| |
| |
| |
Top Naeff
door Marianne Vogel
1. Biografie
Anthonetta Naeff werd op 24 maart 1878 te Dordrecht geboren als dochter van Johan Reinhard Naeff en Anna Cornelia Vriesendorp. Zij groeide op als enig kind in een grootburgerlijk milieu; haar vader was beroepsmilitair. Het gezin woonde behalve in Dordrecht ook enkele jaren in Den Helder en Gorcum. Naeff bezocht de hbs en de mulo, vervolgens een jongedameskostschool in Brussel. Van 1896 tot haar dood woonde ze in Dordrecht. Zij trouwde in 1904 met de arts Huibert Willem van Rhijn. Het echtpaar kreeg geen kinderen.
Naeff debuteerde in 1896 met het verhaal ‘'t Was beter zoo’ in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift; haar eerste afzonderlijke publicatie was De genadeslag (1899). Losse bijdragen publiceerde ze in onder meer De Gids, Groot Nederland, De Groene Amsterdammer en Het Boek van Nu. Zij was toneelrecensent bij De Dordrechtsche Courant (1902-1914), toneelrecensent en redacteur van De Groene Amsterdammer (1914-1930) en redacteur van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (1937-1940) en Het Boek van Nu (1952-1953).
In 1932 werd Naeff benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau; in 1948 tot Officier in de Orde van de Kroon van België. Voor haar toneelstuk Zie de maan schijnt... kreeg ze in 1951 de Mr. H.G. van der Vries-prijs. Zij was medeoprichter en jarenlang bestuurslid van zowel de Vereniging voor Letterkundigen als het PEN-centrum voor Nederland. Zij werd erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (1952) en Dordrecht verleende haar het ereburgerschap (1953). Op 22 april 1953 overleed Top Naeff aan een hartinfarct.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Na haar dood in 1953 werd Top Naeff al gauw tweemaal herdacht Eén jaar nadien werd de Top Naeff-prijs ingesteld, een jaarlijkse aanmoedigingsprijs voor veelbelovende theaterproducties, die tot op heden bestaat. Verder bracht men in 1960 een gedenksteen op haar geboortehuis in Dordrecht aan. In de eerste helft van de eeuw behoorde haar werk dan ook tot de veelgelezen en invloedrijke literatuur. Boeken als Voor de poort (1912), Voorbijgangers (1925), Letje, of de weg naar het geluk (1926) en Offers... (1932) werden heel wat keren herdrukt. Bij haar zestigste, zeventigste en vijfenzeventigste verjaardag werd Naeff groots gehuldigd door vele comités en verenigingen, en nog in 1951 schreef F. Bordewijk naar aanleiding van haar memoires Zo was het ongeveer (1950): ‘Zij is hier weer een van onze eerste vrouwelijke stylisten na laat ons zeggen 1900.’
| |
Stijl
Dat haar werk na haar dood niet vergeten werd, hoeft geen verbazing te wekken, omdat een deel ervan uitermate leesbaar gebleven is. Daarbij gaat het enerzijds om de joyeuze meisjesboeken School-idyllen (1900), De tweelingen (1901), 't Veulen (1903) en In den dop (1906), die zeker niet onderdoen voor de populairdere Joop-ter-Heul-reeks van - de door Naeff beïnvloede - Cissy van Marxveldt. Anderzijds dient men te denken aan haar latere proza voor volwassenen, waarin Naeff een soepele, aantrekkelijke vertelwijze combineert met een geserreerde stijl, die ironisch en onderkoeld is en wars van elke pathetiek.
| |
Ontwikkeling
In haar vroege romans en verhalen, zoals De stille getuige (1906) of de verhalenbundel In mineur (1902), neigt Naeff nogal naar een gekunstelde zinsbouw en een te dramatische woordenschat en handeling, zwaktes die zij in de loop der jaren kwijtraakte. In de literatuurkritiek is vaak op deze ontwikkeling in haar proza gewezen, onder meer door Anna Blaman, die in een artikel ter ere van Naeffs zeventigste verjaardag opmerkte dat zij het instrument van de taal steeds soepeler ging beheersen en dat haar stijl ‘steeds rationeler, ingetogener en daardoor klaarder’ werd. Naeff heeft dan ook levenslang aan haar stijl gevijld, want deze was in haar ogen het belangrijkste element van literatuur. Een ander opvallend element van Naeffs latere werk is de humor,
| |
| |
die door haar vaak tussen ironie en sarcasme zwevende formuleringen heenschemert. In het verhaal ‘Wentelende wielen’ (deel 3 van het Verzameld belletristisch werk) bijvoorbeeld worden het dienstmeisje Adri en haar verloofde als volgt geïntroduceerd: ‘Adri trouwt met een kantoorbediende. Een rechtschapen mens, ofschoon naar het uiterlijk niet veel. Zij had - en komt daar rond voor uit - ook liever een ander gehad. De film is daar om den smaak te veredelen en een meisje zou al blind moeten zijn om het verschil niet te merken tussen Maurice Chevalier en Piet Kaleshoek.’
| |
Techniek
In technisch opzicht zijn Naeffs teksten vrij conventioneel; ze bestaan doorgaans uit een eenvoudige spanningsboog, waarbinnen een bepaalde gebeurtenis of het leven van een persoon min of meer chronologisch gepresenteerd wordt. Een uitzondering hierop vormt het verhaal ‘Juffrouw Stolk’ uit de gelijknamige bundel (1936), waarin de verteller heen en weer springt tussen heden en verleden en op die manier langzaamaan Kea Stolks geheimen onthult. Ook de roman Letje, die eerst in afleveringen in Groot Nederland verscheen, vertoont breuken in de presentatie, doordat hij uit losse miniaturen bestaat. Naeff koos daarvoor omdat het naar haar zeggen niet haar doel was, naturalistisch de levensgang van een kind tot volwassen mens te verbeelden, maar ‘het levensprogramma van de gegoede burgerij dier dagen’. Opmerkelijk is dat haar verhalen, zeker de latere, vaak een sterke pointe hebben. Deze bestaat niet zozeer uit een verrassende onthulling of schok, maar uit een snelle draai die het verhaal op een abstractere manier interpreteerbaar maakt of een nieuwe betekenis geeft.
| |
Kunstopvatting
Tijdgenoten verweten Top Naeff nogal eens dat zij niet ‘geëngageerd’ schreef. Naeff bevestigt in Zo was het ongeveer meermaals dat ze vanwege haar opvoeding en milieu weinig geïnteresseerd was in de klassenstrijd, de vrouwenemancipatie en andere sociale problemen. Ze wijst er echter op dat deze desinteresse tevens voortkomt uit haar opvattingen over kunst. Naar haar mening is ware literatuur niet compatibel met het vechten voor politieke of maatschappelijke doeleinden; het belangrijkste is dat men met zijn individuele talent de toverkracht van de taal oproept. Men kan dit vergelijken met het lezen, waarbij het er
| |
| |
volgens Naeff niet om gaat ‘het einde te weten’, maar ‘de Engel te zien’, dat wil zeggen de schoonheid van literatuur te ervaren. Doordat men de eigen persoonlijkheid in de taal legt, is men ook onverwisselbaar: ‘Concurrentie kennen wij niet in dit gezegend vak, de vrees, dat iemand onder uw duiven zal schieten met een mooi onderwerp bestaat niet, aangezien wij alleen zelf, strikt persoonlijk, dit mooie onderwerp kunnen zijn.’ ‘Le style, c'est l'homme,’ herhaalt Naeff in een ander poëticaal stuk, waarin ze haar bewondering voor Flaubert uitspreekt. Wel gaat ze ervan uit dat literatuur door middel van de eigen, esthetische middelen vanzelf een zekere invloed uitoefent, die meer op het menselijke of filosofische vlak ligt en iemand bijvoorbeeld kan helpen een oplossing voor een bepaald probleem te vinden.
| |
Thematiek
Alhoewel men bij Naeff dus weinig vindt over vrouwenemancipatie of klassenstrijd, is zij niet ongeëngageerd in de bredere zin van het woord. Zo ontleedt ze het neerkijken op ongetrouwde of gescheiden vrouwen, de handel van het aan de man brengen van huwbare dochters en andere vernederende aspecten van het vrouwzijn met scherpe pen. Ook stelt ze de burgerlijke bekrompenheid graag aan de kaak, onder meer in de verhalenbundel Oogst (1908), in de roman Een huis in de rij (1935) en vooral in het beroemde Letje. De ondertitel, ‘of de weg naar het geluk’, moet zeer ironisch gelezen worden. Het timide kind Letje groeit op met de duizend-en-een beperkingen van haar stand, waar niets wordt gedaan uit echte gevoelens, maar omdat het zo hoort of praktisch is. Letje moet bijvoorbeeld van haar ouders naar muziekles als ze negen jaar geworden is: ‘“Dat is ongeveer de leeftijd waarop ze allemaal beginnen,” begreep de onderwijzeres. “Juist, dat wilden wij ook, net als alle anderen.”’ En in verband met het vraagstuk of haar verloofde Adriaan wel op tijd zijn examens gehaald zal hebben om voor de winter nog te kunnen trouwen, beslist haar moeder: ‘Oktober, dat moet. Vóór de kachels worden gezet, anders kunnen we hier met het déjeuner niet zitten.’ Zo voltrekt Letjes leven zich van de ene conventie naar de andere, zonder dat zij er ooit toe komt te rebelleren; aan het eind van het boek zijn zij en haar Adriaan 25 jaar getrouwd als ‘zedelijke en inschikkelijke mensen’. Naeff geeft haar kritiek op deze en andere onderwerpen met een fijn uitgebalanceerd mengsel van distantie en vurigheid ten beste.
| |
| |
Sommige critici hebben geponeerd dat veel problemen die Naeff in haar werk onderzoekt, verouderd zijn. En inderdaad, een huwelijk accepteren om geen oude vrijster te worden, tot de dood bij elkaar blijven omdat scheiden een schande is, het levenslange lijden onder een onbeantwoorde liefde, de enorme druk van de conventies en de sociale controle: het zijn geen actuele vraagstukken meer. Ook is het patricische milieu, waar Naeff bijna altijd over schrijft en waar zij zelf deel van uitmaakte, na 1945 definitief verdwenen. Toch kan men niet ontkennen dat de gedetailleerdheid waarmee zij de grootburgerlijke kringen beschrijft juist vanuit een hedendaagse democratische optiek fascinerend is. Bovendien gaat het bij Naeff in feite altijd om algemene problemen, zoals eenzaamheid, de zin van het leven, liefde en dood. Anna Blaman bijvoorbeeld schreef in haar eerder genoemde artikel dat het ‘gevoelsleven’ niet van deze tijd is, maar dat men een band met Naeffs werk krijgt via de ‘algemeen-menselijke diepere gevoeligheden’. Blaman registreerde als een van de zeer weinigen terecht het thema eenzaamheid bij Naeff. In enkele van Naeffs belangrijkste romans, De dochter, Voor de poort en Een huis in de rij is dit een hoofdthema. De drie hoofdpersonages, Julie Veemer, Liesbeth van Landschot en Gustaaf Rippe, zijn mensen die niet in staat zijn zich uit te spreken en die door hun omgeving niet begrepen worden. Liesbeths liefde voor een getrouwde man, later een weduwnaar, blijft onbeantwoord. Julie Veemer en haar losbollige, alcoholische vader zijn altijd vreemden voor elkaar gebleven, en na zijn dood weet ze dat ze ontvangen zal worden door haar familie, om er ‘weerloos te zitten in de grote kring, alleen, vogelvrij: de dochter van Veemer, altoos, altoos’. Gustaaf Rippe voert geen echte gesprekken met zijn vrouw Toos, omdat hij weet dat dat zinloos is. Thematisch hiermee verwant is het gevoel
altijd toeschouwer te blijven, aan de zijkant van het leven te staan. Gustaaf wil ‘deel-hebben, meedoen, je zelf vergeten’, maar leeft tot zijn dood in de sleur, in een huis in de rij. Liesbeth voelt ‘verlangen, redeloos, rood verlangen’, maar ze blijft ‘voor de poort’ en leert geen vervulde, wederzijdse liefde kennen.
Toch laat Naeff in verschillende verhalen ook zien dat een leven dat aan de buitenkant vol sleur en eenzaamheid lijkt, voor de
| |
| |
betreffende persoon glans kan hebben en met fierheid beleefd wordt. Dr. Kea Stolk in ‘Juffrouw Stolk’ is trots op haar baan als directrice van de openbare bibliotheek. Ze wijst een huwelijksaanzoek af omdat zij een schilder met wie ze in haar jeugd in Parijs in ‘vrije liefde’ leefde, niet kan en wil vergeten, ook al voelt ze zich ouderwets bij ‘een jonger ras van klaar-wakkere en praktische vrouwen’. De oude schooljuffrouw Suus van Mieren in ‘Tredmolen’ - in de bundel Oogst - is weliswaar veel kleinburgerlijker en minder intelligent dan Kea Stolk, maar ze weet tegenover een vroegere leerling, die nu een deftige getrouwde dame is geworden, het hoofd hoog te houden, ondanks de neerbuigende behandeling.
| |
Kritiek
In de kritiek is doorgaans redelijk tot zeer positief op Naeffs werk gereageerd. Haar debuut, het toneelstuk De genadeslag (1899), werd matig ontvangen, maar al het tweede, Aan flarden (1901), werd geprezen als ‘eenvoudig een aangrijpend meesterstuk’. Haar kwalitatief hoogstaande toneelrecensies en -essays - deels verzameld in Dramatische kroniek (1919-1923) - leverden haar het predicaat ‘de eerste der Nederlandsche tooneelrecensenten’ op. Al vond men De stille getuige te precieus en te pathetisch en kreeg ook haar poëzie in Klein witboek (1947) gemengde reacties, men was bijvoorbeeld uitermate lovend over De dochter, Zo was het ongeveer, Een huis in de rij en Juffrouw Stolk en andere verhalen. Over de laatste twee publicaties uitte ook Menno ter Braak zich positief, wat voor een criticus die het werk van bijna alle vrouwelijke auteurs negatief besprak, heel wat wil zeggen. Letje werd niet onverdeeld positief ontvangen, er ontstond zelfs een debat over - Ter Braak noemde het ‘duivels knap, maar zo hopeloos zuur’ -, maar dat kan alleen maar in het voordeel van de roman uitgelegd worden, omdat er zo duidelijk uit blijkt dat men sarcasme van een ‘damesschrijfster’ niet verdroeg.
| |
Visie op de wereld
De ontluisterende visie op de mens die uit Letje spreekt, is representatief voor Naeffs denkwijze, ook al heeft ze die meestal wat verhulder uitgedrukt. Ofschoon ze de mogelijkheid van hoogstaande en altruïstische gevoelens niet ontkent, staat ze duidelijk sceptisch tot pessimistisch tegenover zowel de mens als het bestaan. Naeff was, zoals haar vriendin Annie Salomons vertelt, een felle persoonlijkheid met scherpe kanten en dus ook
| |
| |
weinig geneigd tot een verzoenende kijk op de menselijke zwakheden of op de mogelijkheden die het leven te bieden heeft. Zoals zij Gustaaf Rippe in Een huis in de rij laat denken: ‘Voor de meesten was het vooral lang, aanhoudend op zijn bescheiden plan van zorgen, mee- en tegenvallers.’
| |
Traditie
Bij een bepaling van Naeffs positie in het literaire landschap blijken haar kunstopvattingen en haar pessimisme op interessante wijze samen te vloeien. Aan de ene kant staat zij met haar nadruk op stijl en vorm - in Zo was het ongeveer spreekt ze van ‘mijn l'art-pour-l'art-hart’ - zeker in de traditie van de Tachtigers, die zij in haar schooltijd begon te lezen. In de zorgvuldige schildering van haar wankele hoofdpersonages met hun fijne veranderingen van stemming en gedachten in Voor de poort en Een huis in de rij, doet zij tevens denken aan Louis Couperus; deze overeenkomst stelden ook verschillende recensenten vast.
| |
Verwantschap
Verder is Naeff enigszins verwant met de door haar bewonderde neoromantici Arthur van Schendel en Arij Prins, wat merkbaar is aan de onbestemde verlangens van veel van haar personages om weg te gaan of een vrijer leven te leiden. Aan de andere kant wijst het realistische en ontluisterende aspect van Naeffs proza, dat vooral zichtbaar is in haar wat latere boeken, op een verwantschap met het psychologisch realisme van onder anderen Ina Boudier-Bakker en Herman Robbers. Dit aspect is wellicht mede gevormd door haar vroege voorliefde voor realistische en naturalistische auteurs als Flaubert, Balzac en Ibsen. Het resultaat is een karakteristieke combinatie van schoonheid en desillusie, van stemming en realistische observaties.
| |
Relatie leven/werk
Op de relatie tussen haar leven en werk heeft vooral Gé Vaartjes gewezen. Naeff sloot een verstandshuwelijk en werd na drie jaar verliefd op de acteur Willem Royaards. Al had de getrouwde Royaards omgekeerd waarschijnlijk minder sterke gevoelens voor Naeff, hij bleef, ook na zijn dood in 1929, haar grote liefde. Nog in 1947 publiceerde ze een biografie over hem. In haar essay Charlotte von Stein (1921) projecteert zij haar eigen gevoelens duidelijk op de verhouding tussen Von Stein en Goethe. Ook in haar fictionele werk is deze problematiek in steeds weer nieuwe varianten terug te vinden. Vaak komt ergens de struc- | |
| |
tuur voor van een driehoeksverhouding bestaande uit een echtpaar plus een derde persoon. Soms is het de alleenstaande man of vrouw die verliefd wordt op een van de partners - Lodewijk de Bordes op Madeleine Twist in Offers..., Liesbeth van Landschot op Frans Scheffer in Voor de poort -, soms wordt de man of de vrouw van het paar verliefd op een derde. Van het laatste is Conny Grashorst, met haar liefde voor Hans Alting Reys, een voorbeeld (Vriendin, 1920). Slechts zeer zelden is het gevolg een buitenechtelijke relatie, zoals in Vriendin het geval is. Bijzonder is dat Naeff in deze teksten ondanks dezelfde basisstructuur een heel scala aan thema's en motieven weet te verwerken, waarbij naast de al genoemde ook vrienschap en verraad, leugen en waarheid - wanneer mag of moet men liegen? - en rouw of berouw opvallend zijn.
| |
Stijl
Andere autobiografische aspecten in Naeffs proza zijn onder meer het decor - meestal een provinciestad die gelijkenis met Dordrecht vertoont - en de levenswijze van de personages. Naast het grootburgerlijke leven vindt men ook de haar eveneens vertrouwde kunstkringen - toneelspelers, violisten, pianisten, zangers, dichters en dergelijke -, wat het Naeffse universum een zekere zwier verleent. Dat haar proza ondanks alle ironie overigens niet kil of levenloos werkt, valt te illustreren met het rake gebruik van het woordje ‘goedig’, in een typering van Stijl Gustaaf Rippes dochtertje tijdens een dag aan het strand: ‘Hesje met haar ouwelijk gezichtje, haar dunne armpjes verborgen in de veel te wijde mouwen van haar goedig gebloemde jurk.’ Deze trefzekerheid is wel de sterkste kant van ‘de Koningin onzer letteren’, zoals P.H. Ritter haar in 1956 noemde.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Top Naeff, De genadeslag. Oorspronkelijke dramatische schets in twee bedrijven. Rotterdam 1899, C. de Regt, T. |
Top Naeff, School-idyllen. Amsterdam [1900], H.J.W. Becht, J. |
Top Naeff, Aan flarden. Tooneelspel in vier bedrijven. Amsterdam 1901, H.J.W. Becht, T. (vierde druk: 1931, Nederlandsche bibliotheek nr. 577) |
Top Naeff, De tweelingen. Amsterdam [1901], H.J.W. Becht, J. |
Top Naeff, In mineur. Amsterdam 1902, H.J.W. Becht, VB. (tweede, vermeerderde druk: 1913; grotendeels opgenomen in Een stiefkind, Levenslang en Een wanklank) |
Top Naeff, Het weerzien, [z.pl.] 1905, z.n., T. |
Top Naeff, 't Veulen. Geïllustreerd door Jan Sluyters. Amsterdam [1903], H.J.W. Becht, J. |
Top Naeff, De dochter. Utrecht 1905, A.W. Bruna & Zoon, R. (tweede druk: Amsterdam 1909, Van Holkema & Warendorf; zesde druk: 1947, Em. Querido, De Salamander) |
Top Naeff, In den dop. Utrecht 1906, A.W. Bruna & Zoon, J. |
Top Naeff, De glorie. Utrecht [1906], A.W. Bruna & Zoon, N. |
Top Naeff, De stille getuige. Utrecht 1906, A.W. Bruna & Zoon, R. |
Top Naeff, Oogst. Amsterdam 1908, Van Holkema & Warendorf, VB. |
Top Naeff, Voor de poort. Amsterdam 1912, Van Holkema & Warendorf, R. |
Top Naeff, De kleeding van den man. In: Louis Couperus, Top Naeff e.a., Kleeding en De Man. Den Haag 1915, Magazijnen ‘Nederland’ (Kattenburg & Co.), pp. 14-22, E. |
Top Naeff, Dramatische kroniek. 4 dln. Amsterdam 1919-1923, Van Holkema & Warendorf, Toneelkritieken. |
Top Naeff, Vriendin. Amsterdam 1920, Em. Querido, VB. |
Top Naeff, Charlotte von Stein. Een episode. Amsterdam 1921, Em. Querido, E. |
Top Naeff, Een stiefkind. Amsterdam [1923], H.J.W. Becht, VB. (eerder gepubliceerd in In mineur) |
Top Naeff, Levenslang. Amsterdam [1923], H.J.W. Becht, VB. (grotendeels eerder gepubliceerd in In mineur) |
Top Naeff, Een wanklank. Amsterdam [1923], H.J.W. Becht, VB. (eerder gepubliceerd in In mineur) |
Top Naeff, Voorbijgangers. Amsterdam 1925, Van Holkema & Warendorf, VB. (deels herdrukt, met inleiding van J.W.F. Werumeus Buning: 1954, Elseviers Weekblad; één verhaal is opnieuw opgenomen in In de avond) |
Top Naeff, Letje, of de weg naar het geluk. Amsterdam 1926, Van Holkema & Warendorf, R. (zevende druk: 1961, Em. Querido, De Salamander) |
| |
| |
Top Naeff, Mijn grootvader en ik. In: Marie C. van Zeggelen (red.): Onze Mei. Baarn 1927, Hollandia-Drukkerij, pp. 107-127, V. |
Top Naeff, Klein avontuur. Amsterdam [1928], Van Holkema & Warendorf, VB. (licentie-uitgave, met inleiding en aantekeningen door André P. Brink: Pretoria 1976, Academica, Literatuur van die Lae Lande) |
Top Naeff, Offers... Amsterdam 1932, Van Holkema & Warendorf, R. |
Top Naeff, Een huis in de rij. Amsterdam 1935, Van Holkema & Warendorf, R. |
Top Naeff, Twee tooneelspeelsters (Sarah Bernhardt en Eleonora Duse). Amsterdam [1934], Nederlandsche Keurboekerij, E. |
Top Naeff, Juffrouw Stolk en andere verhalen. Amsterdam [1936], Van Holkema & Warendorf, VB. |
Top Naeff, Klein witboek. Verzen 1940-1945. Den Haag 1947, D.A. Daamen, GB. |
Top Naeff, Willem Royaards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd. Den Haag 1947, D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, Biografie. |
Top Naeff, Verzameld belletristisch werk. 5 dln. Amsterdam 1948-1949, P.N. van Kampen & Zoon, Em. Querido, RB, NB. |
Top Naeff, Het interview. In: Jeanne van Schaik-Willing, Top Naeff, F. Bordewijk e.a., In vijfhonderd woorden. Een vijftal korte verhalen. Amsterdam 1949, C.G.A. Corvey Papiergroothandel, pp. 5-8, V. |
Top Naeff, Zo was het ongeveer. Amsterdam 1950, Em. Querido, Memoires, (derde, herziene druk, met nawoord en aantekeningen van Gé Vaartjes: Utrecht 1988, HES) |
Top Naeff, Zie de maan schijnt... Leiden 1953, Sijthoff, Het toneel, jrg. 74, nr. 8, T. |
Top Naeff, In de avond. Amsterdam 1965, J.M. Meulenhoff, V. (eerder gepubliceerd in Voorbijgangers) |
Top Naeff, Mijn grootvader en ik en andere verhalen. Amsterdam 1966, Em. Querido, VB. (eerder gepubliceerd in Verzameld belletristisch werk) |
Top Naeff, Tredmolen en andere verhalen. Amsterdam 1966, Em. Querido, VB. (eerder gepubliceerd in Verzameld belletristisch werk) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[anoniem], [Letteren en Kunst]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-2-1899. (over De genadeslag) |
Doxa, [Kunstnieuws], In: Dordrechtsch Nieuwsblad, 15-2-1899. (over De genadeslag) |
[anoniem], [Letteren en kunst]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-2-1901. (over Aan flarden) |
[anoniem], Aan Flarden. In: De Haagsche Courant, 1-3-1901. |
F.J. van Uildriks, De Tweelingen door Top Naeff. In: Amsterdamsch Weekblad, 24-11-1901. |
Frans Netscher, Top Naeff. Amsterdam [1903]. (over haar werk) |
Frans Netscher, [Van Boeken en Menschen]. In: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 18-9-1905. (over De dochter) |
Frans Hulleman, De dochter door Top Naeff. In: Amsterdamsch Weekblad, 1-10-1905. |
Mn. [= Frans Mijnssen], Het weerzien. In: Het Volk, 9-1-1906. |
C[arel] Sfcharten], [Bibliographie]. In: De Gids, jrg. 72, nr. 4, 1908, pp. 620-621. (over Oogst) |
[anoniem], Oogst door Top Naeff. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-11-1908. |
Hein Boeken, [Aanteekeningen over kunst en letteren]. In: De Nieuwe Gids, jrg. 28, nr. 1, 1913, pp. 134-137. (onder meer over Voor de poort) |
Frans Netscher, [Van Boeken en Menschen], In: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15-2-1913. (over Voor de poort) |
Frans Coenen, [Kunst en Letteren]. In: Amsterdams Weekblad, 25-2-1913. (over Voor de poort) |
Ro van Oven, Nederlandsche schrijfsters. Top van Rhijn-Naeff. In: De Hollandsche Lelie, jrg. 32, nr. 27, 1919, pp. 417-421. (over leven en werk) |
Frits Lapidoth, Dramatische Kroniek door Top Naeff. Deel III. In: De Vrijheid, 8-3-1922. |
Henri Borel, Een nieuw boek van Top Naeff. In: Het Vaderland, 22-11-1925. (over Voorbijgangers) |
Maurits Uyldert, [Letterkundige Kroniek], In: Algemeen Handelsblad, 27-3-1926. (over Voorbijgangers) |
Maurits Uyldert, [Letterkundige Kroniek]. In: Algemeen Handelsblad, 20-11-1926. (over Letje) |
Spectator, Top Naeff, Letje of De Weg naar het Geluk. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4-12-1926. |
D.Th. Jaarsma, Top Naeff. In: D.Th. Jaarsma, Karakteristieken. Amsterdam 1927, pp. 38-52. (analyse van leven en werk) |
W.N., Letje, of het boek der afwezigheid. In: De Maasbode, 2-7-1927 en 3-7-1927. |
P.H. Ritter jr., Letje door Top Naeff. In: P.H. Ritter jr., De kritische reis. Amsterdam 1928, pp. 149-154. |
M.J. Brusse, De dagtaak van de schrijfster Top Naeff. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-1-1928. (interview over haar leven) |
Maurits Uyldert, [Letterkundige Kroniek]. In: Algemeen Handelsblad, 24-11-1928. (over Klein avontuur) |
[anoniem], Top Naeff spreekt over het lezen en het schrijven. Zij spaart haar kritiek niet. In: Het Vaderland, 24-1-1931. (over haar kunstopvatting) |
[anoniem], [Kroniek van het Proza], In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-10-1932. (over Offers) |
[anoniem], Een Nieuwe Roman Over Deftige Mensen. Over Offers Gebracht aan Denkbeeldig Fatsoen. Een Uitzondering op de Moderne Theetafel-Lectuur. In: Haagsche Post, 5-11-1932. (over Offers) |
Henri Borel, Een moderne ouderwetsche roman. In: Het Vaderland, 6-11-1932. (over Offers) |
[anoniem], Onderschatting en overschatting. Een enquete onder de Nederlandsche schrijvers. In: Het Vaderland, 16-11-1934. (over haar kunstopvatting) |
Gabriël Smit, [Letterkundige Kroniek]. In: De Gooi- en Eemlander, 13-10-1935. (over Een huis in de rij) |
J.H. de Bois, Top Naeff's jongste Roman. ‘Een huis in de rij’. In: Haarlemsch Dagblad, 30-10-1935. |
| |
| |
Frans Coenen, Lyrische epiek. In: De Groene Amsterdammer, 2-11-1935. (over Een huis in de rij) |
Maurits Uyldert, [Letterkundige Kroniek]. In: Algemeen Handelsblad, 5-11-1935. (over Een huis in de rij) |
[anoniem], Over en om het werk van Top Naeff. De schrijfster zelf aan het woord. In: Amhemsche Courant, 28-10-1936. (over haar kunstopvatting) |
[anoniem], Juffrouw Stolk en andere verhalen door Top Naeff. In: Algemeen Handelsblad, 18-11-1936. |
Menno ter Braak, Top Naeff als novelliste. Een uitstekende bundel. In: Het Vaderland, 26-11-1936. (over Juffrouw Stolk) |
Gabriël Smit, [Letterkundige Kroniek]. In: De Gooi- en Eemlander, 10-1-1937. (onder meer over Juffrouw Stolk) |
Clare Lennart, Over Top Naeff. In: Den Gulden Winckel, jrg. 36, nr. 6-7, 1937, pp. 5-8. (over leven en werk) |
J. Greshoff, Bij de zestigste verjaardag van Top Naeff. Een gave en sterke gestalte in onze literatuur. Prozaschrijfster en criticus. In: Hollandsch Weekblad, 12-3-1938. (over haar werk) |
[anoniem], Bij den zestigsten verjaardag van Top Naeff. Een beschouwing over haar schrijfmanier en een overzicht van haar werk. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-3-1938. (grondige analyse van haar werk) |
B. Stroman, Een dubbel ‘In memoriaal’. Willem Royaards en zijn tijd. In: Algemeen Handelsblad, 6-9-1947. |
B. Stroman, Een dienares van de taal. In: Algemeen Handelsblad, 20-1-1948. (over leven en werk) |
Anna Blaman, Top Naeff. Noblesse en liefde. In: Vrij Nederland, 13-3-1948. (over leven en werk) |
Menno ter Braak, Uit en toch in de rij. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1949, pp. 638-643. (over Een huis in de rij) |
K.H.R. de Josselin de Jong, Een pen als een wichelroede. Bij het verschijnen van Top Naeffs Verzamelde Werken. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 26-2-1949. |
Johan van der Woude, Het wonderbare ambt. In: Vrij Nederland, 13-1-1951. (over Zo was het ongeveer) |
J. Greshoff, Herinneringen van Top Naeff. Een boekje van menselijkheid en goede smaak. In: Het Vaderland, 17-3-1951. (over Zo was het ongeveer) |
Pierre H. Dubois, Top Naeff 75 jaar. Gaafste onder Nederlandse romanschrijfsters. In: Het Vaderland, 21-3-1953. (algemeen) |
Margrit de Sablonière, Bij de 75e verjaardag van Top Naeff. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 21-3-1953. (algemeen) |
Ben van Eysselsteijn, Bij het heengaan van Top Naeff. Schrijfster van uitzonderlijke begaafdheid. In: Haagsche Courant, 24-4-1953. (algemeen) |
Jeanne van Schaik-Willing, Bij de dood van Top Naeff. In: De Groene Amsterdammer, 2-5-1953. (over leven en werk) |
Marie Schmitz, Anthonetta Naeff. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1951-53. Leiden 1954, pp. 31-38. (necrologie) |
P.H. Ritter jr., Ontmoetingen met schrijvers. Figuren der oude en midden-generatie. [Amsterdam] 1956, pp. 67-69. (over haar persoonlijkheid) |
Annie Salomons, Herinneringen uit den ouden tijd. Aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. Den Haag 1957, pp. 95-108. (over haar werk en persoonlijkheid) |
Clare Lennart, ‘Letje’ in een nieuwe jurk. In: Elseviers Weekblad, 19-4-1958. (over Letje als Salamanderpocket) |
Hans Edinga, Top Naeff en de onverdiende stilte. In: Elseviers Weekblad, 27-4-1963. (over leven en werk) |
Dirk Coster, Literatuur en leven. Kritieken en beschouwingen over Nederlandse literatuur. Leiden 1970, pp. 81-94. (over Voorbijgangers en Klein witboek) |
Hans Edinga, Omdat de eenzaamheid zulke nijpende vormen kon aannemen. In: NRC Handelsblad, 30-12-1978. (analyse van de relatie leven-werk) |
M. Nijhoff, Top Naeff, Vriendin. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Amsterdam 1982, pp. 55-56. |
M. Nijhoff, Aagje Ammers en Top Deken. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Amsterdam
|
| |
| |
1982, pp. 542-559. (onder meer over Letje) |
F. Bordewijk, Zondagskind van onze letterkunde. In: F. Bordewijk, Kritisch proza. 's-Gravenhage 1982, pp. 149-152. (onder meer over Zo was het ongeveer) |
Gé Vaartjes, De ingedamde passie van Liesbeth van Landschot en van Top Naeff. Roman uit een vergeten oeuvre. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 5, 1986, pp. 304-311. (analyse van de relatie leven-werk) |
K.H.R. de Josselin de Jong, Top Naeff 1878-1953. Schrijfster geloofde in ‘stijl’ als in Evangelie. In: Emma Brunt (samenst. en inl.), Mevrouw, ik groet u. Necrologieën van vrouwen. Amsterdam-Brussel 1987, pp. 127-130. |
Gé Vaartjes, Nawoord. In: Top Naeff, Zo was het ongeveer. Contouren van een schrijfitersleven. Derde, gewijzigde druk. Utrecht 1988, pp. 117-170. (grondige analyse van leven en werk) |
Geke van der Wal, Een burgerdame in de Hollandse letteren. In: De Groene Amsterdammer, 13-4-1988. (over heruitgave Zo was het ongeveer) |
Hanneke Wijgh, Top Naeff. Een taaie tante uit Dordrecht. In: Trouw, 19-5-1988. (over leven en werk) |
J.C. Bloem, Opstand en berusting. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Amsterdam 1995, pp. 622-624. (over Juffrouw Stolk) |
Erica van Boven, Realisme en ideologie. Schrijfsters rond 1915 en de reactie op de vrouwenbeweging. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 88, nr. 2, 1995, pp. 97-110. (onder meer over Voor de poort) |
Riet Paasman, Levens in Letters. Autobiografieën van Nederlandse schrijfiters. Amsterdam 1996, pp. 33-58. (over Zo was het ongeveer) |
Gé Vaartjes, ‘Dwars door fluweelen wanden’. De vriendschap van Top Naeff met Mari Bosland. In: De Parelduiker, jrg. 2, nr. 2, 1997, pp. 2-13. |
Gé Vaartjes, ‘Voor je het weet sta je in je naakte bastje’. Zelfcensuur in de herinneringen van Top Naeff. In: Biografie Bulletin, jrg. 7, nr. 2, 1997, pp. 121-131. |
75 Kritisch lit. lex.
november 1999
|
|