| |
| |
| |
Maurits Mok
door Dirk Kroon
1. Biografie
Mozes Mok werd op 7 november 1907 in Haarlem geboren. Het gezin waarin hij opgroeide, was dat van ‘kleine luyden’, nauwelijks geïnteresseerd in literatuur, nauwelijks ook bezig met de joodse godsdienst of traditie. Mok verdiepte zich al vroeg als autodidact in cultuur en literatuur. Een mulo-diploma en enkele cursussen bereidden hem voor op een kantoorbaan, maar zijn hart ging uit naar andere zaken. In 1939, getrouwd en wel, liet hij voorgoed alle bazen achter zich en wijdde hij zich geheel en al aan literair werk.
Zijn joodse doopnaam zou hij tijdens het opkomend fascisme veranderen in Maurits, zoals hij zich tijdens de Tweede Wereldoorlog genoodzaakt zag te publiceren onder pseudoniem: Hector Mantinga en mogelijk ook Victor Langeweg. Het latere pseudoniem Jan Luyken jr. zou hij eenmalig gebruiken bij gedichten over uitoefenaars van hedendaagse beroepen, met een knipoog naar zijn zeventiende-eeuwse voorganger.
In de oorlog scheidt Mok om veiligheidsredenen van Wijmie Fijn van Draat, duikt onder in het Gooi - Laren, Blaricum - en leeft voornamelijk van bijdragen uit een kunstenaarsfonds. Wanneer de bevrijding aanbreekt, blijken zijn ouders en oudere zuster in Auschwitz omgekomen. Hij hertrouwt met dezelfde vrouw, krijgt een dochter - Els -, maar dit kan het huwelijk niet redden. In 1949 huwt hij Riemke Timmermans die hem nog twee dochters - Marianne en Judith - zou schenken en met wie hij tot zijn dood zou samenzijn. Zij bewonen in Bergen aan Zee een kleine bungalow die door een bewonderaar was aangeboden. In 1963 verkoopt hij het huis en trekt voor twee jaar naar Menton, Zuid-Frankrijk, waar hij eerder een halfjaar met vrouw en dochter had verbleven. Zij leven van het vertaalwerk dat hij
| |
| |
verricht, ‘alle mogelijke dingen’. In 1970 komen zij te wonen in het Dirk Costerhuis te Delft, een gratis onderdak voor auteurs. Nadat het verkocht is, kiest het echtpaar onder dezelfde condities voor een appartement in Frankenstate, Bergen (N.H.). Daar overlijdt Mok op 8 februari 1989.
Naast zijn talrijke boekpublicaties publiceerde Maurits Mok in tijdschriften als Nu, Opwaartsche Wegen, Groot Nederland, De Gids, Kentering, Maatstaf, Bzzlletin. Besprekingen van boeken en gedichten leverde hij als vast medewerker aan onder andere Vrij Nederland, Algemeen Handelsblad en Haagsche Courant.
Zijn werk werd bekroond met de Poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam (1957) voor de bundel Stormen en stilten, de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 (1958) voor zijn poëzie, de Henriëtte Roland Holst-prijs (1962) voor zijn hele oeuvre, met name voor Gedenk de mens en de Marianne Philips-prijs (1969) eveneens voor zijn hele oeuvre.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
De relatie tussen leven en werk van Maurits Mok is groot. De door hem ervaren actualiteit - van het twintigste-eeuwse wereldgebeuren tot de intimiteit van een gezin en het leven in een dorp - is een constante in zijn werk. De historische werkelijkheid en de plekken waar Mok heeft verkeerd, zijn gemakkelijk in zijn werk te herkennen. Maar noch qua stijl, noch qua inhoud is hij als een realistisch auteur te kenmerken. Men noemt zijn proza zelfs magisch-realistisch, een typering die aangeeft dat de verbeeldingskracht een belangrijk bestanddeel van zijn werk uitmaakt. De zichtbare werkelijkheid is niet Moks enige werkelijkheid. Er is altijd ‘het andere’, een onkenbaar raadsel.
| |
Traditie / Visie op de wereld
Aanvankelijk had deze dichter de brede adem en de bevlogenheid van iemand als Herman Gorter en noemde hij A. van Collem als inspiratiebron. Uit zijn poëtisch dubbeldebuut Kaas- en broodspel en Exodus (1938) en uit hët idyllische Scheppingsdroom (1940) spreekt een kracht die het hem mogelijk maakt boven de actualiteit uit te stijgen in grote epische gedichten, maar onafwendbaar is het gegeven dat hij zou behoren tot een generatie waarover Ed. Hoornik zei: ‘Wij werden ontgoocheld geboren.’ Droomgestalten waren voor deze generatie, na de ervaringen van massale armoede in de jaren dertig en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, nauwelijks meer mogelijk. Toch weigert Mok zich neer te leggen bij wat A. Roland Holst noemde: ‘het schrikbewind van uur en feit.’ Wanneer hij nog een enkel lang episch gedicht schrijft - zoals De vliegende Hollander (1941) of De spoorwegstaking (1953) - vormen strijd en verzet de boventoon. De dichter is in laatstgenoemd epos op zoek naar vrijheid, ‘die eenzamen wegrukt uit de bankring/ van hun gepeins en tot vervoerden maakt.’ Mok weet dat gemeenschappelijkheid een wezenlijk bestanddeel van menselijk leven is. Hij probeert verbanden te leggen en zoekt een oplossing voor de naoorlogse chaos met traditionele middelen. Uiteraard vertoont hij afweer bij de verschrikkingen, maar tegelijkertijd behoudt hij het vermogen tot overgave. Althans, zolang het gedicht duurt. Daarmee staat hij poëtisch gezien het dichtst bij Gerrit Achterberg.
| |
| |
Ontgoocheld geboren en vervolgens als overlevende uit de oorlog gekomen, moest hij leren leven met gevoelens van angst, schuld en eenzaamheid. Er leek voor hem geen andere taak weggelegd dan de weggevoerden, ‘de weggetrapten uit het licht’, zoals hij hen in Aan de vermoorden uit Israël (1950) noemt, tot aanwezigheid te roepen, hun leven en dood vorm te geven in gedichten, incantaties zonder tranen. De schuld die hij als joodse overlevende voortdurend met zich meedraagt, lijkt alleen in te lossen door de poëzie. Daarom roept het ene gedicht het andere op. Door deze thematiek is Mok een hartstochtelijk, bijna monomaan dichter die niet kan blijven stilstaan bij het voltooide gedicht. Het nog te schrijven gedicht is het enige dat telt.
| |
Thematiek
Het verweer tegen verschrikkingen heeft thematische consequenties. In het verlengde van het thema gemeenschappelijkheid dat vanaf het begin een rol heeft gespeeld, komt in de loop van de jaren vijftig het liefdesthema naar voren. De geliefde vrouw verschijnt in zijn verzen; even later verschijnen ook de kinderen erin. Er ontstaan een Echtheid en speelsheid die duidelijk bevrijdend werken. De lezer neemt ze niet alleen waar in de kinderrijmpjes (zoals Rom bom bom!, 1962), ook de ‘serieuze’ bundels laten ze zien. Maar daar blijkt een donkere ondertoon onontkoombaar. In Dwars door de zomer (1962) bijvoorbeeld schrijft hij over een vakantie met vrouw en kinderen. Naast vederlichte regels leest men tevens:
Ik slikte en vatte mijn lievelingen
in het erbarmen van mijn late pijn,
en in die dunne mantel droeg ik hen
tussen de spitsroeden van het verleden door.
Een natuurkracht die vanaf de eerste regel van Kaas- en broodspel aanwezig was, de zee (‘Zoo was het eeuwig: water, wind, en wolken’), krijgt steeds meer betekenis. De zee wordt een teken van eeuwig scheppende beweging. Het verweer ligt voor Mok in de natuur besloten. Anderzijds kunnen kosmische krachten bedreigend en ondermijnend zijn. Talloze verzen tonen het. En ook in het proza dat hij schreef, zijn natuurkrachten heel manifest. Het meest uitbundig in de verhalenbundel Het feest van Hercules (1977).
| |
| |
Moks belangrijkste prozawerken verwoorden dezelfde uitgangspunten die zijn latere poëzie kent: de mens is alleen, staat tegenover allerlei krachten buiten hem, vernietigende krachten, zowel in de natuur als in zichzelf; en tegelijkertijd zijn er reddende krachten, zoals de verbeeldingskracht Blijkens de novelle De ondergrondse (1979) kan zelfs deze kracht zich tegen de mens keren. De hoofdpersoon gaat in gekte ten onder als hij het idee van een ondergronds verkeersnet ontwikkelt.
Al is Moks proza naar eigen zeggen ‘een randverschijnsel’ bij zijn poëzie en heeft de kritiek het als zodanig behandeld, de lezer wordt erin geconfronteerd met heel wat typerende elementen. Zo is in de novelle Een mens van nergens (1987) het motief uitgewerkt van een gedroomde wereld die door de realiteit voortdurend bedreigd wordt. De epische mogelijkheden die Mok als lyricus achter zich liet, heeft hij in proza hervonden: hij vertelt, objectiveert en meet verschijnselen breed uit. Misschien mag men parallel hieraan het light verse dat hij in De doorleesbril (1983) bundelde, zien als uiting van humor die hij niet kwijt kon in het ‘échte’ werk.
| |
Ontwikkeling
Intussen zijn de gedichten steeds meer geconcentreerd, kernachtiger geworden. In de bundel Achtergrond (1965) blijken genoemde thema's uitgediept. De bundel is vervuld van een dwingende stilte als teken van afwezigheid van zovelen. Mok verwoordt de ontzaglijke leegte die ontstond toen ‘zoveel licht gedoofd’ werd, toen miljoenen levens werden verwoest, van volwassenen, maar ook van kinderen. Die pijn blijft schrijnen. Temeer misschien omdat Mok vanaf het begin een sterk gevoel van continuïteit heeft gehad. Hij wist dat hij in een menselijke geschiedenis stond, een continuüm waaraan hij deelhad. De aanleiding ertoe mag dan tijdgebonden zijn, de leegte die hij vaststeit, is bovenpersoonlijk en existentieel. In dit opzicht past zijn werk in de tijd van het filosofisch existentialisme van Sartre en de zijnen.
| |
Traditie
Het gevoel van continuïteit draagt ertoe bij dat hij zich in een traditie geplaatst weet. Een traditie van dichters door de eeuwen heen, die vanaf het moment dat het menselijk bestaan uitkwam boven het louter vegetatieve, onaflaatbaar het gevecht zijn aangegaan met de taal en de werkelijkheden waarnaar de taal ver- | |
| |
wijst. Wie verwantschap wil aanwijzen, kan dit alleen heel globaal doen. De grote namen uit de wereldliteratuur door de eeuwen heen zijn te noemen als Moks voorbeelden en voorgangers: Homerus, Aeschylus, Shakespeare, Milton, Goethe. In Nederland: Gorter, als epicus en als lyricus, A. Roland Holst om diens verbondenheid met de zee, Achterberg om de lyrischbezwerende kracht. Moks thema's zijn oerthema's: tijd, verlatenheid, eenzaamheid, vergankelijkheid. Zo in het openingsgedicht van de bundel Avond aan avond (1970):
Avond aan avond
Avond aan avond met de laatste
dingen voor ogen. Een gesloten kamerdeur,
een lamp, een schroeiplek in het donker,
ruimte die op dak en muren drukt,
mijn hand die schrijvend door het niets beweegt.
Avond aan avond, een kort leven lang,
en telkens nader bij de grote slaap
die mij van kruin tot zolen zal omvatten,
een gepantserde, een buiten alle raadsels
uitgeworpene. Soms lijkt de stilte hier
De lyricus Mok blijkt niet ontredderd. Al is hem veel ontnomen, hem bleef de macht van het woord, want als zijn hand ‘door het niets beweegt’, is dit een daad van iemand die de ontgoocheling niet als eindpunt beschouwt. De hand beweegt, de maker leeft dus, geeft tekens van aanwezigheid, stelt ‘zijn’ tegenover ‘niet-zijn’.
| |
Stijl / Techniek
De poëtische ontwikkeling die Mok doormaakte, staat in directe relatie met wat hij vaak ondanks zijn scepsis beoogde. Verzet tegen de dood en het dodende vereist een toenemende concentratie en sterker wordende wapens. Moks taal is in de loop der jaren dan ook steeds meer geladen geworden; het gedicht werd korter, de beeldspraak werd bijtender, het ritme vaak meer afgebeten en altijd dwingend. Hij koos de lyrische vorm naar eigen zeggen als ‘verlossing van rijmdwang en metrische eenvormigheid’.
De versstructuur wordt wel hechter, maar de thematiek is zeker
| |
| |
niet concentrisch. De ervaringen van lijden en dood doen Mok zoeken naar leven. Hij is niet een dichter van het of/of, maar van het zowel/als. Eenduidigheid en anekdotisme mijdt hij. Polen en tegenpolen bewegen, zijn nooit statisch. Hij aanvaardt ze als eventueel uitgangspunt, als vertrekpunt bij een telkens ondernomen verkenning. Als hij eenmaal op weg is, flitsen de beelden op, komen volzinnen los en biedt hij perspectieven. Dichten is voor hem vinden, naar de oorspronkelijke betekenis van het werkwoord trobador en de oude naam trouvère: dichten is aantreffen, de dichter is een vinder. Moks muzikaliteit is zeker niet die van de troubadour, maar komt meestal tot uiting in klankverbindingen en plastische woordkeuze. En wat hij vindt, is voor de lezer. Communicatie is voor hem ‘een essentie’. Na elk voltooid gedicht wordt hij zelf bezitloos.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De realiteit van de dood blijft hem bezighouden, maar het bestaan is vol raadsels en daarvoor ruimt hij meer en meer plaats in. In opeenvolgende bundels neemt de aanwezigheid van het raadsel toe. Dit levert geen lichtere poëzie op, maar wekt de indruk van een zekere berusting, een gevonden evenwicht tussen de krachten van de vernietiging en die van de schepping. Tegelijkertijd wordt zijn aandacht voor eenvoudige, concrete dingen en verschijnselen groter. In de gedichten die Mok op latere leeftijd schreef, Gedichten van zestig tot zeventig (1977), zijn heel wat verzen te vinden die iets laten zien van eenvoudig leven. Weer komen de kinderen in zicht. Het leven van en met vrienden is er een belangrijk motief, evenals het reizen. Reisgedichten laten zien hoe hij zich soms volledig aan de ervaren realiteit kan overgeven. In zijn eigen woorden bijvoorbeeld: ‘ik word telkens ademloos van het licht.’ Zo wordt schrijven voor hem een vorm van aan de dood ontkomen. De van de dood doordrongen dichter spreekt zich lyrisch tegen als hij in het gedicht ‘Bach’ zegt:
Met Bach is er geen sprake van vergaan.
Wie naar hem luistert laat zijn lichaam los
en zweeft over de toppen van de tijd
De scepticus Mok schrijft in het gedicht ‘Bourges’ zelfs:
Heiligen fluisteren over mijn schouder,
| |
| |
openen in mijn geheugen deuren
naar een doorzichtig heelal.
Tegenover angst stelt hij verrukking. Verrukking waarin de bomen fluisteren, de stenen spreken, de zee tegen het donker opgewassen is, de mens zijn stem verheft en voor een moment zijn sterfelijkheid vergeet, en kinderen de stilte wegzingen.
Werkelijkheidsbesef zorgt vervolgens altijd voor ontnuchtering. Waar het raadsel hem omarmt, neemt even later het niets bezit van hem:
Uitgebrand raadsel
voorbij de laatste omheining,
tel ik mijn schreden tot het punt
waar ik de wenteling der aarde onderga.
tot een herinnering. Ik hoor
een zee tot zwijgen komen.
geen grond meer, niets dan
een uitgebrand raadsel dat mij
Een onthutsende ervaring die geen illusie meer overlaat, tegen het eind van het leven geschreven.
Na Terug door de tijd (1984), waarin dit gedicht is opgenomen, volgden er nog drie bundels met korte tot zeer korte gedichten. Mok voldoet geheel aan het beeld van de dichter die met lange, brede verzen inzet en na vele jaren van vakuitoefening eindigt met heel korte regels waaraan de kunst van het weglaten is af te lezen. Het is of de dichter afscheid neemt van de woorden, zoals de werkelijkheid van het raadsel afscheid nam van hem. De laatste bundel, Altijd de aarde (1987), biedt messcherpe waarnemingen van een laatste levensfase: ‘Zoekende woorden/ openen een dodenrijk.’ Maar ook: ‘Avond. De lamp vangt goud/ en strooit het uit.’ ‘De koude brandt tot in het bloed.’ En: ‘Woorden, nooit gesproken/ bevriezen ons van binnen uit.’
| |
| |
| |
Verwantschap
De grondtoon van de vergankelijkheid klinkt tot in de laatste woorden van een dichter die een gooi naar het grote en hogere deed. Mok verkende een werkelijkheid die uit helse en hemelse elementen bestond. Daarin was hij een eenling. De slotwoorden van zijn laatste bundel geven aan bij wie hij behoorde: ‘eenlingen in niemandsland.’ Al ging hij om met generatiegenoten als Gerard den Brabander, Jac. van Hattum, Jan H. de Groot, en herkende hij zich in de verbeeldingskracht van A. Roland Holst of van iemand als Leo Vroman, de poëtische verwantschap bleef beperkt.
| |
Kritiek
Zijn oeuvre heeft bij vlagen aandacht gekregen. Werd hij nog door H. Marsman enthousiast binnengehaald toen hij zijn episch werk publiceerde, na de Tweede Wereldoorlog verscheen de Beweging van Vijftig, die alle aandacht naar zich toe trok en de meer traditioneel schrijvende dichters op de achtergrond drong. Toen het vuur van Vijftig begon te temperen, kwam er weer enige ruimte voor een dichter als Mok en ontving hij enkele literaire prijzen. Daarna dienden volgende groeperingen zich aan, veel vrijblijvender en veel anekdotischer schrijvend. Het sonnet kwam bijvoorbeeld weer terug en de meestal vrije verzen van iemand als Mok kwamen maar beperkt over het voetlicht.
Toen hij een grote reputatie had verworven met epiek, ging hij tot lyriek over - aanvankelijk in strakke vorm, later in vrije verzen. Telkens week hij af van gangbare stromingen. Mede daardoor geldt nog steeds wat F. Bordewijk in diens kritisch proza opmerkte: ‘Voor Mok [...] heeft men respect, doch ook niet meer dan dat.’
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling die hij mocht ervaren was noch in negatieve, noch in positieve zin opvallend. Zijn werk beleefde nauwelijks herdrukken en als man die zich op de achtergrond hield, kwam hij niet vaak voor het voetlicht, al liet hij zich door vrienden soms overhalen om voor radio of publiek op te treden. Bloemlezers wisten hem in ruime hoeveelheid te vinden, waardoor zijn naam toch telkens opdoemt.
| |
Verwantschap / Kunstopvatting
Via de taal bracht hij een relatie met het omringende en de omringenden tot stand. Ook met omringende literatoren: in bundels uit de jaren zeventig en tachtig treffen we talrijke portretten
| |
| |
van literatoren aan die hem hadden getroffen als ‘eenlingen’: collega's als Ed. Hoornik, H.M. van Randwijk, J.C. van Schagen, Evert Straat, Paul Rodenko, Victor E. van Vriesland, Jozef Eijckmans. De taal fungeert ook hier als toenaderingspoging en verkenning. Moks werk is nooit afstandelijk of centripetaal. Integendeel, het zoekt toenadering en toont betrokkenheid. Al schrijvend en verkennend ontdekt hij bezielde verbanden. Iets of iemand doemt plotseling op, maakt zich manifest. Harry Mulisch zei ooit: ‘een schrijver moet het raadsel vergroten.’ Het is ook Moks instelling ten voeten uit. De maker die de dichter is, weet dan dat hij staat voor het onvoltooide, het nooit te voltooien aanwezige, het onnoembare dat niet in woorden gevangen kan worden, ‘het gloeiende raadsel’, ‘het geheim’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
M. Mok, Badseizoen. Hilversum/Antwerpen 1934, Rozenbeek & Vennemans/De Sikkel, R. |
M. Mok, De jongens van Duindorp. Amsterdam [1935], H. Meulenhoff, Zonnige Jeugd Serie, J. (tweede druk 's-Gravenhage 1940, Letteren en Kunst, L.K. jeugdserie) |
M. Mok, De nieuwe baron van Münchhausen van 1937. Amsterdam [1937], De Steenuil, J. Exodus. Santpoort 1938, C.A. Mees, G. |
M. Mok, Kaas- en broodspel. Lochem 1938, De Tijdstroom, G. |
M. Mok en Jan H. de Groot, Poëtisch appèl 1939. Maastricht [1939], A.A.M. Stols, Bl. |
M. Mok, De tweede jeugd. Lochem 1939, De Tijdstroom, R. |
M. Mok, Figuren in het zand. Maastricht 1939, A.A.M. Stols, R. |
M. Mok, Verloren droomen. Maastricht 1939, A.A.M. Stols, GB. |
M. Mok, De rattenvanger. Illustraties M. van Koolwijk. Maastricht 1939, A.A.M. Stols, De Halcyon Pers 10, G. |
M. Mok, Scheppingsdroom. Lochem 1940, De Tijdstroom, De peperbus 4, G. |
Gustav Landauer, Oproep tot socialisme. Vertaald door M. Mok. Amsterdam 1940, Anarchistische Uitgeverij, E. (vert.) |
M. Mok, Verzen. Amsterdam [1941], Bigot & Van Rossum, GB. |
M. Mok, De vliegende Hollander. Lochem 1941, De Tijdstroom, G. |
Hector Mantinga, De zeven hoofdzonden. Met houtsneden van G.J. Machin [= W.J. Rozendaal], [Z.p. 1943], De Bezige Bij, Quousque Tandem 1, GC. |
Hector Mantinga, De vader spreekt. Met houtgravures van Freek Meering [= Tjomme de Vries]. [Z.p. 1944], De Bezige Bij, Quousque Tandem 3, G. |
Hector Mantinga, Een naamloos strijder. Z.p. 1944, zonder uitgever. |
Victor Langeweg, Licht in donkere dagen. Twee verhalen. Illustraties M. Venday. Staverden [= Laren] 1944, Parnassus [= Het Klaverblad], V. |
M. Mok, Europa. [Bussum] 1945, Bayard Pers [= F.G. Kroonder], G. |
Dichters over Holland. Samenstelling Maurits Mok. Illustraties Jan Poortenaar. Naarden [1945], In den Toren, De Torenreeks 13, Bl. |
M. Mok, Verzen van Nederland. Bussum 1945, Bayard Pers/F.G. Kroonder, GB. |
M. Mok, Voorspel tot het leven. Illustraties J.M. Prange. Amsterdam 1946, De Bezige Bij, R. |
M. Mok, Salvis titulis. Bussum 1946, F.G. Kroonder, Bayard Reeks 2, GB. |
M. Mok, Het wankel hart. Den Haag 1946, Servire, GB. |
M. Mok, Silhouetten. [Amsterdam 1948], J.M. Meulenhoff, De Ceder 19, GB. |
M. Mok, Strijd zonder einde. Meppel [1948], Stenvert, R. (tweede druk, onder de titel Dorp in de branding, Bussum 1975, Strengholt, Elf provinciën reeks) |
M. Mok, Vergeefs gebaar. Bussum 1949, F.G. Kroonder, Bayard Reeks 30, GB. |
| |
| |
M. Mok, Aan de vermoorden uit Israël en In memoriam sororis. Bussum 1950, F.G. Kroonder, GB. |
M. Mok, Storm uit het Oosten. Amsterdam/Antwerpen [1952], Contact, G. |
Jean-Paul Sartre, Het oponthoud. Vertaald door M. Mok. Amsterdam [1952], Contact, R. (vert.) |
Jean-Paul Sartre, De dood in het hart. Vertaald door M. Mok. Amsterdam 1952, Contact, R. (vert.) |
M. Mok, De spoorwegstaking. Amsterdam 1953, De Arbeiderspers, De Boekvink, G. |
Maurits Mok, Woorden in het donker. [Amsterdam 1955], De Beuk, 3e serie A dl. 4, GB. |
Maurits Mok, Stormen en stilten. [Amsterdam 1956], J.M. Meulenhoff, De Ceder 34, GB. |
Maurits Mok, Gedenk de mens. Den Haag 1957, Bert Bakker/Daamen, GB. |
De dichter en het kind. Samenstelling Maurits Mok. Haarlem [1957], Gottmer, Bl. |
M. Mok, Het lied van de olifant. Amsterdam [1958], A.J.G. Strengholt, Merelreeks, J/GB. |
M. Mok, Het geheim van de Beukenhorst. Nijkerk [1957], G.F. Callenbach, J. |
M. Mok, Niemandsland, Zaandijk 1958, J. Heijnis, N. |
M. Mok, Vuurmerken. 's-Gravenhage 1960, A.A.M. Stols/J.-P. Barth, GB. |
Juan Goytisolo, Rouw in het paradijs. Vertaald door M. Mok. Amsterdam 1961, Contact, R. (vert.) |
M. Mok, Berijmde bokkesprongen. Illustraties Lotte Ruting. Amsterdam/Antwerpen [1962], Wereldbibliotheek, J/GB. (tweede druk Kortgene 1977, Opus 2) |
M. Mok, Dwars door de zomer. 's-Gravenhage [1962], A.A.M. Stols/J.-P. Barth, G. |
Pierre Teilhard de Chardin, Het goddelijk milieu. Vertaald door M. Mok. Utrecht 1962, Het Spectrum, E. (vert.) |
Maurits Mok, Rom bom bom! Een bundel kleuterrijmen. Illustraties Reintje Venema. Hoorn [1962], West-Friesland, J. |
Maurits Mok, - Dr. Kwekkeltee. Illustraties Reintje Venema. Hoorn 1962, West-Friesland, J. |
Maurits Mok, Dr. Kwekkeltee vindt een paard. Illustraties Reintje Venema. Hoorn [1962], West-Friesland, J. |
Maurits Mok, De fluit van Dr. Kwekkeltee. Illustraties Reintje Venema. Hoorn 1962, West-Friesland, J. |
Maurits Mok, Dr. Kwekkeltee in Zeedorp. Illustraties Reintje Venema. Hoorn 1963, West-Friesland, J. |
Maurits Mok, Dr. Kwekkeltee als goudmaker. Illustraties Reintje Venema. Hoorn 1963, West-Friesland, J. |
Maurits Mok, Dr. Kwekkeltee koopt een eiland. Illustraties Reintje Venema. Hoorn 1963, West-Friesland, J. |
Maurits Mok, De ontmaskering. 's-Gravenhage 1963, A.A.M. Stols/J.P. Barth, R. |
| |
| |
Aldous Huxley, Heerlijke nieuwe wereld. Vertaald door M. Mok. Amsterdam [1964], Contact, R. (vert.) |
Maurits Mok en Riemke Mok, Een zak pepernoten. Hoorn [1964], West-Friesland, J/GB. |
Maurits Mok en Riemke Mok, Weer een zak pepernoten. Hoorn [1965] West-Friesland, J/GB. |
Maurits Mok, Achtergrond. 's-Gravenhage/Rotterdam [1965], Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Maurits Mok, Stadiën. Hasselt [1967]. Heideland, Poëtisch erfdeel der Nederlanden, P 55, GB. |
Horace M. Kallen, Job, een tragedie. Vertaald en bewerkt door Maurits Mok, met medewerking van David Koning en Stefan Felsenthal. Amsterdam 1969, Van Gennep, T. (vert.) |
Otto Pöggeler, Martin Heidegger. De weg van zijn denken. Vertaald door M. Mok. Utrecht 1969, Spectrum, E. (vert.) |
Maurits Mok, Avond aan avond. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Gedichten van zestig tot zeventig) |
Maurits Mok, Nelly Sachs. Inleiding over auteur en werk. In: Nelly Sachs, Gedichten en toneel. Hasselt 1971, Heideland-Orbis, E. |
Theodor W. Adorno, Minima moralia. Vertaald door M. Mok. Utrecht 1971, Het Spectrum, E. (vert.) |
M. Mok, Met Job geleefd. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Gedichten van zestig tot zeventig) |
Aldous Huxley, Nonnen aan de lunch en andere verhalen. Vertaald door M. Mok. Amsterdam 1974, Contact, VB. (vert.) |
Maurits Mok, Grondtoon. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Gedichten van zestig tot zeventig) |
Maurits Mok, Het feest van Hercules. Korte verhalen. 's-Gravenhage/Rotterdam [1977], Nijgh & Van Ditmar, Nijgh & Van Ditmar paperbacks 217, VB. |
Maurits Mok, Gedichten van zestig tot zeventig. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, GB. (bevat de eerdere bundels Avond aan avond, Met Job geleefd, Grondtoon en de eerste druk van De tijd gaat over) |
Maurits Mok, Zeven gedichten & een fragment. Illustraties David Kouwenaar en anderen. Krommenie [1977], De Werkmanspers, GB. |
Maurits Mok, De ondergrondse. 's-Gravenhage/Rotterdam [1979], Nijgh & Van Ditmar, N. |
Jan Luyken jr., Spiegel van het menselijk bedrijf. Brussel/Amsterdam [1979], Elsevier/Manteau, GB. |
Maurits Mok, Bij brood alleen. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, GB. |
Maurits Mok, Achterwegen. Eemnes 1981, De Oude Degel, In de Fazantenhof 4, GB. |
Maurits Mok, Verwaaiende raadsels. 's-Gravenhage 1982, Bzztôh, GB. |
| |
| |
Maurits Mok, Het haarlint. Twaalf verhalen. [Baarn 1982], De Prom, VB. |
D.H. Lawrence, Het meisje en de zigeuner. Vertaald door Maurits Mok, Amsterdam 1982, Contact, N. (vert.) |
De doorleesbril. Samengesteld door Hemmo Drexhage en Maurits Mok. Met cartoons van Willy Lohmann. [Baarn] 1983, De Prom, Bl. |
Maurits Mok, Oud dorp van storm en stilte. Vianen/Bergen (N.H.) 1983, Kwadraat/Stichting A. Roland Holst Fonds, GB. |
Maurits Mok, Terug door de tijd. 's-Gravenhage 1984, Bzztôh, GB. |
Maurits Mok, Laat getijde. 's-Gravenhage 1985, Bzztôh, GB. |
Maurits Mok, Het dorp. [Bergen 1985], KCB, GC. |
Maurits Mok, Naderende nacht. Eindhoven 1987, Plint, [Posterserie], G. |
Maurits Mok, Een mens van nergens. Schoorl 1987, Conserve, Conserve's Novellenreeks 2, N. |
Maurits Mok, Nachtblauw. 's-Gravenhage 1987, Bzztôh, GB. |
Maurits Mok, Altijd de aarde. [Rotterdam 1987], Bébert/Nieuwe Grafische/Hoi Studio, GB. |
Maurits Mok, Zomeravond. Illustraties Guillaume Le Roy. Baambrugge 1988, Kroonesteyn Pers, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Maurits Mok. In: J. Greshoff, Critische vlugschriften. 's-Gravenhage 1936, pp. 21-23. (over Badseizoen) |
Clara Eggink, Kroniek der poëzie. In: Den gulden winckel, jrg. 37, nr. 6, juni 1938, pp. 4-5. (onder andere over Exodus) |
H. Marsman, Sober relaas van verschrikking. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-11-1939. (over De rattenvanger) |
M.H. van der Zeijde, In weerstand. In: Tijd en taak, 30-9-1939. (over Verloren droomen) |
J. Mullemeister, De tweede jeugd door M. Mok. In: Nederland, 1-12-1939. |
Halbo C. Kool, Mokkend talent, wanneer...?! In: De stem, jrg. 20, nr. 2, februari 1940, pp. 207-209. (over De tweede jeugd en Figuren in het zand) |
P. Minderaa, Een ‘Scheppingsdroom’. In: Het Kouter, jrg. 5, nr. 5-6, mei-juni 1940, pp. 170-184. |
Jan van Alblas, Chroniek van de poëzie. In: De nieuwe gids, jrg. 55, september 1940, pp. 384-386. (onder andere over Scheppingsdroom) |
Anthonie Donker, M. Mok. In: Anthonie Donker, Hannibal over den Helicon? Een nieuwe dichtersgeneratie en haar werkelijkheid. Arnhem 1940, pp. 63-76. (over vroeger episch werk en De rattenvanger) |
F.W. van Heerikhuizen, M. Mok als lyrisch en episch dichter. In: Groot Nederland, jrg. 39, dl. 2, nr. 7, juli 1941, pp. 30-42. (algemeen) |
H.A. Mulder, M. Mok. In: H.A. Mulder, Twee wêrelde. Opstelle oor Afrikaanse en Nederlandse letterkunde. Pretoria 1942, pp. 160-163. (over Kaas- en broodspel) |
J.C. Bloem, Eigen stem. M. Mok. In: Critisch bulletin, jrg. 13, nr. 4, april 1946, pp. 162-163. (over Salvis titulis) |
F.W. van Heerikhuizen, Een miskend lyricus. In: Het boek van nu, jrg. 2, 1948, pp. 186-187. (over Vergeefs gebaar) |
Menno ter Braak, Epiek en het epische. In: Menno ter Braak, Verzameld, werk, dl. 6. Kronieken. Amsterdam 1950, pp. 625-630. (over Exodus) |
Menno ter Braak, Een Amsterdamse school. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 7. Kronieken. Amsterdam 1951, pp. 123-128. (onder andere over Kaas- en broodspel) |
Menno ter Braak, Poëzie en oorlog. In: idem, pp. 302-308. (onder andere over Verloren droomen) |
Menno ter Braak, Poëzie horen en lezen. In: idem, pp. 519-524. (onder andere over De rattenvanger) |
H.A. Gomperts, Socialistische poëzie. Moks De spoorwegstaking. Uit de school van Boutens en Leopold. In: Het Parool, 6-6-1953. |
Anthonie Donker, Twee onderschatten. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, nr. 9, december 1956, pp. 388-397. (onder andere over Stormen en stilten) |
C.J. Kelk, Boek van de maand. ‘Ik kan het niet verdragen...’. Maurits Mok, Stormen en stilten. In: De Groene Amsterdammer, 8-2-1958. |
Guus Sötemann, Leven is huiveren van eenzaamheid. Gedenk de mens, gedichten van Maurits Mok. In: Algemeen Handelsblad, 19-7-1958. |
C.J.E. Dinaux, M. Mok. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Benaderingen en ontmoetingen. Deel I. 's-Gravenhage [1958], pp. 188-191. (over episch werk) |
Paul Rodenko, Retoriek als molochisme. In: Paul Rodenko, De sprong van Münchhausen. Den Haag 1959, pp. 171-175. (over Woorden in het donker en Stormen en stilten] |
Adriaan Morriën, Humanisme uit protest. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 91-93. (over Gedenk de mens) |
A. Gerits, Maurits Mok, Niemandsland. In: Roeping, jrg. 35, nr. 1, mei 1959, pp. 786-788. |
H. Marsman, M. Mok, Kaas- en broodspel. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 1960, pp. 777-781. |
Ab Visser, Interessante bundel van Maurits Mok. In: De Telegraaf, 1-10-1960. (over Vuurmerken) |
S. Vestdijk, Orale poëzie. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. Den Haag 1960, pp. 93-100. (over Stormen en stilten en Gedenk de mens) |
| |
| |
[Anoniem], Mok op reis in Denemarken. In: Het Binnenhof, 3-11-1962. (over Dwars door de zomer) |
J. Greshoff, M. Mok, De ontmaskering. Boek met grappige ernst en ernstige grappigheid. In: Het vaderland, 19-10-1963. |
Peter Berger, Krachtig in machteloosheid en machteloos in kracht In: Het vaderland, 31-7-1965. (over Achtergrond) |
S. Vestdijk, Nog eens rhetoriek. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, dl. 2. 2e druk, Den Haag 1966, pp. 147-152. (over Verloren droomen) |
Margaretha Ferguson, Maurits Mok. In: Het vaderland, 6-6-1968. (interview) |
Max Nord, Met Job geleefd. Dichter Maurits Mok op zijn best. In: Het Parool, 5-8-1972. |
Johan van der Woude, Met Job geleefd. Magische poëzie tussen twee polen. In: Nieuwsblad van het Noorden, 27-7-1973. |
K. Soudijn, Tijdelijk overleven. In: NRC Handelsblad, 31-10-1975. (over Grondtoon) |
[Anoniem], Maurits Mok. In: Amersfoortse Courant, 13-12-1975. (over Grondtoon) |
Gabriël Smit, Het feest van Hercules. In: Literama, jrg. 12, nr. 2/3, juni/juli 1977, pp. 81-82. |
André Demedts, Proza uit het noorden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 3, maart-april 1978, pp. 189-193. (onder andere over Het feest van Hercules) |
Karel Soudijn, De oudere dichter. In: NRC Handelsblad, 7-4-1978 (over Gedichten van zestig tot zeventig) |
Dimensie, jrg. 3, nr. 9, oktober 1978. Speciaal Maurits Mok-nummer, waarin onder meer:
- | Wim Hazeu, ‘Ik zie het altijd voor het eerst...’ Ongepubliceerde mémoires van M. Mok, pp. 9-34. |
- | Visioen en visie. Of: Maurits Mok over zijn poëzie, pp. 36-42. (interview) |
- | Dirk Kroon, Maurits Mok en Gerrit Achterberg, pp. 44-51. |
- | Jan H. de Groot, Maurits Mok, pp. 52-54. |
|
Ed. Hoornik, M. Mok. In: Ed. Hoornik, Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 43-48. (over Kaas- en broodspel) |
Dirk Kroon, Tussen afweer en overgave. Over de poëzie van Maurits Mok. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 60, november 1978, pp. 58-64. |
Eugène van Itterbeek, Maurits Mok: een dichter van het leven. In: De nieuwe, 26-1-1979. (over Gedichten van zestig tot zeventig) |
Corina Engelbrecht, ‘De wereld achtervolgt mij voortdurend’. Maurits Mok. In: Corina Engelbrecht, Gezegd en geschreven. [Interviews met auteur]. 's-Gravenhage [1979], pp. 70-78. |
Rudolf van de Perre, De dichter Maurits Mok. Tussen de mor gen en de morgen kan alles over zijn. In: Ons erfdeel, jrg. 23, nr. 2, maart-april 1980, pp. 239-244. (over de evolutie van de thematiek in Moks poëzie) |
Dirk Kroon, Maurits Mok ingeleid. In: Dimensie, jrg. 4, nr. 3, april 1980, pp. 17-20. |
Jan van der Vegt, Deur naar de dag en de dood. In: NRC Handelsblad, 19-12-1980. (over Bij brood alleen) |
Dirk Kroon, Maurits Mok, Bij brood alleen. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 82, januari 1981, pp. 11-15. |
Corine Spoor, Dichten als uiting van intens leven. In: De Tijd, 12-6-1981. (interview) |
Rudolf van de Perre, Poëzie van Van Vriesland en Mok. In: Dietsche warande & Belfort, jrg. 126, nr. 9, november 1981, pp. 697-700. (onder andere over Bij brood alleen) |
Dirk Kroon, Maurits Mok, Achterwegen. In: Ons erfdeel, jrg. 25, nr. 4, september-oktober 1982, pp. 597-598. |
Adriaan van der Veen, Het haarlint van Maurits Mok. In: Pen kwartaal, jrg. 13, nr. 50, december 1982, pp. 7-9. (toespraak bij presentatie van Het haarlint) |
Frank Esper, Bewogen grenzen. Over de poëzie van Maurits Mok. Amsterdam 1983. (commentaar bij korte gedichten en aanduiding van thematiek in vooral latere werk) |
Marja Käss en anderen, Schrijven en ademhalen. Over Maurits Mok. In: Literama, jrg. 18, nr. 11, maart 1984. (weergave van radiouitzending met Geertjan van Meurs, Maurits Mok, Dirk Kroon, Sjoerd Leiker, Marja Käss) |
Ed Olivier, Maurits Mok kan de zee niet missen. In: Haagsche Courant en Rotterdams Nieuwsblad, 1-6-1984. (over Terug door de tijd) |
| |
| |
Paul van Loon, ‘Waarom wij er zijn en sterven zoals wij geboren worden, zonder te weten’. Recente poëzie van Maurits Mok. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 9/10, november-december 1984, p. 6. (over Verwaaiende raadsels en Terug door de tijd) |
Dirk Kroon, Maurits Mok: Terug door de tijd. In: Ons erfdeel, jrg. 27, nr. 5, november-december 1984, pp. 760-762. |
Dirk Kroon, Maurits Mok. In: 't Is vol van schatten hier. Deel 1: Nederlandse literatuur van 1950 tot 1940 tentoongesteld in het Letterkundig Museum. Redactie Anton Korteweg. Amsterdam 1986, pp. 324-325. |
Dirk Kroon, Sublieme poëzie van Maurits Mok. In: Ons erfdeel, jrg. 29, nr. 5, november-december 1986, pp. 757-758. (over Laat getijde) |
Mischa Cohen, Een verlangen dat onvervuld moet blijven. In: Het Parool, 17-6-1987. (over Een mens van nergens en Nachtblauw) |
Dirk Kroon, Maurits Mok 1907-1989. Grondtoon van teloorgang. In: NRC Handelsblad, 9-2-1989. |
Nanske Wilholt, ‘La littérature ne nourrit pas son homme en Hollande’. A.A.M. Stols en de dichter Maurits Mok. In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis, nr. 3, 1996, pp. 125-143 + p. 250. (over de briefwisseling tussen Stols en Mok) |
Dirk Kroon, Maurits Mok en het dorp. In: Hier scheen 't geluk bereikbaar. Schrijvers over Bergen. Van Gorter tot Van Dis. Samenstelling Marianne van Gils, Sjoerd Kuyper en Michael Valeton. Bergen 2001, pp. 80-91. |
93 Kritisch lit. lex.
mei 2004
|
|