| |
| |
| |
A.H. Nijhoff
door Tineke Kalk
1. Biografie
Antoinette Hendrika Wind werd op 9 juni 1897 te Den Haag geboren. Haar vader kwam een jaar later om bij een scheepsramp. Gedurende Netty's lagere schooltijd logeerde het gezin - Netty had nog een één jaar oudere zus - bij diverse familieleden binnen en buiten Nederland, waaronder een jaar in Indonesië. In Den Haag kreeg ze op het Gymnasium Haganum een relatie met Martinus Nijhoff, die een paar klassen hoger zat. Toen Netty in 1916 zwanger bleek te zijn, werd er - zeer tegen haar zin onder druk van haar keurige schoonfamilie - getrouwd. Netty's non-conformisme maakte dat zij al na een paar jaar de door haar als te knellend ervaren huwelijks- en gezinsrelatie ontvluchtte en naar het buitenland vertrok. Toch zouden Netty en Martinus zich hun hele leven met elkaar verbonden blijven voelen - ook al vanwege de opvoeding van hun zoon Faan - en zou Martinus de officiële echtband pas in 1950 verbreken.
Na een langdurig verblijf in Italië, waar zij in de buurt van Florence samen met haar Italiaanse geliefde, Maria Tesi, een pension dreef, vestigde Netty zich uiteindelijk in 1930 in Parijs. Daar kwam zij, samen met haar nieuwe geliefde Marlow Moss, in het avant-gardistische kunstleven terecht. Zij bewogen zich onder andere in de kring van kunstenaars als Mondriaan, Van Doesburg, Arp en Schwitters die gegroepeerd waren rond het tijdschrift Abstraction-Creation.
In 1931 debuteerde ze onder de naam A.H. Nijhoff met Twee meisjes en ik. Deze roman verscheen in 1951 in het Deens. De Tweede Wereldoorlog maakte een eind aan haar verblijf in
| |
| |
Frankrijk en luidde het begin in van een langdurige ballingschap in Nederland. Na de oorlog reisde ze op en neer naar Cornwall, waar Moss zich gevestigd had. Na Moss' dood, eind jaren vijftig, vestigde A.H. Nijhoff zich in Griekenland, maar na de kolonelscoup van 1967 keerde ze terug naar Nederland. Ze stierf op 22 mei 1971 in Den Haag, na een langdurig ziekbed.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
A.H. Nijhoff heeft slechts een klein oeuvre nagelaten, hoewel ze al van jongs af aan schriften volschreef. Wanneer ze uiteindelijk op 33-jarige leeftijd met de roman Twee meisjes en ik (1931) debuteert, zijn er al twee manuscripten van romans in de prullenbak beland. Die kritische houding ten aanzien van haar werk heeft ze altijd behouden. Maar er is nog een reden waarom ze uiteindelijk zo weinig gepubliceerd heeft: het leven won het bijna altijd van het werk. In Venus in ballingschap (1955) laat ze de schrijver niet voor niets verzuchten dat hij van alle personages degene is die aan het kortste eind trekt: ‘Voor mij geen haat, geen hartstocht, geen hoop, geen wanhoop, geen droom, geen doem maar alleen een schrijfmachine en woorden, woorden, woorden...’
Nijhoff heeft er nooit een geheim van gemaakt dat ze de stof voor haar boeken aan de werkelijkheid ontleende. Zo heeft Marlow Moss gedeeltelijk model gestaan voor het personage Juan in Twee meisjes en ik en vertoont de vitalistische Serena uit De vier doden (1950) enige overeenkomst met Nijhoffs Italiaanse geliefde Maria Tesi. Verder spelen locaties als Parijs, Cornwall, Florence en Walcheren niet alleen een belangrijke rol in Nijhoffs leven, maar ook in haar boeken.
Tegelijkertijd was de schrijfster zich bewust van de transformerende werking van het schrijven van fictie. In ‘Het geheim van de kok’ (1957) schreef ze dan ook dat de beelden en herinneringen die zij aan de werkelijkheid ontleende, in een roman een geheel andere rol of functie kunnen gaan vervullen, zodat er vaak van hun documentaire nauwkeurigheid nauwelijks iets overblijft.
| |
Thematiek
In Twee meisjes en ik vinden we een aantal thema's en motieven die ook in Nijhoffs latere werk zullen terugkeren: het burgerlijke bestaan dat met zijn conventies en verplichtingen de vitaliteit en de vrijheid van het individu verstikt en waar het individu slechts door een radicale breuk, in de vorm van een vlucht, uit los kan breken. In de ruige natuur, in de nabijheid van de zee, hervindt de protagonist van Twee meisjes en ik de essentie van
| |
| |
het leven: ‘het fysiek geluk, dat tot daadloosheid leidt’. Een ander vitalistisch motief is de tegenstelling tussen denken en leven: de mannelijke hoofdpersonen in Nijhoffs romans lijden allen onder een gebrek aan vitalistische daad- en levenskracht als gevolg van hun vergaande intellectuele (zelfontleding. Vandaar ook hun idealisering van de kindertijd, de periode in het leven van de mens waarin het contact tussen ziel en bloed nog niet verbroken is. Andere motieven die veelvuldig in haar werk zullen terugkeren, zijn de driehoeksverhouding waarin de rivalen tot elkaar veroordeeld zijn om de geliefde te ‘redden’ en het (nood) lot dat door middel van zijn afgezant, het zogenaamde toeval, het vermogen heeft om het leven van de personages een radicaal andere wending te geven.
| |
Kritiek
Twee meisjes en ik werd door alle toonaangevende recensenten besproken, waarbij critici als D.Th. Jaarsma en Jeanne van Schaik-Willing het roemden om de gedurfdheid van thematiek en uitwerking, terwijl anderen, Henri Borel en Frits Lapidoth, juist schande spraken van de verwildering en ontaarding die uit dit werk spreken. Martinus Nijhoff had Netty aangeraden om haar werk onder de naam A.H. Nijhoff te publiceren en zo verwarring te scheppen over het geslacht van de auteur. Deze opzet slaagde in eerste instantie, maar toen bekend werd dat zich achter dit pseudoniem een vrouw verborg, werd het werk al snel gerangschikt onder de categorie ‘damesproza’. Annie Romein-Verschoor rangschikte de roman in haar dissertatie over het damesproza, Vrouwenspiegel, in de onderafdeling van ‘de vrijmoedigen’ en voorzag hem van het afkeurende predikaat ‘amoreel’.
| |
Traditie / Techniek
Het lijkt echter zinvoller om Twee meisjes en ik binnen de lesbische literaire traditie te plaatsen, niet alleen vanwege de lesbische thematiek, maar ook vanwege de voor de homoseksuele literatuur zo kenmerkende intertekstuele verwevenheid met een aantal thema's uit de decadente literatuur van het fin de siècle: het noodlotsmotief, de homoseksualiteit, de narcotische verslaving. En in de portrettering van de lesbische hoofdpersoon vinden we trekken terug van de Belle Dame sans Merci. Ook het procédé van de verteldistantie - het lesbische personage wordt bezien vanuit de heteroseksuele, in dit geval zelfs
| |
| |
mannelijke verteller - is exemplarisch voor de lesbische literatuur van die tijd.
| |
Ontwikkeling / Stijl
Waren er in Twee meisjes en ik nog echo's te bespeuren van het decadentisme, in Nijhoffs latere werk treffen we, naast het vitalisme, vooral sporen aan van het modernisme. De al in Twee meisjes en ik voorkomende vermenging van handeling en filosofische en intellectuele levensbespiegelingen ging een steeds grotere plaats innemen in haar werk, ook al doordat de hoofdpersonen in toenemende mate twijfelen aan de mogelijkheid om greep te krijgen op de werkelijkheid en hoe langer hoe meer doordrongen raken van de subjectiviteit van hun waarneming. Hoewel deze personages herhaaldelijk hun wantrouwen uitspreken ten opzichte van de communicatieve mogelijkheden van het woord, zal tegelijkertijd de intellectuele monoloog en dialoog een steeds grotere plaats gaan innemen in haar werk.
Toch lijkt Nijhoffs kracht als schrijfster juist het meest tot haar recht te komen in de meer lyrische passages. Het korte verhaal ‘Archie’ uit de verhalenbundel Medereizigers (1942), dat op subtiele wijze de ontluikende homo-erotische gevoelens van een jonge scholier beschrijft, behoort dan ook tot het beste wat Nijhoff geschreven heeft. In deze bundel is de ‘onthechte’ protagonist Phillip er in een viertal verhalen getuige van hoe de mens ‘dupe’ kan worden van een onberekenbare wereld. De verhalen zijn sterk wisselend van stijl en thematiek en spelen zich, zoals vaak het geval is bij Nijhoff, voor het merendeel af in het buitenland.
| |
Kritiek
Er verschijnen, als gevolg van de oorlog, weinig recensies, maar deze zijn onverdeeld lovend. Men waardeert het ‘bijna mannelijke talent van deze bijzondere auteur’ en de kosmopolitische geest die uit het werk spreekt.
| |
Thematiek
De oorlog is voor Nijhoff, voor wie vrijheid het hoogste goed was, een van de ingrijpendste ervaringen in haar leven geweest en haar intense blijdschap over de bevrijding vinden we terug in de allegorische novelle Geboorte (1945). Zij hoopt, zoals zo velen, op een maatschappijverandering, maar als die na een jaar uitblijft, slaat haar euforie over de bevrijding om in bitterheid en getuigt ze in De dagen spreken (1946), een bundel fictie- | |
| |
ve toespraken, van de teloorgang van de hooggestemde verzetsidealen.
| |
Visie op de wereld
Veel van de in deze bundel verwoorde radicale inzichten en ideeën vinden we terug in de roman De vier doden (1950), een roman à thèse, waarin de strijd om de vrijheid het centrale thema is - een vrijheid die, volgens een van de romanpersonages, de jood Jozef, niet alleen tijdens de oorlog op de bezetters bevochten moet worden. Zo voorspelt hij dat er ook na de oorlog grote groepen mensen zullen zijn - ‘ongehuwde moeders, de kinderen uit de sloppen, de onwettige kinderen, de negers, de kleurlingen, de homosexuelen’ - voor wie er nooit ‘normale tijden’ zullen aanbreken. Door middel van een eigenzinnige selectie uit diverse filosofische stromingen als het existentialisme, vitalisme, feminisme en anarchisme zet Nijhoff zich in deze roman af tegen het repressieve maatschappelijke klimaat van na de oorlog. Maar in tegenstelling tot ‘nihilistische’ auteurs als Blaman, Van het Reve en Hermans verdedigt zij een morele orde, waarin de vrijheid van het individu de hoogste waarde vertegenwoordigt.
| |
Kritiek
Dat neemt niet weg dat sommige recensenten zich genoodzaakt voelden met name de jonge lezers te waarschuwen voor dit ‘gevaarlijk werk’. Maar er was ook waardering voor de hoge filosofische inzet van deze roman, hoewel critici als Johan van der Woude en S. Vestdijk het betreurden dat de sterk ideologisch getinte boodschap ten koste gaat van de handeling en de levensechte weergave van de personages.
| |
Thematiek
Deze allegorische tendens zet zich door in haar laatste roman, Venus in ballingschap. Daarin trekt de schrijfster ten strijde tegen de bekrompen christelijke moraal van de jaren vijftig. Met de schepping van een veertienjarige lesbische hoofdpersoon, het Meisje, plaatst Nijhoff zich binnen de lesbisch-feministische literaire traditie waarin schrijfsters via het adolescente personage vorm geven aan hun verzet tegen het heteroseksuele denken, dat sekse, gender en seksualiteit onherroepelijk aan elkaar koppelt.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Nijhoffs laatste roman is op een aantal punten ook te lezen als een herschrijving van haar debuut, waarbij de in beide boeken voorkomende motieven, zoals het lesbische geheim, de levens- | |
| |
vatbaarheid van de lesbische liefde en het lesbische personage, een radicaal andere invulling en uitwerking krijgen. Geheel nieuw in haar werk is de uitvoerige bezinning op het schrijfproces, waarbij onder andere de relatie tussen werkelijkheid en fictie en die tussen schrijver en personage worden geproblematiseerd.
| |
Kritiek
Ook deze keer zijn de reacties op de inhoudelijke kant van haar werk weer heftig en verdeeld: de romantisch-rebelse geest die uit dit werk spreekt, oogst bewondering bij een recensent als W.L.M.E. van Leeuwen, terwijl een andere recensent, A. Buffinga, uitroept dat deze roman de naam Nijhoff onwaardig is. Venus in ballingschap was Nijhoffs laatste boek. In de jaren zestig begon ze nog wel aan een nieuw boek dat Malista - het Griekse woord voor ‘ja’ - moest gaan heten, maar mede als gevolg van haar gezondheidsproblemen kwam het niet tot publicatie.
| |
Publieke belangstelling
Nijhoff werd tijdens haar leven door literatoren als H.A. Gomperts, W.L.M.E. van Leeuwen en B. Stroman als een van de belangwekkendste (vrouwelijke) auteurs beschouwd. Haar Twee meisjes en ik beleefde ettelijke herdrukken en ook de verhalenbundel Medereizigers en de roman De vier doden verschenen in herdruk.
| |
Kunstopvatting
Doordat zij vaak in het buitenland verbleef, heeft Nijhoff nauwelijks een rol gespeeld in het literaire leven in Nederland. Bovendien heeft zij nooit de behoefte gevoeld om zich - zoals veel van haar collega's - via het schrijven van kritieken of essays in het literaire debat te mengen. Misschien ook omdat ze te uitgesproken ideeën had en vond dat ze alleen boeken kon bespreken waarmee ze een grote verwantschap voelde. In ‘Het ideale boek’ (1956) schetst ze een profiel waaraan de schrijver van het ideale boek zou moeten voldoen: de literator moet het experiment niet uit de weg gaan en als het ware bereid zijn om vivisectie op zichzelf te plegen, ‘want alleen dan kunnen de kamerdeuren worden neergehaald waarbinnen de letterkundige zijn letterkunde bedrijft en kan er begin gemaakt worden met een Umwertung aller Werten’.
| |
Traditie / Verwantschap
Met deze uitspraken plaatst Nijhoff zich in de Forum-traditie. Volgens critici uit haar tijd vertoont het (vitalistische) persoon- | |
| |
lijkheidsideaal in haar romans veel overkomst met dat van Marsman in zijn vroegste periode. Bovendien wijst men op de verwantschap tussen haar moraal en die van de door haar vertaalde Franse schrijver André Gide: de mens moet leven volgens zijn aard, hoe onnatuurlijk en onmaatschappelijk die ook in de ogen van de maatschappij mag zijn.
| |
Publieke belangstelling
Al snel na haar dood raakt Nijhoff in de vergetelheid. In 1994 echter verschijnt er een herdruk van Twee meisjes en ik, vergezeld van een biografische schets. De sindsdien toegenomen belangstelling voor de schrijfster richt zich vooral op de tegendraadse, non-conformistische mentaliteit, die zowel uit haar werk als uit haar leven spreekt. Met Anna Blaman is zij de belangrijkste lesbische schrijfster uit het prefeministische tijdperk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik. Amsterdam 1931, Querido, R. |
André Gide, De enge poort. Vertaald door A.H. Nijhoff. Amsterdam 1937, Querido, R. (vert.) |
A.H. Nijhoff, Medereizigers. Amsterdam 1942, Querido, VB. (tweede druk, onder de titel Het veilige hotel: 1954) |
A.H. Nijhoff, Geboorte. Amsterdam 1945, De Bezige Bij, N. |
A.H. Nijhoff, De dagen spreken. 's-Gravenhage 1946, D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N.V, EB. |
Olivia, Olivia. Vertaald door A.H. Nijhoff. 's-Graveland 1949, De Driehoek, R (vert.) |
A.H. Nijhoff, De vier doden. Amsterdam 1950, Querido, R. (tweede druk, onder de titel De brief: 1956) |
A.H. Nijhoff, De streek, het dorp, het huis... In: Singel 262. Eenentwintig jeugdindrukken. Amsterdam 1955, ABC/Querido, pp. 52-55, C. |
A.H. Nijhoff, Venus in ballingschap. Amsterdam 1955, Querido, R. |
A.H. Nijhoff, Het ideale boek. In: Singel 262. Achttien schrijvers kiezen een boek. Amsterdam 1956, ABC/Querido, pp. 47-50, C. |
A.H. Nijhoff, Het geheim van de kok. In: Singel 262. Zeventien auteursgeheimen. Amsterdam 1957, ABC/Querido, pp. 69-75, C. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Frits Lapidoth, Verwildering en ontaarding. Twee meisjes en ik, door A.H. Nijhoff. In: De Nieuwe Courant, 2 6-4-1931.
D.Th. Jaarsma, A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17-5-1931.
Albert Helman, A.H. Nijhoff: Twee meisjes en ik. In: De Groene Amsterdammer, 20-6-1931.
Henri Borel, De roman van een viereenheid, een boek van stuurlooze wezens. In: Het Vaderland, 30-8-1931. (over Twee meisjes en ik)
Victor E. van Vriesland, Een opmerkelijk maar slordig debuut, A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik. In: Critisch Bulletin, jrg. 11, 1931, pp. 929-935.
Maurits Uyldert, Twee meisjes en ik, door A.H. Nijhoff. In: Algemeen Handelsblad, 24-10-1931.
Roel Houwink, A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 41, 1931, pp. 440-441.
J.M. Lücker, Medereizigers. Vier ontmoetingen met de liefde. In: De Telegraaf, 9-5-1942.
G.H. 's-Gravesande, Twee vrouwelijke auteurs; een vrouwelijk en een mannelijk talent. In: Het Vaderland, 23-5-1942. (over Medereizigers)
Clara Eggink, Waarom baart de berg een muis? In: Critisch Bulletin, jrg. 13, 1946, p. 173. (over Geboorte)
Koos van Doorne, Het luisterend oor. In: Het Schouwvenster, 13-7-1946. (over De dagen spreken)
Emmy van Lokhorst, A.H. Nijhoff: Medereizigers. A.H. Nijhoff: De dagen spreken. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, 1947, pp. 503-507.
G.H. 's-Gravesande, Al pratende met... A.H. Nijhoff. In: Het Boek van Nu, jrg. 1, nr. 9, 1947, pp. 176-177. (interview)
Gerard van Eckeren, Gebondenheid en vrijheid. A.H. Nijhoff: De vier doden. In: Het Boek van Nu, jrg. 4, nr. 7, 1950, pp. 126-128.
L.Th. Lehmann, A.H. Nijhoff, De vier doden. In: Libertinage, december 1950-januari 1951, pp. 147-150.
Jeanne van Schaik-Willing, Tegen de wereld. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, 1951, pp. 110-116. (over De vier doden)
W. Wagener, Belangrijk boek dat kwetst. In: Bredase Courant, 3-12-1950. (over De vier doden)
Jan Heyn Jr, 3 vrouwen, 3 boeken; bloeseming der romankunst? In: De Telegraaf, 30-12-1950. (over De vier doden)
C.J.E. Dinaux, A.H. Nijhoff: ‘De vier doden’. In: Haarlems Dagblad, 20-1-1951.
H.A. Gomperts, Boeiende roman van A.H. Nijhoff. Krachtige hymne voor de vrijheid. In: Het Parool, 20-1-1951. (over De vier doden)
Johan van der Woude, God en sexe. A.H. Nijhoff ‘De vier doden’. In: Vrij Nederland, 24-2-1951.
S. Vestdijk, Een ideologische roman. Romandialoog als catechismus. In: Algemeen Handelsblad, 17-3-1951. (over De vier doden)
A. Buffinga, Venus verbannen in woestijn van trivialiteit. In: Elseviers Weekblad, 30-4-1955. (over Venus in ballingschap)
Rico Bulthuis, Geladen met dodelijke haat tegen de christelijke moraal. A.H. Nijhoff: Venus in Ballingschap. In: Haagsche Post, 30-4-1955.
W. Wagener, Venus in ballingschap. Een merkwaardige en toch niet geslaagde roman. In: Rotterdams Nieuwsblad, 7-5-1955.
W.L.M.E. van Leeuwen, Roman over onstilbaar liefdesverlangen. Venus in ballingschap. In: Twents Dagblad Tubantia, 14-5-1955.
| |
| |
C.J. Kelk, Venus in ballingschap. Een allegorie van A.H. Nijhoff. In: De Groene Amsterdammer, 18-6-1955.
B. Stroman, Hedendaagse schrijvers schuwen de stad: A.H. Nijhoffs Venus in ballingschap. De romantiek hervonden. In: Algemeen Handelsblad, 9-7-1955.
J. den Haan, Sproolges van schoonheid. Venus in ballingschap boek vol verrassingen. In: Utrechts Nieuwsblad, 9-7-1955.
H.A. Gomperts, Naakte Venus voorzien van kleermakersspek. A.H. Nijhoff bedronk zich in nieuwe roman aan herhaling. In: Het Parool, 30-7-1955. (over Venus in ballingschap)
Anna Blaman, Venus in ballingschap. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, 1956-1957, pp. 450-455.
Andreas Oosthoek, Zeventig jaar leven van meer dan één mens. Bij de 70e verjaardag van A.H. Nijhoff. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-6-1967. (interview).
D.F. van de Pol, Mevr. A.H. Nijhoff: zes boeken in zeventig jaar. ‘Ik heb misschien teveel gepraat en te weinig geschreven’. In: Het Vaderland, 9-6-1967. (interview)
Bibeb, ‘Het is niet de daad die een mens iets doet, maar de belevenis van die daad’. A.H. Nijhoff: ‘ik voel er absoluut niet voor alle woelingen van mijzelf op tafel te gooien’. In: Vrij Nederland, 1-7-1967 (interview over haar leven en werk)
Theun de Vries, Antoinette Hendrika Nijhoff-Wind In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1971-1972, Leiden 1972, pp. 233-246 (overzicht overwerk en leven)
Marja Pruis, De lieflijke hel van het Hollandse binnenhuisje. Leven en werk van A.H. Nijhoff. Amsterdam 1994. (biografische schets)
Marja Pruis, Portret van een huwelijk. ‘De grootste ramp is geweest dat we zijn getrouwd. Dat hadden we nooit moeten doen.’ De wonderlijke relatie van schrijfster Netty en dichter Martinus Nijhoff. In: HP/De Tijd, 13-5-1994.
Jessica Voeten, Terwijl de harten van elkander wijken. De schrijvende echtgenoten van Martinus Nijhoff en J.C. Bloem. In: NRC Handelsblad, 19-8-1994. (naar aanleiding van de heruitgave van Twee meisjes en ik)
M. Nijhoff, Brieven aan mijn vrouw. Samengesteld en ingeleid door Andreas Oosthoek. Amsterdam 1996.
Lien Heyting, IJsklompjes in het hart. Brieven van Martinus Nijhoff aan zijn vrouw Netty. In: NRC Handelsblad, 31-5-1996.
67 Kritisch lit. lex.
november 1997
|
|