volgde de Voortgezette Opleiding (ivabo). Van 1975 tot 1984 was zij als medisch-maatschappelijk werker verbonden aan een Amsterdamse huisartsenpraktijk.
Bijdragen van haar hand verschenen in onder meer De Gids, Intermagazine, Maatstaf, Surplus, NRC Handelsblad en Vrij Nederland. In 1992 verscheen haar eerste verhalenbundel: Maalstroom.
Ellen Ombre is gehuwd met de socioloog Bram de Swaan, heeft een zoon en woont in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Het belangrijkste motief in de verhalen van Ellen Ombre is de verplaatsing: wat gebeurt er wanneer iemand van de ene cultuur terechtkomt in een fundamenteel andere. De verhalen worden bevolkt door figuren die hun grenzen verlegd hebben - in letterlijke én figuurlijke zin - of dat willen doen. Zij geven zich voortdurend rekenschap van hun nieuwe situatie in contrast tot hun vroegere bestaan. Zo keert in het langste verhaal uit Vrouwvreemd (1994), ‘Grieven’, de protagoniste na jaren uit Nederland terug naar het Surinaamse erf waar zij opgroeide. Al vanaf de eerste bladzijde maakt zij duidelijk hoe zij beseft dat er een kloof is die niet te overbruggen valt. Met aandacht beschrijft Ombre vaak de omgeving waaruit ze is voortgekomen, maar van de nostalgie of zelfs larmoyantie of spijt waarmee dat terugblikken bij sommige auteurs gebeurt, is bij haar geen sprake. De contrastwerking tussen ‘daar’ en ‘hier’ is niet bedoeld als een romantiserende elegie over het verloren-gegane.
In ‘Grieven’ wordt het verhaal opgebouwd rond de twee levenslijnen van de terugkerende Lize en haar jeugdvriendin Brenda, die altijd in de armoedige omstandigheden van het Surinaamse erf is blijven wonen. In de conversaties tussen de vriendinnen en in flashbacks wordt een precies beeld gegeven van twee divergerende levens. Lize is altijd de rationele geweest, rusteloos nieuwsgierig, ondernemend. Brenda is de volgzame, die leeft in een wereld bevolkt door bovennatuurlijke wezens waarmee haar moeder haar voortdurend schrik aanjaagt. Lize komt uit een liefdevol gezin waar ze antwoord kreeg op al haar vragen, haar jeugdvriendin komt uit een creools eenoudergezin waar godvrezendheid, bijgeloof en slaag de antwoorden vormden op haar ‘vrijpostigheid’, een wereld bestierd door het noodlot. De werkelijkheid van Brenda staat niet alleen in de schaduw van de geschiedenis - zoals Ellen Ombre met een korte uitweiding over de slavernijgeschiedenis duidelijk maakt -, maar is ook een werkelijkheid waarin ontsnappen uit de vicieuze cirkel van de geschiedenis onmogelijk lijkt. In de vriendin uit haar jeugd vindt Lize een kopie van haar moeder terug, en de erfbaas Badouw met zijn lange zwarte nagels is een satani- | |
| |
sche reïncarnatie van de plantagedirecteur die - Ombre suggereert het terloops - wil beschikken over de meisjes op zijn erf. Met haar debuutbundel Maalstroom (1992) had Ombre een staalkaart gegeven van verschillende prozagenres: reisreportages, columns, memoires, commentaren en fictionele verhalen. Ook geografisch zijn de stukken gedifferentieerd: ze spelen zich af in Suriname en Nederland, maar ook in Afrika, de Verenigde Staten en Zuid-Amerika, al ligt het zwaartepunt duidelijk op die plaatsen waar de Surinamers zijn neergestreken. De mix van zoveel genres betekent tegelijkertijd, dat het de bundel als geheel ontbreekt aan evenwicht. Columnachtige tekstjes steken mager af bij de langere verhalen en
reisverslagen en nogal wat stukken geven de indruk onaf te zijn. Dat geldt niet voor ‘De jongen Winter en het meisje’, een ingehouden vertelling over een jeugdgenegenheid. Liefde is misschien net een te groot woord voor wat een klein, verlegen meisje voelt wanneer zij op de Paramaribose Koningin Julianaschool tijdens haar eerste schoolweken getroost wordt door de jongen Ludwig Winter. Het meisje komt uit de stad, de jongen van ver, van ‘voorbij Onverwacht’. Maar op een dag verschijnt hij niet: twee vrouwen in witte katoenen jurken komen zijn verdrinkingsdood melden. Bijna overkomt het meisje na een jaar hetzelfde, zij wordt nog net op tijd uit het water getrokken door klasgenoot Wim Portielje: ‘Het meisje heeft na dit voorval nooit meer met de kinderen buiten gespeeld. Nu ze de dood ontmoet had, was ze in tweeën uiteengevallen. Met één deel stond ze in het leven met regels en levenswetten en mensenredders als Wim Portielje. Een ander deel bleef onder water in de bescherming van Ludwig Winter.’ Deze slotzinnen die het hele levenslot van het meisje kernachtig neerzetten, tillen het verhaal op tot meer dan een goed uitgewerkte anekdote.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Qua structuur wijkt het titelverhaal van Maalstroom nogal af van de meeste van Ombres verhalen. Zij geeft in dat verhaal het relaas van de Surinamer Ewald die met de bijeengeschraapte spaarcenten van zijn moeder in Holland gaat studeren en zich daar in een baantje als directeur van de Stichting Tenadero (Terug naar de roots) weet te wringen (een duidelijke verwijzing naar de Stichting Tenasu - Terug naar Suriname). Hij houdt
| |
| |
zowel zijn moeder als zichzelf jarenlang voor de gek met beloftes dat hij zal repatriëren, tot hij dan eindelijk terugkeert - om zijn moeder te begraven. In het lot van de hardwerkende moeder en de willoze zoon schetst Ombre de wezensproblematiek van een hele generatie. De voorgeschiedenis wordt in een flashback verteld vanuit het moment dat Ewald in de voorkamer van zijn moeders woning zit om de nalatenschap te regelen. Dat moment is gesitueerd in een tijd dat de glorie van de stad Paramaribo al voorbij is. In allerlei kleine ergernissen om zijn Hollandse vrouw tekent Ombre hoe Ewald zich realiseert dat zijn leven bijna inhoudsloos aan hem is voorbijgeglipt: ‘Veel dingen weet ik niet. Heb ik nooit geweten. Veel van wat ik wel wist is in rook opgegaan of verrot.’ Tot aan de laatste observatie toe - het vergeelde wit van nooit gebruikte stapels linnengoed in moeders kast - blijft het verhaal een schets van een bestaan dat kracht en krachteloosheid nooit met elkaar in evenwicht wist te brengen. Met haar verhalen geeft Ombre de petite histoire achter de bewegingen van migranten over de Atlantische Oceaan. Ombre is geen wereldbestormster. De ikfiguur in haar verhalen is betrokken bij wat er wordt geobserveerd, heeft daar ook een moreel oordeel over, maar lijkt niet te geloven in een ‘maakbare’ wereld en wijst elke persoonlijke verantwoordelijkheid dienaangaande van de hand. De schrijver spert de ogen open en noteert. Zo thematiseert ‘In niemandsland’ de dreiging die uitgaat van het militaire regime in Suriname, wanneer soldaten verhinderen dat enkele vissers aangifte doen van het vinden van een zak met een lijk. Hier wordt de opening van de bundel Landmeten (1992) van Winston Leeflang hernomen; in beide gevallen maakt de dreiging die door de ruimtebeschrijving wordt opgeroepen, expliciet commentaar op het militarisme overbodig.
Verschillende van Ombres verhalen spelen zich af in Afrika. Wie goed bedoelt (1996) is een breed opgezet verslag van de reis die de schrijfster per vrachtschip naar Benin maakte. Het boek reconstrueert niet enkel de vergeefse pogingen om meer te weten te komen over het lot van de Molukkers in Benin, maar schetst de bijna stelselmatige zinloosheid van westerse ontwikkelingsprojecten. Gaandeweg wordt het reisverslag een con- | |
| |
frontatie van de ik met haar Surinaamse verleden, met de historie van de Afro-Surinamers en met de vraag wie zij zelf tussen drie continenten in geworden is:
Hoe bestaat het, vroeg ik me voortdurend af, dat ik ben die ik ben: geboren in een land dat nu één van de armste ter wereld is, dat ik woon in een van 's werelds rijkste landen en in Benin vertoef en godvergeten gebieden passeer waar het bestaan zich beperkt tot overleven. Het was alsof ik een rugtas met loodzware bagage uit het verleden meetorste, (p. 127)
| |
Ontwikkeling
Er ontstaat een meerdimensionaal verhaal dat het spoor volgt van wat ooit de driehoekshandel van de West-Indische Compagnie was en waarin de ikfiguur zich aan een zelfonderzoek onderwerpt. In Wie goed bedoelt staat niet langer de ene, botte Hollander Dirk centraal, zoals in het verhaal ‘De prijs van hulp’ uit Vrouwvreemd. Het reisverslag is schrijnender omdat de ontwikkelingsproblematiek zoveel meeromvattend blijkt te zijn, maar ook subtieler uitgewerkt, omdat Ellen Ombre de feiten meer voor zich laat spreken, meer observeert dan becommentarieert - al sturen uiteraard de selectie en het arrangement van de feiten de lezersperceptie.
| |
Verwantschap
Doordat ook de Nederlandse dimensie van de eigen persoonlijkheid wordt onderzocht, is het westen als referentiekader - met de Nederlandse taal als houvast - sterker aanwezig dan bij een Afrika-reizigster als Lieve Joris. Tegelijkertijd is de persoonlijke onafhankelijkheid en de vervreemding tegenover de ‘Afrikaanse roots’ niet minder sterk dan in het reisverslag dat Edgar Cairo over West-Afrika schreef (in De Tijd, 19-8-1983).
| |
Techniek / Stijl
Ombres verhalen zijn veelal chronologisch verteld met flashbacks die het verleden oproepen. Zij hanteert met regelmaat een ‘meisjesoptiek’, zodat in het contrast tussen de naïeve meisjesblik en de ‘grotemensenwereld’ een bijzondere spanning ontstaat. Ombre schrijft in ABN met vooral in de dialogen en soms op lexicaal niveau invloeden van het Surinaams-Nederlands. Haar stijl draagt niet een nadrukkelijk persoonlijke signatuur, zoals die van bijvoorbeeld Astrid Roemer en heeft zich eerst gaandeweg weten te ontdoen van al te clichématige wendingen. Karakteristiek is de combinatie die zij maakt van twee woorden
| |
| |
waarvan het betekenisbereik uit elkaar ligt: ‘Mijn mond raakte vol woorden en speeksel.’ ‘Haar stem was doorspekt van verwijt en vermoeidheid.’
| |
Verwantschap
In een aantal verhalen die het midden houden tussen fictioneel relaas, essay en autobiografie, hanteert zij een vorm die door Hugo Pos, Anil Ramdas en Kader Abdolah met succes is omgesmeed tot een nieuw genre binnen de allochtonenliteratuur. Met Pos heeft Ombre de structurering van veel verhalen gemeen: het nemen van een anekdote tot uitgangspunt van een vertelling, de aandacht voor het detail, de niet-natiegebonden optiek. Met Ramdas deelt zij de afkeer van migrantengeklaag, al is zij minder scherp in de formulering daarvan.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In haar vierde boek, Valse verlangens (2000), zoekt Ombre naar nieuwe verhaalsituaties voor haar belangrijkste thematiek: de spanning van de acht verhalen wordt opgebouwd rond het contrast tussen verwachting, vertrouwen, hoop, illusie en teleurstelling, wanhoop, bedrog. De ene categorie mensen misbruikt de andere. In ‘Bandeloze liefde’ draait het om twee Gambiase broers, van wie de een blijft dromen dat zijn vakantieliefde hem werkelijk zal weghalen uit zijn uitzichtloze bestaan, terwijl de ander hem ervan probeert te overtuigen dat zijn geliefde uit Zwijndrecht geen moment meer aan hem denkt. In nogal wat verhalen van Ombre maken westerlingen hypocriet of zonder scrupules gebruik van de naïviteit van Afrikanen (in de keuze van deze eendimensionale karakters, maakt zij het zich niet al te moeilijk). In ‘Mantelzorg’ maakt een hoogleraar misbruik van een studente, die ver van haar geboorteland op zoek is naar genegenheid. Cynisch dieptepunt van de reeks ‘portretten’ is de kunstverzamelaar Pfund, die Afrikaanse meisjes tot zich lokt: ‘Met het woord kun je de kinderen tot je laten komen’ (p. 148). In dit verhaal is er overigens van een spanning tussen verwachting en vervulling geen sprake en is het moralisme nadrukkelijker aanwezig dan elders.
In het langste verhaal uit Valse verlangens, ‘Opname in dossier gevonden’, kijkt de door Amsterdam ronddolende Marvin terug op zijn leven. Hij is een Coroniaan die opgevoed is door zijn grootmoeder. Zijn moeder liet hem al op driejarige leeftijd
| |
| |
achter om naar Nederland te gaan en laat alleen via haar stem op een cassettebandje iets van zich horen. Marvin koestert hoge verwachtingen van zijn leven en wil, na een opleiding in Nederland, naar zijn geboortedistrict terugkeren. In Nederland komt hij in aanraking met drugs, een hulpverleenster verleidt hem en hij verwekt bij haar een kind. Maar hij voelt zich niet thuis in het elitaire Hollandse milieu van haar familie en de relatie loopt uit op een ruzie waarbij hij zijn vrouw mishandelt, die hem tergt met opmerkingen over zijn minderwaardigheidscomplex.
| |
Traditie
In het verhaal - bijna een korte novelle - vervlecht Ombre tal van motieven die uit de postkoloniale literatuur bekend zijn: de vorming door het rooms-katholieke onderwijs, de vraag in hoeverre identiteit zich uitdrukt in taal (de Surinamer mag ook weer niet te goed ABN spreken), de cultuurkloof. Aan die motieven wordt reliëf gegeven door de ruimtebeschrijving: de rust die de natuur van het kokosdistrict Coronië uitstraalt tegenover het winterse stadslandschap van rookpluimen uit woonboten.
| |
Relatie leven/werk
De ikfiguur van verschillende verhalen is minstens voor een flink deel gemodelleerd naar Ellen Ombre. Karakteristiek is hoe deze figuur voor zichzelf een onafhankelijke positie opeist, evengoed tegenover vrouwen, die van haar solidariteit verwachten op grond van dezelfde sekse, als tegenover zwarten, die haar op haar kleur aanspreken. Daarbij heeft haar eigen moeilijke overgangstijd na de verhuizing van Suriname naar Nederland, haar voorkeur voor het situeren van handelingen in overgangssituaties bepaald. Tegen Geke van der Wal zei ze daarover:
‘Ik heb ook niks te klagen. Ik ben op mijn hoede en waakzaam, dat heeft mij ver gebracht. Het leven mag ingewikkeld zijn voor iemand die verplaatst is. Je bent losgeslagen, je hebt andere grond onder de voeten gekregen, maar voor mij is dat heel voordelig geweest. Je kunt afstand nemen, je gaat op een andere manier naar dingen kijken. Het is rijkdom om dat mee te hebben gekregen.’
| |
Publieke belangstelling
‘Kinder hinder’ (uit Maalstroom) werd Ombres bekendste verhaal; het werd behalve in haar debuutbundel opgenomen in
| |
| |
vier verschillende bloemlezingen. Het verhaal geeft ‘scènes uit de kinderjaren’, observaties van een meisje in de intimiteit van het ouderlijk huis tussen de klagende moeder- en de bewonderde vaderfiguur. Het is een prozastuk met een hoog ‘tempo-doeloegehalte’, met tal van details uit het leven van de creoolse middenstand in het Suriname van het begin van de jaren vijftig.
| |
Kritiek
De verhalen van Ombre zijn sterk wisselend ontvangen. Verschillende recensenten meenden dat in Maalstroom te weinig selectie was aangebracht om van een sterk debuut te kunnen spreken. Bij de latere boeken tekende zich een verschil in waardering af tussen vrouwelijke en mannelijke recensenten. Betty Mellaerts, Elsbeth Etty en Annemiek Neefjes overlaadden haar bundels met superlatieven, maar Volkskrant-criticus Arjan Peters vond haar een ‘pedante pin’ en Jos van Beurden schreef in het tijdschrift Viceversa dat zij met Wie goed bedoelt verdronk ‘in het moeras van haar eigen vooroordelen en verleden’. Valse verlangens kreeg over de hele lijn een goede pers.
In Suriname heeft Ombre vooral bekendheid gekregen doordat haar verhalen verschenen in De Ware Tijd Literair en in bloemlezingen van Surinaamse verhalen. In de dagbladkritiek ondervond zij er veel waardering, maar Ombres boeken bereikten slechts weinig Surinaamse lezers: de jaren van economische malaise waren voor de boekenimport rampzalig.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ellen L. Ombre, Over den afkeer der maleiers van den Javaan. In: De Gids, jrg. 147, nr. 8/9/10, november 1984, pp. 763-764, V. |
Ellen Ombre, De prijs van hulp. In: Verhalen van Surinaamse schrijvers. Samengesteld en van een nawoord voorzien door Michiel van Kempen. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, Grote ABC nr. 694, pp. 236-242, V. |
Ellen Ombre, Gêne. In: Hoor die tori! Surinaamse vertellingen. Samengesteld en ingeleid door Michiel van Kempen met medewerking van Jan Bongers. Amsterdam 1990, In de Knipscheer, pp. 143-146, T. |
Ellen Ombre, Maalstroom. Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, VB. |
Ellen Ombre, Overstekend wild. In: Toneel Theatraal, jrg. 114, nr. 5, mei 1993, pp. 21-24, E/Autobiografie. |
Ellen Ombre, Mijmering van een autochtoon. In: Maatstaf, jrg. 42, nr. 1, januari 1994, pp. 64-67, V. |
Ellen Ombre, Vrouwvreemd. Amsterdam/Antwerpen 1994, De Arbeiderspers, VB. (licentie-uitgave met de aanduiding ‘Roman’: Den Haag 1995, Stichting Uitgeverij XL, [Grote Letter-uitgave], Boeknummer 89.) |
Ellen Ombre, Solidair? Solitair! In: De culture-mix in het land van Trix. Onder redactie van Anneke van Steijn. Amsterdam-Zuidoost 1995, De Geïllustreerde Pers, Avenue pocket, behorend bij Avenue Box 4/1995, pp. 63-64, V. |
Ellen Ombre, Wie goed bedoelt. Amsterdam/Antwerpen 1996, De Arbeiderspers, Reisverslag. |
Ellen Ombre, Een fragment. In: Koningshoef. [Amsterdam 1997, Ad Nuis], pp. 3-8, V. |
Ellen Ombre, Souvenir. In: Het Oordeel: tien jaar Surplus, elf verhalen. [Redactie: Linda Huijsmans en Kitty Jonk.] [Breda] 1997, De Geus, pp. 21-29, V. |
Ellen Ombre, Der vaderen erf. In: Op blote voeten door het huis: een studie naar laagbouw in hoge dichtheid en woonwensen van migranten in de Bijlmermeer. [Amsterdam 1997, Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer], pp. 11-14, V. |
Ellen Ombre, Valse verlangens. Amsterdam/Antwerpen 2000, De Arbeiderspers, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anil Ramdas, Kweekjes. In: NRC Handelsblad, 7-11-1992. (over het verhaal ‘Kweekjes’ uit Maalstroom) |
Jaap Goedegebuure, Migratie als keurmerk. In: HP/De Tijd, 4-12-1992. (over Maalstroom) |
Johan Diepstraten, De verdwenen geur van vroeger. In: De Stem, 11-12-1993. (over Maalstroom) |
Louise Fresco, Een schoorsteen in de tropen. In: Vrij Nederland, 2-1-1993. (over Maalstroom) |
Jos de Roo, ‘Dat jullie ondanks alles toch zo vrolijk blijven’. In: Trouw, 7-1-1993. (over Maalstroom) |
Hans Groenewegen, Een ander zijn neger is ons liever. In: de Bazuin, 8-1-1993. (over Maalstroom) |
Leonoor Wagenaar, Ik voel me hier heel veilig. In: Het Parool, 9-1-1993. (interview) |
Gerrit Jan Zwier, Hun eigen neger. In: Leeuwarder Courant, 15-1-1993. (over Maalstroom) |
Jan Loovers, Raak debuut Ellen Ombre. In: Zwolse Courant, 16-1-1993. (over Maalstroom) |
Ingeborg van Geldermalsen, Interculturele aanvaringen. In: Utrechts Nieuwsblad, 29-1-1993. (over Maalstroom) |
Doeschka Meijsing, Altijd beslagen ruiten. Debuut over schemergebied tussen Suriname en Nederlands. In: Elseviers Magazine, 30-1-1993, p. 73. (over Maalstroom) |
Jos de Roo, Zwart bewust aan een veter. In: Amigoe di Curaçao, 30-1-1993. (over Maalstroom) |
Ria Lavrijsen, Ik houd niet van mensen met goede bedoelingen. In: Hervormd Nederland, 6-2-1993. (interview) |
Betty Mellaerts, Surinaams debuut. In: Markant, jrg. 2, nr. 11, 12-3-1993, p. 21. (over Maalstroom) |
Thelma Ravell-Pinto, Alles heeft zijn prijs. In: Surplus, jrg. 7, nr. 2, maart/april 1993, pp. 7-9. (over Maalstroom) |
Michiel van Kempen, Het vergeelde wit van stapels nooit gebruikt linnengoed. In: Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel 1993, pp. 143-146. |
Wim Rutgers, [Recensie van Maalstroom). In: Oso, jrg. 12, nr. 1, april 1993, pp. 120-123. |
Rudy Bedacht, Afrekening en heimwee van Ellen Ombre. In: Black Flash, jrg. 3, nr. 3, mei 1993, pp. 7-8. (over Maalstroom) |
P.M. Reinders, De opvoeding van een kweekje. In: NRC Handelsblad, 23-7-1993. (over Maalstroom) |
Emma Brunt, De streling van het verleden. In: Het Parool, 1-7-1994. (over Vrouwvreemd) |
Hans Warren, Ontnuchterende kanttekeningen van Ellen Ombre: Als mensen hun thuis verlaten, gaat 't mis. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-7-1994. (over Vrouwvreemd) |
L. Oomens, Verhalen over schaamte. In: Algemeen Dagblad, 7-7-1994. (over Vrouwvreemd) |
Aisja Mohankhan, Oma's pienter meisje werd een knappe schrijfster. In: Allochtonenkrant, 14-7-1994. (over Vrouwvreemd) |
Andrea Bosman, Ombre baalt van ‘gekleurd’ etiket. In: Trouw, 21-7-1994. (interview) |
Arjan Peters, Ondoorzichtige woekering van takken. In: de Volkskrant, 22-7-1994. (over Vrouwvreemd) |
Godeke Donner, Nieuwe bundel van Ellen Ombre: Vrouwvreemd. In: De Ware Tijd Literair, 23-7-1994. |
Elsbeth Etty, Gevangen in een uitheems uiterlijk. In: NRC Handelsblad, 5-8-1994. (over Vrouwvreemd) |
Joris Gerits, Vrouwen in den vreemde. In: De Morgen, 5-8-1994. (over Vrouwvreemd) |
Betty Mellaerts, Gekleurd in Nederland. In: De Standaard, 20-8-1994. (over Vrouwvreemd) |
G[errit] J[an] Z[wier], Geen weg terug. In: Leeuwarder Courant, 26-8-1994. (over Vrouwvreemd) |
Margriet Prinssen, Holland is kaal, klein en koud. Nieuwe verhalen van Ellen Ombre. In: Surplus, jrg. 8, nr. 5, september/oktober 1994. (over Vrouwvreemd) |
| |
| |
Gerrit Jan Zwier, Polak en Kalop. In: Onze Wereld, oktober 1994, pp. 30-31. (algemeen) |
Willem Kuipers, Autobiografische reis van Ellen Ombre. In: de Volkskrant, 10-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Gerrit Jan Zwier, Naar de Slavenkust. In: Leeuwarder Courant, 12-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Wilffed Lionarons, ‘Het waterhoofd dat ontwikkelingshulp heet’. In: Weekkrant Suriname, 18-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Doris Grootenboer, De idiotie van ontwikkelingshulp in Afrika. In: Algemeen Dagblad, 19-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Arnold Heumakers, Denk je wit of denk je zwart? In: de Volkskrant, 19-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Marja Vuijsje, ‘Mijn Surinaamse afkomst heeft alleen maar voordelen’. Het kritische observatievermogen van schrijfster Ellen Ombre. In: Opzij, april 1996, pp. 32-36. (interview) |
Carel Peeters, In de schatkist van het schuldgevoel. In: Vrij Nederland, 20-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Reinjan Mulder, De schatkist van het schuldgevoel. In: NRC Handelsblad, 26-4-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Wim Rutgers, Ellen Ombres Middle Passage: Een reisverslag van verwarring en vraagtekens. In: Amigoe/Ñapa, 25-5-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Joris Gerits, Ontwikkelingshulp: een waterhoofd. In: De Morgen, 7-6-1996. (over Wie goed bedoelt) |
Els Moor, Ontwikkelingsrelaties weerspiegeld in literatuur: Wie goed bedoelt. In: De Ware Tijd Literair, 8-6-1996. |
Linda Huijsmans, [bespreking van Wie goed bedoelt]. In: Surplus, jrg. 10, nr. 4, juli/augustus 1996, pp. 36-37. |
Geke van der Wal, Dat groepsgevoel is benauwend. In: de Volkskrant, 10-8-1996. (interview) |
Jos van Beurden, Schrijfster Ellen Ombre in West-Afrika. In: Viceversa, 3e kwartaal 1996, p. 42. (over Wie goed bedoelt) |
Edwin Boekensteijn, [bespreking van Wie goed bedoelt]. In: Alerta, december 1996, pp. 229-230. |
Xandra Schutte, Een heel goede opvoeding. In: De Groene Amsterdammer, 30-10-1996. (interview) |
Els Moor, U spreekt met mevrouw Portielje: Ellen Ombre en haar relatie tot Suriname. In: De Ware Tijd Literair, 20-2-1999. (interview) |
Yra van Dijk, ‘Een verhaal moet zijn als een verzameld paard’: interview met Ellen Ombre. In: de Volkskrant, 22-9-2000. (interview) |
Ingrid Hoogervorst, Deze danst voor niemand: Ellen Ombre houdt herinneringen vast met schrijven. In: De Telegraaf, 29-9-2000. (interview) |
Thomas van den Berg, Schone schijn. In: Elsevier, 30-9-2000 (over Valse verlangens) |
Eva Essed-Fruin, De Nederlandstalige literatuur over Suriname twee werken rijker. In: De Ware Tijd Literair, 7-10-2000. (over Valse verlangens) |
Annemiek Neefjes, Ellen Ombres bittere waarheid. In: Vrij Nederland, 14-10-2000. (over Valse verlangens) |
Birgitte Jonkers, Gewonnen gewesten, verloren zielen: Verhalen van Ellen Ombre vol beklemmend realisme. In: Eindhovens Dagblad, 2-11-2000. (over Valse verlangens) |
Elsbeth Etty, Twee levens leven: Verhalen van Ellen Ombre. In: NRC Handekblad, 3-11-2000. (over Valse verlangens) |
81 Kritisch lit. lex.
mei 2001
|
|