| |
| |
| |
Cees Nooteboom
door Hilde van Belle
met een aanvulling door Tom van Nuenen
1. Biografie
Cornelis Johannes Jacobus Maria Nooteboom werd geboren in Den Haag op 31 juli 1933. In 1944 kwam zijn vader om bij een Engels bombardement op het Haagse Bezuidenhout. Nooteboom bezocht franciscanen- en augustijnenkloosterscholen, maar werd tot vier keer toe van school gestuurd. Hij nam kantoorwerk aan in Hilversum. Nadat hij in 1953 was afgekeurd voor militaire dienst, begon hij door Europa te liften. In 1955 verscheen zijn eerste roman Philip en de anderen. In 1956 verschenen zijn eerste gedichten en debuteerde hij als journalist met een stuk in Het Parool over de Hongaarse opstand. Om de hand van Frances Diana Lichtveld te vragen, monsterde hij in 1957 aan bij de Surinaamse Scheepvaartmaatschappij, waarmee hij naar haar vader in Suriname reisde. Het huwelijk vond plaats in New York.
Nooteboom schreef reisverhalen voor Elsevier in de periode 1957-1960 en werd vaste medewerker bij de Volkskrant van 1960 tot 1968. Nadien werd hij reisredacteur bij Avenue, waarvoor hij na 1977 de poëzierubriek verzorgde. Hij vertaalde werk van onder anderen Enzensberger, Guillén, Neruda, Vallejo, Pavese, Hughes, Aleixandre en Guillevic. Ondertussen schreef hij ook liedteksten voor Liesbeth List, met wie hij een relatie had. Nootebooms huidige partner is de fotografe Simone Sassen.
Cees Nooteboom heeft zich altijd wat afzijdig gehouden van het literaire leven in Nederland en maakte nooit deel uit van literaire bewegingen. Deels heeft dat te maken met het feit dat hij heel vaak op reis is en dat hij zijn werk in een veel ruimer
| |
| |
kader wil zien dan het Nederlandse. Wel publiceerde hij in tijdschriften als De Gids, Tirade, Maatstaf en Bzzlletin.
Vanaf de jaren zestig en zeventig werd hij vaak bekroond - en dat is eigenlijk nooit opgehouden. In 1957 met de Anne Frankprijs voor de roman Philip en de anderen, in 1960 met de Visser-Neerlandiaprijs voor het toneelstuk De zwanen van de Theems, met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1963) voor de roman De ridder is gestorven, de Poëzieprijs van de stad Amsterdam (1965) voor Gesloten gedichten, de prijs voor dagbladjournalistiek (1969) voor De Parijse beroerte en in 1978 met de Jan Campert-prijs voor de dichtbundel Open als een schelp, dicht als een steen.
Met het verschijnen van de roman Rituelen in 1980 werd Nootebooms literaire roem definitief. De prijzen uit die periode zijn de Pegasus-prijs van de Mobil Oil Company (1982) en de Bordewijk- prijs (1981) voor Rituelen, de Cestoda-prijs (1982) voor het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres, de Persprijs van Westtoerisme voor ‘Schetsen van West-Vlaanderen’ (1983), de Multatuli-prijs voor In Nederland in 1985, in 1991 de Literaturpreis zum 3. Oktober voor Berlijnse notities, de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre (1992) en de Europese Aristeion-prijs (1993). Het boek Rituelen werd door Herbert Curiël verfilmd.
Nooteboom ontving in 1998 een eredoctoraat aan de Katholieke Universiteit van Brussel (1998). Hij zou er later nog twee ontvangen: in 2006 een eredoctoraat in de Letteren aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en in 2008 een eredoctoraat aan de Freie Universitat Berlijn. Dat Nooteboom beschouwd kan worden als een Europese schrijver blijkt uit enkele internationale prijzen die hij kreeg toegekend. In 2001 ontving de schrijver de Medaille Charlemagne in Aken voor zijn opstelling in de media voor het verenigd Europa. In 2001 werd hij benoemd tot Commandeur in de Orden del Mérito Civil voor zijn bijdrage aan de Spaanse cultuur en literatuur. Ondertussen mocht hij in 2004 een van de grootste Nederlandse literaire prijzen, de P.C. Hooft-prijs, in ontvangst nemen. In datzelfde jaar kreeg de schrijver ook de Oostenrijkse Staatsprijs voor Europese literatuur, voor zijn gehele oeuvre. Vanuit Italië kwam er, weer in dat jaar, de Premio Europeo di Poesia 2004 voor Le porte della notte.
| |
| |
De afgelopen jaren zijn er ook een aantal belangrijke Nederlandse prijzen bijgekomen: de Prijs der Nederlandse Letteren (2009), de Gouden Uil 2010 voor 's Nachts komen de vossen, en de Bob den Uyl-prijs 2011 voor Scheepsjournaal. De enige grote prijs waar Nooteboom op mis blijft grijpen is de Nobelprijs voor de Literatuur - al stond hij in 2012 nog op de shortlist.
Nooteboom woont in Amsterdam; de zomer brengt hij meestal door op Menorca; en zijn derde min of meer vaste verblijfplaats is Berlijn geworden, waar hij in 1989 de val van de muur meemaakte. In 1986-1987 verbleef hij in Berkeley (VS) als gastdocent.
Nootebooms werk is vertaald in zo'n dertig talen. Speciaal in Duitsland is hij erg populair; de Duitse vertaling is soms eerder verkrijgbaar dan het Nederlandse origineel.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
‘[...] if you want success in Holland you should have (a) a father and (b) belong to the Dutch Reformed Church. There is an enormous public still for that. All those terrible fathers.’ Dat vertelde Cees Nooteboom in 1984 in het University College of London. Volgens hem doen schrijvers met een sterke vader en een calvinistische achtergrond het goed in Nederland. Het extreme realisme en die calvinistische trek van onzekerheid, zelfkwelling en diepe introspectie maken het grootste deel van de Nederlandse literaire productie echter weinig inspirerend, vindt hij. Nooteboom is katholiek opgevoed, waarbij hij vooral gefascineerd raakte door de kerkelijke rituelen, en zijn vader, die in de oorlog is omgekomen, wordt in geen enkel werk expliciet ten tonele gevoerd.
| |
Kritiek
Dat is misschien een van de redenen waarom Nootebooms succes in Nederland, ondanks de hem toegekende prijzen, een langzame start gehad heeft. Hoewel hij al op zijn negentiende met schrijven is begonnen, heeft het tot de jaren tachtig geduurd voor hij zich een gevestigd schrijver mocht noemen. Nooteboom heeft zich bovendien nooit aangesloten bij een stroming, een tijdschrift of een manifest. Als hij ergens bij wil horen, is dat bij de westerse cultuur in haar geheel.
| |
Traditie
Hij is vertrouwd met de meest uiteenlopende literaire tradities, in het bijzonder de Zuid-Amerikaanse, en beschouwt Marcel Proust en Italo Svevo als zijn favoriete romanschrijvers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich binnen de Nederlandse literatuur het meest verwant voelt met reizigers als Louis Couperus en J. Slauerhoff.
| |
Kritiek
De publicatie van reisverhalen en poëzie in Avenue dwong bij de Nederlandse critici weinig respect af. Pas in 1980, met het verschijnen van Rituelen, werd Nooteboom algemeen erkend als een belangrijk schrijver. Bovendien heeft ook het buitenland hem in de jaren tachtig ontdekt. De Pegasus-prijs van de Mobil Oil Company hield immers een vertaling in van de bekroonde roman Rituelen, en sindsdien is er ongewoon veel werk van Nooteboom in vele talen verschenen. In Duitsland is zijn werk vrij populair; de invloedrijke tv-criticus Marcel Reich- | |
| |
Ranicki heeft daar niet weinig toe bijgedragen door Nooteboom eenvoudigweg de Nobelprijs toe te wensen.
Bij het verschijnen van Rituelen was de kritiek bijna onverdeeld positief. Eén criticus noemde het nog wel ‘second-life literatuur’ met ‘modieus gezeur’. Hij liet zich leiden door de gedachte dat het eerste deel van de roman (‘Intermezzo’) al apart verschenen was in Zero, het blad voor de man van nu, en kwam tot de conclusie dat alles wat de man van nu bezighoudt erin terug te vinden was, ‘alsof er een marketingbureau achter zit’: ‘Er is een mislukte relatie met een actrice, een Italiaanse fotograaf, horoscopen, zelfmoord, beleggingen, wintersport, whisky, eenzaamheid, verdriet, goede smaak, treurigheid, oosterse wijsheid en, niet te vergeten, kunst en antiek’ (Reinjan Mulder).
Verder is het sindsdien met de kritiek op Nooteboom èn met zijn publicaties voornamelijk crescendo gegaan, zoals blijkt uit de talrijke bekroningen. In de jaren tachtig zijn er zeven romans/novellen verschenen, naast de verzamelde poëzie Vuurtijd, IJstijd (1984), enkele reisverhalen, vertalingen, essays en nieuwe poëzie. Toch blijft men soms onwennig aankijken tegen deze vreemde eend, die in het buitenland meer succes heeft dan in eigen land. In 1991 bijvoorbeeld was er aanvankelijk een koor van negatieve kritieken op Het volgende verhaal, hoewel de novelle later wel meer om het lijf bleek te hebben dan ‘kitsch’ (Arnold Heumakers).
| |
Thematiek
Alleen Nootebooms toneelwerk lijkt niet helemaal van de grond te komen: de twee toneelstukken die hij geschreven heeft, werden weliswaar vrij goed onthaald, maar toch is het theater geen echt vruchtbaar spoor gebleken. Zijn eerste stuk, De zwanen van de Theems (1959), gespeeld door de Nederlandse Comedie en later voor televisie bewerkt, haalde een stampvolle schouwburg en werd beloond met de Visser-Neerlandiaprijs. De drie Oudindischmensen die erin opgevoerd worden, leven al dertig jaar vastgeroest in het verleden en misvormen op die manier het leven van hun jonge nichtje Anna. De inwonende kapitein die met een zwangere vriendin de veilige rust komt verstoren, zal zijn vernietigende invloed met de dood moeten bekopen.
| |
| |
Ook Gyges en Kandaules. Em koningsdrama (1982), oorspronkelijk een televisiestuk, handelt over liefde en wraak, zij het in het Klein-Azië van 687 voor Christus. Nooteboom vertelt, naar de Historiën van Herodotos, hoe koning Kandaules, verliefd op zijn eigen vrouw, zijn vriend Gyges uitdaagt de koningin naakt te zien. Zij beveelt Gyges op haar beurt om de koning te vermoorden.
Dit drama baadt in een heel andere sfeer dan De zwanen van de Theems. De klassieke literaire taal staat mijlenver van de scherpe dialogen van Anna en haar familie. En de weelderige setting van het bijna onspeelbare koningsdrama lijkt in niets op de oude Hilversumse villa met de twee grote benedenkamers waarin De zwanen van de Theems zich ontrolt.
| |
Traditie
Relatie leven/werk
‘Iedereen heeft vaders in de poëzie, maar de mijne wonen niet in Nederland,’ aldus Nooteboom. De poëzie van Wallace Stevens, Cesare Vallejo, Eugenio Montale en W.H. Auden geniet zijn absolute voorkeur. Volgens Nooteboom biedt goede poëzie namelijk zowel denkstof als emotie en moet ze uit een mengsel bestaan van poëzie en uiterst oorspronkelijke filosofie. Over de betekenis van zijn eigen poëzie zegt Nooteboom: ‘Aan de ene kant is het iets om heel trots op te zijn, aan de andere kant heeft het alle elementen van de schuilkerk. [...] Zo'n zestig mensen, deur dicht en daar gaan we dan,’ en ook: ‘Zonder poëzie zou mijn leven heel arm zijn’ (interview Kamiel Vanhole). Bijna als een profeet probeert de dichter telkens opnieuw de woorden zo te kiezen en te schikken dat ze een bijzondere kracht krijgen:
telkens en toch weer proberen
een bloeien te slaan in de woorden
totdat ze zullen verraden
een geheim van de andere kant
(uit: Koude gedichten, 1959)
| |
| |
| |
Stijl / Ontwikkeling
Nootebooms poëzie is vaak hermetisch en eclectisch, onder meer door zijn sterk gevoel voor extremen en paradoxen. Dit maniërisme is van een kale soort, vooral door de vele elementaire beelden als vuur, water, rotsen, zon en ijs. De zegging is met de tijd bondiger en krachtiger geworden: ‘Ik geloof dat een schrijver niet van thematiek verandert. Het verschil zit 'm in de vorm. In het kunnen’ (interviewjan Brokken).
| |
Thematiek
De thematiek lag al vrij vroeg vast: dualismen als aanwezig/afwezig of zijn/niet-zijn, vaak opduikend in de ruimere context van de tijdsproblematiek, waar dood en herinneringen dan weer absolute zwaartepunten in vormen. De tijd en de dood, overigens elementaire thema's voor Nootebooms gehele oeuvre, werden door de critici herhaaldelijk opgemerkt. Adriaan Morriën heeft het in dat verband over de weerloosheid van de dichter die geen troost vindt in begrenzende systemen of in het gezelschap van anderen: ‘Nooteboom is in zijn gedichten op een bijna volstrekte wijze alleen en uit een aantal ervan heeft hij ook zichzelf verwijderd. Zijn dichterlijke wereld, die vrijwel uitsluitend door elementaire natuurverschijnselen in beweging wordt gehouden, wordt niet door de aanwezigheid van mensen en evenmin door een systeem van opeenvolging van wat er in de natuur gebeurt, geordend of begrensd.’ Door de willekeur van de dood kan immers geen enkel systeem, geen enkele begrenzing, betekenis doen ontstaan of troost schenken.
Herman de Coninck rangschikt het werk van Nooteboom onder de poëzie waaruit de dichter als persoon wil verdwijnen. Deze ‘doodsheid’ toont zich in gedichten die ‘het niets concentreren’. ‘De taal wordt skelet, het gedicht wordt leeggevreten.’ ‘Nooteboom schrijft pathetische gedichten, maar het is niet de pathetiek van wilde gebaren, maar van een open gespalkte, niets zeggende mond. De pathetiek van wat een gebergte allemaal roept tegen de eeuwigheid.’
Het vaak terugkerende spiegel- en dubbelgangersmotief heeft te maken met de dood, maar daardoor ook met verbondenheid: ‘In mijn poëzie probeer ik de Elckerlyc-gedachte, dat iedereen de collega is van iedereen, uit te werken: jij als spiegel van alles en alles als spiegel van jou, met als grondwet: ik geloof in de collegialiteit van al het bestaande, van alle niet-vervaar- | |
| |
digde voorwerpen, of het nu een steen is of een plant of het heelal’ (interview Van Dijl).
| |
Stijl / Techniek
In de studie De tijd en het labyrint (1982) onderzoekt Roger Rennenberg de poëtische taal van Nooteboom. Het overheersende thema van de tijd wordt in elementaire natuurbeelden weergegeven: het water stelt de cyclische tijd voor, het vuur en de lucht vertegenwoordigen de beweeglijke, rechtlijnige tijd. Als middel om zich tegen de tijd te verzetten is de cyclische tijd verbonden met de kringloop van de natuur en met het schema van het etmaal. Deze cycli hebben weinig te maken met het primitieve geloof van de archaïsche mens; veeleer tonen ze een absurde kringloop van zinloze herhalingen. Zo komt het dat de maan een beeld voor de vernietigende kracht van de natuurlijke tijd kan worden. Bovendien voelt de dichter zich meegesleept door de tijdstroom, de verandering, die een verleden laat bewegen en een toekomst projecteert.
Rennenberg poneert dat de bewegingen in Nootebooms poëzie te vatten zijn in de structuur van het labyrint, althans in de moderne versie daarvan, die een ronddwalen verbeeldt zonder mogelijke uitweg. Niet alleen Nootebooms poëtische ruimte is labyrintisch gestructureerd, maar ook de tijd. De cyclische en de rechtlijnige tijd zijn in een complexe en bewegende spiraal met elkaar verbonden.
| |
Thematiek / Verwantschap
Een ander belangrijk gegeven in Nootebooms poëzie is de verhouding tot de westerse cultuur. Ondanks de vele elementaire natuurbeelden en -symbolen profileert de vertelinstantie zich zeer frequent en uitdrukkelijk als deel uitmakend van de westerse traditie. Het gedicht ‘Nerval’ is hier een voorbeeld van:
Wij stonden op het plein van de rede en de zuivere twijfel
en zagen hoe zijn schip met zijde geladen
de lichtloze koers voer naar de oceaan
Aan boord de portretten van vaders op vazen,
van al onze spinsels en dubbels,
een steigerend graf van sonnetten, het spookschrift van
| |
| |
alles wat wij wisten en droomden
in de doornen kooi van het noodweer.
Helderziend door de bliksem verlicht,
zo verdween hij uit ons gezicht.
Wij bleven achter als een standbeeld van vragen,
versteend tussen lachen en denken, de kinderen van het
een slinkend teken waar de tijd nog in rondwaart,
waarvan niemand de oorsprong meer kent.
(uit de cyclus ‘Reducties’ in: Aas, 1982)
In dit gedicht worden de sonnetten van de romantische dichter Gérard de Nerval (1808-1855) opgeroepen, en dat via het werk van de Mexicaanse cultuurfilosoof Octavio Paz, een door Nooteboom hoog gewaardeerd schrijver. In De kinderen van het slijk schetst Paz de ontwikkeling van de moderne literatuur, die moet afrekenen met een onmogelijke keuze tussen twijfel en geloof, ironie en analogie, ‘lachen en denken’. Met de analogie bedoelt Paz het verlangen om deel uit te maken van en op te gaan in grote mythische of religieuze systemen waar alles met alles correspondeert en opgaat in een zinvol, zij het geheimzinnig verband. Na de Verlichting is het echter onmogelijk geworden in dergelijke systemen te geloven, en deze onmacht uit zich dan in wereldwijze ironie.
In het sonnet ‘Nerval’ komen al deze elementen terug: het verbeeldt precies de onmogelijke keuze tussen de rede en het geloof, gesitueerd in een onzekere tijd. De hijfiguur verwijst naar Nerval, maar ook naar de zichzelf offerende Christus uit Nervals sonnettenreeks ‘Le Christ aux oliviers’. ‘Les enfants du limon’ zijn immers de laatste woorden van een vijfdelige sonnettencyclus over Christus in de olijvenhof. Uiteindelijk plaatst ook de dichter zichzelf in deze verscheurende keuze tussen analogie en ironie.
| |
Kunstopvatting
Hoewel Nooteboom vindt dat een gedicht ook zonder deze verwijzingen leesbaar moet zijn, doordrenkt het culturele
| |
| |
erfgoed waarvan hij deel wil uitmaken zijn poëzie. Ook zijn andere werk ontstaat vaak in dialoog met de traditie en worstelt met de vraag naar de mogelijkheid van het schrijven: ‘De zin onttrekt zich aan de overlevering / en wil een nieuwe plaats,’ (Het gezicht van het oog, 1989).
In dat verband moet niet alleen het vele vertaalwerk genoemd worden waar Nooteboom al jaren mee bezig is, maar ook zijn intensieve betrokkenheid bij andere kunsten. In de reisverhalen bespreekt hij zeer uitvoerig Romaanse kerken in Spanje, fototentoonstellingen in Berlijn of schilderijen van Zurbaran. Maar deze betrokkenheid bij kunst gaat verder: talloze gedichten heeft Nooteboom bij kunstwerken gemaakt, zoals bij tekeningen van Max Neumann (in Zelfportret van een ander, 1993) of bij foto's van Eddy Posthuma de Boer (in Aas). En tenslotte: de romans zijn bevolkt met kunstenaars (schrijvers, schilders, fotografen) en met kunstwerken (romans, etsen, een rakukom). Uiteindelijk kan ook het reizen zelf gezien worden als een voortdurende zoektocht naar geschiedenis, cultuur, naar de smalle en voortdurend verschuivende grens tussen het eigene en het andere. In dat verband verschijnt vaak de gedachte van de ongrijpbaarheid van bijvoorbeeld de oosterse cultuur (Rituelen, Mokusei!, De Boeddha achter de schutting).
| |
Thematiek
In 1984 verscheen de verzamelbundel Vuurtijd, IJstijd, met een selectie uit de vroegere poëzie. De bundel loopt van achteren naar voren: de recentste gedichten staan het eerst, de oudste komen aan het eind. Met mensen gaat het immers net zo, verklaart Nooteboom. Eerst leer je iemand kennen zoals hij is, en met de tijd leerje zijn geschiedenis.
| |
Stijl
Na Vuurtijd, IJstijd is nog de bundel Het gezicht van het oog verschenen, waarin Nootebooms intense relatie met het oog in allerlei culturele contexten een veelzijdige verzameling ooggedichten oplevert. De dichter vergelijkt zichzelf met een oog, zoals de reisjournalist zich in de wereld bevindt als een camera. De vertrouwde thema's duiken ook hier op. De gedichten balanceren op de rand tussen binnen en buiten, inzicht en uitzicht, nieuw en oud, leven en dood, lichaam en ziel, zodat comfortabele categorieën als oorzaak en gevolg weggeveegd lijken: ‘zo kleurt de ziel / de ogen bij naar nieuwe beelden’.
| |
| |
Deze randverschijnselen worden vaak verbeeld door middel van synesthesieën:
Chinese gezangen, psalmen,
(Uit de cyclus ‘De litanie van het oog,’ in: Het gezicht van
Zelfportret van een ander kan nauwelijks nog poëzie genoemd worden. De bundel bevat korte aforistische teksten, prozagedichten, bij tekeningen van de Duitse schilder Max Neumann. Ze gaan over een onwezenlijke hijfiguur, die zich in onopvallende, maar vaak fantastische situaties bevindt: wandelingen, nachtelijke autoritten, dromen. Hij balanceert op de rand van leven en dood: ‘zielsverhuizing gebeurt niet na, maar tijdens het leven.’
| |
Kunstopvatting
Thematiek
Nooteboom is van mening dat in de poëzie een diepere laag wordt aangeboord dan de spelende laag die fictie moet zijn (interview Roggeman). Daarom betreurt hij het des te meer dat een schrijver in Nederland alleen kan bestaan wanneer hij proza publiceert. In die zin betekende het succes van Rituelen alleen voor zijn prozawerk een definitieve doorbraak. Twee tamelijk verschillende romans zijn Rituelen voorafgegaan, en dat in een periode van 27 jaar. In Philip en de anderen (1955) volgen we de jonge Philip op zijn sprookjesachtige tocht door Europa, op zoek naar een geheimzinnig Chinees meisje. Aan het eind van een queeste bevolkt met vreemde zwerversfiguren, vindt hij haar, maar neemt na een korte tijd van geluk afscheid: ‘Ik heb mijn tijd doorgebracht met afscheid nemen en herinneren, en het verzamelen van adressen in mijn agenda's als kleine grafstenen.’
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Ook in later prozawerk komt het fantastische element terug: in In Nederland (1984) bijvoorbeeld, een sprookje waarin het koele noorden tegenover het warme, maar gevaarlijke zuiden (de Balkan!) komt te staan. Kai en Lucia, twee volmaakte schoonheden die als illusionisten in theaters optreden, moeten noodgedwongen in het zuiden gaan werken. ‘Maar het onderwerp, volmaakte schoonheid, en volmaakt geluk, [...] Hoe introduceer je de notie van volmaakt geluk?’, had de verteller zich al afgevraagd. In het zuiden wordt Kai geschaakt door een boze sneeuwkoningin, en na Lucia's lange zoektocht worden de geliefden, zoals dat gaat in sprookjes, weer herenigd.
In Het volgende verhaal (1991) wordt een fantastische doodsreis op een schimmenschip kunstig verweven met een meer realistisch aandoend liefdesverhaal. Op een ochtend ontwaakt de ikfiguur, de gymnasiumdocent Mussert, onverwachts in Lissabon, waar hij ooit een verhouding gehad heeft met een collega, Maria Zeilstra. Hiermee nam ze wraak op haar man, die haar bedroog met Lisa, het knapste en liefste meisje van de hele school. Dit vreemde ontwaken loopt uit op een dwaaltocht door Lissabon, en een vertrek op een schip, van Belém (Portugal) naar Belém (Brazilië). Net als die van zijn compagnons op het schip kristalliseren Musserts herinneringen zich langzamerhand uit tot de enkele feiten die een leven bepalen. Zijn liefde voor Lisa en zijn verhouding met Maria blijken de meest ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven geweest te zijn, en zijn ontwaken in Lissabon is een ontwaken in de dood gebleken.
Naast deze voorkeur voor het fantastische kan bij Nooteboom een grote betrokkenheid bij het schrijven zelf vastgesteld worden. Het schrijven maakt in zijn werk immers deel uit van het steeds terugkerend spiegelspel van dromen en fantasie. De naïeve sprookjes worden vaak onderbroken door tussenkomst van een verteller, die bovendien zelf vaak een personage in de roman is. Zo is er de Spaanse schoolmeester Tiburon in In Nederland, die voortdurend zijn sprookje onderbreekt. Vaak is dat om te mediteren over woorden en taal: ‘Wederhelft, dat woord is zo mooi in het Nederlands. Dit boek gaat over lezen.’ Soms wil hij zijn bemoeizucht dan weer ironiseren in passages
| |
| |
als: ‘Nu is ze gelukkig als een schrijver die een sprookje vertelt en zichzelf daarbij niet onderbreekt.’
| |
Kunstopvatting
Hoewel Nooteboom gefascineerd is door taal en door het maken (zie een titel als Gemaakte gedichten), laat hij zich zelden verleiden tot een gevecht met de taal zelf: bijna altijd worden lexicon en syntaxis gerespecteerd. Zo toont Nooteboom zich dus geen revolutionaire beeldenstormer, maar een kind van de cultuur waarin hij geboren is en waarmee hij verder moet: ‘Zij had helderblauwe ogen als een zomerlucht, haar lippen waren rood als kersen, haar tanden, wit als sneeuw. Wie daarvoor andere woorden gaat zoeken is gek. Cultuur is een code’ (In Nederland).
In Nootebooms tweede roman, De ridder is gestorven (1963), wordt een schrijver opgevoerd die de notities - over een schrijver - van een gestorven vriend, de schrijver André Steenkamp, tot een boek wil afwerken. Op een zuiders eiland kampte Steenkamp tot gek wordens toe met de keuze tussen schrijven en leven. Hij mislukte in de twee vaardigheden: zijn relatie met ene Clara was van zeer kortstondige en problematische aard, en zijn boek raakte evenmin af: hij vluchtte en pleegde zelfmoord in Barcelona, zijn papieren nalatend aan een vriend. Met dit thema sluit de roman aan bij de toen populaire nouveau roman, die in Vlaanderen en Nederland beoefenaars had als Ivo Michiels, Sybren Polet en Daniël Robberechts, en overigens bij Sartre en de existentialistische problematiek rond verantwoordelijkheid en zelfmoord.
Steenkamp realiseert zich ‘hoe moeilijk schrijven is en hoe diep het in je leven ingrijpt. Hij weigert’ (interview Roggeman). Nooteboom, die niet geweigerd heeft, vertelt daar verder over: ‘Ik bedoel, het clichématige van de wereld, zowel in de werkelijkheid als in de literatuur, die een ééndimensionale of platte werkelijkheid weerspiegelt, dat hoeft niet meer. Waar het mij om gaat, mag best fictief zijn, maar dan wel met dubbele bodems, spel. Kunst dus. [...] Als het net zo goed echt waar had kunnen zijn, als er niet raffinement, dubbele bodems, spelonken, uitwijkmogelijkheden in voorkomen, dan boeit het mij niet. Het moet fabelachtig zijn, in de letterlijke zin van het woord’ (interview Roggeman).
| |
| |
| |
Ontwikkeling
De roman (of novelle) waarin het schrijverschap het uitdrukkelijkst gethematiseerd wordt, is Een lied van schijn en wezen (1981). In de prachtige openingshoofdstukken ziet ‘de schrijver’ eerst epauletten voor zich opdoemen, zwevend in de ruimte, daarna een stethoscoop, die dan langzamerhand vorm krijgen in de personages van de Bulgaarse kolonel Ljuben Georgiev, die nog in de Turkse oorlog gevochten heeft, en zijn cynische vriend Stefan Ficef, de legerdokter. Dit verhaal, waarbij de dokter zijn vriend uitdaagt tot een kortstondige verhouding met zijn nieuwe, onwezenlijk aandoende, ziekelijke, maar luchtig fladderende vrouw Laura, krijgt vorm in contrast met gesprekken tussen ‘de schrijver’ en zijn vriend ‘de andere schrijver’.
| |
Thematiek
Deze vriend is van het prozaïsche type en beschouwt het schrijven als een vak zoals elk ander. Hij produceert probleemloos het ene vlotte boek na het andere, en wordt door hun gezamenlijke uitgever op handen gedragen. De schrijver daarentegen vraagt zich af: ‘Had hij macht over die twee gezichten die hij daar nu zo langzaam zag ontstaan? Of hadden die misschien macht over hém?’ En even later: ‘Wat ik wil, dacht hij, maar hij was er niet zeker van dat hij dat ook zelf bedacht had en niet bij iemand anders had gelezen, is dat wat ik schrijf een omgekeerde metafoor van de werkelijkheid is.’ Hoewel hij dat meteen weer te ver vindt gaan: ‘Het geschrevene als metafoor van het bestaande, en het bestaande als metafoor van zichzelf, dat was hem genoeg.’
Deze passage spreekt voor zichzelf: de schrijver erkent de macht en de reële waarde van literatuur en fictie, en weigert aldus de al te gemakkelijke afstand tegenover het geschrevene te behouden. Door de termen gewoon om te draaien, blijft de schrijver aanvankelijk nog in dit dualisme gevangen: hij probeert de werkelijkheid als metafoor van de fictie te bepalen. Aan het eind van de novelle komt echter een letterlijke versmelting tot stand, en wordt de omgekeerde metafoor gerealiseerd. De schrijver is namelijk naar Rome vertrokken om zijn verhaal daar te laten aflopen. Het komt tot een vage ontmoeting tussen hem en zijn personages. In een wanhopige bui verscheurt en verbrandt hij zijn papieren, en op dat moment
| |
| |
voelen de personages ‘een geheimzinnige en brandende pijn die hen één vreselijk ogenblik verscheurde en zonder adem liet’. Even tevoren had hij zijn vriend telefonisch laten weten dat het verhaal waar hij over verteld had niet bestond. ‘“Hè Jezus, ik bedoel, die dokter, die kolonel, dat heb je allemaal maar verzonnen?” “Als ik het wel geschreven had had ik ze volgens jou toch ook verzonnen,” zei de schrijver.’ Op dat moment realiseert de lezer zich dat de schrijver en zijn vriend net zo goed personages in een roman zijn, en dat hij in een fictieve tegenstelling tussen metafoor en werkelijkheid heeft meegeleefd, een tegenstelling die hem eerder ‘werkelijk’ leek dan fictief.
Op datzelfde moment wordt overigens niet alleen met de metafoor een goocheltruc uitgehaald, ook de tijd wordt naar het rijk van de fictie verwezen: er wordt een tijdsafstand van honderd jaar overbrugd. ‘Nu moest hij wachten, en dat deed hij, zittend achter zijn schrijftafel, stil, op dat enige moment in de tijd (toen) en de ruimte (daar) waar niet alleen de kolonel maar ook hij een afspraak had.’ Door de twee verhaalmomenten te laten samenvallen, manipuleert de auteur de tijdsstructuur zo expliciet, dat hij de tijd eigenlijk tot fictie verklaart.
| |
Ontwikkeling / Traditie
Hiermee is een ander kernthema van Nootebooms oeuvre aan de oppervlakte gekomen: de tijd. Als maniërisme een overdreven preoccupatie met de tijd inhoudt, dan is Cees Nooteboom een maniërist (interview Roggeman). Maar daarmee is niet alles gezegd. De tijd wordt op zoveel verschillende manieren geproefd, ervaren, uitgedaagd, dat het geen goedkope Spielerei meer kan heten. Het eerder genoemde spiegelspel van dromen, bijvoorbeeld in In Nederland, de langzame reproductie van herinneringen en het verlangen naar herhaling (bijvoorbeeld bij rituelen) in Rituelen, het grote aantal besproken foto's in reisjournalistiek (Berlijnse notities) en proza; ze hebben alle op een of andere manier met tijd te maken.
| |
Thematiek
De preoccupatie met tijd is gedeeltelijk van zuiver theoretische aard: veel passages, zowel in de reisverhalen als in het proza, en talrijke verzen, zijn aan het element tijd gewijd, bijvoorbeeld aan Einstein en de zwarte gaten, of aan het verband tussen ruimte, tijd en taal (Voorbije passages). Een bijna automatisch gevolg daarvan is het reeds eerder vermelde experimenteren met tijdsstructuren en -lagen in Nootebooms werk.
| |
| |
Daarnaast is de tijd zowel de maker als de drager van herinneringen. Dat thema is al in het vroege werk aanwezig en blijft tot in zijn recentste publicaties actueel. Nooteboom erkent het essentiële belang van herinneringen en wordt geplaagd door het angstaanjagende besef dat ze slecht te controleren of te manipuleren zijn:
Alsof het in jouw hoofd niet sneeuwt!
Alsof ook bij jou de herinnering
er niet als sneeuw uitziet, sneeuwend
(‘Chagrin Public’, in: Aas)
Het is niet verwonderlijk dat Augustinus en Proust, deze grootmeesters van de herinnering, tot de favoriete lectuur van Nooteboom behoren. Steeds opnieuw probeert hij in zijn werk herinneringen - deze verraderlijke, veranderlijke waanbeelden - op te roepen, vast te houden, te beschrijven en te structureren. Doordat hij de tijd als element regelmatig op zijn kop zet, krijgen herinneringen vreemde posities toebedeeld. Nooteboom zelfheeft het in dat verband bijvoorbeeld over zijn toekomstherinneringen, die een soort voorspellingen van zijn eigen toekomst moeten zijn.
De rol van tijd en herinneringen komt op een significante manier tot uiting in Nootebooms meest geprezen roman, Rituelen. Volgens Jaap Goedegebuure is in Rituelen ‘het aandeel van de herinnering in iemands persoonlijkheid van een neventhema tot het voornaamste gegeven geworden’. Twee functies van het geheugen krijgen er vorm: de structurerende en ordenende, maar ook de conserverende en defensieve, aldus Goedegebuure.
In het eerste deel van Rituelen, ‘Intermezzo 1963’, maken we kennis met antiheld Inni Wintrop, die het uitgebreid over zijn geheugen of liever zijn gebrek aan herinneringen heeft. De eerste zinnen van de roman luiden: ‘Op de dag dat Inni Wintrop zelfmoord pleegde stonden de aandelen Philips 149.60.
| |
| |
De slotkoers van Amsterdamse Bank was 375 geweest en Scheepvaart Unie was gezakt naar 141, 50. Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil.’ Daarmee is meteen de afloop van het eerste deel aangegeven (de toekomst voorspeld, de tijd schaakmat gezet) en het chaotische van herinneringen opgeroepen. Inni ervaart zijn verleden en zijn herinneringen als een amorfe massa, een gat, een ondeelbare koek van nooit meer achterhaalbare tijd, een ondeelbaar massief voorwerp.
| |
Techniek
De tijdlagen van ‘Intermezzo 1963’ zijn zo opgebouwd, dat Inni zich de kennismaking met zijn vrouw Zita pas herinnert wanneer hij uiteindelijk bereid blijkt zich te realiseren dat hun relatie afgelopen is. Via een foto herinnert hij zich hun eerste ontmoeting, ook al bij een perfecte foto van de mooie Zita: ‘Hij herinnerde zich nog goed dat hij...’. Deze omcirkelende tijdinkapselingen zijn typisch zowel voor de structuur van de roman als voor Inni's karakter. Inni wil de gelukkige momenten in zijn verleden voor zich houden, koesteren, inkapselen, wat hem blind maakt voor de veranderingen om hem heen. Of hij wil ze voorspellen, zoals in een horoscoop.
| |
Thematiek
Uit het vorige blijkt eveneens dat herinneringen in Rituelen vaak door foto's opgeroepen worden. Maar er is meer dan dat. Fotografie is voor Nooteboom namelijk een uiterst belangrijk gegeven, dat onder vele verschillende gedaanten telkens weer in zijn werk opduikt. Inni lijdt er bijvoorbeeld onder dat zijn eigen herinneringen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het perfecte fotobeeld dat hij van Zita heeft, bestaan uit een verzameling losse ‘snapshots’ of uit ‘een grijze film met af en toe een sequentie waarop hij, klein of al wat groter, in kleine, abrupte scènetjes meespeelde, gebeurtenissen zonder veel verband of ook wel langdurige stills van voorwerpen die op de een of andere onverklaarbare manier op de lege zolder van zijn geheugen waren blijven staan [...]’. Inni wou dat er meer structuur in zat, ‘zodat hij in die nachtelijks terugkerende laatste ogenblikken tenminste naar een ordelijke film had kunnen kijken’. Deze metafoor van herinneringen als foto's of een film tiert welig in Nootebooms hele oeuvre, en laat tegelijk het verband zien tussen herinneringen en kunst. Inni wil namelijk zijn herinneringen netjes gestructureerd zien, als een ordelijke film of een
| |
| |
mooie foto. In overdrachtelijke zin kan deze kunstopvatting ook op het schrijverschap toegepast worden: wie een boek schrijft, ordent onder andere zijn herinneringen tot een kunstwerk. In De ridder is gestorven luidt het: ‘André schreeuwt mee uit alle macht maar zijn ogen blijven alle gezichten fotograferen in de onbeschaamdheid van hun vreugde.’ Zijn dilemma bestaat uit de keuze tussen leven en kunst.
In Mokusei! (1982) wordt een Nederlands fotograaf wanhopig verliefd op een Japans model. Verschillende keren laat hij, uit schroom, na een foto te maken. Hij kan Satoko pas slapend fotograferen wanneer ze hem verteld heeft dat ze hem zal verlaten: ‘Ze sliep haar dode, verdronken slaap, maar deze keer zou hij haar fotograferen.’ In dit werk heeft Nooteboom dus vooral oog gehad voor de agressiviteit en de morele aspecten van fotografie.
Nooteboom filosofeert ook vaak expliciet over foto's, bijvoorbeeld over de betekenisloosheid ervan: ‘Beeld kan op zichzelf niet semantisch zijn, het is pas als je er iets over gaat zeggen, als je betekenissen aan de beelden gaat hechten, dat de semantiek weer begint.’ Deze passage komt uit Berlijnse notities (1990), dat voor een aanzienlijk deel gewijd is aan Duitse fototentoonstellingen vlak na de val van de muur.
In ‘De foto, de tijd’, uit De wereld een reiziger (1989), luidt het: ‘Elke goede foto roept een vraag op over tijd, vroeger of later wordt die vraag, in het bestaan van een foto, onontkoombaaar, niet omdat er op die foto tijd is verstreken, maar omdat er tijd verstreken is, soms al meer dan een eeuw, sinds die foto gemaakt werd. [...] Tijd en fotografie, een verwarrend echtpaar.’ In het tweede deel van Rituelen, dat zich tien jaar voor het eerste afspeelt, in 1953, komt ene Arnold Taads op het toneel, die het herhalende karakter van de tijd in zijn levenshouding opgenomen heeft. Tot op de laatste seconde heeft hij zijn dagen op een haast rituele manier ingedeeld. In een soort initiatieritueel biedt hij Inni whisky aan met de strenge vraag: ‘En, hoe smaakt het?’ Inni koppelt daar een lange bedenking aan vast over het belang van deze eerste whisky tegenover de duizenden whisky's die hij nadien gedronken heeft. Op het moment van de initiatie ontstaan ook de herinneringen.
| |
| |
Dat de valse onderdanigheid tegenover het element tijd aan Taads het leven zal kosten, wordt in het begin van het tweede deel alweer min of meer voorspeld. Daarmee duikt een nieuw tijdselement op: de dood, en bij uitbreiding de smalle marge tussen aanwezigheid en afwezigheid. Ook foto's hebben met de dood te maken: de uitgesproken melancholie die ze voortbrengen, is daar een bewijs van. Die melancholie is het gevolg van de armzalige, al te gemakkelijk ontmaskerde poging om met een foto de tijd te vangen of stil te zetten.
Taads vindt zijn zelfgekozen dood in de bergen. Zijn pseudotrouw aan het element tijd blijkt geen redding te brengen. Maar ook zijn zoon Philip, die een totaal andere houding aanneemt, wordt niet gered. In het derde deel van Rituelen (dat in 1973 is gesitueerd) wordt als in een herhaling Arnolds zoon opgevoerd, die net als zijn vader zijn dood zelf kiest. Philip laat zich inspireren door het zenboeddhisme en de theeceremonie, en probeert de tijd helemaal te laten oplossen door erin op te gaan. Tijd bestaat niet voor hem; hij brengt zijn dagen mediterend door in een kale kamer in de Pijp. Hij spaartjaren voor een antieke rakukom, maar gooit die na een theeceremonie kapot en pleegt zelfmoord. ‘Wat wij “de tijd” noemen speelt geen enkele rol. Alle dingen zijn gelijk. [...] goed en kwaad, leven en dood, liefde en haat, mooi en lelijk, alles wat tegengesteld is, is in de grond één en hetzelfde.’ De twee Taadsen blijken elk op hun eigen manier gevangen in hun haat voor elkaar, hun lichaam, het leven.
Inni laat zich opnieuw een eind meevoeren door dit vreemde, gesloten karakter, maar houdt zoals altijd voldoende afstand om zelf te kunnen overleven. Als een volleerd nomade kan hij de dingen op zich laten afkomen, maar ook kan hij de zaal verlaten wanneer het hem te heet onder de voeten wordt. Bij Philip Taads bijvoorbeeld: ‘De woorden werden zo desolaat uitgesproken dat Inni een ogenblik zin had zijn hand op dat weerbarstige gesloten hoofd te leggen’, waarop hij weggaat met de gedachte: ‘Als dit een film was geweest was ik er allang uitgelopen, dacht Inni. Hij zag zichzelf bij die deur staan.’ Uiteindelijk blijkt Inni zich tot slechts één religie te bekennen, en dat is kunst.
| |
| |
Dat is ook de context waarin zijn vrouwendienst het best lijkt te passen: Inni, die beweert dat zijn enige ritueel de erotiek is, wat hij ook een paar keer lijkt te bevestigen (met Zita, Lyda en ‘Duifje’), neemt tegenover vrouwen in de eerste plaats een esthetiserende houding aan. In dat verband staan voor Inni zowel de vrouwen als de Taadsen aan de kant van de dood. Wat Inni bij elk ritueel aantrekt, is het esthetische aspect, terwijl de rest, het dwaze geloof, hem matig interesseert. Alleen in de esthetische, artistieke kant van rituelen kan hij geloven. Voor hem zijn rituelen de plaatsen waar kunst en tijd (herhaling) samenkomen.
In die optiek is Rituelen in de eerste plaats een roman over andere romans, en niet over zelfmoord, erotiek of het Amsterdam van de jaren zestig en zeventig. De roman die in Rituelen overigens expliciet aan de orde komt, is Duizend kraanvogels van de Japanse Nobelprijswinnaar Yasunari Kawabata, waar rakukommen van gestorven geliefden als het ware de hoofdrol gaan spelen. Duizend kraanvogels bereikt een climax wanneer een waardevolle rakukom kapotgesmeten wordt, een gebaar dat op zijn beurt naar de rituele zelfmoord van de legendarische Japanse theemeester Rikyu verwijst.
| |
Traditie
Het gevoel deel uit te maken van een bepaalde cultuur is essentieel voor Nootebooms werk. Soms ontaardt deze houding in een afstandelijk estheticisme, maar vaak getuigt ze van een wezenlijke betrokkenheid bij de wereld en een koppige ontkenning van de grens tussen leven en schrijven, tussen werkelijkheid en kunst. Nooteboom heeft oog voor de complexe verhouding tussen leven en kunst, en toont zich op die manier nederiger dan ‘zijn vriend de schrijver’.
| |
Techniek
In De Boeddha achter de schutting (1986) krijgt de ikpersoon te maken met een tegenstem (een schilder, dit keer), die overigens opnieuw het schrijverschap ter sprake brengt. Maar het interessantste aan dit verhaal is de opvallende interactie tussen Nootebooms reisimpressies en zijn proza: de grens tussen de prozaverhalen en de literaire journalistiek is hier op zijn smalst. Het verhaal geeft een ikfiguur weer die Bangkok bezoekt, die zich, ook letterlijk, mee laat voeren op de stroom van gebeurtenissen, en die mediteert over de voor een westerling onbegrijpelijke oosterse cultuur.
| |
| |
Dat is het programma van de meeste reisverhalen. Het zijn filosofisch geïnspireerde vertellingen, waarbij de reizende ikfiguur vanuit een groot opmerkingsvermogen vergelijkend commentaar geeft. Ze bestrijken ongeveer de hele wereld: Spanje uiteraard (De omweg naar Santiago, 1992), Duitsland anno 1989 (Berlijnse notities), Noord-Amerika (De zucht naar het Westen, 1985 en De wereld een reiziger), Zuid-Amerika (De koning van Suriname, 1993; De brief, 1988), het oosten (Van de lente de dauw: Oosterse reizen, 1995) en soms ook Afrika (Een nacht in Tunesië, 1965).
| |
Relatie leven/werk
Traditie
Dat Nooteboom zo'n drie vaste verblijfplaatsen heeft en bovendien erg vaak op reis is, valt overigens niet alleen uit zijn reisjournalistiek op te maken. Hij is daarnaast ook vertrouwd met de meest uiteenlopende literaire tradities. Deze vertrouwdheid blijkt zowel uit de thematiek als uit de techniek van zijn werk. De grote klassieke thema's van tijd en dood haalt hij zowel uit de Griekse tragedies als uit de Spaanse en Zuid-Amerikaanse tradities van Borges of Paz, waar overigens ook de vaak gehanteerde structuur van raamvertellingen, spiegelingen en verdubbelingen schatplichtig aan is. Nu eens citeert hij uit Vergilius, dan weer treedt hij in dialoog met Augustinus of Sartre.
Noch intieme stukjes over menselijke relaties, noch wild gebral of emotioneel gestamel op de rand van de taal zijn aan Nooteboom besteed. Zijn werk is dat van de ernstige, grote thema's, gestructureerd en geordend op een interessante, vaak complexe manier, en getuigend van een grote eruditie. Nooteboom is een eenzame fijnproever, wat bij sommigen gratuit aandoet: een vleugje filosofie, een stukje kunstappreciatie, wat feiten uit de lokale geschiedenis.
| |
Relatie leven/werk
Visie op de wereld
Maar Nooteboom is vooral een meester in het bewaren van de juiste afstand. Hij kan behoorlijk opgewonden raken over sociale wantoestanden of politieke corruptie, maar laat zich nooit verleiden tot een vals begrip voor de vreemdelingen die hij onderweg ontmoet. Evenmin reduceert hij zijn reizen tot het schieten van literaire plaatjes. Als geen ander is hij zich bewust van het feit dat ieders blik eindig is en wordt bepaald door de omstandigheden. Getuige hiervan het eerste motto van Rituelen, waarin gesteld wordt dat aan elkaar tegengestelde
| |
| |
levens ook tegengestelde meningen opleveren, en dat dit inzicht tot verdraagzaamheid leidt: ‘Personne n'est au fond, plus tolérant que moi. Je vois des raisons pour soutenir toutes les opinions; ce n'est pas que les miennes ne soient fort tranchées, mais je conçois comment un homme qui a vécu dans les circonstances contraires aux miennes a aussi des idées contraires’ (Stendhal, Brouillon d'article, 1832).
| |
Ontwikkeling
In de titel van het Schrijversprentenboek (1998) over Nooteboom citeren de samenstellers een bekende poëzieregel van de schrijver: ‘Ik had wel duizend levens en ik nam er maar een!’ De dichtregel klinkt ironisch: Nooteboom lijkt juist geen genoegen te nemen met dat ene leven dat hem gegeven is. Hij is continu op een verkenningstocht die, zij het autobiografisch dan wel via zijn fictie, leidt naar al die andere levens op al die andere plaatsen. ‘Honderd parallelle levens moest je kunnen hebben’, schrijft hij in 's Nachts komen de vossen - een variatie op hetzelfde thema. Die rusteloosheid uit zich bij de schrijver in het reizen. Hoewel het magisch-realisme in Philip en de anderen (1954) stilistisch ver verwijderd is van de postmodernistische ironie in Paradijs verloren (2004), blijft het thema van de reis terugkeren. Het mag opmerkelijk heten dat de schrijver in de academische literatuur vooral wordt geanalyseerd op basis van spiegelmotieven en op thematische accenten als vergankelijkheid en postmodernistische ironie, terwijl zijn reizigerschap een minstens zo belangrijke rol speelt. Het Amerikaanse Newsweek plaatste Nooteboom in 2011 op een lijst met de tien beste reisschrijvers van de laatste honderd jaar, samen met onder anderen V.S. Naipaul, Paul Theroux, en Ryszard Kapuscinski.
| |
Relatie leven/werk
De reis vormt voor Nooteboom niet alleen de vorm van een verhaal (veel van zijn romans zouden als reisverhaal kunnen worden getypeerd); ze is tevens een van de thematische zwaartepunten in het leven en werk van de schrijver. In zijn boeken verkent Nooteboom andermaal de essentie van de reis, de literaire figuren die daarbij horen (zoals de pelgrim en de nomade), en de noodzaak om reisbelevenissen op te schrijven. Misschien heeft die drang te maken met de idee dat ‘de mens geschiedenis is’, zoals Margot Dijkgraaf (2009) optekent in een interview. Alles wat de mens meemaakt is gedoemd te verdwijnen - en
| |
| |
wie reist, stelt Nooteboom, kan niet om dat besef heen. Evenals Marcel Proust is Nooteboom gefascineerd door le temps perdu. De twee auteurs delen de modernistische status van de schrijver als observator, in een spel waarin feiten en fictie door elkaar lopen. Maar wat Nooteboom van Proust onderscheidt, is dat de zoektocht naar verloren tijd zich bijna altijd afspeelt in het verre land. En dan vooral de ruimte die het snelst vergeten wordt doordat hij ongezien voorbij gaat, afgelegen is, of doordat de typische toerist er onachtzaam mee omgaat: de Afrikaanse jungle (Nootebooms hotel, 2002), de outback van Australië (Paradijs verloren, 1994), de anonieme menigte in Berlijn (Allerzielen, 1998). Nooteboom distantieert zich in zijn reizen van het massatoerisme dat na de Tweede Wereldoorlog een vlucht heeft genomen - de dorre, verweerde stenen van Spanje, zo schrijft hij in De omweg naar Santiago (1992), raken hem meer dan de door schijnwerpers verlichte beelden in Italië.
Toch is Nooteboom geen naturalist. De historische component is altijd van groot belang. Tijdens de moderne pelgrimstocht die hij maakt in De Omweg naar Santiago vraagt de schrijver zich te midden van alle oude kerken, kloosters en musea hoofdzakelijk af: hoe kan het verleden worden bewaard? De reiziger heeft altijd een boek bij zich, om te duiden wat hij tegenkomt. Maar elke historische verwijzing leidt naar een andere, en Nootebooms zucht naar het vergaren van belevenissen kent geen ophouden. Het is met pijn en moeite dat de schrijver uiteindelijk afscheid neemt van zijn eigen boek. ‘Mijn reis is een omweg geworden van samengestelde omwegen, en zelfs daarvan laat ik mij afleiden’. Nooteboom lijkt hier niet zozeer op een pelgrim, voor wie het doel helder en eenduidig aan de horizon ligt, maar meer op een nomade, een andere canonieke reisfiguur waarmee hij zich in Nootebooms hotel, dat door Ann Kelland vertaald werd als Nomad's Hotel, expliciet verbindt.
| |
Techniek
In zijn bijna manische notitiedrang concurreert de schrijver met elke traditionele reisgids, om met de filosoof te spreken. Reguliere reisboeken, met hun opsommingen van plaatsen, zijn volgens Földényi te vergelijken met toeristen die hun vakantiebestemming alleen door het oog van hun camera bekijken. De boeken van Nooteboom, stelt de filosoof, zorgen er echter
| |
| |
voor dat hij zijn camera weg wil gooien. Waarom zijn de reisverhalen van Nooteboom dan zo anders? Wellicht vanwege de fictie die de schrijver opzettelijk door zijn verslagen weeft. Als hij reist, zo geeft hij aan in een interview met Piet Piryns (1988), probeert hij alles wat hij ziet zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. ‘Maar er blijft natuurlijk altijd een element van fictie in mijn reisbeschrijvingen. Ik koop wel eens bij de plaatselijke kruidenier tien ansichtkaarten, die ik dan later beschrijf. Of ik leg een landschap heel ergens anders neer. Kortom: ik lieg en bedrieg ook wel eens, maar dat geeft niets.’
Hieruit wordt duidelijk dat Nooteboom, zelfs in zijn autobiografische reisboeken, ruimte overlaat voor fictie. Zijn blik zoekt net zozeer in de tijd als in de ruimte, een narratieve techniek die lijkt op wat de Poolse schrijver Czeslaw Milosz het telescopische oog noemde. Dit telescopische oog maakt het mogelijk om de simultaniteit te ervaren van tijden en plaatsen, van persoonlijke en historische gebeurtenissen, en van solitaire en collectieve observaties. Zo stelt Nooteboom in De omweg naar Santiago (1992) al in de eerste zin: ‘Het is niet te bewijzen en toch geloof ik het: op sommige plaatsen in de wereld wordt je aankomst of vertrek op geheimzinnige wijze vermeerderd door de emoties van al diegenen die daar eerder zijn vertrokken of aangekomen.’ Die vermeerdering bestaat uit het creëren van wat hij zelf een ‘gezamenlijk kunstwerk’ noemt, met alle mensen uit het verleden die hem voorgingen - het verleden als collectie van ervaringen die doorschemeren in het heden. In die zin bestaat zijn pelgrimstocht uit de ervaring van ‘gelijktijdigheid’ met de pelgrims die hem voorgingen: het gevoel deel uit te maken van een historische en collectieve menselijke ervaring. Die ervaring materialiseert het duidelijkst in de handafdruk op de beroemde pilaar in de kathedraal van Santiago.
De gevoeligheid om lege plekken op te vullen is belangrijker dan om te zien wat is. En terwijl observatie, interpretatie en verbeelding reguliere activiteiten zijn voor de toerist, zijn ze in handen van Nooteboom altijd verbonden aan de gelaagdheid van tijd, plaats en beeld. Ook hierin zien we modernistische invloeden terug - met name de belangstelling voor bewustzijn, tijd, en de aard van kennis. De breuk tussen toen en nu, die
| |
| |
evenwijdig ligt aan de breuk tussen fantasie en realiteit, wordt constant opgezocht en overbrugd. Zowel Nooteboom zelf als zijn karakters worstelen er geregeld mee. Het is moeilijk om fictionele karakters in hun eigen, geïsoleerde wereld te houden. Dit wordt het meest duidelijk als de schrijver een museum in Spanje bezoekt dat een reproductie is van het huis van Don Quichotes geliefde, Dulcinea. Op zulke momenten is het spel van feiten en fictie het meest duizelingwekkend. Zoals de schrijver het verwoordt: ‘Voor iemand die van schrijven zijn leven gemaakt heeft een wonderlijk moment. Het echte huis binnengaan van iemand die nooit bestaan heeft is geen kleinigheid.’
| |
Thematiek
Het concept van het telescopische oog wijst ons ook op het grote belang van het beeld in het werk van de schrijver - specifieker, de rol van foto's. In Duitsland wordt Nooteboom ook wel Der Augenmensch genoemd, vanwege zijn veelvuldige gebruik van ekphrasis, een stijltechniek waarbij het geziene wordt verwoord - en die vooral terugkomt in zijn essays over visuele kunst, zoals Het Raadsel van het Licht (2009). Zo bemerkt de schrijver als hij voor Vermeers Onderbreking van de Muziek staat, dat het werk nationalistische gevoelens bij hem oproept - hoewel hij er meteen bij vermeldt dat die sympathieën verdacht zijn, en moeten worden weerstaan. Hij is de reiziger die beseft dat het beeld dat hij ziet herkenbaarder voor hem is dan voor de Amerikaanse toerist die naast hem staat. Hij herkent de twee mensen in het schilderij als landgenoten, en dat activeert zijn verbeelding.
Nooteboom onderzoekt in Allerzielen (1998) ook de gevaarlijke kant van het beeld, de foto, en de drang om zaken vast te leggen. De cineast Arthur Daane is wanhopig op zoek naar duiding voor zijn eigen verzameldrang. Lopend door Berlijn schiet hij willekeurige beelden van de stad, zonder verhaal, thema's of duiding, ‘zoals een schrijver notities maakt’. Zijn intenties zijn ook voor Daane zelf niet helemaal helder, maar ze zijn allesbehalve lichtvoetig: ‘dat krankzinnige idee dat voor hem uitweek, dat hij nooit echt kon grijpen, dat hem, dacht hij, hoopte hij, duidelijk zou worden als hij genoeg beelden verzameld had’. Voor Daane blijft het beeld echter een scherm tussen zichzelf en de alsmaar verder schrijdende realiteit. Het meest radicale
| |
| |
voorbeeld daarvan is zichtbaar als de filmmaker zich het laatste moment met zijn vrouw en kind herinnert. Hij maakte een foto van ze op het vliegveld, vlak voordat zij omkwamen bij een vliegtuigongeluk. Daane heeft de foto, het portaal naar dat moment, maar kan daarin natuurlijk geen troost vinden. Zijn verdriet wordt door Nooteboom zelf benoemd in Nootebooms hotel (2002): ‘in ruil voor de herinnering aan een vroeger krijg je de zekerheid van het voorgoed voorbije, van het ogenblik dat nooit meer terugkomt, terwijl je het nu juist had willen vasthouden’.
De cineast is op een bepaald moment getuige van een autoongeluk als hij aan het filmen is. ‘De agent keek hem aan en toen naar de camera, alsof die de schuld van alles was.’ Het gaat hier om de paradoxale aard van de fotograaf: Daane wil een positie aan de zijlijn - een stille, bewegingloze vorm van staren naar dingen die er ook zouden zijn zonder de fotograaf - maar door dat staren wordt de realiteit getransformeerd. Aan het eind van het verhaal, als hij door Madrid doolt om nog wat te filmen, wordt Daane overvallen door een stel jongeren. Zijn camera kost hem bijna het leven. De filmmaker eindigt gekluisterd in een ziekenhuisbed, niet langer in staat om de voorbijrazende tijd te vangen. Hij hoort ‘claxons, een sirene, een luidspreker die iets aanprees, maar hij zou niet weten wat’.
| |
Visie op de wereld
Foto's zijn niet alleen misleidend omdat ze hun belofte niet waarmaken (het vangen van de tijd; het meeleven met een ander) - ze kunnen ook zorgen voor een beeldvorming van een plek of land die tegenstrijdig is aan de ervaring zelf. In Mokusei! (1994) is de protagonist gedesillusioneerd door zijn ervaring van Japan. ‘Japan, dacht hij, had Japan van hem afgenomen’. Daarna geeft het personage een uiteenzetting over de toeristen die het authentieke Japan dat ze kennen uit boeken en films, proberen te vinden tijdens hun reis - en dan doen ‘alsof ze het begrijpen’. Het is die menigte, die ‘kudde schapen’ waar Nooteboom, als eenzame reiziger op zoek naar iets onbestemds, toch vaak last van lijkt te hebben. De precieze aard van zijn reislust is niet altijd duidelijk. Net als veel van zijn karakters (Arnold in Mokusei!, Arthur in Allerzielen, Alma in Paradijs verloren) heeft hij wel een reden om te gaan, maar nauwelijks een
| |
| |
doel. Dit is tegengesteld aan de aard van het massatoerisme, dat uitgaat van een specifiek, vooraf opgelegd beeld; tijdens hun vakantie zoeken toeristen dat beeld te bevestigen.
Toch blijven al deze karakters proberen om die authenticiteit te vatten. In Allerzielen wordt gepoogd Berlijn vast te leggen, in Paradijs verloren wordt de vergetelheid gezocht bij een Aboriginal, en in Mokusei! probeert de fotograaf voor zijn fotosessie een vrouw te vinden die ‘more Japanese’ is dan de anderen, om haar vervolgens in kimono (weer een cliché) vast te leggen.
| |
Kritiek
Nooteboom lijkt in zijn meer recente werk meer dan vroeger beïnvloed door het postmodernisme. Zijn verhalen zijn alsmaar meer gelaagd geworden en staan vol met filosofische dwalingen, omzwervingen en schimmen. Die stijl heeft hem ook kritiek opgeleverd. J.M. Coetzee stelde dat de sceptische, relativistische toon in de proloog en epiloog van Paradijs verloren (2004) moeilijk te verzoenen is met het verhaal van het Braziliaanse meisje dat haar demonen probeert te verjagen door zich te storten in de Aboriginal-cultuur. Jaap Goedegebuure stelde over de filosofische overpeinzingen in het boek dat ze ‘het soortelijk gewicht van piepschuim’ hebben. Toch is het juist die ironische relativiteit, die ‘wankelende harmonie’ zoals Bart Vervaeck het verwoordde, die maakt dat de romans van Nooteboom veel lof oogstten. Vervaeck schrijft over de hoofdrolspelers van Paradijs verloren: ‘Ze interpreteren de kleinste en onschuldigste dingen en laveren zo door een wereld die rijker wordt omdat hij gevoed wordt door hun misvattingen.’
Omgekeerd doen Nootebooms karakters soms ook een boekje open over collegae en critici. In Allerzielen is sprake van de Tilburgse academicus ‘met het gebruikelijke mengsel van marxisme en katholicisme als een vervuilde nimbus om zich heen... een bedompte vijftiger in een bedompt kamertje van de grote dichtgeslibde droomfabriek’. In Paradijs verloren vernemen we van een gortdroge huisfilosoof met een voorkeur voor Bataille en Jünger - hij lijkt verdacht veel op NRC Handelsblad-criticus Arnold Heumakers die nogal wat bezwaar uitte op het werk van Nooteboom. Maar ook de schrijver zelf blijft niet buiten schot. Herman Mussert stelt in Het volgende verhaal over zijn reisgidsen: ‘[het is] een debiel gedoe waar ik mijn boterham mee verdien,
| |
| |
maar nog lang niet zo stompzinnig als al die zogenaamde literaire reisschrijvers die zo nodig hun kostbare ziel over de landschappen van de hele wereld moeten uitsmeren om zo de burgerij te epateren’.
Ondanks de occasionele kritiek is Nootebooms faam, ook in Nederland, de laatste jaren zichtbaar toegenomen. De schrijver stond in eigen land jarenlang in de schaduw van de Grote Drie, en onttrok zich altijd aan de polemiek die werd gevoerd op het literaire hoofdpodium - al heeft Gerard Reve nog ooit geprobeerd wat kolen op het vuur te gooien door hem ‘het doodzieke aapje N’ te noemen na zijn scheiding van Fanny Lichtveld in 1964. Het antwoord kwam pas jaren later, en was mild te noemen: Reve's opmerking was een ‘nauwkeurige observatie’. Nooteboom genoot intussen vooral populariteit in Duitsland en Frankrijk. Maar de laatste jaren wordt zijn naam ook in Nederland steeds vaker genoemd als men het heeft over de grote naoorlogse Europese auteurs. Ook dat zal te maken hebben met zijn nog altijd groeiende internationale faam: Nooteboom is inmiddels in zo'n dertig talen vertaald, staat jaarlijks op het lijstje van kanshebbers voor de Nobelprijs voor de Literatuur, en zijn latere werk werd gerecenseerd door Alberto Manguel en J.M. Coetzee. Dat we hier te maken hebben met een van de grootste Nederlandse auteurs kan in dat opzicht eigenlijk niet meer ter discussie staan.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
(Voor bibliofilie en vertaalde werken zie Mieke Koeman, Bibliografie Cees Nooteboom. In: Jan Campertprijzen 1992. Baarn 1992, pp. 52-94.)
Cees Nooteboom, Philip en de anderen. Amsterdam 1955, Querido, R. (zevende druk: Amsterdam 1981, De Arbeiderspers) |
Cees Nooteboom, De doden zoeken een huis. Amsterdam 1956, Querido, GB. |
Cees Nooteboom, De verliefde gevangene. Amsterdam 1958, Querido, Salamanderpockets nr. 11, VB. (tweede, herziene druk: 1964; derde herziene en uitgebreide druk: 1991, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 98). |
Cees Nooteboom, Koude gedichten. Amsterdam 1959, Querido, GB. |
Cees Nooteboom, De zwanen van de Theems. Amsterdam 1959, Querido, T. (tweede, herziene druk: 1963) |
Cees Nooteboom, Het zwarte gedicht. Amsterdam 1960, Querido, GB. |
Cees Nooteboom, De koning is dood. Met tekeningen van Paul Citroen. Utrecht 1961, De Roos, V. (eerder gepubliceerd in De verliefde gevangene) |
Sean O'Casey, De duivelshaan. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Cees Nooteboom, Een middag in Bruay. Amsterdam 1963, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket nr. 70, Reisverhalen, (derde druk: 1990, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 80) |
Cees Nooteboom, De ridder is gestorven. Amsterdam 1963, Querido, R. (derde, herziene druk: 1965, Reuzensalamander nr. 37; vijfde, herziene druk: 1982, De Arbeiderspers, Grote ABC nr. 419; zesde druk: 1991, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 114) |
Reginald Rose, Twaalf gezworenen. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1963, Strengholt, T. (vert.) |
Cees Nooteboom, Gesloten gedichten. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, GB. |
Brendan Behan, De gijzelaar. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Cees Nooteboom, Een nacht in Tunesië. Amsterdam 1965, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket nr. 141, Reisverhalen, (derde druk: 1989, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 74; waarin opgenomen Een geschiedenis uit St Tropez) |
Cees Nooteboom, Een ochtend in Bahia. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket nr. 282, Reisverhalen, (tweede druk: 1989, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 70) |
| |
| |
Cees Nooteboom, De Parijse beroerte. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Journalistiek. (opgenomen in Waar je gevallen bent, blijf je) |
Nicolas Guillén, De grote dierentuin. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Cees Nooteboom, Gemaakte gedichten. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. (waarin opgenomen een deel van De doden zoeken een huis en de bundels Koude gedichten, Het zwarte gedicht en Gesloten gedichten, aangevuld met enkele nieuwe gedichten onder de titel ‘Aanwezig, afwezig’) |
Rod McKuen, Liefde in woorden. Vertaald door Cees Nooteboom. Haarlem 1971, J.H. Gottmer, GB. (vert.) |
Vladimir Nabokov, De uitvinding van Wals. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Cees Nooteboom, Bitter Bolivia / Maanland Mali. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Reisverhalen, (opgenomen in Waar je gevallen bent, blijf je) |
Bamber Gascoigne, Tikker Khan. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1975, Erven Thomas Rap, N. (vert.) |
Cees Nooteboom, Open als een schelp, dicht als een steen. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, GB. |
Cees Nooteboom, Een avond in Isfahan. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Rituelen. Amsterdam 1980, De Arbeiderspers, R. (elfde druk: 1986, Bulkboek, jrg. 15, nr. 11) |
Cees Nooteboom, Nooit gebouwd Nederland, ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezwaren...’. Met foto's van Victor Nieuwenhuis en Frank den Oudsten. Redactieraad D. Boon Czn. Idee en samenstelling Cees de Jong. Amsterdam 1980, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, E. (tweede druk: Weesp 1983, Moussault) |
Cees Nooteboom, Voorbije passages. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Een lied van schijn en wezen. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, R. |
Cees Nooteboom, Voorbije passages. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Gyges en Kandaules. Een koningsdrama. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, T. |
Cees Nooteboom, Mokusei! Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, N. (vierde druk: Baambrugge 1988, Grote Letter Bibliotheek nr. 799, latere druk samen met De Boeddha achter de schutting. Amsterdam 1994, De Arbeiderspers) |
Cees Nooteboom, Aas. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, GB. |
Jan Montyn en Cees Nooteboom, Het landschap verteld. ‘Paesaggi narrati’. Jan Montyn [etsen], Cees Nooteboom [gedichten], [Amsterdam] [1982], Eigen beheer in samenwerking met Printshop. |
Cees Nooteboom, Waar je gevallen bent, blijf je. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers,
|
| |
| |
Privédomein nr. 89, Reisverhalen, (derde druk: 1987, Grote ABC nr. 592; waarin opgenomen De Parijse beroerte en Bitter Bolivia / Maanland Mali) |
Cees Nooteboom, Vuurtijd, IJstijd. Gedichten 1955-1983. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, GB. (bevat Gemaakte gedichten, Open als een schelp, dicht als een steen, Aas en Het landschap verteld. ‘Paesaggi narrati’) |
Cees Nooteboom, In Nederland. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, Grote ABC nr. 486, R. |
Cees Nooteboom, De zucht naar het Westen. Voorbije passages 3. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, Reisverhalen. (derde druk: Grote ABC nr. 528) |
Cees Nooteboom, De dichter en de dingen. Uden 1986, Sandoz, G. |
Cees Nooteboom, De Boeddha achter de schutting. Aan de oever van de Chaophraya. Utrecht 1986, Kwadraat, V. (latere druk: samen met Mokusei!, Amsterdam 1994, De Arbeiderspers) |
Cees Nooteboom, Het Spaans van Spanje. 's-Gravenhage 1986, Spaans Nationaal Bureau voor Vreemdelingenverkeer, (tweede druk: [Amsterdam 1988], De Bijenkorf) |
Cees Nooteboom, De brief. 's-Gravenhage 1988, PTT Post, V. (tweede druk: Amsterdam 1988, De Arbeiderspers) |
Cees Nooteboom, De wereld een reiziger. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Het gezicht van het oog. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, G. |
Pablo Neruda, Ode aan de typografie. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, G. (vert.) |
Michael Krüger, Idyllen, illusies. Dagboekgedichten. Vertaald door Cees Nooteboom. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Leonard Nathan, De meester van het winterlandschap. Keuze en vertaling Cees Nooteboom. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, GB. (vert) |
Cees Nooteboom, Berlijnse notities. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, ‘Gids ben ik, een rol uit oude tijden, ziener van het geziene’. In: Hans Keller, Geschiedenis van een tocht: de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. Schoorl 1990, Conserve, pp. 5-23, Reisnovelle. |
Cees Nooteboom, Rollende stenen, getijde. Met tekeningen en schilderijen van Jan van den Berg. Eindhoven 1991, Stichting Plint, G. (eerder verschenen in Open als een schelp, dicht als een steen) |
Cees Nooteboom, Vreemd water. Amsterdam 1991, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Het volgende verhaal. [Amsterdam] 1991, [Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek], N. (tweede druk: 1991, De Arbeiderspers) |
Cees Nooteboom, De omweg naar Santiago. Met foto's van Simone Sassen. Amsterdam 1992, Atlas, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Zurbarán & Cees Nooteboom. Amsterdam/Antwerpen 1992, Atlas, EB. |
| |
| |
Cees Nooteboom, Een vroeger Groeneveld. In: Groeneveld: herinneringen aan een landhuis in Baarn 1946-1966. Amersfoort [1933], Hermen Molendijk Stichting / Centrum Beeldende Kunst, pp. 24-31. |
Cees Nooteboom, De ontvoering van Europa. Amsterdam 1993, Atlas, EB. |
Cees Nooteboom, Zelfportret van een ander. Dromen van het eiland en de stad van vroeger. Amsterdam/Antwerpen 1993, Atlas, Prozagedichten. |
Cees Nooteboom, De Koning van Suriname. Amsterdam 1993, Maarten Muntinga, Rainbow Pocketboeken nr. 148, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Van de lente de dauw. Oosterse reizen. Amsterdam 1995, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, De filosoof zonder ogen. Europese reizen. Amsterdam 1997, De Arbeiderspers, EB. |
Cees Nooteboom, Dicht brood. Den Haag 1997, Letterkundig Museum, GB. |
Cees Nooteboom, Allerzielen. Amsterdam 1998, Atlas, R. (werd o.a. vertaald in het Engels, Spaans, Frans, Duits, Italiaans, en Russisch) |
Cees Nooteboom, Terugkeer naar Berlijn. Amsterdam 1998, Atlas, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom en Wiel Kusters, Rijmpost. Met illustraties van Angèle Reinders. Maastricht 1999, St. de Lange Afstand, GB. |
Cees Nooteboom, Venetiaanse vignetten. Amsterdam 1999, Atlas, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Zo kon het zijn. Amsterdam 1999, Atlas, GB. |
Cees Nooteboom, Philip en de anderen. Groningen 1999, Wolters-Noordhoff, R. (herdruk met bijdragen van Patty Voorsmit) |
Cees Nooteboom, Woorden waren graag bij deze dichter. Slingenberg 1999, Hein Elferink, E. |
Cees Nooteboom en Erik Mattie, Nooit gebouwd Nederland. ‘Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezjwaren’. Blaricum 1999, V+K Publishing, EB. |
Cees Nooteboom, Bitterzpet. Honderd gedichten van vroeger en zeventien nieuwe. Amsterdam 2000, De Arbeiderspers, GB. |
Cees Nooteboom, Zelf. Met een houtsnede van Cees Andriessen. Apeldoorn 2000, Stichting de Witte Mier, G. (verscheen later in posterserie met beeld van Henk Visch, Eindhoven 2001) |
Cees Nooteboom, Voltooid vergeten tijd. Groningen 2000, Wolters-Noordhoff, A. |
Cees Nooteboom, Terugkeer naar Santiago. Arnhem 2001, Essent, Reisverhalen. |
Opstellen voor Olga Krijtová. Praag 2001, Univerzita Karlova v Praze, Filozofická fakulta, pp. 129-133. |
Opstellen voor Olga Krijtová. Hermans en de anderen. In: Apollo in Brasserie Lipp. Bespiegelingen over Willem Frederik Hermans. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, pp. 18-33. |
Opstellen voor Olga Krijtová. Nootebooms hotel. Amsterdam 2002, Atlas, Reisverhalen, (werd o.a. vertaald als Nomad's Hotel in het Engels) |
| |
| |
Opstellen voor Olga Krijtová. Een spoor in wit zand / Eine Spur im weiβen, Apeldoorn 2002, Stichting de Witte Mier, EB. |
Michael Krüger, Rooksignalen. Vertaald uit het Duits door Cees Nooteboom. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, GB. |
Cees Nooteboom en Remco Campert, Over en weer. Gedichten als brieven. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, GB. |
Cees Nooteboom, Paradijs verloren. Amsterdam 2004, Atlas, R. (werd o.a. vertaald in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Pools en Zweeds) |
Cees Nooteboom, Hugo Claus. Over ‘Het verdriet van België’. Amsterdam 2004, Atlas, E. (marathongesprek uit 1983 tussen Hugo Claus en Cees Nooteboom over de toen juist verschenen roman ‘Het verdriet van België’; eerder in verkorte vorm verschenen in Avenue) |
Met andere woorden. CzesÅ‚aw MiÅ‚osz, Nicolás Guillén, Jorge Carrera Andrade, César Vallejo, Eugenio Montale. Poëzievertalingen van Cees Nooteboom. Den Haag 2004, Stichting P.C. Hooftprijs voor Letterkunde, (uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van de P.C. Hooftprijs 2004 voor proza op 21 mei 2004 aan Cees Nooteboom) |
Cees Nooteboom, Het geluid van Zijn naam. Reizen door de Islamitische wereld. Amsterdam 2005, Atlas, EB. |
Cees Nooteboom, Engelen. Over de schoonheid van stille boodschappers. Amersfoort 2005, BBNC Uitgevers, E. |
Cees Nooteboom, Het behouden huis. Amsterdam 2005, De Bezige Bij, E. |
Cees Nooteboom, De slapende goden. Gent 2005, Ergo Pers, GB. |
Cees Nooteboom, Dankrede bij uitreiking P.C. Hooftprijs 2004. In: S. van der Gaauw (red.), In het Oog van de Storm. De Wereld van Cees Nooteboom. Amsterdam 2006, Atlas, pp. 221-226. |
Cees Nooteboom, Waar de herinnering woont. Amsterdam 2006, Eldorado, V. |
Cees Nooteboom, De brief. Naarden 2006, B for Books, R. |
Cees Nooteboom, Petrus Christus. Portret van een jonge vrouw. Hilversum 2006, Uitgeverij 69, G. |
Cees Nooteboom, Licht overal. Gedichten, Gent 2007, Ergo Pers, GB. |
Cees Nooteboom, Tumbas. Graven van dichters en denkers. Amsterdam 2007, Atlas, EB. |
Cees Nooteboom, Rode regen. Amsterdam 2007, Atias, EB. (werd o.a. vertaald in het Russisch) |
Cees Nooteboom, Verleden als eigenschap. Kronieken 1961/1968. Inleiding Arjan Peters. Amsterdam 2008, Atlas, VB. (eerder verschenen in de Volkskrant) |
Cees Nooteboom, Ultima Thule. Een reis naar Spitsbergen. Met foto's van Simone Sassen. Amsterdam 2008, De Bezige Bij, E. |
Cees Nooteboom, Reizen een vorm van mediteren. Haarlem 2008, Stichting Haarlem Boekenstad. |
Cees Nooteboom, 's Nachts komen de vossen. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, VB. |
| |
| |
Cees Nooteboom, Berlijn 1989/2009. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Het raadsel van het licht. Inleiding Susanne Schaber. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, EB. |
Cees Nooteboom, Prijs der Nederlandse Letteren. Den Haag 2009, Nederlandse Taalunie, E. |
Cees Nooteboom, Scheepsjournaal. Een boek van verre reizen. Met foto's van Simone Sassen. Amsterdam 2010, De Bezige Bij, Reisverhalen, (gedeeltelijk eerder verschenen in Algemeen Dagblad, Vrij Nederland, en de Volkskrant) |
Cees Nooteboom, Labyrint Europa. Alle vroege reizen. Amsterdam 2010, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Avontuur Amerika. Alle reizen. Amsterdam 2010, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Pablo Neruda, Letters ga door met vallen. Vertaald uit het Spaans door Cees Nooteboom. Antwerpen 2010, Het Gonst. |
Francisco de Zurbarán y Salazar, Cees Nooteboom, Zurbarán: schilderijen 1625-1664. Antwerpen 2011, Ludion, E. (monografie over de Spaanse schilder Francisco de Zurbaran met een essay van Nooteboom) |
Cees Nooteboom, Labyrint Europa. Alle late reizen. Amsterdam 2011, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, De roeiers van Port Dauphin. Alle Afrikaanse reizen. Amsterdam 2011, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Nachttrein naar Mandalay. Alle Aziatische reizen. Amsterdam 2011, De Bezige Bij, Reisverhalen. |
Cees Nooteboom, Honderd miljoen zielen. Met beeld van Jan Vanriet. Bergschenhoek 2011, Matchboox, R. |
Cees Nooteboom, Op reis. Alle verhalen uit Elsevier. Amsterdam 2012, Elsevier Boeken, Reisverhalen. (reisreportages in de periode 1957-1960, geschreven voor het weekblad Elsevier) |
Cees Nooteboom, Brieven aan Poseidon. Amsterdam 2012, De Bezige Bij, VB. |
Michael Krüger, Voor het onweer. Vertaald uit het Duits en samengesteld door Cees Nooteboom. Amsterdam 2012, De Bezige Bij, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Verbluffende vastheid van hand. In: Het Vaderland, 7-12-1955. (over Philip en de anderen) |
Ben van Eysselsteijn, Cees Nooteboom: Philip en de Anderen. Veelbelovend debuut van jong auteur. In: Haagsche Courant, 14-1-1956. |
K.L. Poll, De Nederlandse komedie speelt ‘De zwanen van de Theems’. In: De Vaderlander, 1-5-1959. |
Adriaan Morriën, Temperatuursverschillen. Cees Nooteboom en Paul Snoeck. In: A. Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 182-186. (over De doden zoeken een huis en Koude gedichten) |
Paul Rodenko, Vertedering heeft geen zin. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 14-11-1959. Ook in: Paul Rodenko, Verspreide kritieken. Verzamelde essays en kritieken 4. Amsterdam 1992, pp. 133-135. (over Koude gedichten) |
Aad Nuis, Jong en ouder. Verzen van Cees Nooteboom en Adriaan Morriën. In: Vrij Nederland, 12-11-1960. (over Het zwarte gedicht) |
Piet Calis, Cees Nooteboom: Rozen en woestijnzand. In: De Gids, jrg. 124, nr. 1, 1961, pp. 49-56. (over Koude gedichten en Het zwarte gedicht) |
[Anoniem], In plaats van een roman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-3-1963. (De ridder is gestorven beschouwd als nouveau roman en antiroman in de buitenlandse traditie) |
J. Greshoff, De ridder is gestorven. Geconstrueerde chaos en oogverblindend vuurwerk. In: Het Vaderland, 14-9-1963. |
Hella S. Haasse, Grafschrift en levensteken. In: De Gids, jrg. 126, nr. 4, 1963, pp. 310-316. (over De ridder is gestorven) |
Willem Brandt, Cees Nooteboom. De ridder is gestorven (1963). In: W. Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam 1964, pp. 218-221. (over het spiegeleffect in de verhaalstructuur van De ridder is gestorven) |
A. de Swaan, Cees Nooteboom schrijft over wat hem hoog zit. In: de Volkskrant, 8-2-1964. (interview) |
Renate Rubinstein, Nootebooms poëtische reportages. In: Vrij Nederland, 7-3-1964. (over Een middag in Bruay) |
Hans Berghuis, IJskoude poëzie van Cees Nooteboom. In: de Volkskrant, 12-1-1965. (vooral over de thema's eenzaamheid en vervreemding in Gesloten gedichten) |
R.L.K Fokkema, De bedrieger bedrogen? In: Trouw, 15-5-1971. (over Gemaakte gedichten) |
Gabriël Smit, Aanwezig en afwezig in de verzamelde gedichten van Cees Nooteboom. In: de Volkskrant, 5-6-1971. (over Aanwezig, afwezig en over de omgekeerde volgorde van Gemaakte gedichten) |
Jan van der Vegt, Sentiment in woorden verzegeld. In: NRC Handelsblad, 18-6-1971. (over Gemaakte gedichten) |
A. van Dijk, Zwanen van de Theems in de nieuwe TV-serie. In: Het Vrije Volk, 28-3-1973. (interview over Dimitri Frenkel Franks televisiebewerking van De zwanen van de Theems en Nootebooms toneelwerk in het algemeen) |
Roger Rennenberg, Het probleem van de tijd in de poëzie van Cees Nooteboom. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, jrg. 16, nr. 4, 1973, pp. 158-183. (over De doden zoeken een huis tot Gemaakte gedichten; structureel-thematische analyse en interpretatie) |
Wiel Kusters, Hermetische poëzie. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 33, nr. 1, 1976, pp. 7-12. (over het dubbelgangersmotief in het gedicht ‘de vechtenden’ uit Gesloten gedichten) |
Maarten 't Hart, Heelhuids terug uit Isfahan. In: Vrij Nederland, 23-9-1978. (over Een avond in Isfahan) |
| |
| |
J. Bernlef, Dichten tegen de dood. In: Haagse Post, 30-9-1978. (over Open als een schelp, dicht als een steen) |
P. Spaninks, De eeuwige vreemdeling. In: de Volkskrant, 7-10-1978. (over Nootebooms outsiderpositie van vreemdeling op reis en zijn sociale kritiek in Een avond in Isfahan) |
Hans Warren, Avond in Isfahan. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-10-1978. |
Wiel Kusters, Poëzie tussen licht en donker. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 59, oktober 1978, pp. 69-70. (over het dubbelgangersmotief en de doodsproblematiek in Open als een schelp, dicht als een steen) |
Max Pam, Een woestijn is voor mij het optimale landschap, misschien omdat ik er van binnen precies zo uit zie. In: Vrij Nederland, 6-12-1980. (interview over reizen, Avenue, poëzie, polemieken, Rituelen) |
Jacques Kruithof, Een ‘collega van al het bestaande’. In: Vrij Nederland, 13-12-1980. (over Rituelen) |
Marc Andries, Eenzame zwerver met een dure koffer. ‘Rituelen’ van Cees Nooteboom. In: Elseviers Magazine, 27-12-1980. |
Daan Cartens, In het klooster van de tijd. In: Het Vaderland, 3-1-1981. (over Rituelen) |
Wim Hazeu, Angst en eenzaamheid haarscherp onder woorden gebracht. In: Hervormd Nederland, 10-1-1981. (over Rituelen) |
Wim Vogel, Herinneringen van de nowhere man. In: Haarlems Dagblad, 14-2-1981. (over Rituelen) |
Jaap Goedegebuure, De selectieve willekeur van het geheugen. In: de Volkskrant, 7-3-1981 (over Rituelen) |
J. Koopmans, Cees Nooteboom en de onontkoombaarheid. In: Haagsche Courant, 4-4-1981. (over Een lied van schijn en wezen) |
Daan Cartens, Nootebooms schrijver en zijn verhaal. In: Het Vaderland, 11-4-1981. (over Een lied van schijn en wezen, terloops in verband gebracht met de andere prozawerken) |
Jaap Goedegebuure, Drie personages en een auteur. In: de Volkskrant, 18-4-1981. (over Een lied van schijn en wezen) |
Aleid Truijens, De tijd van Cees Nooteboom. In: De Gids, jrg. 144, nr. 6, 1981, pp. 404-413. (over Een lied van schijn en wezen en Rituelen, ook onderlinge overeenkomsten en verband met het andere werk) |
Daan Cartens, Twee romans van Cees Nooteboom. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 5, november-december 1981, pp. 744-745. (over Rituelen en Een lied van schijn en wezen; overzichtsartikel met verwijzingen naar het andere werk) |
Gerard Reve, Een echte majoor en een valse kolonel. In: P.H. Dubois (red.) en S. Hubregtse (annot.), Archief Reve: 1931-1960. Baarn 1981, pp. 185-196. (over De zwanen van de Theems) |
Jan Wesselo, [over Cees Nooteboom, Een lied van schijn en wezen]. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 34, nr. 6, november-december 1981, pp. 948-956. |
M. Janssen Reinen, Duet van schijn en wezen. In: Iambe, jrg. 1, nr. 2, december 1981, pp. 4-7. (over Een lied van schijn en wezen) |
Aldert Walrecht, De ‘madeleine’ van Cees Nooteboom. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 87, juni-augustus 1981, pp. 42-45. (over Philip en de anderen en Rituelen) |
Daan Cartens, Vermomd als zichzelf: romans en verhalen van Cees Nooteboom. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 87, juni-augustus 1981, pp. 37-41. |
Jaap Goedegebuure, Herinnering in dienst van de verbeelding. In: Jan Campertprijzen 1981. 's-Gravenhage 1981, pp. 57-74. (over herinnering als structurerend principe van al het prozawerk) |
Myriam Ceriez, Ik zou best nog een ander leven kunnen leiden. In: De Nieuwe, 28-1-1982. (interview over reizen, schrijven, Rituelen, literaire kritiek, politiek) |
Roger Rennenberg, De tijd en het labyrint. De poëzie van Cees Nooteboom 1956-1982. Den Haag 1982. |
| |
| |
Koen Vermeiren, Ouder worden is een vorm van sterven. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 4, juli-augustus 1982, pp. 684-687. |
Juryrapport Pegasus Literatuurprijs 1982. In: Literama, jrg. 11, nr. 16, 1981, p. 515. |
Cyrille Offermans, In de greep van het verlangen. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Essays over literatuur en maatschappij. Amsterdam 1983, pp. 265-268. |
Jaap Goedegebuure, Over Rituelen van Cees Nooteboom. Amsterdam 1983. (monografie) |
Kees de Bakker, Cees Nooteboom: Philip en de anderen. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek. Dertig schrijversdebuten. Amsterdam 1983, pp. 116-119. |
Daan Cartens (red.), Over Cees Nooteboom. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage 1984, waarin onder meer:
- | Jan Brokken, De voorbije passages van Cees Nooteboom, pp. 10-25. (overzichtsinterview) |
- | Adriaan Morriën, Poëzie geteisterd door temperatuursverhoging, pp. 26-28. |
- | C.W. van de Watering, Gesloten gedichten van Cees Nooteboom, pp. 29-34. |
- | Wam de Moor, Gedichten over het nooit meer strelen en slapen, pp. 35-40. (vooral over Gemaakte gedichten) |
- | Wiel Kusters, De gouden kap, pp. 41-47. (over de poëzie) |
- | Frank van Dijl, Reizen is mijn manier van denken, pp. 48-57. (interview, over de verwantschap tussen reizen en poëzie) |
- | Herman de Coninck, Wat een gebergte roept tegen de eeuwigheid, pp. 58-60. (over de poëzie) |
- | Jeanne van Schaik-Willing, Nederlandse komedie speelt De zwanen van de Theems van Cees Nooteboom, pp. 64-67. |
- | Paul de Wispelaere, De spiegel van Narkissos, pp. 90-93. (over De ridder is gestorven) |
- | Aad Nuis, Een helder spel van ijskoude eenzaamheid, pp. 94-98. (over Rituelen) |
- | Koen Vermeiren, Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil, pp. 102-112. (over Rituelen) |
- | Hanneke van Buuren, Brabant voorbij, pp. 113-116. (over Rituelen) |
- | Harry Bekkering, Rituelen, een ongewoon rijk boek, pp. 117-133. |
- | Maarten van Buuren, ‘Und weinte bitterlich’, pp. 134-143. (over Rituelen) |
- | Doeschka Meijsing, In de netten van het schrijven, pp. 144-147. (over Een lied van schijn en wezen) |
- | Walter Provo, Cees Nootebooms black hole: Een lied van schijn en wezen, pp. 151-154. |
- | Wiel Kusters, Over het verzinnen van een schrijver, pp. 155-160. (over Een lied van schijn en wezen) |
- | Françoise Opsomer, Een oud besluit, een nieuw begin, pp. 167-173. (over de reisverhalen) |
- | J. Greshoff, Levendige journalistiek van Nooteboom, pp. 176-179. |
- | Corine Spoor, Wie niet van zijn plaats komt, heeft minder twijfels, pp. 183-192. (over de reisverhalen) |
- | K. Schippers, Een pelgrim naar nergens, pp. 193-196. (over de reisverhalen) |
- | Hans Keller, Heimwee in het laboratorium, pp. 200-205. (over de reisverhalen) |
- | Piet Piryns, Cees Nooteboom: ‘Ik ben bang dat het niet zo duidelijk aan mij te zien is, maar in mijn geheime hart ben ik natuurlijk een anarchist’, pp. 209-216. (over de autobiografische relevantie van het journalistieke proza) |
- | J.J. Oversteegen, Experimenteren met de roman, pp. 217-123. (over ‘schijnexperimenten’) |
|
| |
| |
- | Reinjan Mulder, Wintersport, whisky en oosterse wijsheid, pp. 228-229. (over het ‘modieuze gezeur’ in Rituelen) |
|
Wam de Moor, Cees Nooteboom, In Nederland: roman. In: Jaar boek, 1985, pp. 105-111. |
De Vlaamse Gids, jrg. 68, nr. 1, januari-februari 1984. Nooteboomnummer, waarin onder meer:
- | Willem M. Roggeman, Gesprek met Cees Nooteboom, pp. 7-23. (algemeen interview over het gehele werk, toegespitst op de dualiteit tussen schrijven en leven) |
- | Jaap Goedegebuure, Een gebeurtenis, een stemming, een standpunt. Over tijd en herinnering bij Cees Nooteboom, pp. 29-40. (algemeen, maar vooral over Een lied van schijn en wezen en Rituelen) |
- | Wiel Kusters, Wij kunnen spelen, pp. 41-46. (vooral over Philip en de anderen) |
- | Willy Spillebeen, Poëzie van Cees Nooteboom, pp. 49-59. |
|
Joris Note, De mogelijkheidszin van Nooteboom. In: Streven, jrg. 52, nr. 9, juni 1985, pp. 699-703. (over In Nederland) |
Koen Vermeiren, Een sprookje over volmaakte schoonheid en geluk: omtrent In Nederland van Cees Nooteboom. In: Kreatief, jrg. 19, nr. 3-4, oktober-november 1985. pp. 63-67. |
Henk Harbers, Onromantische romantiek of waarom Petra Golden Fiction rookt. In: Spiegel der Letteren, jrg. 27, nr. 1-2, 1985, pp. 45-69. (over het ideeëngoed van Octavio Paz in Rituelen) |
R.P. Meijer [et al.], Cees Nooteboom speaking at University College London. In: Dutch Crossing, nr. 25, april 1985, pp. 10-28. (algemeen interview) |
Rudi van der Paardt, Geen vader op de rug. Vergiliaanse motieven in ‘Rituelen’ van Cees Nooteboom. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 2, 1985, pp. 139-145. (vergelijking met de katabasis van de Aeneis en toepassing van The Golden Bough van Frazer) |
Marc Andries, Cees Nooteboom: dichterlijk reiziger in de tijd. In: Marc Andries, Kamers voor lezer. Vijftig Nederlandstalige auteurs uit Vlaanderen en Nederland. Deurne 1985, pp. 192-195. |
Ab Visser, Als iemand verre reizen doet... kan hij dan veel verhalen? In: Ab Visser, Tegendraads. Literair kritische analyses. Amsterdam 1985, pp. 199-203. (over Voorbije passages) |
Wam de Moor, Alleen in de tijd, op weg naar de dood: Over Cees Nooteboom. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van hoeken en schrijvers 1979-1984. Amsterdam 1986, pp. 196-202. (over Rituelen) |
Wam de Moor, De sensatie van het scheppen. Over Cees Nooteboom. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers 1979-1984. Amsterdam 1986, pp. 203-209. (Over In Nederland) |
Aleid Truijens, Schrijver-journalist Cees Nooteboom: ‘Ik reis naar Spanje met een auto vol Japan’. In: P. Hagen, L. van Schaardenburg en A. Truijens (red.), De journalistieke verbeelding. Utrecht-Antwerpen 1986, pp. 103-111. |
Henk Reurslag, Cees Nooteboom: niet deftig, wèl goed. In: Iambe, jrg. 5, nr. 19, 1986, pp. 32-36. |
Joost Zwagerman, Cees Nooteboom. De zucht naar het westen: Voorbije passages 3. In: Jaarboek, 1986, pp. 104-110. |
Daan Cartens, Vermomd als zichzelf. Romans en verhalen van Cees Nooteboom. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 87, juni 1981, pp. 37-41. (algemeen) |
Wiel Kusters, Een logboek van schuim. In: Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam 1988, pp. 145-149. |
Hugo Pos, Bezoekers. In: Hugo Pos, Reizen en stilstaan. Haarlem 1988, pp. 41-49. |
Francoise Opsomer, De moeite van het dichten: over de poëzie van Cees Nooteboom. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 1, januari-februari 1988, p. 2-12. |
| |
| |
Roelie van der Hoeven-Koning, Levensstijlen tegen de leegte: over ‘Rituelen’ van Cees Nooteboom. In: Rekenschap, jrg. 35, nr. 4, december 1988, pp. 222-226. |
Anneke Juffer, Cees Nooteboom, Rituelen. Laren 1989. (schoolboekje in de Memoreeks, algemeen) |
Bzzlletin, jrg. 19, nr. 168, september 1989, waarin onder meer:
- | Daan Cartens, Een uiterste strengheid van stilte. Cees Nooteboom over Het gezicht van het oog, pp. 3-10. |
- | Albert Witteveen, Het oog van de poëzie. Over Het gezicht van het oog, pp. 11-16. |
- | Kees van 't Hof, ‘Het breken van ogen’. Analyse van ‘I Maschi’ uit Aas, p. 22-28. |
- | Arie Gevers en Mare Kregting, De koning is dood! Leve de koning! Over De verliefde gevangene, pp. 29-40. |
- | Ernestine Kossmann, Postmoderne avant-la-lettre. Over De ridder is gestorven, pp. 41-44. |
- | Gaby Lafeber, Wie niet kiest, zal in het moeras omkomen. De existentiële problematiek in ‘Rituelen’, pp. 45-58. |
- | Connie Palmen, De schrijver als schenner. De schrijver, de filosoof, de tekst, pp. 59-67. (derridaanse analyse van In Nederland) |
- | Maarten Steenmeijer, Een laboratorium van bewaarde tijd. Cees Nooteboom en Spanje, pp. 68-73. |
- | Pieter de Nijs, Camera in camera. Het verlangen van de voyeur, pp. 74-79. (over Nootebooms blik in de reisverhalen) |
- | Hans Steenbergen, Een Don Quichotte tegen het uurwerk. Nootebooms vergeefse passages naar het voorbije, pp. 80-85. (over het thema van de tijd in de reisverhalen) |
- | Michel Boll, Het oeuvre op reis. De buitenlandse reakties op het werk van Cees Nooteboom, pp. 86-90. |
|
Herlinde Spahr, Writing on the Treshold: The Space between the Sign and lts Meaning in the Work of Cees Nooteboom. In: J. Snapper & T. Shannon (eds.), The Berkeley Conference on Dutch Literature 1987: New Perspectives on the Modern Period. Lanham MD, 1989, pp. 117-129. (vooral over De ridder is gestorven en In Nederland; hoe Nooteboom erin slaagt poëtische grenservaringen uit te beelden zonder ze te vernietigen of in te lijven; zie proefschrift Spahr 1988) |
Sonja van Ballaert, Rituals: of Love, Labor and the Book. In: J. Snapper & T. Shannon (eds.), The Berkeley Conference, on Dutch Literature 1987: New Perspectives on the Modern Period. Lanham MD, 1989, pp. 131-159. (poging tot derridaanse herschrijving van Rituelen) |
Myriam Ceriez, Reizen: een branche op zoek naar nieuwe horizonnen. In: Blad, jrg. 2, nr. 3, juni 1989, pp. 22-33. |
Graa Boomsma, Reiziger op weg naar rust. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 181-184. (over Gyges en Kandaules, Mokusei! en Aas) |
Graa Boomsma, Een illusionist vertelt sprookjes. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 184-189. (over Een lied van schijn en wezen en In Nederland) |
Henk Harbers, Cees Nooteboom, Rituelen. In: Lexicon van Literaire werken, aanvulling. 6, mei 1990. |
G.J. Oevering, Cees Nooteboom. In: Uitgelezen. Reakties op boeken 11. Den Haag 1990, pp. 116-130. |
Gary Kirst, Innovation without tears. In: Hudson Review, jrg. 43, nr. 4, winter 1991, pp. 691-698. |
Govert Boterblom, Het lijdensfeest van Cees Nooteboom: de religieuze inbedding van In Nederland. In: Preludium, jrg. 7, nr. 4, 1991, pp. 3-13. |
Basil Kingstone, Cees Nooteboom's Rituelen: Three Characters in Search of a Sign.
|
| |
| |
In: Canadian Journal of Netherlandic Studies / Revue Canadienne d'Etudes Néerlandaises, nr. 12, 1991, pp. 22-27. (over geloof en bijgeloof) |
Kamiel Vanhole, De schuilkerk van de poëzie. In: Nieuw Wereldtijdschrft, jrg. 8, nr. 5, september-oktober 1991, pp. 60-66. (interview over het belang van poëzie in Nootebooms werk) |
Joost Zwagerman, Cees Nooteboom: ‘Literatuur is een samenzwering’. In: Esquire, jrg. 1, nr. 2, maart 1991, pp. 76-80. (interview) |
Harry Bekkering, Echo's, echo's. In: Juffr. Ida, jrg. 17, nr. 2, mei 1991, pp. 13-17. (lezing ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling ‘Alles stroomt en ik stroom mee’ in het Letterkundig Museum te Den Haag) |
Ard Posthuma, Verdichtete Welt: Zur Lyrik Cees Nootebooms. In: Akzente. Zeitschrift für Literatur, jrg. 38, nr. 4, 1991, pp. 336-346. |
Ulrich Schmitzer, Der Tod des Laokoon im 20. Jahrhundert: zur Vergil-Rezeption in Cees Nootebooms Roman ‘Rituelen’. In: Arcaden, nr. 1-2, 1991, pp. 190-196. |
Ed van Eeden, Iets wat wenkt en onzichtbaar is: over Cees Nooteboom. In: Jan Campertprijzen 1992. Baarn 1992, pp. 6-16. (algemeen) |
Mieke Koeman, Bibliografie Cees Nooteboom. In: Jan Campertprijzen 1992. Baarn 1992, pp. 52-94. (zeer uitgebreide bibliografie, ook met de vertaalde werken) |
Mark Schaevers, Humo sprak met Cees Nooteboom. In: Humo, 10-6-1993. (algemeen interview) |
Bart Brandsma en René Gude, Cees Nooteboom: ‘Reizen is een vorm van meditatie’. In: Filosofie Magazine, jrg. 2, nr. 9, december 1993, pp. 24-28. |
Ronald Westerbeek, ‘Je moet door de wereld en dat is vaak geen aangename plek’: Cees Nooteboom over de tragiek van de menselijke soort. In: Icarus, jrg. 1, nr. 2, april 1993, p. 266. |
Herbert van Uffelen, Het ‘Nooteboom-effect’: Cees Nooteboom en het succes van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied. In: Literatuur, jrg. 10, nr. 5, september-oktober 1993, pp. 252-256. |
Hugo Bousset, Marchenglück: over Cees Nooteboom. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 118-125. (over In Nederland) |
Christa Johnson, Nooteboom and postmodernism. In: R.S. Kirsner (ed.), The Low Countries and beyond. Lanham MD, 1993, pp. 161-169. (over Rituelen) |
Leonard Nathan, A mirror for translators. In: J. Snapper & T.F. Shannon (eds.), The Berkeley Conference onDutch Literature 1991: Europe 1992, Dutch literature in an international context. Lanham MD, 1993, pp. 71-81. (vooral over de vertaling van het gedicht ‘Het papier op de lelie’) |
Jan Brokken, Het Slauerhoff-syndroom van Sjoerd Bakker. In: Jan Brokken, Spiegels. Interviews en reportages. Amsterdam 1993, pp. 224-237. (over Mokusei!) |
Robert Anker, De adolescentie van het bewustzijn. In: Robert Anker, Vergeten licht. Amsterdam 1993, pp. 155-163. (over Philip en de anderen) |
Ton Anbeek, Reiziger in ruimte en tijd: het werk van Cees Nooteboom tussen 1963 en 1980. In: De Gids, jrg. 157, nr. 7, juli 1994, pp. 565-574. (over reizen) |
Pieter de Nijs, Cees Nooteboom, Een lied van schijn en wezen. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 27, augustus 1995. |
Marcel Janssens, Cees Nooteboom en de rituelen. ‘Met zijn hoofd vol niets’. In: Onze alma mater, jrg. 49, nr. 4, november 1995, pp. 435-446. (over Rituelen) |
Daan Cartens (Hrsg.), Der Augenmensch / Cees Nooteboom. Frankfurt am Main 1995. (nieuwe en vertaalde artikelen over het gehele oeuvre) |
| |
| |
Hilde van Belle, Spookschrift: Nerval, Paz, Nooteboom. In: Spiegel der Letteren, jrg. 38, nr. 2-3, augustus 1996, pp. 161-176. (over het gedicht ‘Nerval’ uit de bundel Aas) |
Hilde van Belle, Zichzelf kan hij niet eden. Een lectuur van de roman ‘Rituelen’ van Cees Nooteboom. Leuven 1997. |
Hans Neervoort, Uit de toon. In: Bzzlletin, jrg. 26, nr. 241-242, 1997, pp. 116-119. |
Harry Bekkering e.a. (samenstelling), Ik had wel duizend levens en ik nam er maar één! Den. Haag 1997. |
Erik de Smedt, Cees Nooteboom, De filosoof zonder ogen. Europese reizen. In: Leesidee, jrg. 3, nr. 5, juni 1997, p. 328. |
Christiaan Hemelaer, Cees Nooteboom, In de bergen van Nederland. In: Leesidee, jrg. 3, nr. 10, december 1997, p. 713. |
Maarten 't Hart, Een stoet geplukte deja-vu's voor de zentuin. In: Hollands Maandblad, jrg. 40, nr. 11, 1998, pp. 31-33. |
Arnold Heumakers, Geheimzinnigheid om te maskeren. In: NRC Handelsblad, 23-10-1998. (over Allerzielen) |
Arjan Peters, Iets maken, en er tegelijk in verdwijnen. In: de Volkskrant, 23-10-1998. (over Allerzielen) |
Harm Bekkering, Ons leren is niets anders dan herinnering. Plato en Ovidius in ‘Het volgende verhaal’ van Nooteboom. In: Harm Bekkering, Naar hoger honing? Plato en Platonisme in de Nederlandse literatuur. Groningen 1998, pp. 220-238. |
Hugo Bousset, Pillowbooks. Over Cees Nooteboom, Nicolaas Matsier en Georges Perec. In: Hugo Bousset, Bevlogen lichtheid Essays. Amsterdam 1999, pp. 85-95. |
R.Th. van der Paardt, Nootebooms poëzie voor ingewijden. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 5, 1999, pp. 751-752. |
Paul Edward Theroux, Grenzeloos! Avontuurlijke ontmoetingen van Paul Theroux, Carolijn Visser, Redmond O'Hanlon, Bart Vos, Cees Nooteboom. Amsterdam 1999. |
Isabelle Deleu, Cees Nooteboom, Allerzielen. In: Leesidee, jrg. 5, nr. 1, februari 1999, p. 12. |
André Oyen, Over Nooteboom, Cees. Mokusei! & De boeddha achter de schutting. In: De vrijzinnige lezer, fg. 20, nr. 4, december 1999, pp. 294-295. |
Henk de Lange, Een vals verlangen naar onsterfelijkheid. Over ‘In Nederland’ van Cees Nooteboom. In: In de Weegschaal, jrg. 28, nr. 9, juli 1999, pp. 4-6 [= 260-262] |
Dirk de Geest, Cees Nooteboom, Zo kon het zijn. Gedichten. In: Leesidee, jrg. 5, nr. 9, november 1999, p. 727. (verscheen ook in: Kultuurleven, jrg. 66, nr. 5, september 1999, pp. 114-115) |
Rob Schouten, Een god van kortstondig heelal. In: Vrij Nederland, 26-6-1999. (over Zo kon het zijn) |
Onno Blom, Cees Nooteboom. In: Onno Blom, Zolang de voorraad strekt. De literaire boekenweekgeschenken 1984-2000. Gevolgd door een overzicht van alle boekenweekgeschenken sinds 1332. Amsterdam 2000, pp. 31-33. |
Mark Schaevers (samenstelling), De verdwijning van de schrijver. Interviews. Amsterdam 2000, Atlas, (interviews met Hugo Claus, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Jef Geeraerts, W.F. Hermans, Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij) |
Steven Vermeylen, Cees Nooteboom, Philip en de anderen. In: Lexicon van Literaire Werken, 2000, pp. 1-12. |
Johan Diepstraten, De kunst van het schrijven. Arnhem 2000. Met onder meer:
- | Cees Nooteboom, De filosoof zonder ogen. Europese reizen, pp. 450-452. |
- | Cees Nooteboom, Allerzielen, pp. 452-454. |
|
Onno Blom, ‘Een eigenaardige samenloop van omstandigheden’. Cees Nooteboom en zijn succes over de grens. In: Klein land, grote schrijvers. Tien jaar Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, 1990-2000. Amsterdam 2000, pp. 69-77. (interview) |
Koen van Baelen, Cees Nooteboom, Bitterzoet: honderd gedichten van vroeger en zeventien nieuwe. In: Leesidee, jrg. 7, nr. 2, maart 2001, pp. 120-121. |
P.M. Reinders, Een raadsel binnen een geheim. In: NRC Handelsblad, 25-1-2001. (over Mokusei!) |
Peter Nijmeijer, Van binnen ben ik wellicht
|
| |
| |
als een landschap in Spanje. In: de Volkskrant, 25-1-2001. (over Vuurtijd, ijstijd) |
Paul Snoek, Noord-Nederlandse jongeren: Cees Nooteboom. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 4, 2002, pp. 83-84. |
Arjan Peters, De omweg naar de rouw. (Over Allerzielen van Cees Nooteboom, 1998). In: De ongeneeslijke lezer. Een werkboek. Amsterdam 2002, pp. 54-59. |
Margot Dijkgraaf, Cees Nooteboom: ‘Proust durfde tenminste lange zinnen te schrijven’. In: Margot Dijkgraaf, Het beslissende boek Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Amsterdam 2002. pp. 150-153. (interview) |
Rudi van der Paardt, Viermaal Nooteboom. In: Ons Erfdeel, jrg. 46, nr. 2, april 2003, pp. 285-287. |
Aleid Truijens, Cees Nooteboom, ‘the greatest’. In: de Volkskrant, 10-10-2003. (interview) |
Elisabeth Lockhorn, Laat mij maar in onschuld dwalen. In: Vrij Nederland, 22-11-2003. (interview) |
Arjan Peters, Bij Cees kun je altijd lekker eten. In: de Volkskrant, 19-12-2003. (interview) |
Margot Dijkgraaf, De Atlas van Nooteboom. In: E. Posthuma de Boer en M. Dijkgraaf, De Atlas van Nooteboom. Amsterdam 2003. (fotoboek over de reizen die Nooteboom met Posthuma de Boer maakte, inclusief 2 verhalen van de schrijver: ‘Xhoris Aywaille Ohey!’ en ‘Gantheaume point’) |
Bart Vervaeck, In de schaduw van de Engel. In: De Tijd, 27-11-2004, p. 21 (over Paradijs verloren) |
Jaap Goedegebuure, Het verloren paradijs van Nooteboom. In: BN/De Stem, 13-11-2004. (over Paradijs verloren) |
Arjan Peters, Gemasseerd door een engel. In: de Volkskrant, 29-10-2004. (over Paradijs verloren) |
Pieter Steinz, Engelen horen niet bij mensen. In: NRC Handelsblad, 29-10-2004. (over Paradijs verloren) |
Jan Donkers, In de koffer met Jan Donkers, Hermann Hesse, Mensje van Keulen, Willem Melchior, Cees Nooteboom, Paul Theroux, Frank Westerman. Amsterdam 2003. |
Stefaan Evenepoel e.a. (samenst.), Taal en cultuur in vertaling. De wereld van Cees Nooteboom. Apeldoorn 2004. (Cees Nooteboom in gesprek met zijn vertalers. Hogeschool Gent op 18 december 2003). Met onder andere:
- | Ton Naaijkens, Een wereld van verschil: over taal en cultuur in vertaling, pp. 13-21. |
- | Hilde van Belle, Kant en de Zeeuwse liftster. De Babylonische factor in Nootebooms fictie, pp. 39-51. |
- | Lieve Jooken, ‘Impossible to translate, Arno. Dutch is a secret language, you [k]now’. De vertaling van culturele referenties in ‘All Souls' Day’, pp. 53-67. |
- | Irina Michajlova, Naar Rusland via Berlijn. Over de Russische vertaling van ‘Allerzielen’, pp. 69-79. |
|
T. van Deel, ‘Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven’. De poëzie van Cees Nooteboom en de beeldende kunst. In: Roodkoper, jrg. 9, nr. 2, zomer 2004, pp. 40-43. |
Margriet de Koning Gans, Wrakhout der geschiedenis: Nooteboom & Benjamin. In: Hollands Maandblad, jrg. 46, nr. 5, mei 2004, pp. 22-25. |
Hugo Bousset, De zolen der herinnering. Over Cees Nooteboom. Amsterdam 2004, pp. 131-140. |
Pieter Steinz, Engelen horen niet bij mensen. Cees Nooteboom speelt met de wereldliteratuur. In: NRC Handelsblad, 29-10-2004. |
Peter Henk Steenhuis, Filosofisch veinzen. In: Trouw, 21-5-2004. (interview) |
Cyrille Offermans, Van de wereld een woestijn maken. In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 3, 2005, pp. 447-449. (over Paradijs verloren) |
Arjan Peters, Cees Nooteboom. ‘Ik heb geen behoefte aan een therapie’. In: De leeslijst. Tien Nederlandse klassiekers. Amsterdam 2005, pp. 73-77. |
Koen Vermeiren, Over Cees Nooteboom, De ridder is gestorven. In: Lexicon van Literaire Werken. Groningen 2005, pp. 1-10. |
E. Posthuma de Boer & T. Posthuma de Boer, 222 schrijvers. Literaire portretten. Amsterdam 2005. |
| |
| |
Max Pam, Calimero kijkt naar het heelal. In: HP/De Tijd, 18-3-2005. (over Het geluid van Zijn naam) |
Kees Blom, De grenzeloze wereld van Cees Nooteboom. Nijmegen 2006. (publicatie n.a.v. de verlening van het eredoctoraat van de Radboud Universiteit Nijmegen aan Cees Nooteboom). Hierin onder meer:
- | Esther op de Beek, Cees Nooteboom: (post)modernist? Over het proza van Cees Nooteboom, pp. 41-50. |
- | Grenzeloos in aard en reikwijdte. Het oeuvre van Cees Nooteboom, pp. 23-26. |
|
Jacques Beaudry e.a., In het oog van de stom. De wereld van Cees Nooteboom. Essays over zijn oeuvre (vertaald door Margreet Schopenhauer e.a.). Amsterdam 2006. |
Harry Bekkering, ‘Cultuur is een code’. Een reis door het oeuvre van Cees Nooteboom. Nijmegen 2006. (inaugurele rede) |
Fleur Speet, De fictieve ik of de ik fictief? In: Het Financieele Dagblad, 24-11-2007. (over Rode regen) |
Jeroen Vullings, Een Cees van vlees en bloed. In: Vrij Nederland, 24-11-2007. (over Rode regen) |
Tom Rooduijn, Nootebooms nomadenbestaan. In: HP/De Tijd, 20-4-2007. (over Tumbas) |
Rüdiger Safranski, Zielsverhuizing vindt niet na, maar tijdens het leven plaats. Rüdiger Safranski leest Cees Nooteboom. Amsterdam 2008. (bloemlezing n.a.v. de 75e verjaardag van Nooteboom) |
J.M. Coetzee, Look homeward, angel. In: The New York Review of Books, jrg. 55, nr. 3, 2008, pp. 1-12. |
Kester Freriks, Zie daar! Barentsz' spitse bergen. In: NRC Handelsblad, 28-11-2008. (over Ultima Thuis) |
Margot Dijkgraaf, Nooteboom en de Anderen. In gesprek met Margot Dijkgraaf. Amsterdam 2009. |
J. van Hove, Kijken Voor Gevorderden: Nootebooms Teksten Over Kunst Gebundeld. In: De Standaard, 13-11-2009. |
Arjan Peters, Lang na de dood het leven afmaken. In: de Volkskrant, 27-2-2009. (over 's Nachts komen de vossen) |
Irene Start, Nooteboom houdt nog steeds van ingewikkeld. In: Elsevier, 28-2-2009. (over 's Nachts komen de vossen) |
Joost Zwagerman, Zie, de wereld kijkt naar jou. In: NRC Handelsblad, 11-12-2009. (over Het raadsel van het licht) |
Arjan Peters, Kruipen tussen de zeeleeuwen. In: de Volkskrant, 28-8-2010. (over Scheepsjournaal) |
Alberto Manguel, The foxes come at night by Cees Nooteboom. A meditation on the end of things from one of our most remarkable writers. In: The Guardian, 22-7-2011. (over 's Nachts komen de vossen) |
Hans Dütting, Cees Nooteboom. Een profiel, een documentaire. Soesterberg 2012. |
Sebastiaan Kort, Boven vergankelijkheid uitgetild. In: NRC Handelsblad, 5-10-2012. (over Brieven aan Poseidon) |
Kees 't Hart, De bloeiende agave. In: De Groene Amsterdammer, 8-11-2012. (over Brieven aan Poseidon) |
Daan Heerma van Voss, ‘Ik geloof steeds minder in tragiek’. In: Vrij Nederland, 10-11-2012. (interview) |
Erik Menkveld, Licht overal. In: de Volkskrant, 12-1-2013. (over Licht overal) |
133 Kritisch lit. lex.
mei 2014
|
|