| |
| |
| |
Roger M.J. de Neef
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Roger M.J. de Neef (pseudoniem van Juul de Winde) werd geboren op 24 juni 1941 in Wemmel. Hij studeerde geschiedenis en communicatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is politiek redacteur bij het persagentschap Belga en kunstrecensent. Hij heeft een bijzondere belangstelling voor jazz en was een tijdlang actief jazz-musicus.
Zijn literaire werk bestaat exclusief uit poëzie. In zijn beginperiode schreef hij af en toe ook Franse verzen. Zijn poëzie verscheen in een groot aantal tijdschriften en vooral in Impuls, Nieuw Vlaams Tijdschrift en De Vlaamse Gids. Slechts in beperkte mate heeft hij literair-kritisch werk gepubliceerd, vooral over bevriende of verwante dichters.
Roger M.J. de Neef was redacteur van Morgen en Impuls en is redacteur van Diogenes.
Zijn werk werd bekroond met de Prijs van de Gemeente Deurle 1972 voor ‘In memoriam Jan de Roek’, metde Arkprijs van het Vrije Woord 1978 voor Gestorven getal, met de Prijs van de Vlaamse Klub Brussel 1980 voor ‘De reis’, met de Staatsprijs voor Poëzie 1983-1985 voor De vertelkunst van de bloemen en met de Jules van Campenhoutprijs 1986 voor ‘Nacht’.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek / Stijl
De poëtische techniek van Roger M.J. de Neef is eenvoudig en doorzichtig. De belangrijkste woorden in zijn gedichten hebben betrekking op de elementen aarde, water, vuur, licht..., een beperkt aantal natuurgegevens als vogel, boom, bloem, wolk, sneeuw en een kleine serie abstracta als oorsprong, liefde en dood. Deze terminologische voorkeur wijst erop dat zijn gedichten in sterke mate symbolisch willen zijn en op essenties zijn toegespitst, niet op verschijnselen. De combinatie van deze woorden steunt op verwisselbaarheid van natuur en mens, van bezield en onbezield, dit via personifiëring en metaforiek. Het tegenstrijdige wordt samengetrokken in paradoxen, oxymora en chiasmen; zintuiglij ke ervaringen worden onmiddellijk met elkaar verbonden; de tijdsordening wordt omgegooid. Deze stilistische voorkeur suggereert diepzinnigheid. De spreeksituatie bestaat uit een ik geplaatst tegenover een verabsoluteerde andere, zooals de aarde, de dood, de geliefde, de vader, de moeder. De toon is ponerend en plechtig: zinnen met is of zijn, veralgemeningen, voltooid tegenwoordige en toekomende tijden, archaïsmen, sacraal geladen woorden. Situatie en toon verlenen de gedichten een fundamentalistisch, profetisch, mythisch tintje. Als voorbeeld ‘Ten Oosten van Eden’ uit Lichaam mijn landing:
Tussen de aders van de aarde
Ver, dragend en voldragen
Verbergen de vroegste bergen.
En nauwelijks is het moederwoord voltooid
En ergens sneeuwt het lichaam
| |
Thematiek
Voor de analyse is deze poëzie heel toegankelijk, maar elke interpretatie blijft hachelijk, omdat de meeste gedichten louter
| |
| |
suggestief zijn en nauwelijks iets rechtstreeks uitdrukken. De opbouw in cycli van zijn bundels brengt evenmin veel soelaas. Die berust immers dikwijls alleen op een vormelijke samenhang. Een eerste karakterisering van De Neefs thematiek kan niet veel anders zijn dan een opsomming van de grote thema's uit de literatuur - oorsprong, liefde, dood... - en hun verbanden op individueel of algemeen-menselijk niveau. Een nader overzicht van de motieven wordt bemoeilijkt door een verregaande duisterheid van veel gedichten, die uit een opeenvolging van onverbonden en on verbindbare elementen lijken te bestaan. De interpretatie moet noodgedwongen in belangrijke mate omschrijvend blijven en steunen op de symbolische mogelijkheden van woorden of woordcombinaties die herhaald worden. De meest toegankelijke verzen of gedichten krijgen bij die interpretatie een centrale rol.
Een vertrekpunt zou de zelfvervreemding en verbrokkeling van het poëtische ik kunnen zijn:
Ik reis door mijn lichaam en beleer
De leegte: de moeder die mij heeft gemaakt.
(‘De dagen van de goede week’ in Gestorven getal)
Vanuit die ervaring van afhankelijkheid en gebrek aan zelfstandigheid komt een terugkerende beweging op gang naar een oorspronkelijke staat van eenheid, waarin de persoonlijke geschiedenis en afstamming ontkend worden:
Ik ben geboren uit het niet
en adem de adem van het riet
(‘Japans’ in Winterrunen)
of elke gescheidenheid wordt opgeheven:
Wij zijn ellendig en één.
Mijn voornaam is Uw naam.
(‘De dagen van de goede week’ in Gestorven getal)
| |
| |
De verbinding van tegenstellingen en in extreme vorm de verwisselbaarheid van alles met alles blijken ten grondslag te liggen aan de meest opvallende motieven. Vogel, boom, wolk, sneeuw, regen functioneren als archetypen die hemel en aarde, hoog en laag verbinden. Liefdesrelaties worden in termen van volstrekte omkeerbaarheid geformuleerd:
Ja. Wij zullen onze ogen verwisselen
En de wereld zal ons bekijken.
(‘De vertelkunst van de bloemen’ in de gelijknamige bundel)
De liefste is aarde en spiegel. De aan zichzelf gelijkblijvende rivier is een ideaalbeeld:
Rivieren, zij verwijderen zich van hun oorsprong,
Keren nooit terug en blijven aan zich zelve gelijk.
(‘De vertelkunst van de bloemen’ in de gelijknamige bundel)
Ook de mystiek getinte gedichten, vooral in Gestorven getal en De gedichten van lichten overspel, streven een samenvallen van tegengestelden na: de verstilling wordt omschreven als Volledig vol. Volledig ledig. Paradox en oxymoron zijn meer dan louter stijlfiguren, zij zijn een fundamenteel mechanisme in De Neefs poëzie.
Bij een verdere interpretatie van deze motieven leggen de meeste critici het accent op een filosofisch-mythisch verwijzingskader. Een aantal motieven kan ook worden gegroepeerd vanuit een meer psychologische invalshoek, waarbij de plaats en de eenheid van het ik het voornaamste thema vormen. Ik denk daarbij aan de omkeerbaarheid van de posities in de familiale driehoek en aan de gespannen verhouding tot de vaderfiguur:
Zo bracht de ruimte ons nabij:
Ik de doder, Gij de dader
Gij hebt mij gemaakt naar Uw beeld en gelijkenis
(‘De Vader’ in De vertelkunst van de bloemen)
| |
| |
Ook de narcistische ontgrenzing en verheffing van het ik of het dikwijls terugkerende motief van de diffuse versmelting wij zen in dezelfde richting. Het frequente, opvallende, paradoxale gebruik van zich en zelf is de syntactische uiting van deze psychologische thematiek:
Nooit verandert Gij in U zelf
Enkel kunt Gij U zelf herhalen
(‘In liefde bloeiende’ in De gedichten van licht en overspel)
| |
Kunstopvatting
De Neefs expliciete poëtica en een paar eigen commentaren op zijn poëzie helpen de interpretatie weinig verder. Wel blijkt daaruit dat hij in sterke mate rekent op de symbolische kracht van zijn kernwoorden of verwijst naar parallellen met de constructivistische, abstracte schilderkunst. Verder kleedt hij zijn dichterlijke streven in een hooggestemd laat-romantisch betoog in: ‘Blauwe Bloem, nederige bloesem van de Hoogmoed, met Plato ben ik de adellijke, de gehoorzame, de meest vrije slaaf. Ik kan niet anders dan U vervloeken temeer daar Gij sinds alle eeuwigheid zijt. Gemeenschappelijk gedicht, geschiedenis, Heilige Stilte, vrieslicht in een geleend en geleerd landschap dat over talige eeuwen glijdt; Eerzaam met de eenzame (ge)liefde, ik zing in ieder lichaam en luister.’ De opvallendste eigenschappen van zijn poëtica zijn de filosofische, zelfs metafysische streving en de nadrukkelijke maar eigenzinnige inbedding in cultuurhistorische gegevens. Overigens spreidt De Neef een zeker dédain tentoon ten aanzien van zijn lezer.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De kritische reactie op de poëzie van De Neef beperkte zich lang grotendeels tot het gesloten circuit van positief gestemde verwante of bevriende dichters-critici. De toekenning van de Staatsprijs in 1986 voor De vertelkunst van de bloemen bracht een polarisering aan het licht. Ter discussie staat de duisterheid van een groot gedeelte van zijn poëzie: fascinerende geslotenheid of afstotende onbegrijpelijkheid, hermetisme of solipsisme? De positie die de critici in deze polarisering innemen hangt nauw samen met de appreciatie van het stilistisch vermogen en de stilistische authenticiteit van De Neef.
| |
| |
De positieve kritiek prijst de kracht van de beeldspraak, die als ‘archetypisch’ en ‘vol aanvoeling van het mysterie’ wordt gekarakteriseerd, en de ‘elliptische bondigheid’. Een wat minder algemene interpretatie die dichter aansluit bij de tekst, wordt evenwel haast nooit gegeven. Vanuit negatieve hoek worden vragen gesteld over het functioneren van de beeldspraak. De symbolische lading wordt misschien te weinig vanuit het gedicht opgebouwd, waarbij het er soms op lijkt dat de lezer eerst symbolenwoordenboeken of het werk van de godsdienstfenomenoloog Mircea Eliade moet raadplegen om de zonder voorbereiding geponeerde vogel, wolk of regen de nodige symbolische opvulling te geven. Toch zou men dit moeten nuanceren, met als overweging dat onze cultuur nu eenmaal niet langer over een homogeen symbolisch potentieel beschikt.
| |
Stijl
Regelmatig wordt ook bezwaar gemaakt tegen de overtrokken retorische stijl, vol ellipsen, inversies en vooropplaatsingen, een stijl die te veel een puur formele gemaniëreerde eigenaardigheid lijkt, wat zich ondermeer uit in de stereotiepe wijze waarop strofen aanvangen of sluiten. De talrijke ellipsen versterken de indruk met los opgestapelde onverbindbare fragmenten van doen te hebben. De gesuggereerde diepzinnigheid is volgens diezelfde critici misschien maar schijn wanneer die wordt aangebracht met behulp van bijna mechanische klank-echo-technieken of al te cerebrale vondstjes. Men leze bijvoorbeeld de laatste verzen van ‘Bomen II’ in De gedichten van licht en overspel:
Telkens nu, leunen bomen over de aarde.
Hoog in de schouders, luisteren zij
Naar de hartslag van water, adem en vuur
Bewegen hun zenuwen van stilte groen.
Het licht waait door hun hoofden en verdwaalt.
Zij vermoeien de soms moeilijke lucht
Stoeien stug en bidden vanuit al hun handen.
Voor wie deze bezwaren deelt blijft De Neef meestal wel de dichter van een aantal boeiende losse strofen en verzen.
Misschien is de belangrijkste handicap van De Neef zijn zwak- | |
| |
ke verstechniek, waarbij veel gedichten of te weinig gebonden, of te bruusk, te bruut alliteratief of asyndetisch zijn; de paradoxen en beelden waarvan De Neef het hebben moet, worden daardoor te weinig of te veel door andere middelen ondersteund. Symptomatisch in dit verband zijn de weinig overtuigende van-metaforen.
| |
Verwantschap
De appreciatie van zijn stijl wordt tenslotte sterk bepaald door het standpunt dat de criticus inneemt met betrekking tot zijn opvallende verwantschap met Paul Snoek, vooral in Winterrunen en opnieuw in De vertelkunst van de bloemen, en inzonderheid met Hugues C. Pernath. Met Wilfried Adams, Nic van Bruggen en vele anderen behoort De Neef tot die dichters die het terminologische idioom en de woordvolgorde- en klank-echo-technieken van Pernath zo systematisch zijn gaan gebruiken, dat de stilistische invloed van Pernath bijna vergelijkbaar is met de dominantie die in de jaren dertig van Van de Woestijne op de Vlaamse poëzie uitging. De appreciatie van het resultaat van die stilistische beïnvloeding van De Neef door Pernath loopt uiteen van ‘een eigen accent’ tot ‘klinkklare onzin’.
| |
Ontwikkeling
De poëzie van De Neef is zeer homogeen. De opvallendste symbolen en stijlverschijnselen zijn in elke bundel terug te vinden. Die homogeniteit blijkt ondermeer uit het probleemloos overhevelen van gedichten uit een oudere naar een volgende bundel. De ontwikkelingen in zijn werk zijn van ondergeschikte aard en betreffen vooral de omvang van de gedichten, die sterk toeneemt vanaf Gestorven getal, en de intensiteit van het hermetisme, dat nog toeneemt in Gestorven getal, terwijl De vertelkunst van de bloemen toegankelijker en concreter is. Uitschieters in zijn oeuvre zijn gedichten als de cyclus ‘De kleine chirurgie (Ballade van Wounded Knee)’ in Gestorven getal, waarin het politieke en het mythische met elkaar worden verweven, en de jazz-gedichten in De gedichten van licht en overspel. Dankzij een sterkere anekdotische verankering sorteert zijn techniek in deze gedichten meer effect.
| |
Verwantschap / Traditie
De literair-historische positie van De Neef valt samen met de evolutie van de zuivere, constructivistische neo-experimentele poëzie in Vlaanderen. Zijn redacteurschap van Morgen en Im- | |
| |
puls en zijn verwantschap met Hedwig Speliers, Dirk Christiaens, Wilfried Adams, Michel Bartosik en anderen plaatsen hem in de groep dichters die sterk reageerde tegen het neo-realisme en het wat ongelukkige etiket ‘taalgericht’ opgeplakt kreeg. Van die polarisering neo-realistisch/neo-experimenteel was de korte polemiek bij de toekenning van de Staatsprijs voor De vertelkunst van de bloemen nog een late opflakkering. De metafysische suggestie die van de poëzie van De Neef zou moeten uitgaan en die de lezer als interpretatieve sleutel zou moeten hanteren, en de onorthodoxe religiositeit en de profane mystiek die zijn gedichten zouden kenmerken, plaatsen De Neef ook in de wat marginale subtraditie in de Vlaamse poëzie van de ‘numineuze’ (mystisch-religieuze) dichters, zoals Erik van Ruysbeek of Annie Reniers.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Roger de Neef, Winterrunen. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, GB. |
Roger M.J. de Neef, Lichaam mijn landing. Gent 1970, Yang, Yang Poëzie Reeks 11, GB. |
Roger M.J. de Neef, De grote wolk. Deurle 1972, Colibrant, GB. |
Roger de Neef, [Over eigen poëzie]. In: Luc Vancampenhout, De techniek van de poëtische creatie. In: Heibel, jrg. 7, nr. 6, 1973, pp. 7-14, E. |
Roger M.J. de Neef, Gestorven getal. Antwerpen 1977, Pink Editions & Productions, GB. |
Roger M.J. de Neef, Inleiding. In: Piet van Aken, De Goddemaers en andere verhalen. Antwerpen 1980, Beckers, pp. 15-20, E. |
Roger M.J. de Neef, De gedichten van licht en overspel. Antwerpen 1982, Pink Editions & Productions, GB. |
Roger M.J. de Neef, Hooglied van het verval. In: Marcel Duchateau, Jef van Grieken. Tielt-Bussum 1983, Lannoo, pp. 59-71, E. |
Roger M.J. de Neef, De vertelkunst van de bloemen. Antwerpen 1985, Manteau, GB. |
Roger M.J. de Neef, Kanttekening bij een gedicht. In: Vlaanderen, jrg. 35, nr. 3, mei-juni 1986, pp. 148-149, E. |
Roger M.J. de Neef, Over de kritische objectkunst van Camiel van Breedam. In: Wim Meewis, Camiel van Breedam. Gent 1986, Wilemsfonds, pp. 2-4, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Willem M. Roggeman, Een archetypisch dichter. In: Het Laatste Nieuws, 31-10-1967. (over Winterrunen) |
[Anoniem], Poëzie, Roger de Neef, Winterrunen. In: De Nieuwe, 24-11-1967. |
Mark Dangin, Ghristiaens en de Neef: dichterlijke tweelingbroers? In: Daele, jrg. 4, nr. 15-16, april 1968, pp. 108-112. (over Winterrunen) |
Hugo Brems, Van twee vrienden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 5, juni-juli 1968, pp. 389-390. (over Winterrunen) |
Erik van Ruysbeek, Vernieuwing in onze poëzie? (2), Roger de Neef. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 21, nr. 6, juli-augustus 1968, pp. 620-623. (over Winterrunen) |
Jef Barthels, Andermaal Roger de Neef en Dirk Christiaens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 52, nr. 11, november 1968, pp. 31-33. (over Winterrunen) |
Ton Luiting, Poëziekroniek. In: De Gooi en Eemlander, 17-12-1968. (over Winterrunen) |
Paul de Vree, Onder experimenteel vuur. Brugge-Antwerpen 1968, pp. 319-321. (over Winterrunen) |
Leopold M. van den Brande, Psychomimetiese runen uit een hiernamaals, of het fatalistiese evangelie naar Roger de Neef. In: Morgen, jrg. 3, nr. 13, januari-februari 1969. (over Winterrunen) |
Willem M. Roggeman, Een profaan mystieker. In: Het Laatste Nieuws, 23-7-1970. (over Lichaam mijn landing) |
Jef Geeraerts, Dichter als archeoloog, Roger de Neef heeft lak aan de democratie van woorden. In: Elseviers Weekblad, 1-8-1970. (interview) |
Luc Vancampenhout, De poëzie heeft genoeg aan haarzelf. In: Heibel, jrg. 6, nr. 3-4, 1971, pp. 58-62. (over Lichaam mijn landing) |
Ivo Wuyts, Problematische hoop en kosmische levensvisie. In: Zenit 74, jrg. 5, nr. 1, 1971, pp. 13-18. (over Lichaam mijn landing) |
Willem M. Roggeman, Poëzie als ritus. In: Het Laatste Nieuws, 22-2-1973. (over De grote wolk) |
Luc Vancampenhout, De techniek van de poëtische creatie. In: Heibel, jrg. 7, nr. 6, 1973, pp. 3-31. (over hoe een gedicht van De Neef tot stand komt) |
Dries Janssen, Byzantijnse prietpraat en lunatiek gedaas. In: Heibel, jrg. 8, nr. 2, 1973, pp. 47-52. (reactie op Luc Vancampenhout, De techniek van de poëtische creatie) |
Jan Mestdagh, Praten met de dichter Roger M.J. de Neef, Het oog in het ogenblik In: De Rode Vaan, 16-3-1978. (interview) |
H. Ter-Nedden, De witte woede van een strateeg, Roger M.J. de Neef. In: Het Belang van Limburg, 24-4-1978. (over Gestorven getal) |
Willem M. Roggeman, Arkprijs van het Vrije Woord voor Roger de Neef, ‘Gestorven getal’ of de lof van het individualisme. In: De Nieuwe Gazet, 27-4-1978. |
W. Meewis, Arkprijs van het Vrije Woord uitgereikt aan Roger de Neef. In: Volksgazet, 5-5-1978. (over Gestorven getal) |
Erik van Ruysbeek, De Arkprijs 1978. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 31, nr. 5, mei-juni 1978, pp. 409-412. (over Gestorven getal) |
Hugo Brems, P.E.P. en P.P. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 5, juni 1978, pp. 367-377. (over Gestorven getal) |
Remco Ekkers, Het oog weerspiegelt de wereld en de minnaar, Signalement van ‘Gestorven getal’. In: Poëziekrant, jrg. 2, nr. 4, juli-augustus 1978, p. 5. |
Joris Denoo, J'ay mal employé mes jours. In: Yang; jrg. 14, nr. 85, november 1978, pp. 91-101. (over Gestorven getal) |
Gie Luyten, Roger M.J. de Neef wil het onzegbare verwoorden. In: Argus, jrg. 1, nr. 6, december 1978, pp. 562-565. (over Gestorven getal) |
Frank Schlömer, De dichter en het overspelige licht. In: De Morgen, 27-11-1982. (over De gedichten van licht en overspel) |
| |
| |
Luc Pay, De magische cirkels van het orakel, Omtrent Roger de Neefs Gedichten van licht en overspel. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 2, februari-maart 1984, pp. 9-10. |
Hans Vandevoorde, De geurige dichtkunst van Roger M.J.de Neef. In: Yang, jrg. 22, nr. 127, januari-februari 1986, pp. 49-53. (over De vertelkunst van de bloemen) |
Marc de Smet, Roger M.J. de Neef: ‘Ik ben het laatste onkruid’. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 2, februari-maart 1986, pp. 8-9. (interview) |
Marc de Smet, De Neef: dichter naar de natuur. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 2, februari-maart 1986, p. 9. (over De vertelkunst van de bloemen) |
J. Ombiets, Wijze poëzie op lichte voeten. In: Het Laatste Nieuws, 12-4-1986. (over De vertelkunst van de bloemen) |
Lieve de Boeck, Roger M.J. de Neef of de virtuositeit van het spel van de vissen met de regenboog. In: De Brakke Hond, jrg. 3, nr. 12, december 1986, pp. 4-7. (over De vertelkunst van de bloemen) |
Hugo Brems, Bloemen van papier. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 1, januari-februari 1987, pp. 109-110. (over De vertelkunst van de bloemen) |
Herwig Leus, Roger M.J. de Neef: tweemaal getackeld. In: Poëziekrant, jrg. 11, nr. 1, januari-februari 1987, p. 8. (over de toekenning van de Staatsprijs) |
Willem M. Roggeman, Staatsprijs Poëzie voor Roger de Neef. In: Literatuur, jrg. 4, nr. 1, januari-februari 1987, p. 45. |
Marcel Grauls, Roger de Neef, ‘Kunst is gewoon 'n manier om in deze wereld te zijn’. In: Het Belang van Limburg, 7-3-1987. (interview) |
Dirk de Geest, De vertelkunst van de bloemen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 3, april 1987, pp. 29-34. |
30 Kritisch lit. lex.
augustus 1988
|
|