| |
| |
| |
Joris Note
door Elke Brems
1. Biografie
Joris Note werd op 4 november 1949 geboren in Borgerhout (Antwerpen); hij groeide op in Lokeren (Oost-Vlaanderen) en woont sinds 1988 in Overpelt (Limburg). Hij studeerde van 1967 tot 1971 Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven. In die periode zat hij ook in de redactie van het roemruchte studentenblad Universitas, naar zijn zeggen een ‘stimulerend milieu’. Na zijn studie was hij een aantal jaren als wetenschappelijk onderzoeker aan de Leuvense universiteit verbonden. Zijn onderzoek lag op het gebied van de marxistische literatuurtheorie. Van 1978 tot 1984 was hij in het onderwijs actief.
In 1973 schreef Note zijn eerste literaire artikelen in Spiegel der Letteren en Nieuw Vlaams Tijdschrift. In 1977 en 1978 was hij redacteur van het tijdschrift Heibel, waaraan hij ook daarna nog medewerking verleende. Het is in deze Heibel-periode dat Note zijn schaarse, maar zeer invloedrijke literaire contacten opdeed: Walter van den Broeck, Daniël Robberechts, Paul Claes en anderen hebben zijn literaire ontwikkeling beïnvloed. Sinds de jaren zeventig publiceert hij kritische en essayistische bijdragen in uiteenlopende kranten en tijdschriften.
Zijn eerste verhalende teksten publiceerde Note in Dietsche Warande & Belfort (1989) en het Nieuw Wereldtijdschrift (1992).
Note's verhalenbundel Het uur van ongehoorzaamheid werd in 1995 genomineerd voor de ECI-prijs ‘Schrijvers van nu’.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Joris Note vernoemde zijn debuutroman (1992) naar Andersens sprookje ‘De tinnen soldaat’. Dat soldaatje is niet als alle anderen. In het sprookje van Andersen is er niet genoeg tin meer over wanneer het soldaatje als laatste gegoten wordt en dus heeft hij maar één beentje. Toch is hij degene die zich zal laten gelden. Ook de ikverteller van Note's roman wordt als laatste in het gezin gemaakt. Hij is de vijfde, een nakomertje. Zoals het soldaatje hinkt hij achterop. Hij wil echter absoluut niet anders zijn, hij is voortdurend bezig zich te conformeren. Hij vat alle wetten en normen letterlijk op en is als de dood om ervan af te wijken. Juist dat maakt van hem een buitenstaander. In plaats van te leven zoals de anderen, staat hij voortdurend stil om over zichzelf te reflecteren en zich te toetsen aan het gangbare.
Het verhaal is een uitgesponnen reflectie van de verteller over zichzelf, een talige reconstructie van een kindertijd die zelf ook gedragen werd door woorden, door taal. Een wirwar van liedjes, spreuken, slagzinnen, verzen en verhalen vormt als geheel het verhaal van de jeugd van de ikverteller. Hij werd als kind door taal overspoeld. ‘En de woorden interesseren me meer dan de dingen,’ zegt hij. Taal lijkt voor de jongen echter dan de werkelijkheid. Hij interpreteert de woorden letterlijk, ze refereren voor hem niet aan dezelfde dingen als voor andere taalgebruikers. Hij ziet in zijn omgeving vele geheimen en ze komen allemaal uit zijn ander taalgebruik voort. En zo scheidt de taal hem af van de anderen en van de werkelijkheid: ‘Het zijn de woorden die mij kwellen. De taal is mijn kerker.’ In plaats van de communicatie te vergemakkelijken, trekt de taal een scherm op tussen hem en de anderen.
Nu hij achteraf in taal een beeld van die jeugd probeert te schetsen, gaat hij ook a priori uit van een mislukking. Voor elk woord dat hij schrijft, verdwijnt immers een stukje werkelijkheid uit het zicht. Dat lezen we ook in het motto van Henri Michaux: ‘Elk weten schept een nieuwe onwetendheid. Elk bewustzijn een nieuw onbewuste.’
De jongen uit het verhaal leeft in angst - voor het ongewone, het afwijkende, het onverwachte. De grote Onverwachte is de
| |
| |
dood. Telkens weer jaagt de gedachte daaraan de jongen de stuipen op het lijf. Hij wil erop voorbereid zijn en gaat uiterst scrupuleus te biechten, maar raakt gefrustreerd door de onmogelijkheid daarvan. De taal is ontoereikend en bovendien is men na enkele minuten alweer zondig en besmeurd. Het katholicisme weegt zwaar op hem, vooral de onmogelijkheid van het ‘in orde zijn’ met alle geboden en verboden. Hetzelfde geldt voor de ongeschreven wetten die van het gezin uitgaan: ‘wij’ eten geen wit brood, ‘wij’ laten ons niet kennen. Daarnaast zijn er nog de regels die opgelegd worden in het taalgebruik. Een zuivere taal is voor hem het zoveelste onmogelijke streven. ‘De [taal]tuin is als het lichaam. En als de ziel. Zuivering van distel ende doom, van vuil en ziekte, van zonde en kwaad. Een puriteins park, geen morsige lusthof. Ik gehoorzaam braaf, vit en wied nijver mee, onderzoek mijn eigen en andermans gebrabbel en gekrabbel op ongerechtigheden.’ Het is onder meer zijn moeder die hem daarin voortdurend aanspoort. Op alle vlakken voert hij zijn strijd om zuiverheid voornamelijk ter wille van haar. De moeder beheerst zijn doen en laten. Ze is nooit meer volledig hersteld van zijn geboorte. Hij meent dat hij leeft ten koste van haar en dat hij daarvoor eeuwig moet boeten. Zijn verlangen naar haar houdt hem klein. Hij snakt naar haar. ‘Huil, laat zien hoezeer je hem hebt liefgehad, wek hem op. Pak hem toch vast, stevig, til hem op in sterkere armen, voorzichtig. Draag hem naar huis.’
Zijn verlangen naar zuiverheid heeft ook gevolgen voor zijn seksuele ontwikkeling. Seks is vies en onzuiver. De jongen weet met zijn ontluikende seksualiteit geen raad, hij krijgt haar niet ingepast in zijn streven naar gehoorzaamheid en regelmaat.
| |
Techniek / Stijl
De tinnen soldaat bestaat uit zeven delen en een voorwoord. Het voorwoord is in de ‘hij-vorm’ geschreven en de rest in de ‘ikvorm’. Het verhaal begint zo met een afstandelijke reflectie. De controle van de verteller is op die manier groter dan wanneer hij ‘ik’ gebruikt. Hij lijkt het verhaal in de hand te hebben. De verteller probeert op een objectieve manier om te gaan met zijn herinneringen, maar houdt dat slechts zeer kort vol. De zeven delen die erop volgen, bestaan elk uit een aantal kleinere deeltjes. Het verhaal krijgt daardoor een fragmentarische vorm. De
| |
| |
verteller is niet in staat te synthetiseren of zelfs maar een lijn te trekken. Zoals reeds gezegd is de tekst associatief opgebouwd. De coherentie ontstaat op een bepaalde manier juist uit de minutieuze verbrokkeling van herinnerde woorden, zinnen en teksten. De tekstsamenhang wordt opgebouwd via een weefsel van korte herhalingen, flashbacks en flashforwards, losse eindjes die verderop worden voltooid, enzovoort. Het geheel is een dichte, vaste tekst die niet slechts naar allerlei andere teksten, maar ook voortdurend naar zichzelf verwijst. Het verhaal komt daardoor zeer geconstrueerd over.
| |
Thematiek
Elk van de zeven delen eindigt met een bijzonder stukje: een bespiegeling over een foto, een schilderij of één keer een archeologische vondst. Het gaat in elk geval om een representatie. De verteller probeert er betekenis aan te geven, maar blijft telkens met een boel vragen zitten. Zo eindigt elk deel met twijfel omtrent de mogelijkheid van representatie en interpretatie en worden het verhaal, de verteller èn de lezer kritisch beoordeeld.
| |
Ontwikkeling
Het uur van ongehoorzaamheid. (1995) kunnen we in alle opzichten een vervolg noemen op De tinnen soldaat. De vijf mannelijke hoofdpersonages in de verhalen in deze bundel zijn verwant met de jongen in de roman. Het gaat nu echter niet enkel meer om de kinderjaren, maar ook om de adolescentie en de volwassenheid van de verkrampte hoofdfiguur. Sommige passages kan de lezer in hun geheel herkennen vanuit de roman, ook al zijn ze herschreven. De jongen/man balanceert nog steeds tussen letterlijke gehoorzaamheid (of gehoorzaamheid aan het letterlijke) en het anders-zijn. Hij ontdekt vooral vanuit de seksualiteit de overweldigende aantrekkingskracht van het onzuivere, vieze. Hij geniet er bijvoorbeeld stiekem van centen in zijn mond te stoppen die door talloze vreemde handen zijn gegaan. Of hij verneemt van zijn vriend Freddy op school dat het mogelijk is tegelijk pickles en mayonnaise op je frieten te doen. Die mogelijkheid biedt hem plotseling ‘een onvermoede uitweg’. Want hoewel hij enerzijds nog steeds in de pas wil lopen, zoals de tinnen soldaat, is hij tegelijk op zoek naar een uitweg. Uiteraard vervult het schrijven voor een deel die rol. Als verteller kan hij zijn perverse fantasieën kwijt, terwijl hij als personage angstvallig maagd probeert te blijven. Het vertellen is op zich- | |
| |
zelf een vorm van onzuiverheid, het raakt nauwelijks aan de werkelijkheid.
| |
Techniek / Stijl
Note structureert zijn verhaal volgens een logica die hij de werkelijkheid oplegt, zoals in de verhalen ‘De worm’ en ‘De geschiedenis van het ei’, waar hij zijn verhaal respectievelijk rond de metafoor van de worm en die van het ei opbouwt. Dat maakt de structuur van die verhalen onzuiver. Ze hebben uitsluitend een talige samenhang.
Ook stilistisch is Het uur van ongehoorzaamheid een voortzetting en meteen een verfijning van De tinnen soldaat. De verhalen zijn rijk aan citaten uit allerlei neventeksten, maar die zijn beter in de tekst ingepast. De constructie is minder opvallend. Note lijkt de taal meer onder controle te hebben en wellicht ook daardoor is het schrijven voor de verteller hier meer een uitweg uit zijn impasse dan in de roman het geval was.
| |
Kritiek
De recensies van Note's werk, die overigens vrij talrijk zijn, zijn gemengd. De belangrijkste kritiek is het gekunstelde en stroeve karakter van zijn proza. Volgens Hans Warren weet Note te goed hoe literatuur er moet uitzien en is er nergens sprake van ‘innerlijke noodzaak’. Ook Jooris van Hulle ziet een teveel aan techniek.
Een ander terugkerend element in vooral de Nederlandse recensies van Note's werk is dat het ‘meer van hetzelfde’ is. Daarmee doelt men dan op de talrijke Vlaamse auteurs die in hun min of meer autobiografische boeken afrekenen met hun (katholieke) opvoeding. Er heerst bij sommige recensenten een déjà lu-gevoel. Zo schrijft Jacques Kruithof bijvoorbeeld over De tinnen soldaat: ‘het is net of je het bij voorbaat al honderd keer gelezen hebt’ en hij voegt er ongeduldig aan toe: ‘Natuurlijk gaat het verdriet van België nooit over.’
| |
Traditie / Verwantschap
Zeer verschillende hedendaagse Vlaamse auteurs als Leo Pleysier, Pol Hoste, Geertrui Daem en Eric de Kuyper hebben zich inderdaad elk op hun eigen manier gewaagd aan vormen van autofictie. Anderzijds is het slechts een mager teken van verwantschap, dat het specifiek literaire over het hoofd ziet ten voordele van het documentaire. Opvallender is dat Note's preoccupatie met taal, tekst en tekstualiteit aansluit bij een duidelijke tendens in het jongste Vlaamse proza. Niet toevallig gaat het
| |
| |
vooral om een aantal auteurs die in de jaren zeventig en tachtig betrokken waren bij het tijdschrift Heibel. Marc Reynebeau spreekt in Knack van ‘postmoderne autofiktie’ waarvan het ordenend principe intertekstualiteit is. De verwantschap met andere auteurs moet dus eerder in de vorm dan in de stof gezocht worden. Het postmoderne karakter van Note's proza laat overigens niet echt toe hem in een bepaalde literaire traditie te plaatsen. In verband met Het uur van ongehoorzaamheid vallen wel eens de namen van George Bataille en Peter Greenaway. Vooral de groteske en soms pornografische trekjes van deze verhalen geven daar aanleiding toe.
| |
Kritiek
Slechts enkele recensies zijn ronduit negatief. De meeste critici vinden het proza boeiend en raak. De dubbelheid die van het boek enerzijds een persoonlijk getuigenis en anderzijds een taalonderzoek maakt, wordt door de meesten opgemerkt en erg gewaardeerd.
| |
Relatie leven/werk
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Note heeft zelf de relatie tussen zijn leven en zijn werk becommentarieerd: ‘Ik schrijf niet autobiografisch,’ zegt hij in een interview in Knack. ‘Ik schrijf ook niet over mijn kindertijd, ik schrijf verbeeldingen en voorstellingen omtrent mijn kindertijd en jeugd.’ Toch wil hij ‘voor zichzelf zichtbaarheid verkrijgen’ en is zijn schrijven een poging om de afstand tot zichzelf te overbruggen. Volgens Note is schrijven tegelijk onthullen en verhullen. Het verklaart en vertroebelt. Eerlijkheid is in het leven zowel als in de literatuur onbereikbaar doordat dat te veel zelfkennis vereist. ‘Je zal jezelf nooit vinden, omdat je nooit met jezelf kunt samenvallen.’ Toch kan literatuur helpen op de zoektocht van de auteur naar zichzelf. Hij kan er kanten van zichzelf in tonen die in het gewone leven steeds onderdrukt blijven. ‘Bij iedereen zijn er verlangens die niet verenigbaar zijn met het maatschappelijk leven. In elk van ons zit een amorele kern, en iets daarvan wil ik in mijn verhalen aan het woord laten.’
Literatuur is voor Note niet zozeer een kwestie van representatie of transparantie. ‘Voor mij,’ zegt hij in hetzelfde interview, ‘is literatuur wezenlijk een kwestie van taalbewerking.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Joris Note, De tinnen soldaat. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, R. |
Joris Note, Het uur van ongehoorzaamheid. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jooris van Hulle, Ik weet te veel, moeder. In: De Standaard, 12-9-1992. (over De tinnen soldaat) |
Marc Reynebeau, Ongeriefd van woorden. In: Knack, 23-9-1992. (over De tinnen soldaat) |
Bart Vervaeck, [recensie]. In: De Morgen, 23-10-1992. (over De tinnen soldaat) |
Jacques Kruithof, Meer van hetzelfde. In: Vrij Nederland, 28-11-1992. (over De tinnen soldaat) |
Karel Osstyn, De tinnen soldaat. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 5, 1993, pp. 759-760. |
Jef Verheyen, [over De tinnen soldaat]. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 10, nr. 2, 1993, pp. 70-71. |
Tom van Deel, ‘Als ik aan haar denk, ruik ik opnieuw het vuur dat er niet was’. In: Trouw, 7-4-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Jos Borré, De zonde van onzuinigheid. In: De Morgen, 14-4-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Frank Hellemans, Je zingt zoals je gebekt bent. In: Knack, 20-4-1995. (interview) |
Annemiek Neefjes, De aangename dwang van een roman. In: Vrij Nederland, 22-4-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Herman de Coninck, Seks en taal dienen het plezier niet. In: NRC Handelsblad, 18-5-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Rob van Erkelens, Vlees en wormen. In: De Groene Amsterdammer, 7-6-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Bart Vervaeck, Wel ter tale, slecht ter been. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 12, nr. 4, 1995, p. 70-72. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Hans Warren, Nergens is er iets van innerlijke noodzaak. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-9-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Jeroen Overstijns, [recensie]. In: De Standaard, 12-10-1995. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
Karel Osstyn, Joris Notes ideële paradijs. In: Ons Erfdeel, jrg. 38, nr. 5, 1995, pp. 757-758. (over Het uur van ongehoorzaamheid) |
70 Kritisch lit. lex.
augustus 1998
|
|