| |
| |
| |
Nel Noordzij
door Petra Veeger
1. Biografie
Nel Noordzij (Pieternëlla Margaretha van Breevoort-Noordzij, ook schrijvend onder de pseudoniemen P. Noorthey en Marie Claire Loupard) werd geboren te Rotterdam op 17 oktober 1923, als jongste van twee kinderen uit het gezin van een Philipsdirecteur. Vanwege haar astmatische aanleg bracht zij een belangrijk deel van haar jeugd door in kindertehuizen en kostscholen; onder andere in Noordwijk en Arosa (Zwitserland). In Arnhem verbleef zij op het internaat Klein Tadema State en behaalde haar MMS-diploma aan de Van Limburg Stirum-school.
Tijdens de oorlog volgde zij eerst een verpleegstersopleiding in het Anthonie van Leeuwenhoekhuis en studeerde daarna MO-pedagogiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Beide studies kon zij niet afronden: de verpleegstersopleiding niet omdat zij difterie kreeg, haar pedagogiekstudie niet omdat het laatste examen door de oorlogssituatie moeilijk afgenomen kon worden. In 1947 vertrok zij voor een jaar naar Zwitserland om onder andere als toehoorder colleges van Jung bij te wonen. Alweer enkele jaren terug in Nederland, volgde zij de vakopleiding grafologie in Den Haag, die zij afrondde in 1952. Al tijdens deze studie was zij werkzaam op het Laboratorium voor Toegepaste Psychologie in Amsterdam en bij de Zaanse stichting voor Personeelsbeleid en Bedrijfspsychologie te Wormerveer.
In 1954 debuteerde Noordzij met het verhaal ‘Geen eten’, waarmee zij een Vara-prijsvraag voor aankomende talenten won. In datzelfde jaar verscheen haar eerste poëziebundel, waarop jaarlijks - tot in 1964 - één of meer werken volgden. Behalve poëzie en proza publiceerde Noordzij twee essays
| |
| |
over Rilke en verzorgde zij verscheidene bloemlezingen, Zij leverde bijdragen van literaire en literair-kritische aard aan Critisch Bulletin, Kentering, De Nieuwe Stem, Proefschrift, NRC, Het Vrije Volk en De Telegraaf. Ook verleende zij haar medewerking aan verschillende radio- en televisieprogramma's, onder meer voor de Vara en de VPRO. In het begin van de jaren zestig was zij bestuurslid van de P.E.N.-club.
Noordzij, die sinds 1960 in Bussum woont, was tweemaal getrouwd en heeft drie kinderen. Niet lang na de geboorte van haar jongste kind in 1960, bouwde zij haar literaire carrière af, zij het dat zij in 1968-1969 nog korte tijd deel uitmaakte van redactie en redactieraad van Kentering. Zij begon psychologie te studeren, waarin zij begeleid werd door een in Duitsland verblijvende Amerikaanse lector. In 1972 verkreeg zij de Amerikaanse doctorstitel Ph.D.-Psychology. Tot 1978 werkte zij als gedragstherapeute met een eigen praktijk. Vanaf 1975 verlegde zij opnieuw haar interesse en publiceerde enkele artikelen op het gebied van de parapsychologie.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling / Kritiek
Werd na het verschijnen in 1954 van haar poëziebundel Bij nader inzien en de gecombineerde poëzie-verhalenbundel Om en om door critici met belangstelling uitgekeken naar haar volgend werk, met haar ‘manoeuvre’ Met de hand op een boomtak (1955) oogstte Noordzij geen algemeen waarderende kritiek en met haar in datzelfde jaar verschenen roman Het kan me niet schelen maakte zij zichzelf tot een van de meest omstreden schrijfsters uit het midden van de jaren vijftig.
In Met de hand op een boomtak beschreef Noordzij de gevoelswereld van een niet meer zo jonge vrouw die, uit angst voor liefde en seksualiteit, vlucht in een ingebeelde ziekte. Noordzij's belangstelling voor het psycho-pathologische en haar openhartige wijze van beschrijven riepen verdeelde reacties op. Velen struikelden, Stroman voorop, over de ‘afstotende, uitdagend weerzinwekkende lichamelijkheid’ van de hoofdpersoon, maar niet allen deelden de opvatting dat dit boek te Weinig doorleefd c.q. teveel geconstrueerd zou zijn. Greshoff reageerde met ergernis op Noordzij's modegevoeligheid inzake haar choquerend taalgebruik, maar loofde haar literaire kwaliteiten. Feller, en met nog meer verdeeldheid, werd Het kan me niet schelen ontvangen: een roman waarin Noordzij nog sterker dan in haar voorgaande boek het accent legde op seksualiteit en liefde. Haar schepping van de romanfiguur Renée Geluk-van Tricht, een jonge vrouwelijke arts die met ongekende arrogantie alle regels van burgerlijkheid en fatsoen provoceert, werd door een niet kleine groep lezers beschouwd als een aanval op de persoonlijke normen en waarden. Tegenaanvallen bleven dan ook niet uit. Dinaux en Van Heerikhuizen lieten hun afschuw van Noordzij's provocatie in klare taal blijken. Fens en Rubinstein verweten haar onbenulligheid en burgerlijkheid. Degenen die zich niet lieten misleiden door Noordzij's ‘ongegeneerde’ taalgebruik, haar ‘onsmakelijke’ aandacht voor ‘alledaagse’ details en haar ‘nihilisme’, ontdekten de hunkering naar liefde en bevestiging achter het masker van de hoofdpersoon. Gomperts, Greshoff, Dubois en Kossmann waardeerden Noordzij's psychologisch inzicht.
Ook haar jongere proza, waarin met dezelfde harde teder- | |
| |
heid conflictueuze situaties opgeroepen, worden, werden met gemengde gevoelens ontvangen. Toch, omstreden of niet, Noordzij werd als een knap en belangrijk schrijfster beschouwd. Sterk profileerde zij zich met haar ‘kleinste roman’ Een minnaar in de handpalm, waarin zij de seksuele problematiek van een adolescent in een droomverbeelding presenteerde. Hiermee ironiseerde zij de psychologie/psychiatrie én de literatuur die hiervan gebruik maakt.
Op heel andere wijze trok zij de belangstelling met haar onder pseudoniem geschreven Notities van een norse dame, bedoeld als literaire grap. Compleet met portret en door de fictieve broer van de dame in kwestie geschreven inleiding, oogstten deze norse, filosofische dagboekaantekeningen gunstige kritieken. Noordzij achtte het feit dat zij door critici niet onmiddellijk als de schrijfster hiervan herkend werd, het bewijs van de onzorgvuldigheid en willekeur van de literatuurkritiek.
Haar poëzie bereikte, in tegenstelling tot haar proza, een select publiek, dat aanzienlijk minder verdeeldheid toonde in zijn reacties. Over het algemeen genomen kreeg zij lovende recensies. Haar essays over Rilke bezorgden haar bovendien enige faam op kritisch-biografisch terrein.
| |
Thematiek
In haar proza onthult Noordzij een wereld van psychische en fysieke trauma's, waarin het isolement centraal staat.
Soms wordt het isolement van de hoofdpersoon veroorzaakt door een fysieke stoornis, zoals bijvoorbeeld in het autobiografische verhaal ‘Het oor’ (Een etmaal leven). Hierin beschrijft Noordzij haar eigen ervaringen als partieel dove kleuter, die vanwege astmatische aanleg naar een Zwitsers internaat gebracht wordt. De doofheid, die incidenteel de beide oren betreft, brengt het kind in een angstige in-zichzelf-gekeerdheid, die door de omgeving niet begrepen wordt. Vaker ontstaat het isolement door ‘innerlijke doofheid’, wat bijvoorbeeld heel duidelijk tot uitdrukking komt in de andere verhalen uit bovengenoemde bundel: Noordzij's personages zijn fysiek gezond, maar lijden aan een psychisch trauma dat het hun onmogelijk maakt zichzelf en de ander te ‘verstaan’.
Vooral de vrouwelijke hoofdpersonen in haar proza zijn te
| |
| |
beschouwen als Einzelganger, als verbitterde, tegen zichzelf en de dwingende omgeving strijdende mensen. Hun grootste probleem is de seksualiteit. Nauw verbonden daarmee is de angst voor ziekte en dood. In het bijzonder de angst voor de dóód komt zeer complex voort uit het verlangen de liefde in al zijn volmaaktheid te willen ervaren. Zolang de hoofdpersonen daartoe nog niet in staat geweest zijn, uit angst zich aan de ‘wezensvreemde’ (de man) Over te leveren, zien zij de dood als iets dat hun verlangen dwarsboomt. Juist om die zo verwante angsten vlucht de vrouw in Met de hand op een boomtak in haar ingebeelde ziekte en gaat Renée uit Het kan me niet schelen alleen seksuele relaties aan met mannen die zij minacht.
Vaak zijn de seksuele frustraties een uitvloeisel van een tekort aan aandacht in de jeugd. In Met de hand op een boomtak lijdt de hoofdpersoon in zekere zin aan een vadercomplex; in Het kan me niet schelen komt Renées contactstoornis voort uit haar moeders afwijzing van iedere gevoelsuiting: emoties maken een mens kwetsbaar, dus onwaardig. In ‘Variaties op een moederbinding’, uit de bundel met dezelfde veelzeggende titel, is de dochter op eenzelfde manier tekort gekomen. Aan de haat - liefde gevoelens voor haar moeder durft zij geen uiting te geven. Zo intens hunkert zij naar de bevestiging van haar moeder - belangrijker voor haar dan wie dan ook - dat zij haar lichamelijk bezitten wil.
Lesbische thematiek vindt men eveneens in Het kan me niet schelen en het daarop aansluitende verhaal ‘De Plaatsvervangster’ (Een etmaal leven). Hier is homoseksualiteit in allegorische betekenis gebruikt: door openlijk haar verlangen naar Renée te laten blijken, plaatst Jenny zichzelf - in de ogen van Renée - in een uitzonderingspositie en wordt daardoor extra kwetsbaar. In ‘Variaties opeen moederbinding’ is het incestueuze verlangen van de dochter evenzeer op te. vatten als kwetsbaarheid. Hetzelfde geldt voor de bezitsdrang van de ik-figuur in ‘Zoals ik haar zag’ (Om en om), waarbij de strijd om herkenning en erkenning (die altijd een machtsstrijd is) zich echter alleen op geestelijk niveau afspeelt.
Zijn de personages in haar proza opstandig, maar missen zij de wil en het vermogen - te zeer beperkt door hun verlangen naar tederheid - om tot de kern van hun problematiek door
| |
| |
te dringen, in Noordzij's poëzie is de zich bewust kwetsbaar opstellende mens aan het woord. Toch vindt men ook hierin dezelfde thema's als in haar proza: angst voor de dood, angst om te stikken in het isolement, angst om niet in staat geweest te zijn de ander en zichzelf te bereiken. Wanneer men Noordzij's gedichten leest, wordt duidelijk dat de seksualiteitsproblematiek in haar proza te maken heeft met de wens als een compleet iemand gezien te worden. Niet alleen als een aanhankelijke, afhankelijke, zorgende vrouw, maar ook - en vooral - als iemand die de ruimte wil krijgen haar eigen keuzes te maken, die geestelijk en seksueel actief wil zijn. Deze hunkering naar volledigheid komt sterk tot uitdrukking in het gedicht ‘Paralyse’ (Om en om):
en dan dat gevoel wat zal ik nu wat zal ik nu doen
en laat niemand dit weten want ik heb toch alles
zeggen ze kinderen en een man en een mooi huis
maar ik ga hunkerend hunkerend rond
en kan niet meer denken van het huilen
Niet altijd brengt Noordzij haar verlangens in de vorm van een klacht, vaak ook schrijft zij met ten aarizien van zichzelf niets ontziende eerlijkheid (Wachtende mijn hart):
en zie: niets anders ben ik
| |
Stijl / Techniek
In haar inleiding op Noordzij's laatste poëziebundel, Leven zonder opperhuid, waarin vrijwel al haar eerder in boekvorm verschenen gedichten zijn samengebracht, noemt Hella Haasse Noordzij een ‘pionier van het onbedrieglijke’. Zowel in haar proza als in haar poëzie gaat het Noordzij in eerste instantie om het blootleggen van het diepste zelf, om de naakte waarheid onder de maskerende huid. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat Noordzij de esthetica ondergeschikt maakt aan de boodschap, aan de directe verwoording van een gevoel. Haar proza is niet mooi in de traditionele zin van
| |
| |
het woord: haar taalgebruik is hard en krachtig en, doelbewust, niets verbloemend helder geformuleerd. Ook haar verzen zijn niet ‘mooi’, maar eerder ‘een zichtbaar geworden worsteling om een soort van schoonheid die nog in-de-maak is, waar nog geen maatstaven en normen voor bestaan’ (Haasse). Paul Rodenko's verwijt dat Noordzij's poëzie ‘niet méér is dan hoop, lust, neiging, dat de wil ontbreekt om van deze psychologische waarheden poëtische waarheden te maken’ is daarom zeker niet misplaatst.
Het zou echter onterecht zijn het onafgeronde, soms fragmentarische, waardoor ook haar proza gekenmerkt wordt, te beschouwen als een technische onvolkomenheid. Noordzij lijkt juist dit ‘gebrek aan compositie’ in haar proza te hanteren als vormgeving van de onderliggende problematiek. Haar personages zijn ‘neurotici’: mensen in wie een innerlijke strijd woedt die per definitie niet anders dan ongestructureerd verlopen kan. Vooral haar verhalen worden gekenmerkt door een abrupt einde en brengen bij de lezer een gevoel van onafheid teweeg. Toch heeft Noordzij weloverwogen gekozen voor dit abrupte: het is onlosmakelijk verbonden met de thematiek en staat bovendien in nauw verband met haar wens de lezer te verwarren.
| |
Kunstopvatting
Ter verklaring van haar eigen werk maakt Noordzij in haar essay ‘Er is al genoeg ellende in de wereld’ een principieel onderscheid tussen psychologische romans die zich beperken tot beschrijvingen van het ‘zo-zijn’ van de romanfiguren en psychologische romans waarin bovendien aandacht besteed wordt aan het ‘waarom-zo-zijn’ van de personages. Volgens Noordzij wordt dit laatste type psychologische roman gekenmerkt door het accent dat gelegd wordt op de wijze waarop de ‘neurotische’ romanfiguur zichzelf confronteert met zijn innerlijke problematiek. Daarbij wordt hij door de auteur niet beschreven als iemand die de problematiek heeft, maar die de problematiek is. In dit type roman is het onderwerp - het conflict van het personage - de strijd zelf, waaruit volgt dat eventuele oplossingen uit die strijd voort moeten komen en niet gevonden kunnen worden in de omstandigheden.
| |
Ontwikkeling
Heel duidelijk ontwikkelt haar proza zich vanaf Het kan me
| |
| |
niet schelen in de richting van dit type psychologische roman. Hoewel de thematiek niet aan verandering onderhevig is, wordt de psychologische component steeds breder van opzet. Opmerkelijk is het verschil in uitwerking daarvan in haar laatste romans Een minnaar in de handpalm en De schuldvraag. Is het surrealistisch aandoende Een minnaar in de handpalm doorwrocht van freudiaanse en jungiaanse symboliek, in De schuldvraag is van symboliek geen, sprake en blijven de ideeën over het onderbewuste onder de oppervlakte. Toch zijn beide werken de beste voorbeelden van het type roman dat Noordzij voorstaat. Het episodische, het schijnbaar onafgeronde, wordt ook in haar verhalen steeds meer dienstbaar gesteld aan de problematiek waarmee de hoofdpersoon zelf (dat is innerlijk) moet zien af te rekenen.
Ondanks het feit dat de thematiek in beide genres dezelfde is, toont Noordzij zich in haar poëzie een gevoeliger schrijfster. Deelt zij als dichteres aanvankelijk nog het cynisme van de schrijfster van Het kan me niet schelen (zoals bijvoorbeeld in het markante ‘Gebed van een hoer’ uit Bij nader inzien), in haar volgende bundels overweegt haar gevoelige zijde. Vanaf De kromme danseur treedt opnieuw een verandering op. De gedichten worden in inhoudelijk opzicht afstandelijker, kritischer en cynischer en benaderen weer de toon van haar proza. In ‘Het laatste avondmaal’ ten slotte (Leven zonder opperhuid) is Noordzij dichteres en schrijfster ineen. Gerijpt beschrijft zij in dit ‘poëtisch proza’ het isolement van zowel de berustende als de strijdende, van de tedere en tegelijkertijd cynische mens.
| |
Verwantschap / Traditie
Noordzij rekent zichzelf tot de auteurs van het type psychologische romans dat ze in ‘Er is al genoeg ellende in de wereld’ beschreef, en voelt zich vooral aangetrokken tot de ideeën en het werk van W.F. Hermans. Ook in háár werk overheerst de ‘chaos’. De opvatting dat de mens niet in de psyche van zijn medemens kan doordringen, heeft bij Noordzij echter andere achtergronden dan bij Hermans. Zij is sterk beïnvloed door de ideeën van Sartre, die tot op zekere hoogte terug te vinden zijn in haar werk. Toch noemt zij haar proza eerder ‘existentieel’ dan ‘existentialistisch’, omdat het haar onmogelijk is het existentialisme te verenigen met. haar eigen opvattingen over het determinerende van de onbewuste drijfveren in de
| |
| |
mens. Het ‘existentiële’, waaraan klinische observaties van, de omgeving en de innerlijke belevingswereld gekoppeld worden, wordt nogal eens verwarrend aangeduid met de term ‘neorealistisch’. Een eigentijdse schildering van de ‘werkelijkheid’ geeft Noordzij in ieder geval wel. De manier waarop zij dit doet, komt voort uit een grote behoefte aan verandering van seksuele en morele normen en brengt haar op een heel eigen plaats tussen haar generatiegenoten. Harder en tegelijkertijd gevoeliger dan Marie Sophie Nathusius, Aya Zikken, Ellen Warmond en Christine Meyling (door Dubois in 1956 genoemd als de meest opvallende schrijfsters uit de vijftiger jaren), geeft zij op taboedoorbrekende wijze uitdrukking aan de vrouwelijke gevoelswereld.
Haar poëzie is in de eerste plaats zelfexpressie, is direct en rhetorisch: hardop uitgesproken gedachten en gevoelens die in bepaalde beelden een tijdelijk rustpunt vinden. Vooral wat betreft de symboliek van scheepjes en de zee als ontsnappingsmogelijkheden naar een veiliger wereld vertoont Noordzij's poëzie overeenkomsten met de lyriek van Hans Lodeizen. Inhoudelijk treft nog sterker de overeenkomst met de openhartige gedichten van Emily Dickinson, aan wie zij haar ‘Tactvolle afwijzing’ (Bij nader inzien) opdroeg. Rodenko rekent haar tot de post-experimentele dichters. Anderen beschouwen haar als een gematigd experimenteel dichteres, inhoudelijk en formeel aansluitend bij Lodeizen en Dickinson.
| |
Relatie leven/werk
Autobiografische elementen vindt men nauwelijks terug in het werk van Noordzij. Alleen het eerder genoemde verhaal ‘Het oor’ werd gepresenteerd als geheel autobiografisch. In haar essay ‘Wie biedt voor de lezer’ heft Noordzij een manende vinger naar critici die zonder meer relaties leggen tussen romanpersonages en de persoon van de schrijver. Haar commentaar in dezen heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met haar persoonlijke ervaringen, in het bijzonder wat haar geruchtmakende Het kan me niet schelen betreft.
Uiteraard houdt haar voorkeur voor het schrijven van een bepaald type psychologische roman verband met haar al vroeg aanwezige belangstelling voor psychologie. Men dient echter in overweging te nemen, dat zij pas lang nadat zij haar literaire carrière had stopgezet gedragstherapeute werd.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Nel Noordzij, Geen eten. In: Met en zonder schoolslag. Twintig verhalen uit een wedstrijd. Bijeengebracht door Max Dendermonde, Reinold Kuipers en Garmt Stuiveling. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, pp. 9-12, V. |
Nel Noordzij, Bij nader inzien. Amsterdam [1954], De Arbeiderspers, GB. (Vermeerderd en gewijzigd opgenomen in Leven zonder opperhuid) |
Nel Noordzij, Om en om. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, GB/VB. (Gewijzigd opgenomen in Leven zonder opperhuid) |
P. Noorthey, De schilderijendiefstal. Amsterdam [1954], Mulder en Zoon, J. |
Nel Noordzij, Met de hand op een boomtak. Een manoeuvre. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, R. |
Nel Noordzij, Het kan me niet schelen. Amsterdam 1955, De Bezige Bij, R. (Derde, aangevulde, druk 1962) |
Nel Noordzij, Wachtende mijn hart. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, GB. (Gedeeltelijk en gewijzigd opgenomen in Leven zonder opperhuid) |
Nederlandse dichteressen na 1900. Bijeengebracht en van een inleiding voorzien door Nel Noordzij. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, Bl. (Tweede vermeerderde druk 1957) |
Nel Noordzij, Er is al genoeg ellende in de wereld. In: De Nieuwe Stem, jrg. 11, nr. 4, april 1956, pp. 218-222. E. |
Schrijvers blootshoofds. Simon Vestdijk, Anna Blaman, Adriaan van der Veen, Pierre H. Dubois, Bert Schierbeek, Hella S. Haasse, Alfred Kossmann, Nel Noordzij, Harry Mulisch. Over de roman en eigen werk. Bijeengebracht en van een verantwoording voorzien door Nel Noordzij. Amsterdam 1956, De Bezige Bij, EB/Bl. |
Nel Noordzij, De kromme danseur. Boomplastieken en een gedicht. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, GB. (Gedeeltelijk en gewijzigd opgenomen in Leven zonder opperhuid) |
Nel Noordzij, Een minnaar in de handpalm. Kleinste roman. 's-Gravenhage [1957], L.J.C. Boucher, R. (Gedeeltelijk en gewijzigd opgenomen onder de titel ‘De Profundis’ in Leven zonder opperhuid) |
Nel Noordzij, Variaties op een moederbinding. Amsterdam 1958, De Arbeiderspers, VB. |
Marie Claire Loupard, Notities van een norse dame. 's-Gravenhage 1959, L.J.C. Boucher, Notities. |
Nel Noordzij, De dichter Rilke als mens. Twee kritisch-biografische essays. 's-Gravenhage 1960, L.J.C. Boucher, EB. |
Met geen PEN te beschrijven. Onder redactie van Nel Noordzij. Amsterdam 1961, De Brug, Djambatan N.V., Bl. |
Nel Noordzij, De schuldvraag. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, R. |
| |
| |
Nel Noordzij, Leven zonder opperhuid. Ingeleid door Hella S. Haasse. Amsterdam 1962, De Bezige Bij, Verzamelbundel. (Hierin zijn opgenomen: Bij nader inzien, Om en om, Wachtende mijn hart, De kromme danseur, De Profundis (het poëtische fragment uit Een minnaar in de handpalm) en niet eerder gebundelde gedichten onder de titel ‘Leven zonder olifantshuid’) |
Nel Noordzij, Een etmaal leven. Amsterdam 1964, De Bezige Bij, VB. |
Nel Noordzij, Terug naar Zarah Leander. In: J.J. Buskes en Nico Rost (red.), Daar gaat een dominee voorbij. Amsterdam 1965, Moussault, pp. 92-101, E. |
Nel Noordzij, Wie biedt voor de lezer. In: Kentering, jrg. 9, nr. 6, november/december 1968, pp. 9-14, E. |
Nel Noordzij, Woordenboek van magie, okkultisme en parapsychologie, De Bilt 1975, De Fontein BV. |
Nel Noordzij en Marian Führhop, Grafologie als bewustzijnsverruiming, De Bilt 1975, De Fontein B.V., Vakpublikatie. |
Nel Noordzij, Van de doden niets dan het merkwaardige. In: Inzicht in verkeer met gene zijde. Onder redactie van Simon Vinkenoog en Noud van den Eerenbeemt. De Bilt 1975, De Fontein B.V., pp. 39-51, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Pierre H. Dubois, Een persoonlijk schrijfster. In: Het boek van nu, jrg. 9, nr. 4, december 1955> pp. 64-65. (over Het kan me niet schelen en Met de hand op een boomtak) |
Renate Rubinstein, Kleren maken de vrouw. In: Propria Cures, 23-12-1955. (over Het kan me niet schelen) |
Ben van Eysselsteijn, Het kan me niet schelen. Teveel in verweer bij hoofdfiguur en... schrijfster... In: Haagsche Courant, 31-12-1955. (over Het kan me niet schelen) |
B. Stroman, Romantisch wrakhout in een kapot geconstrueerde wereld. In: Algemeen Handelsblad, 7-1-1956. (over Het kan me niet schelen en Met de hand op een boomtak) |
Johan van der Woude, Moderne damesliteratuur met nylon-sluiers. In: Vrij Nederland, 14-1-1956. (over Het kan me niet schelen) |
D.v.d. Stoep, Heilloze moed. In: Ontmoeting, jrg. 9, nr. 5, februari 1956, pp. 146-148. (over Het kan me niet schelen) |
Pierre H. Dubois, Het aandeel van de vrouw in de Noordnederlandse letteren. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 10, dl. 1, 1956, pp. 440-442. (over Noordzij's literaire kwaliteiten) |
Hetty Hommes-Schuchart, Grafologie leert men niet uit een boekje. In: NRC, 24-3-1956. (interview over haar werk en haar literatuur) |
Greshoff, Nel Noordzij: een zeer belangrijk schrijfster. In: Het Vaderland, 10-3-1956. (over Het kan me niet schelen) |
R. Blijstra, Vlucht naar de schutting. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, nr. 3, april 1956, pp. 9-12. (over Het kan me niet schelen, Met de hand op een boomtak en Om en om) |
Paul Rodenko, ‘Postexperimentele’ damespoëzie. In: NRC, 17-12-1956. (over Wachtende mijn hart) |
Renate Rubinstein, Alle schrijvers schrijven. In: Propria Cures, 26-1-1957. (over Schrijvers blootshoofds) |
Joe Panhuijsen, Een minnaar in de handpalm. Nel Noordzij Schreef haar ‘kleinste’ roman. In: Het Binnenhof, 23-8-1958. (over Een minnaar in de handpalm) |
A. Marja, Nel Noordzij graaft in moerassen der ziel. In: Het Vrije Volk, 29-11-1958. (over Variaties op een moederbinding) |
Adriaan Morriën, Poëzie van vrouwen, en vrouwenpoëzie. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren, Amsterdam 1959, pp. 23-26. (over Nederlandse dichteressen na 1900) |
M.S., Marie Claire Loupard. In: NRC, 17-12-1960. (over Notities van een norse dame) |
Pierre H. Dubois, EssayS van Nel Noordzij over Rilke. In: Het Vaderland, 11-3-1961. (over De dichter Rilke als mens) |
Kees Fens, Intelligentie en uitdaging. In: De Tijd/Maasbode 19-8-1961. (over De schuldvraag) |
J.J.D. Rijk, Een interessante draak. In: Hollands Weekblad, jrg. 3, nr. 129, 1-11-1961, pp. 12-15. (over De schuldvraag) |
Beb Vuyk, Voer voor pseudo-intellectuelen. In: Vrij Nederland, 17-2-1962. (over De schuldvraag) |
Renate Rubinstein, Prothese-psychologie. In: Propria Cures, 24-11-1962. (over de derde druk van Het kan me niet schelen) |
Hella S. Haasse, Leven zonder opperhuid. In: Nel Noordzij, Leven zonder opperhuid, Amsterdam 1962, pp. 5-12. (inleiding op Leven zonder opperhuid en analyse van de poëzie van Nel Noordzij) |
Wam de Moor, De naakte waarheid van een norse dame is Nel Noordzij. In: De Gelderlander, 25-4-1963. (over Notities van een norse dame en Leven zonder opperhuid) |
Willem Brandt, Leven zonder opperhuid. In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam 1964, pp. 169-172. (over Leven zonder opperhuid) |
J.E. Kool-Smit, Weerbaar en weerbarstig.
|
| |
| |
In: Het Parool, 30-1-1965. (over Een etmaal leven) |
W. Wagener, Rigoureus zoeken, naar waarheid door Nel Noordzij. In: Rotterdams Nieuwsblad, 27-2-1965. (over Een etmaal leven) |
Han Jonkers, Met zichzelf in, de knoop. In: Eindhovens Dagblad, 3-4-1965. (over Een etmaal leven) |
Rico Bulthuis, Nel Noordzij koos andere kant van de werkelijkheid: In: Haagsche Courant, 14-12-1972. (interview over haar interesse voor parapsychologie). |
Hella S. Haasse, Het beeld in de spiegel II. In: Raster, nr. 10, 1979, pp. 66-84, in het bijzonder 76-77. (over literatuur van Nederlandse schrijfsters, o.m. over de plaats die Nel Noordzij daarin inneemt) |
13 Kritisch lit. lex.
mei 1984
|
|