| |
| |
| |
Helene Nolthenius
door Jos Paardekooper
1. Biografie
Hélène Nolthenius werd geboren te Amsterdam op 9 april 1920 in een muzikaal milieu: haar vader was cellist in het Concertgebouworkest (overigens verwisselde hij dit beroep vanwege de constante druk van de optredens voor dat van leraar klassieke talen); grootvader Hugo Nolthenius was redacteur van het Weekblad voor muziek. Een zangcarrière lag in het verschiet, maar werd uiteindelijk niet doorgezet.
Wel ging ze in 1938, na het afsluiten van haar gymnasiumopleiding, muziekwetenschappen studeren aan de Universiteit van Utrecht. Inmiddels was ze, door het lezen van de biografie van Franciscus van Assisi door de Deen Johannes Jörgensen en door een eerste kort bezoek aan Toscane in de ban geraakt van zowel het katholicisme als de cultuurgeschiedenis van Italië. In 1939 verschenen religieus getinte verzen van haar hand in De Gemeenschap, die hoewel lovend besproken (door onder anderen Anton van Duinkerken) nooit in boekvorm zijn verschenen. In 1941 bekeerde ze zich officieel tot het katholieke geloof. Inmiddels specialiseerde zij zich in het bestuderen van vroege gewijde muziek, in het bijzonder het Gregoriaans. Geloofstwijfel weerhield haar van een kloosterleven, dat korte tijd was overwogen.
Na het voltooien van haar studie was Hélène Nolthenius muziekrecensente van het dagblad De Maasbode, en van 1945 tot haar huwelijk met W.J.A. Wagenaar in 1947 hoofd van de muziekafdeling van de KRO. Zo verzorgde ze hoorspelen en radiouitzendingen voor de jeugd; als uitvloeisel hiervan ontwierp ze bijvoorbeeld ook de tekst voor de door Hendrik An- | |
| |
driessen gecomponeerde opera buffo De spiegel uit Venetië (1967).
In 1948 promoveerde Hélène Nolthenius op een dissertatie over De oudste melodiek van Italië, de dertiende-eeuwse versmelting van het religieuze Gregoriaans met de volksmuziek van Italië. Tien jaar later werd ze benoemd tot buitengewoon hoogleraar muziekgeschiedenis van de oudheid en de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Na haar emeritaat in 1976 woonde ze enkele jaren in Arezzo, Toscane, sinds 1981 weer in Amsterdam.
In 1951 verwierf Hélène Nolthenius in één klap literaire beroemdheid met haar cultuurstudie Duecento; de publikatie, enkele jaren daarna, van Renaissance in Mei bevestigde en vergrootte haar roem. In 1958 werd haar de essayprijs van de stad Amsterdam toegekend voor haar studie Muziek in de kentering. Twee jaar later zag zij haar opstel ‘Umbrische nocturne’ bekroond door de Universiteit van Perugia met de journalistieke Premio Umbria.
Wetenschappelijke en essayistische publikaties (waaronder ook muziekboeken voor de jeugd) werden afgewisseld met romans en verhalen die over het algemeen meer een welwillende pers dan een breed publiek zagen. Daarin kwam - voor wat de publieke waardering betreft - verandering toen haar studie over Franciscus van Assisi, Een man uit het dal van Spoleto, werd genomineerd voor de AKO-literatuurprijs. Sindsdien mag ook haar eerdere, fictionele werk zich in een ruimere publieke en literair-kritische belangstelling verheugen. Hiervan getuigt ook de uitgave van Terugstrevend naar ginds (1990), verschenen ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de musicologe, cultuurhistorica en literator Hélène Nolthenius. Sinds Buiten blijven (1966) publiceert zij haar literaire en ten dele ook haar essayistische werk onder de naam Helene Nolthenius.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
‘Nederland mag zich gelukkig achten in het bezit van een landgenote, die niet slechts geleerd is, maar ook anderen door haar voortreffelijke schrijfstijl iets kan leren. Wij bedoelen Hélène Nolthenius. Vóór ge Florence leert kennen, neem eerst kennis van de twee boeken, die deze vrouw schreef over het tijdvak van de latere middeleeuwen en de vroege renaissance, namelijk “Duecento” en “Renaissance in Mei”.’
Piet Bakker, die deze lovende woorden over zijn geleerde landgenote schreef in een door Douwe Egberts uitgegeven reisboek over Italië, vertolkte zeker de gevoelens van het volk; van Duecento waren in enkele jaren tijds al meer dan 100 000 exemplaren verkocht, Renaissance in Mei beloofde, als Boek van de Maand, eenzelfde oplage te halen.
| |
Kritiek
Of de auteur zelf zich met de ontvangst van haar boeken bij publiek en pers bij voortduring gelukkig mocht achten, is maar de vraag. Werden haar ‘reisboeken’ (hoewel in de kritiek soms als te katholiek, dat wil waarschijnlijk zeggen te vroom bestempeld) over het algemeen even positief beoordeeld als goed verkocht, naarmate het oeuvre vorderde, viel steeds meer het verwijt dat haar essayistische werk te veel fantasie en lyriek, het fictionele proza te veel wetenschap en eruditie bevatte. De waardering die haar gaandeweg van een groot deel van de literaire critici ten deel viel, kan in veel gevallen hooguit als ‘minzaam’ worden bestempeld; opvallend vaak werden zowel de auteur als haar ‘vrouwelijk-lyrische beschrijvingen’ intelligent genoemd, het publiek dat Nolthenius steevast ‘aan zich verplichtte’ heette even zo vaak kunstminnend en geïnteresseerd. ‘Voor de lezer die zelf niet op de kleintjes let, blijven de verhalen onberispelijk in de plooi van de betere dameslectuur’, aldus een slotoordeel over Nolthenius' meest autobiografische bundel De steeneik. Daartegenover kent haar werk ook vanouds bewonderaars, voor wie bijvoorbeeld Een ladder op de aarde zich als historische roman met gemak kan handhaven naast Couperus, Vestdijk, zelfs de Flaubert van Salammbô. Zowel het cultuurwetenschappelijke als het fictionele werk wordt geroemd om de sfeertekeningen en om het regisserende, samen- | |
| |
stellende vermogen van de auteur die het ongeordende feitenmateriaal tot een lopende kroniek weet te maken. Veel bewondering heeft haar werk, al vanaf Duecento, geoogst door de knappe vertalingen van de Italiaanse poëzie, zo ook van de Latijnse hymnen in haar studie over het Gregoriaans: Muziek tussen hemel en aarde. Zo te zien moet worden betreurd dat Helene Nolthenius haar eerste
dichtproeven uit De Gemeenschap nooit heeft gebundeld.
| |
Stijl
De stijl van Nolthenius' geschriften is eenvoudig genoemd, maar ook bloemrijk, speels en stroef, natuurlijk en gekunsteld quasi-historisch, spontaan en gezocht, mooischrijverij en vol treffende natuurlyriek; waarbij kan worden aangetekend dat dit soort tegengestelde reacties niet zelden door dezelfde tekst wordt uitgelokt.
Op het eerste gezicht lijken de stilistische aardigheden en eigenaardigheden van dit oeuvre per boek, of tenminste per genre te wisselen: de exuberantie van de cultuurhistorische studies, de luchtige woordspeligheden van de detectives, geserreerdheid in romans als Buiten blijven en De afgewende stad, die in hun titel al de geslotenheid van de thematiek verraden, lyrische evocaties in de novellen en verhalen als Addio Grimaldi! en de bundel De steeneik. Overziet men het hele oeuvre, dan valt, zij het niet geheel in rechte lijn, een ontwikkeling in de zin van versobering waar te nemen. De ‘naamloze orgelman, die wij eens op het hete middaguur door een stadspoort hebben zien strompelen met zijn schamel muziekje’ - zoals onze leidsman in Duecento wordt geïntroduceerd - zal men in Een man uit het dal van Spoleto niet meer tegenkomen. In latere interviews (bijvoorbeeld met Corine Spoor in De Tijd, of met Huub Oosterhuis in Terugstrevend naar ginds) heeft de schrijfster zelf er geen geheim van gemaakt haar vroegste werken, met name Duecento, achteraf als te wollig van taal en te weinig exact in historisch opzicht te beschouwen.
| |
Techniek
Opvallende constanten zijn formuleringen die een zekere abstrahering van de tijd uitdrukken: algemene uitspraken van het type ‘Wie Rome betreedt wordt door Rome gestenigd’ (uit De steeneik), of ‘wie weinig stof heeft naait korte kleren’ (uit Als
| |
| |
de wolf de wolf vreet...), en schetsmatige landschapsbeschrijvingen als ‘De bergen. Schoudermantels van olijven, naakte koppen erboven. Gloeiende zon op de rotsen’ (begin van Monte Deserto) kunnen door het hele oeuvre heen worden gesignaleerd. Het laatste type bestaat eigenlijk uit twee varianten: enerzijds beschrijvingen die wel wat weg hebben van regieaanwijzingen (‘een oprijlaan, een bronzen deur, een knecht in livrei’), anderzijds innerlijke monologen, die worden beschreven met behulp van de onbepaalde wijs; het begin van ‘De krekel’ uit De steeneik is daarvan een voorbeeld: ‘Zingen. Recht staan, argeloos, serene overgave als masker voor het gezicht; maar van binnen een machine onder stoom. Peinzend de zaal in staren.’ Als ergens in het oeuvre de poging om proza naar muziek om te buigen geslaagd mag heten, dan is het in dit verhaal, dat de macht en onmacht van muziek tot thema heeft. Hoewel de stijl van haar boeken over het algemeen als traditioneel en weinig experimenteel moet worden beschouwd, wordt in tenminste één opzicht, en dat in een aantal geschriften, gepoogd het klassieke rechtlijnige vertellen te doorbreken. Het betreft de afwisseling van vertelperspectief door het verhaal te onderbreken met (meestal cursief gezette) mededelingen die door anderen worden gedaan, of die elders gesitueerd zijn. In Een ladder op de aarde heten deze cursieve tussenteksten ook steeds ‘de anderen’; in het verhaal geplaatste authentieke kranteberichtjes geven aan Weekend op Weekend op Waldegg couleur locale. Tegelijk fungeren deze tussenteksten als blikverruimer; ze plaatsen het verhaal letterlijk in een bredere context.
Men zou deze techniek kunnen beschouwen als een voorstadium van de verdubbeling van optiek in Muziek tussen hemel en aarde en Een man uit het dal van Spoleto, waarin het eigenlijke onderwerp - het Gregoriaans respectievelijk Franciscus van Assisi - wordt voorafgegaan door een algemeen tijdsbeeld. Welbeschouwd laten de meeste boeken van Helene Nolthenius zich dan ook lezen als een kroniek, als een verhaal zonder hoofdpersoon. Waar wél hoofdpersonen optreden, functioneren ze vaak als vertelinstantie, of als leidsman, zonder welke de lezer zijn weg vermoedelijk ook wel had kunnen vinden: de blinde orgelman in Duecento; de dichter-zanger Francesco
| |
| |
Landini in Renaissance in Mei, die in Geen been om op te staan en Als de wolf de wolf vreet... zijn fictionele pendant vindt in de om zijn toepasselijke liedjes geliefde monnik Lapo Mosca.
In een artikel geschreven voor de bundel Forensen tussen literatuur en wetenschap beschrijft Nolthenius hoe zij aanvankelijk ook voor Een man uit het dal van Spoleto een tussenpersoon als vertelinstantie annex leidsman had ontworpen, in de persoon van meester Forzulus, notaris te Assisi: ‘Maanden heb ik gespeeld met de gedachte, het boek te laten schrijven door deze man. Meer dan zijn naam, zijnberoepenzijn handschrift bezitten we niet; afgezien natuurlijk van de zekerheid dat hij Franciscus moet hebben meegemaakt. (...) Niets liet ik hem doen dat een burger van die tijd niet had kunnen doen: dichter “op de huid” van het verleden kon ik niet zitten.’ Uiteindelijk is hij toch teruggedrongen tot de rol van figurant die zijdelings in de kroniek wordt vermeld, uit het besef dat ‘de echte Franciscus waar het om ging dreigde te verdwij nen achter de fictieve familie Forzulus’.
Tegenspelers krijgen van de vertelinstantie vaak een bijnaam toebedeeld, waarachter ze haast lijken te verdwij nen: de podesta Marinola (Buiten blijven) heet niet voor niets ‘Scimmione’, de mensaap; Cane della Scala wordt, in Een ladder op de aarde, niet alleen ‘de Wolfshond’ genóemd, hij ís de wolfshond bij uitstek, de incarnatie en cumulatie van de wolfshonden die het veertiende-eeuwse Italië onveilig maken. Grace Borne, de hoofdpersoon uit De afgewende stad, bijgenaamd M'Edda (‘de Afgewende’) is de personificatie van het afgewend zijn, de zelfgezochte eenzaamheid, zo sterk dat ze als personage, laat staan als persoon nog maar ternauwernood kan overtuigen. Dat ook Franciscus (‘de fransoos’) zijn naam aan een eigenschap of voorliefde - weliswaar van zijn vader - te danken heeft, mag in dit verband als een gelukkig toeval worden gezien.
| |
Ontwikkeling
Het oeuvre van Helene Nolthenius geeft een verschuiving te zien van wetenschappelijk werk met een verhalende structuur naar verhalen met een wetenschappelijke onderbouwing. ‘Mag in een proefschrift belanden wat een epos verdient?’ laat de schrijfster Maja Terwey (‘De dodenzetel’ in De steeneik) denken. Wie tot de overtuiging komt dat wetenschappelijk en lite- | |
| |
rair werk uiteindelijk hetzelfde doel dienen, namelijk inzicht bieden in menselijke levensvormen, schrijft beide; Nolthenius' dissertatie kan worden beschouwd als een voorstudie van Duecento, zoals, omgekeerd, de figuur en de gedachtenwereld van Franciscus van Assisi, zij het soms meer met de stigmata van onwetenschappelijkheid dan van Christus, in tal van studies, verhalen en romans, van Duecento tot ‘Een brood van steen’ (De steeneik) naar voren treden. Het doel dat de auteur voor ogen staat is: het verleden zo dicht mogelijk te benaderen, en het middel is ofwel een historische studie, ofwel - gesteld dat de periode dat toestaat - ‘een roman waarin fictieve personen zich bewegen door een niet-fictieve wereld’ (Forensen tussen literatuur en wetenschap).
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Verschillende romans worden voorafgegaan door het bijna om tegenspraak smekende cliché dat ‘personen noch voorvallen in het boek historisch zijn’. Maar de variant hierop waarmee Een ladder op de aarde opent, is meer dan een aardigheid: ‘Historische personen zijn nooit historisch. Fictieve personen zijn nooit fictief’. In wezen staan wetenschap en literatuur niet tegenover elkaar, maar vullen zij elkaar aan. Gemeenschappelij - ke noemer is: bronnenstudie, onderzoek, speurwerk. Het is in de detectiveroman, een genre dat geleidelijk aan in de amusementssfeer terecht is gekomen, dat literatuur raakt aan de wetenschappelijke studie. Al is de toon anders, beide beschrijven in feite dramatische en gecompliceerde gebeurtenissen tot een samenhangend geheel, zij het dat de detective nog meer geneigd is te denken in enkelvoudige termen van oorzaak en gevolg. Dat in de detectiveromans van Helene Nolthenius meer raadsels blijven bestaan dan er oplossingen worden geboden, behoort tot de charmes, zo al niet het wezen van haar werk. In een interview in De Volkskrant (28-2-1981) verklaarde ze te worden ‘gefascineerd door het feit dat de muziekwetenschappelijke feiten, de geschiedenis van het Gregoriaans, niet helemaal te ontwarren zijn. Er zit iets van een puzzel in, waardoor ik me net als een detective in de “circumstantial evidence” moet begeven’.
| |
Thematiek
De oorlogsjaren, Italië, katholicisme, middeleeuwen en ‘de gewone mens’; dat zijn volgens Helene Nolthenius zelf, de motie- | |
| |
ven waaruit haar werk is gegroeid. In verschillende interviews heeft zij deze reeks teruggebracht tot de trits muziek, Italië en katholicisme; en het is het Italië op het keerpunt van middeleeuwen naar renaissance waar deze drie het meest zichtbaar samenkomen.
Vrijwel al haar werken getuigen van een voorliefde, in het begin zelfs een bezetenheid voor Italië, dat in deze eeuw nog de essentie van het middeleeuwse en renaissancistische Italië vertoont: onuitputtelijke culturele rijkdom, een gezegende natuur, en een alles doordringende georganiseerde misdaad. Hier wordt het verleden in het heden nog aan de oppervlakte getoond; is het daarom dat Nolthenius in vrijwel al haar boeken in de onvoltooid tegenwoordige tijd schrijft?
Maar in diepste wezen blijven haar personages, voorzover niet Italiaans van geboorte, van dit land vervreemd. Hoezeer Duitsers en bij uitbreiding Duitssprekenden in verschillende boeken ook worden getypeerd als berekenende, cultuurarme lieden, toch moeten de verschillende hoofdpersonen ondervinden dat ze Italië nooit echt binnenkomen, maar stranden voor een ‘geestelijke Brenner’. Deze ondoordringbaarheid in de ruimte is van eenzelfde orde als de ondoordringbaarheid in de tijd, die ons belet de wereld van de middeleeuwen of van de renaissance binnen te dringen. Wij kunnen alleen maar proberen, door die wereld zo objectief mogelijk te beschrijven, er een beeld van te geven. Meer dan tonen, en daardoor inzicht geven, kan de historicus of literator niet. Het is met name het dubbele gezicht van de middeleeuwen, de ‘worsteling tussen bokspoot en aureool’, het is de ‘Januskop van de renaissance’, van een wereld die mysterie en hysterie tegelijk is, die de twintigste-eeuwse cultuurbeschouwer tot louter toeschouwer maakt. Niettemin is er al veel gewonnen wanneer de lezer van deze dualiteit doordrongen raakt, gewend als hij is ze afzonderlijk te beschouwen.
Het is daarnaast de mateloosheid, de exuberantie waarmee de lezer in alle levensvormen en in alle toonaarden wordt geconfronteerd. Mateloosheid, zelfs bovenmatige mateloosheid, is het trefwoord waarmee Franciscus van Assisi wordt getypeerd, maar niet dan nadat ons uit een stortvloed van historisch mate- | |
| |
riaal een tijdsbeeld van een evenzeer mateloze wereld is gegund. Pas dan kan de lezer ervan doordrongen raken dat Franciscus, zelfs voor zijn tijd, een mateloos mens was; hij is de Romeinse mateloosheid bij uitstek.
Nog om een andere reden vervult Franciscus een centrale rol in de thematiek van Helene Nolthenius: hij kent de compromisloze doelgerichtheid, die verschillende romanpersonages - met kennelijke instemming van de auteur - in hun vaandel voeren; Grace Borne, hoofdpersoon uit De afgewende stad, is daarvan zonder twijfel het duidelijkste voorbeeld. Ook haar levenshouding leidt tot eenzaamheid, en sterker: tot ascese, zelfs tot een mystieke vervoering. Het is tekenend voor deze Afgewende, dat zij haar vervoering vindt door een wetenschappelijke vita contemplativa; tekenend ook voor Helene Nolthenius, die deze roman als haar favoriete beschouwt.
| |
Relatie leven/werk
Zonder al te veel moeite herkent men Helene Nolthenius in veel personen en gebeurtenissen uit haar werk, of liever: uit het werk leert men de auteur kennen. Wanneer ze, sprekend over Franciscus van Assisi, constateert dat ook extase niet eeuwig kan duren, en dat een religieuze beweging, wil zij invloed hebben, ook een onvermijdelijk bureaucratische organisatie zal moeten opbouwen, constateert ze met nauwelijks verholen teleurstelling: ‘Stellig, men mag niet verwensen wat ligt in de orde der dingen zelf [...], maar treuren kan men er wel om.’ Met eenzelfde weemoed wordt, in de epiloog van de bundel De steeneik, de naderende maar onafwendbare dood van de steeneik betreurd; vooral in dit, haar meest autobiografische boek, worden illusies losgelaten, wordt teruggekeken, wordt zelfs Italië de rug toegekeerd.
Niet alle illusie leidt tot desillusie; in deze zelfde bundel staat het verhaal ‘De krekel’, dat - anders dan de titel doet vermoeden - de zwanezang van een operazangeres beschrijft, in termen die Franciscus bij het omschrijven van een extase niet zouden hebben misstaan.
| |
| |
| |
Traditie / Verwantschap
Voorzover het werk van Helene Nolthenius in verband is gebracht met dat van andere Nederlandstalige auteurs, valt op dat het zelden of nooit om haar gehele oeuvre gaat Het ligt voor de hand haar cultuurhistorische studies in verband te brengen met Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen. Met de openingszin van Duecento (‘Dit is het relaas van een tijd die hels en heilig was met een felheid die ouderdom bant’), waarin onmiskenbaar Huizinga's 's levens felheid doorklinkt, heeft zij daartoe zelf een aanzet gegeven. De historische romans zijn gewogen (en meestal te licht bevonden) naar het werk van Hella Haasse. De roman Buiten blijven mocht zich meten met Ida Simons (Een dwaze maagd), Josephine Tey (vooral om haar historische detective The daughter of time), of Iris Murdoch (Het Italiaanse meisje). Het detective-element stond vaak al bij voorbaat garant voor depreciërende kwalificaties als ‘hogere feuilletonliteratuur, prototype “Rebecca”’. Wat hierbij kan opvallen is dat, de link met Huizinga daargelaten, zelden vergelijkingen met ‘heren-auteurs’ gemaakt worden, terwijl in de combinatie historische beschouwing en licht onderkoelde humor zeker overeenkomsten met A. Alberts zijn aan te wijzen, of met J.A. Emmens op het punt van cynische en aforistische formuleringen. De auteur zelf heeft zich in haar historische opvattingen schatplichtig verklaard aan de Franse annalen-schrijvers (met name Georges Duby), terwijl ze voor het detective-element in haar romans graag verwijst naar de Rechter Ti-verhalen van Robert van Gulik.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hélène Nolthenius, De oudste melodiek van Italië. Een studie over de muziek van het dugento. [Utrecht 1948, eigen beheer], Dissertatie. |
Hélène Nolthenius, Eroïca. Het leven van Ludwig van Beethoven (1770-1827). Tilburg [1949], Nederland's Boekhuis, Sonatine-reeks, E. |
Hélène Nolthenius, Zwerftochten door het rijk der muziek. Een boek voor allen over noten en maten, muziekstukken en componisten. Bussum [etc. 1951], Paul Brand [etc.], Hofboekerij-reeks, E. |
Hélène Nolthenius, Duecento. Zwerftocht door Italië's late middeleeuwen. Utrecht/Brussel 1951, Het Spectrum, E. (zesde druk Utrecht/Antwerpen 1977) |
Hélène Nolthenius, Addio, Grimaldi! Utrecht/Antwerpen [1953], Het Spectrum, R. |
Hélène Nolthenius, Onvoltooide symphonie. Het leven van Franz Schubert (1797-1828). Tilburg [1953], Nederland's Boekhuis, Sonatine-reeks, E. |
Hélène Nolthenius, Beethoven vanuit zijn muziek. Delft 1956, Gaade, Achter de noten; een serie muziek-monografieën, E. |
Hélène Nolthenius, Mozart miniatuur. Met illustraties ter beschikking gesteld door het Mozarteum te Salzburg. Haarlem [1956], De Toorts, E. |
Hélène Nolthenius, Renaissance in Mei. Florentijns leven rond Francesco Landini (1937). Utrecht/Antwerpen 1956, Het Spectrum, E. (vijf de herziene druk Amsterdam 1985, Em. Querido) |
Hélène Nolthenius, Addio, Grimaldi! & Monte deserto. Utrecht/Antwerpen 1957, Het Spectrum, R/N |
Hélène Nolthenius, Muziek in de kentering. Echo's van het Hellenisme. Utrecht/Antwerpen 1958, Het Spectrum, E. |
Hélène Nolthenius, Umbrische nocturne. In: De Maasbode, 1-10-1960. E. |
Helene Nolthenius, Buiten blijven. Amsterdam 1966, Em. Querido, R. |
Helene Nolthenius, Een ladder op de aarde. Amsterdam 1968, Em. Querido, R. (3e herziene druk 1991) |
Helene Nolthenius, Concert gebouw spelenderwijs. Vijf beeldvariaties op het thema concertgebouw. [Amsterdam 1969], H. de Bussy, Fotoboek. |
Helene Nolthenius, De afgewende stad. Amsterdam 1970, Em. Querido, R. (derde herziene druk 1990) |
Hélène Wagenaar-Nolthenius, Oud als de weg naar Rome? Vragen rond de herkomst van het Gregoriaans. Amsterdam/Londen 1974, Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks deel 37 no. 1. Wetenschappelijke publikatie. |
| |
| |
Helene Nolthenius, Weekend op Waldegg. Amsterdam 1975, Em. Queriodo, R. |
Helene Nolthenius, Geen been om op te staan. Amsterdam 1977, Em. Querido, R. (opgenomen in Moord in Toscane) |
Helene Nolthenius, Denkend aan Venetië... Baarn 1979, Arethusa Pers, E. |
Helene Nolthenius, Als de wolf de wolf vreet... Lapo Mosca tussen de roofdieren. Amsterdam 1980, Em. Querido, R. (opgenomen in Moord in Toscane) |
Helene Nolthenius, Muziek tussen hemel en aarde. De wereld van het Gregoriaans. Amsterdam 1981, Em. Querido, E. (tweede herziene druk 1985) |
Helene Nolthenius, De steeneik. Amsterdam 1984, Em. Querido, VB. |
Helene Nolthenius, Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten. Biografisch essay. Amsterdam 1988, Em. Querido, E. (tweede verbeterde druk 1988) |
Hélène Nolthenius, Wat willen we met Franciscus? In: Hélène Nolthenius en Adriaan Bredero, Franciscus verhaal en werkelijkheid. [Utrecht] 1988, Franciscaans Studiecentrum, pp. 5-19, E. |
Hélène Nolthenius, C'era una volta... In: Het Italië-gevoel. Nederlandse schrijvers over Italië. Met een inleiding van Kees Fens. Amsterdam 1989, Wereldbibliotheek, pp. 123-134, E. |
Helene Nolthenius, Moord in Toscane. Een monnik als speurder in de middeleeuwen. Amsterdam 1989, Em. Querido, RB. (bundeling van Geen been om op te staan en Ah de wolf de wolf vreet...) |
Hélène Nolthenius, Jacht maken op het verleden. In: Hugo Brandt Corstius [e.a.], Forensen tussen literatuur en wetenschap. Met een voorwoord van Martin van Amerongen. Utrecht/Antwerpen 1990, Veen, pp. 21-34, E. |
Helene Nolthenius, Diogenes in Umbrië. Portret van de wonderlijke wijze Egidius. In: Thema's voor een humanist. Opstellen voor Kees Fens. Redactie Harry Bekkering. Schoten 1990, Arbor/Uitgeverij Westland, pp. 35-51, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
A. Wapenaar, Duecento, een zwerftocht door Italië's late middeleeuwen. In: Nieuwe Leidsche Courant, 21-11-1955. |
N.L., Moravische schatten in beeld. In: Algemeen Handelsblad, 11-1-1957. (over Renaissance in Mei) |
E. de J[ongh], ‘Renaissance in Mei’ wekt vergeten tijd tot leven. Hélène Nolthenius: een intelligente gids door het 14de eeuwse Italië. In: Het Parool, 7-2-1957. |
Bertus Aafjes, Renaissance in Mei. In: Elseviers Weekblad, 23-2-1957. |
[Anoniem], Renaissance in Mei. Een nieuw boek van Hélène Nolthenius. In: Twentsche Courant, 30-3-1957. |
Jan Spierdijk, Het zeer persoonlijke oeuvre van Hélène Nolthenius. Geestelijke relaties met oud-Italië. Portret van Hélène Nolthenius. In: De Telegraaf, 24-8-1957. (algemene beschouwing) |
J.H.W. Veenstra, Nieuw boek van Hélène Nolthenius. Renaissance in Mei: Italië in de veertiende eeuw. In: Vrij Nederland, 24-8-1957. |
C.W. Mönnich, Boek van de maand. Renaissance in Mei. Hélène Nolthenius. In: De Groene Amsterdammer, 26-7-1958. |
J. van Doorne, Boeiende roman van Helene Nolthenius. ‘Buiten blijven’. In: Trouw, 29-2-1966. |
Rico Bulthuis, ‘Buiten blijven’ verweeft knap heden en verleden. In: Haagsche Courant, 11-2-1967. |
[Anoniem], Pagina's vol ironie. In: Het Vrije Volk, 24-2-1967. (over Buiten blijven) |
Dick Voerman, Een scherzo misterioso. ‘Buiten blijven’: intelligente ontspanningsroman van Helene Nolthenius. In: Het Vaderland, 25-3-1967. |
Hans Warren, Buiten blijven. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-6-1967. |
J. van Doorne, ‘Buiten blijven.’ Boeiende roman van Helene Nolthenius. In: Trouw, 29-11-1967. |
Rico Bulthuis, Helene Nolthenius geeft moderne visie op middeleeuws drama. In: Haagsche Courant, 22-2-1969. (over Een ladder op de aarde) |
Wim Alings jr., Een ladder op de aarde. In: De Groene Amsterdammer, 1-3-1969. |
[Anoniem], Klein formaat wereld. In: Elsevier, 5-4-1969. (over Een ladder op de aarde) |
Jos Panhuijsen, Boeiende evocaties uit verleden in roman van Helene Nolthenius. In: De Gelderlander, 7-5-1969. (over Een ladder op de aarde) |
Jaap Joppe, Wat voelt een middeleeuwse non, die plotseling in de wereld komt? In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 21-6-1969. (over Een ladder op de aarde) |
Margaretha Ferguson, Een ladder op aarde. Erudiete lectuur. In: Het Vaderland, 11-10-1969. |
Helma Wolf-Catz, Nieuwe roman van Helene Nolthenius ‘De afgewende stad’ roman van allure. In: Amersfoortse Courant, 21-11-1970. |
Rico Bulthuis, Literaire kroniek. In: Haagsche Courant, 24-12-1970. (over De afgewende stad) |
Hans Warren, De afgewende stad. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-2-1971. |
J. Polak-Siliava, Tragisch einde van een vluchtpoging. In: NRC Handelsblad, 8-4-1971. (over De afgewende stad) |
M[argaretha] F[erguson], Geen tijd voor onbenulligheden. In: Het Vaderland, 1-5-1971. (over De afgewende stad) |
C.J. Kelk, Een wijsgerige levensvisie en een excentriek mens. In: De Groene Amsterdammer, 8-5-1971. (over De afgewende stad) |
Fred de Swert, Failliet van een isolement. In: Gazet van Antwerpen, 15-6-1971. (over De afgewende stad) |
Wam de Moor, Verrassende nieuwe roman van Helene Nolthenius. De realiteit van het gekonkelefoes in het dal. In: De Tijd, 9-1-1976. (over Weekend op Waldegg) |
Everhard Huizing, Helene Nolthenius: het andere Zwitserland in detective-roman. In:
|
| |
| |
Nieuwsblad van het Noorden, 13-2-1976. (over Weekend op Waldegg) |
Rico Bulthuis, Tussen wetenschap en entertainment In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 21-2-1976. (interview over Weekend op Waldegg) |
Jan Geurt Gaarlandt, Contrasten in Zürich. In: De Volkskrant, 6-3-1976. (over Weekend op Waldegg) |
Ab Visser, Romans met detective-element. In: Leeuwarder Courant, 13-3-1976. (over Weekend op Waldegg) |
Margaretha Ferguson, Analyse van een moord èn van Zwitserland. In: Het Vaderland, 27-3-1976. (over Weekend op Waldegg) |
Ad. J. Odijk, Een eeuw lang palmpasen. In: De Volkskrant, 15-10-1977. (over Duecento) |
Wim Zaal, ‘Geen been om op te staan’ Helene's markante passanten. In: Elseviers magazine, 10-12-1977. |
André Demedts, Spiegel der historie. In: De Standaard, 23-12-1977. (over Geen been om op te staan) |
Alfred Kossmann, Alleraardigst boek van Helene Nolthenius. In: De Gelderlander, 29-12-1977. (over Geen been om op te staan) |
Ab Visser, Spel met de historie. In: Leeuwarder Courant, 7-1-1978. (over Geen been om op te staan) |
A. van N., Historische romans: moeilijke keus tussen Nolthenius en Brahman. In: Utrechts Nieuwsblad, 4-3-1978. (over Geen been om op te staan) |
[Anoniem], Het verhaal van een zingende monnik-vagebond. In: Algemeen Dagblad, 28-4-1978. (over Geen been om op te staan) |
Jaap Joppe, Romantische detective. In: Haagsche Courant, 10-4-1980. (over Als de wolf de wolf vreet...) |
Wim Henk Bakker, Middeleeuwen herleven in ‘Als de wolf de wolf vreet’. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-4-1980. |
Anton Deering, Zingende bedelmonnik weer op avontuur. In: Algemeen Dagblad, 20-6-1980. (over Als de wolf de wolf vreet...) |
Wim Sanders, ‘Als de wolf de wolf vreet’; min én plus. In: Het Parool, 20-6-1980. |
Peter van Eeten, Op het verkeerde spoor. In: NRC Handelsblad, 4-7-1980. (over Als de wolf de wolf vreet...) |
Etty Mulder, Gregoriaans, 'n telefoonlijn naar de hemel. In: De Volkskrant, 20-4-1981. (interview) |
Fons Vandergraesen, Noordnederlands proza. In: Dietsche Warande & Belfort, peg. 126, nr. 4, mei 1981, pp. 288-292. (over Als de wolf de wolf vreet...) |
Lex van Delden, De oorsprong van het Gregoriaans. In: Het Parool, 10-12-1981. (over Muziek tussen hemel en aarde) |
Etty Mulder, Een ooggetuige over het Gregoriaans. In: De Volkskrant, 11-12-1981. (over Muziek tussen hemel en aarde) |
Wim Henk Bakker, Meeslepend boek over de Gregoriaanse zang. In: Utrechts Nieuwsblad, 17-12-1981. (over Muziek tussen hemel en aarde) |
J.W. Schulte Nordholt, Helene Nolthenius schrijft meesterlijk over Gregoriaans. In: Trouw, 9-2-1982. (over Muziek tussen hemel en aarde) |
Theun de Vries, Helene Nolthenius dochter van het westen. In: Mens & Melodie, jrg. 37, nr. 2, februari 1982, pp. 54-63. (over het hele oeuvre) |
Theo Muller, De geschiedenis van het gregoriaans. Het mysterie is overboord gezet. In: Hervormd Nederland, 9-7-1983. (over Muziek tussen hemel en aarde) |
Aad Nuis, Over allure. In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 18-2-1984. (over Geen been om op te staan) |
Aad Nuis, Dame onder korenmaat. In: Rotterdams Nieuwsblad, 4-5-1984. (over De steeneik) |
Rob Schouten, Helene Nolthenius en de klassieke geest In: Trouw, 10-5-1984. (over De steeneik) |
Corine Spoor, Helene Nolthenius: ‘Vergeleken bij dit volk zijn wij kinderen.’ In: De Tijd, 25-5-1984. (interview) |
Gerrit Jan Zwier, Vanuit de luwte van het le- |
| |
| |
ven. In: Leeuwarder Courant, 1-6-1984. (over De steeneik) |
[Anoniem], Wat heet mooi. Ik zie vooral wat mijn olijf níet is. In: De Tijd, 15-6-1984. (interview) |
Wim Sanders, Genuanceerd, met humor. Weer voortreflijke vertellingen van Helene Nolthenius. In: Het Parool, 20-6-1984. (over De steeneik) |
Peter de Boer, Helene Nolthenius ontrukt aan een schimmenbestaan. Ouderwetse ambachtelijkheid in ‘De steeneik’. In: Vrij Nederland, 30-6-1984. |
Heen Montijn, Geleerdheid en literaire ambitie. Verhalen van Helene Nolthenius. In: NRC Handelsblad, 17-8-1984. (over De steeneik) |
Hans Warren, De steeneik en andere verhalen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-9-1984. |
Wim Brands en Ariejan Kortweg, Helene Nolthenius was Umberto Eco voor. Dol op de middeleeuwen. In: Leidsch Dagblad, 20-3-1985. (interview) |
Harry Janssen, ‘Renaissance in Mei’ herdrukt. In: De Gelderlander, 31-8-1985. |
Kees Fens, De echo's van een ver verleden. In: De Volkskrant, 13-6-1988. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Kees Versteegh, Een heilige met ridderlijke deugden. Franciscus van Assisi, historie en legende. In: NRC Handelsblad, 22-7-1988. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Herman Pleij, Mateloos mens. In: Haagse Post, 27-8-1988. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Siem Eikelenboom, Een mateloos mens tot in het absurde. In: Hervormd Nederland, 3-9-1988. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Cyrille Offermans, Het leven van de heilige Franciscus. Was de kampioen der armen een lallende zuiplap? In: De Groene Amsterdammer, 7-9-1988. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Fred Backus, ‘Zoals anderen de Bouquetreeks lezen, zo duik ik in de Middeleeuwen.’ Helene Nolthenius' onderzoek naar Franciscus van Assisi. In: NRC Handelsblad, 17-12-1988. (interview over Een man uit het dal van Spoleto) |
[Anoniem], Helene Nolthenius, Franciscus van Assisi en de AKO-prijs. In: Nadruk, tijdschrift voor literatuur, jrg. 1, afl. 5, pp. 16-19. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Freddy de Schutter, Bernardone jr. Een middeleeuwer voor elk seizoen, In: De Standaard, 3-6-1989. (over Een man uit het dal van Spoleto) |
Bert Bukman, Helene Nolthenius: ‘Florence was eigenlijk een heel nare samenleving.’ In: De Tijd, 23-3-1990. (interview) |
Bettine Siertsema, Eenzaamheid als een staatsiemantel. ‘De afgewende stad’ van Helene Nolthenius. In: Werkschrift van de Stichting ‘Leerhuis en Liturgie’, jrg. 10, nr. 4, augustus 1990. |
Rob Schouten, Romeins klokgelui en driedimensionale muziek Verjaardagsbundel voor Helene Nolthenius. In: Trouw, 13-9-1990. (over Terugstrevend naar ginds) |
Terugstrevend naar ginds. De wereld van Helene Nolthenius. Redactie Etty Mulder; samenstelling Etty Mulder & Pierre-Jan Mol. Nijmegen 1990, SUN. (over het hele oeuvre) |
Micha Kat, En de rivieren stopten met stromen. Jubileumbundel voor Helene Nolthenius. In: NRC Handelsblad, 19-10-1990. (over Terugstrevend naar ginds) |
42 Kritisch lit. lex.
augustus 1991
|
|