| |
| |
| |
P.H. van Moerkerken
door Lucien Custers
1. Biografie
Pieter Hendrik (Piet) van Moerkerken werd op 17 februari 1877 geboren te Middelburg, waar zijn vader werkte als leraar Nederlands en geschiedenis. In 1882 verhuisde het gezin, dat tot de Waalse kerk behoorde, naar Utrecht Daar bezocht Piet eerst de lagere school en vervolgens vanaf 1889 het Stedelijk Gymnasium. Zijn vader, die eveneens Pieter Hendrik heette, genoot enige bekendheid als auteur en samensteller van studies, bloemlezingen en schoolboeken (om verwarring te voorkomen voorzag de zoon zijn achternaam tot 1912 van de toevoeging ‘jr’). Via hem was Van Moerkerken in de gelegenheid om kennis te nemen van de inhoud van De Nieuwe Gids en daarmee van het werk van de Tachtigers, waarvoor hij bewondering opvatte. Vanaf 1893 verschenen er literaire schetsjes en gedichten van zijn hand in Vox Gymnasii, een tijdschrift voor gymnasiasten. Na zijn eindexamen in 1895 verhuisde hij naar het Noord-Hollandse Laren om als leerling te gaan werken bij de schilder A.J. Derkinderen. In diens atelier bekwaamde Van Moerkerken zich onder meer in het boekversieren en bestudeerde hij de principes van de middeleeuwse kalligrafie. Ook vatte hij een grote liefde op voor de natuur en het landschap van het Gooi, die in het onder het pseudoniem Peter Dumaar gepubliceerde Gijsbert en Ada en De ondergang van het dorp een belangrijke rol spelen. Toch duurde zijn opleiding bij Derkinderen nog geen jaar. Omdat zijn zwakke gezichtsvermogen een carrière als beeldend kunstenaar in de weg stond en omdat hij zich na zijn verloving met Maartje Verhagen - een verloving die overigens enkele jaren later verbroken werd - een maatschappelijke positie
| |
| |
moest zien te verwerven, verhuisde hij in 1896 weer naar Utrecht, waar hij aan de Rijksuniversiteit Nederlandse Letteren ging studeren. Ofschoon deze studie hem maar matig beviel, slaagde hij in 1902 voor zijn doctoraal examen. Daarna werd hij leraar Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde te Hilversum. Nog in zijn studietijd verzorgde hij - meer als illustrator dan als auteur - enkele boekuitgaafjes. Voorts verschenen er bijdragen (verhalen, poëzie en beschouwingen) van zijn hand in onder meer De Kroniek en de nieuwe reeks van De Nieuwe Gids. Hij maakte in die jaren kennis met een aantal Tachtigers: eerst met Hein Boeken, Willem Kloos en Jan Veth, later ook met Lodewijk van Deyssel, Jacobus van Looy en Frans Erens. In 1903 verscheen zijn toneelstuk Modron, in feite zijn debuut in boekvorm.
In 1904 promoveerde Van Moerkerken cum laude op het proefschrift De satire in de Nederlandsche kunst der Middeleeuwen; in datzelfde jaar werd hij leraar Nederlands en aardrijkskunde aan de Gemeentelijke hbs te Haarlem. Op 5 juni 1908 trouwde hij met Johanna Petronella Cannegieter; acht jaar later werd zijn enige zoon, de als fotograaf bekend geworden Emiel van Moerkerken, geboren. Zijn talloze publicaties zouden voortaan verschijnen in zulke uiteenlopende tijdschriften als De Nieuwe Gids, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, Den Gulden Winckel, De Gids, De Socialistische Gids, Eigen Haard en De Stem.
In 1921 werd Van Moerkerken, op voordracht van zijn leermeester Derkinderen, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de iconografie en de symboliek aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Deze functie bleef hij combineren met zijn leraarschap te Haarlem, totdat hij in 1926 aan dezelfde academie gewoon hoogleraar in de cultuurgeschiedenis werd. In de daaropvolgende jaren vervulde Van Moerkerken diverse officiële functies in de wereld van het Nederlandse toneel en de Nederlandse cultuur. Dit bracht met zich mee dat de hoeveelheid publicaties van zijn hand en de omvang van die publicaties verminderden. In 1934 werd hij waarnemend directeur aan de Rijksacademie als opvolger van R.N. Roland Holst Tot 1939 was hij als zodanig werkzaam; een hem aangeboden benoeming tot hoogleraar-directeur sloeg hij af. Eenmaal afge- | |
| |
treden als waarnemend directeur verhuisde hij van Haarlem naar Amsterdam, een stad die hem door haar verleden zeer boeide. In 1943 werd hij door de staat benoemd als executeur-testamentair van de nalatenschap van de schilder Willem Witsen. In datzelfde jaar kwam er ook definitief een einde aan zijn werkzaamheden als hoogleraar.
Na de oorlog bleek dat Van Moerkerkens vaste uitgever P.N. van Kampen weinig heil meer zag in een verdere samenwerking. Als gevolg daarvan stapte Van Moerkerken over naar G.A. van Oorschot, die zijn werk bewonderde en onder meer een verzameluitgave van de romancyclus De gedachte der tijden op de markt bracht. De laatste jaren van zijn leven leed Van Moerkerken aan een hartkwaal; op 21 maart 1951 overleed hij aan de gevolgen van een beroerte.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
De gedichten en schetsen die Van Moerkerken publiceerde in de jaren 1893-1895 in de tijdschriften Vox Gymnasii en Nederland zijn nog typisch jeugdwerk, beïnvloed door de Duitse romantiek en door de Tachtigers. Toch is er bij de jonge Van Moerkerken nauwelijks iets te bespeuren van buitensporige verering en navolging van de dichters en schrijvers rond De Nieuwe Gids. Met zijn belangstelling voor de rol van de kunstenaar in de samenleving en met zijn voorkeur voor de middeleeuwen sloot hij eerder aan bij wat in die jaren als reactie op de Beweging van Tachtig aan kunsttheorieën werd ontwikkeld.
Van Moerkerkens verblijf in 1895-1896 als leerling bij A.J. Derkinderen is daarbij van buitengewoon groot belang geweest voor zijn ontwikkeling als persoon en als kunstenaar. Derkinderen was in Nederland de vertegenwoordiger bij uitstek van de gemeenschapskunst. In deze kunstopvatting was het niet de taak van de kunstenaar om uitdrukking te geven aan zijn eigen individuele gevoelens, maar om in zijn werk de algemene gevoelens en gedachten van de gemeenschap waartoe hij behoorde zichtbaar te maken. Het wezen van die gemeenschap kon daarbij het best tot uitdrukking gebracht worden door middel van voorstellingen uit haar verleden. De gemeenschapskunst was niet alleen bedoeld als kunst voor en van een gemeenschap, maar ook als kunst door een gemeenschap: een kunstwerk diende tot stand te komen door samenwerking van verschillende kunstenaars, een opvatting die overeenkomt met het wagneriaanse Gesamtkunstwerk. Het artistieke ideaal van de gemeenschapskunstenaars was de middeleeuwse gotische kathedraal, waaraan onder leiding van een bouwmeester diverse (toegepaste) kunsten een bijdrage leverden. De gemeenschapskunst had door haar theoretische achtergrond, haar voorkeur voor de middeleeuwen en de kathedraal als bouwvorm en door haar belangrijkste verdedigers (naast Derkinderen ook Alphons Diepenbrock) een sterk katholieke inslag.
Veel van het gedachtegoed van de gemeenschapskunst is terug te vinden in Van Moerkerkens eerste belangrijke werk, het toneelstuk Modron (1903). Het stuk speelt in het begin van de der- | |
| |
tiende eeuw en gaat over een kunstenaar die moet kiezen tussen zijn kunst en zijn geliefde en die alleen een eeuwig meesterwerk kan maken door zijn aardse geluk op te offeren. De theoretische fundering van het kunstenaarschap speelt in Modron een belangrijke rol; de gemeenschapskunst wordt erin verwoord en geïdealiseerd, vooral bij monde van de bouwmeester - voor de gemeenschapskunst immers de belangrijkste kunstenaar - Alfred, die in zijn uitspraken lijkt op Derkinderen.
| |
Verwantschap
Modron vertoont daarnaast veel overeenkomsten met het aan het einde van de jaren negentig in Nederland mateloos populaire toneelwerk van de Franstalige Belg Maurice Maeterlinck. Niet alleen doen de namen van de hoofdpersonen aan Maeterlincks stukken denken, ook de eenvoud van de dialogen, de dreigende stormen op de achtergrond en de sfeer van het stuk doen vermoeden dat Van Moerkerken - die later zelf invloed van Maeterlinck ontkende - zich bij het schrijven van zijn stuk heeft laten inspireren door wat op dat moment als de hoogste vorm van toneel gold. Tenslotte is opvallend hoe gedetailleerd de aanwijzingen voor de toneeldecors zijn, De inrichting van het podium had in die tijd Van Moerkerkens aandacht, zoals ook blijkt uit een artikel uit 1901 over de opvoering van Esmoreit. In Modron zijn elementen aan te wijzen die in de volgende werken van Van Moerkerken terugkeerden. De belangrijkste daarvan zijn dat de hoofdpersoon een (beeldend) kunstenaar is, dat kunsttheorieën een belangrijke rol spelen en dat er vaak een onbereikbare geliefde is die in het leven van de hoofdpersoon een sturende rol heeft.
| |
Ontwikkeling
Toch ontwikkelde vanaf 1905 het schrijverschap van Van Moerkerken zich in een nieuwe richting. Lyriek, toch al niet het genre waarin Van Moerkerkens grootste kracht lag, schreef hij op een enkele uitzondering na niet meer; de bundeling van een deel van zijn poëzie in XXX verzen (1907) is te zien als een afsluiting. Verder verkoos Van Moerkerken steeds vaker het verhalend proza boven de toneelvorm, al liet hij die laatste nooit helemaal los (De dood van Keizer Otto III (1908), Christus op de Alpen (1910) en in de jaren twintig nog een drietal alleen in tijdschriften gepubliceerde stukken). Ook vormden de middeleeuwen niet langer het vaste schouwtoneel van zijn werk en nam hij voortaan
| |
| |
ook andere periodes uit de geschiedenis als achtergrond voor zijn romans en verhalen. De twee laatstgenoemde nieuwe elementen (overgang van toneel naar proza, loslaten van de middeleeuwen) kunnen niet treffender geïllustreerd worden dan aan de hand van een vergelijking tussen het toneelstuk De doodendans (1905) en het vervolg daarop, het verhaal ‘De dans des levens’ (titelverhaal van de bundel uit 1912). Dezelfde hoofdrolspeler, de kunstschilder Hans, stapt via De doodendans naar ‘De dans des levens’ bijna letterlijk over van de Noord-Europese middeleeuwen naar de Zuid-Europese renaissance.
| |
Visie op de wereld
Thematiek
Uit het werk dat Van Moerkerken na 1905 schreef, blijkt dat het formuleren van een kunstenaarsideaal niet langer een overheersend thema was; ook morele, religieuze en sociale vraagstukken gingen een steeds grotere rol spelen. Van Moerkerkens fascinatie voor het katholicisme nam af en de ironie vormde een steeds belangrijker element in zijn werk, te beginnen met de verhalen ‘Het Diogenes-ideaal’ en ‘Psammetichus Filologus’ (beide in De dans des levens, 1912). Het onderzoek voor zijn proefschrift De Satire in de Nederlandsche kunst der Middeleeuwen (1904) heeft daarbij een katalyserende rol gespeeld. Het ironisch-satirische karakter in zijn romans en verhalen berust vaak op een lachwekkend contrast tussen de met de mond beleden, verheven idealen van de personages en hun egoïstisch of platvloers handelen.
| |
Relatie leven/werk
In 1911 publiceerde Van Moerkerken onder het pseudoniem Peter Dumaar de uit twee delen bestaande roman Gijsbert en Ada. Samen met De ondergang van het dorp (1913) en André Campo's witte rozen (1917) vormt dit werk een afzonderlijke categorie in zijn oeuvre: het zijn de enige romans die hij in zijn eigen tijd liet spelen en ze geven alledrie een beeld van de culturele en sociale ontwikkelingen van rond de eeuwwisseling. Het eerste deel van Gijsbert en Ada heeft een sterk autobiografisch karakter en doet in sommige opzichten aan Modron denken. Gijsbert is bij een kunstschilder in de leer in een dorp in het Gooi, waar hij leeft en werkt in een sfeer van verheerlijking van de middeleeuwen. Hij verlooft zich met Nora en geeft omwille van een zekerder maatschappelijke positie zijn aspiraties in de schilderkunst op. Nora echter kan hem niet volgen in zijn idealen en verbreekt de verloving. Gijsbert beseft dan dat hij zich meer
| |
| |
voelt aangetrokken tot zijn jeugdliefde Ada, met wie hij nog steeds op afstand contact houdt. De liefde is echter aanvankelijk niet wederzijds.
In het tweede deel leeft Gijsbert vijf jaar in afzondering in Normandië, waar hij werkt aan een studie over een plaatselijk kerkgebouw. Ada voegt zich bij hem en samen gaan ze naar het zuiden van Frankrijk, waar Gijsbert conservator van een museum wordt. Uiteindelijk geeft Gijsbert zijn werk daar op en vertrekt het paar naar Parijs, waar hun eerste kind geboren wordt.
| |
Thematiek
Het thema van Gijsbert en Ada is in wezen de vraag in hoeverre iemand die zich laat leiden door een absoluut verlangen naar schoonheid, nog in staat is in een liefdesrelatie of, breder, in de samenleving te functioneren. Gijsbert stort zich eerst als kunstenaar, dan als wetenschapper op het verleden, dreigt voor de samenleving verloren te gaan, maar wordt door de veel meer in het leven staande Ada alsnog op het goede spoor gezet: hij eindigt zoals hij begonnen is, als schilder, nu niet meer van middeleeuwse idealen, maar van de sociale ellende in de sloppenwijken van Parijs.
| |
Visie op de wereld
De ondergang van het dorp is een sleutelroman, waarin de schrijver op nauwelijks verhulde wijze gebeurtenissen uit zijn eigen tijd hekelt. Het boek vertelt in tien betrekkelijk losstaande scènes over het plaatsje Aarlo, aanvankelijk zeer arm, dat in de jaren tachtig van de negentiende eeuw bekend wordt dankzij het werk van de schilders Grave en De Bie. Het wordt dan een toeristische trekpleister en een dankbaar object voor de activiteiten van bouwspeculant Boersink, die het oorspronkelijke karakter van het dorp zwaar aantasten. Behalve toeristen en rijke parvenu's ontdekken ook allerlei moderne kunstenaars (onder wie de jonge symbolist Nico Beukel), theosofen en hun dwepende aanhang Aarlo. Tegenover de nieuwkomers plaatst Van Moerkerken jonkheer Jan Bolaert en zijn zoon Hendrik, die van oudsher in Aarlo thuishoren en die in hun uitspraken min of meer de opvattingen van de auteur vertolken. Veel personen en gebeurtenissen uit De ondergang van het dorp zijn terug te voeren op de werkelijkheid: Aarlo is Laren in het Gooi, in Grave en De Bie zijn Anton Mauve en Albert Neuhuys te herkennen, Boersink is de ondernemer Jan Hamdorff en Nico Beukel vertoont over- | |
| |
eenkomsten met Piet Mondriaan. Het boek heeft een sterk satirisch karakter: naast het aan de kaak stellen van de geldzucht en de domheid van Boersink/Hamdorff maakt de auteur ook de kunstenaars die zich omstreeks de eeuwwisseling in Laren en Blaricum hadden gevestigd en die aanhangers waren van de allermodernste en modieuze kunst- en levensleren zoals symbolisme en theosofie, op een vaak geestige wijze belachelijk.
| |
Kritiek
Relatie leven/werk
Het in de jaren 1914-1915 spelende André Campo's witte rozen, de enige roman van Van Moerkerken die door de recensenten vrijwel unaniem slecht ontvangen werd, sluit nauw aan bij de andere twee contemporaine romans. Met Gijsbert en Ada heeft het boek gemeen dat er autobiografische elementen in verwerkt zijn, terwijl enkele personages uit De ondergang van het dorp erin terugkeren. De advocaat André Campo, eens een jong literator en een van de jongeren van de generatie volgend op De Nieuwe Gids, heeft onder invloed van zijn vrouw Emma de literatuur vaarwel gezegd om zich aan de socialistische zaak te wijden. Zijn rust wordt verstoord als plotseling zijn oud-leerlinge Lize Arnsberg opduikt met het plan om een mysteriespel op te voeren dat Campo bijna twintig jaar eerder heeft gepubliceerd. Daarmee zet ze een ontwikkeling in gang die ertoe leidt dat Campo terechtkomt in wat tegenwoordig een midlifecrisis heet: niet alleen wordt hij opnieuw geconfronteerd met de verloren gegane idealen van zijn jeugd, hij raakt ook nog eens verliefd op Lize. Het geheel loopt op niets uit. De opvoering krijgt slechte kritieken, Lize sterft zonder iets van de liefde van Campo gemerkt te hebben en Campo keert terug naar zijn bestaan van de tijd vóór Lize. Wat het boek in de Nederlandse context bijzonder maakt, is dat het verhaal zich afspeelt tegen de achtergrond van de onrust en de woelingen van de eerste wereldoorlog.
| |
Kritiek
Thematiek
Ondertussen publiceerde Van Moerkerken in 1914 nog de historische roman De bevrijders (1914), door vele critici beschouwd als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Het boek speelt in de laatste jaren van de Franse bezetting en is dan ook geschreven onder invloed van de viering van het eeuwfeest in 1913 van het Nederlandse koningschap. De hoofdfiguren zijn de Amsterdamse koopman David van Wijck en zijn zwager en tegenpool Jacob ter Wisch. Waar de eerste door slim marchanderen en door elk
| |
| |
risico te vermijden de Franse bezetting weet te overleven en er zich zelfs aan kan verrijken, is de tweede een onrustige zwerversnatuur, die alleen een kort moment van geluk kent wanneer hij kan meevechten aan de kant van de Fransen. In het geordende, brave Holland van Van Wijck en zijn geestverwanten is voor een ‘Byronic hero’ als Ter Wisch geen plaats; hij sneuvelt dan ook bij Waterloo, waar hij meevecht aan de zijde van Napoleon.
De bevrijders heeft, sterker nog dan De ondergang van het dorp, een satirisch karakter: de schrijver stelt de lafheid en de bereidwilligheid van de rijke Hollanders om met alle winden mee te waaien op trefzekere wijze aan de kaak. Ook de Nederlandse literatuur uit het begin van de negentiende eeuw, met auteurs als Bilderdijk en Helmers, wordt in de persoon van de onsympathieke dichter Tobias Soelens belachelijk gemaakt. Maar behalve satirisch is het boek ook uitermate pessimistisch. David van Wijck verwerft door zijn slimme handelwijze een fortuin, zijn zoon Floris, die in Waterloo op laffe wijze is gevlucht, wordt als held binnengehaald, terwijl sympathieke personages als Ter Wisch of freule Agathe Fabian, zijn beschermelinge en geliefde, jammerlijk sterven of de rest van hun leven ongelukkig blijven. En ook het proletariaat, gepersonifieerd in de familie Breevoort, wordt uiteindelijk zwaar getroffen: dochter Santje sterft na misbruikt te zijn door Tobias Soelens, zoon Bart komt om het leven wanneer hij haar probeert te wreken, moeder Breevoort blijft eenzaam in armoede achter.
| |
Visie op de wereld
In de jaren na 1910 lijkt Van Moerkerken enige tijd de kant van het socialisme op te gaan. Vanaf Christus op de Alpen vertoonde zijn werk al een steeds sterker wordend sociaal engagement; de sympathie van de schrijver lag duidelijk steeds bij de verliezers en de berooiden in de samenleving. Zijn overgang tot het socialisme leek bezegeld toen hij in 1916 in De Gids een bespreking publiceerde van J. Prinsens Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, waarin hij blijkt uit te gaan van een marxistische literatuuropvatting.
Socialistische opvattingen spelen ook een belangrijke rol in wat algemeen als Van Moerkerkens hoofdwerk wordt beschouwd, de romancyclus De gedachte der tijden (1918-1924). In deze cyclus,
| |
| |
bestaande uit vijf romans en een afsluitende allegorische vertelling, worden de lotgevallen van een aantal generaties van een familie beschreven. Elk van de vijf romans speelt tegen de achtergrond van een sociaal-religieuze of sociale opstand. De cyclus begint in Nederland met hét optreden van de Wederdopers in Amsterdam in 1534-1535 (Het nieuwe Jeruzalem) en loopt via het beleg van Haarlem in 1572-1573 (De verwildering) naar de tijd van de vervolging der Remonstranten rond 1625 (In den lusthof Arkadië). De vierde roman, De vraag zonder antwoord, bestaat uit drie delen; de eerste twee spelen tijdens sociale woelingen in het Nederland van de achttiende eeuw, de gebeurtenissen in het derde deel vinden plaats in Parijs tegen de achtergrond van de samenzwering onder leiding van Babeuf in 1796. De Franse hoofdstad is ook het toneel van het volgende deel van de cyclus, Het demonise eiland, waarin de hoofdpersonen opkomst en ondergang van de Commune van 1871 van nabij meemaken.
| |
Thematiek
De mannelijke hoofdpersonen uit de verschillende romans, telgen uit dezelfde familie, hebben met elkaar gemeen dat ze kunstenaar of wetenschapper, maar in elk geval altijd buitenstaander zijn. Door hun positie temidden van of net boven het gewone volk hebben zij een scherp oog voor de onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen en de ellende die daaruit voor de armen voortvloeit. Dit wekt bij hen telkens hetzelfde streven op (vandaar de titel De gedachte der tijden): het realiseren van een betere, rechtvaardiger en daardoor gelukkiger samenleving. In de eerste delen menen de hoofdpersonen dat een zuiverder vorm van het christendom daartoe mogelijkheden biedt, later kiezen zij voor (voorlopers van) het socialisme.
Wat de reeks een sombere ondertoon geeft, is het gegeven dat elke generatie opnieuw dezelfde fouten maakt; de hoofdpersonen, of ze nu ruimdenkend of juist uiterst fanatiek zijn, weten hun idealen niet te realiseren. Zij gaan zelf hetzij fysiek, hetzij geestelijk te gronde, terwijl om hen heen het geweld hoogtij viert. Ook in deze cyclus wordt het optreden van de mannelijke hoofdpersonen niet alleen door hun idealen, maar ook door hun liefde voor een (meestal in maatschappelijk opzicht) onbereikbare vrouw bepaald.
| |
| |
| |
Techniek
De reeks wordt afgesloten met het merkwaardige Het lange leven van Habhabalgo en zijn broeders, dat gepresenteerd wordt als de aantekeningen van een college van Prof. Dr. Arnout Merel, de laatst overgebleven telg van de familie. In dit boek wordt aan de hand van een allegorie een beeld geschetst van de geschiedenis der mensheid. Het verhaal eindigt met de beschrijving van een Laatste Oordeel, waarbij de hoofdpersonen van de reeks voor de troon van de Wereld-Schepper verschijnen. Alle momenten van geluk, alle ellende, zo leert deze hun, waren manifestaties van zijn bestaan; hun streven, en daarmee hun ellende, kwam voort uit hun onvermogen om dat in te zien.
| |
Ontwikkeling
Met de aanvaarding van het hoogleraarschap kwam er een einde aan de vruchtbaarste en (relatief) succesvolste periode van Van Moerkerkens schrijverschap. De romans die hij na de voltooiing van De gedachte der tijden nog publiceerde, hebben een duidelijk ander karakter. Socialistische denkbeelden spelen geen rol van betekenis meer en hebben plaatsgemaakt voor een moeilijk te omschrijven, enigszins pantheïstisch religieus besef. Ook het satirische element, dat tot dan toe aan Van Moerkerkens werk een geheel eigen karakter gaf, is vrijwel geheel verdwenen. In tegenstelling tot vroeger koos hij voortaan min of meer bekende figuren uit de geschiedenis als hoofdpersonen en volgde hij de hem ter beschikking staande historische bronnen nauwkeurig. Het resultaat is een aantal historische ideeënromans, waarin levensbeschouwelijke overwegingen de eerste plaats innemen en de intrige en de psychologie van de karakters meer nog dan in eerdere romans naar de achtergrond zijn verschoven.
| |
Kritiek
Zo lijkt het verhaalgegeven van Eros en de nieuwe god (1928) slechts bedoeld als een kader voor een aantal moeilijk te volgen theologische dialogen. De roman De historie en het droomgezicht over den prins en den moordenaar (1930) gaat over de moord op Willem van Oranje door Balthasar Gerards, waarbij Van Moerkerken de historische bronnen op de voet volgt. Toch deed het boek in Nederland stof opwaaien, doordat de auteur zich niet had laten verleiden tot een zwartwittekening, maar zowel de Prins als zijn moordenaar voorstelt als karakters die door een ideaal gedreven werden en aan dat ideaal te gronde gingen.
| |
| |
Bovendien lijken in het op de laatste bladzijden beschreven droomgezicht van de Vicaris Rovinus Willem van Oranje en Balthasar Gerards zich voor de troon van God met elkaar te verzoenen en worden zij beide opgenomen in Zijn genade.
| |
Ontwikkeling
De wil der goden (1933), door Van Moerkerken beschouwd als zijn minste werk, en Koning Attila's bruiloft (1940) zijn twee korte romans waarin respectievelijk het verhaal van de opstand van Claudius Civilis en van de dood van de beruchte Hunnenkoning aan de hand van historische bronnen wordt naverteld. In dezelfde periode verscheen ook nog De bloedrode planeet of Merlijns laatste vizioen (1938), een omvangrijk episch gedicht waarin bij monde van de tovenaar Merlijn een visioen wordt beschreven van de geschiedenis van de menselijke beschaving die uiteindelijk ten onder gaat. Dit verhaal, dat wel iets weg heeft van Het lange leven van Habhabalgo en zijn broeders, is duidelijk geschreven onder invloed van de oorlogsdreiging aan het einde van de jaren dertig.
| |
Techniek
Thematiek
Na de tweede wereldoorlog, toen Van Moerkerken als romanschrijver leek te hebben afgedaan, verscheen nog de korte roman Naar de eenzaamheid (1946), die een onverwacht nieuw hoogtepunt in zijn oeuvre vormt en waarin hij terug lijkt te keren naar zijn schrijverschap ten tijde van De bevrijders. Het verhaal wordt gepresenteerd als een autobiografisch geschrift van een onbekend gebleven auteur, dat door Van Moerkerken ontdekt zou zijn in een Frans antiquariaat. Het speelt zich af in de jaren 1712-1716 tegen de achtergrond van het vredescongres te Utrecht dat een eind zou maken aan de Spaanse Successieoorlog. De anonieme hoofdpersoon is een kunstschilder die na een jarenlang verblijf te Rome terugkeert naar Holland en daar min of meer als toeschouwer verzeild raakt in allerlei amoureuze verwikkelingen van enkele vrienden. Het boek, dat voor een deel het karakter van een schelmenroman heeft, eindigt echter tragisch: een van de vrienden, de vrijdenker Thomas Rogiersz, publiceert na het overlijden van zijn geliefde een boek met voor de calvinistische machthebbers ontoelaatbare denkbeelden, wordt gearresteerd en overlijdt in de gevangenis. De hoofdpersoon, die genoeg gezien heeft van de ellende die mensen elkaar kunnen aandoen, vertrekt naar Frankrijk op zoek naar rust in de
| |
| |
eenzaamheid. Op het moment dat hij meent die rust gevonden te hebben, breekt het verhaal abrupt af.
| |
Relatie leven/werk
Ook in Naar de eenzaamheid ontbreken de levensbeschouwelijke passages niet, maar ze spelen geen overheersende rol en worden gerelativeerd door de in eerder werk van de schrijver zo kenmerkende ironische ondertoon. Ook al gaat het om een historische roman die zich in de achttiende eeuw afspeelt, toch is duidelijk dat het verhaal geschreven is in wat Van Moerkerken zelf aanduidt als ‘de onvergetelijk-triestige winter van 1944 op '45’; de op de achtergrond sterk aanwezige, moeizame pogingen van het Congres om vrede te brengen in Europa en de gedachtewisseling over de dwaasheid van antisemitisme zijn hier duidelijke gevolgen van. Verder zijn in het boek sporen te vinden van het historische essayistische werk waaraan Van Moerkerken in de laatste jaren van zijn leven bezig was: een studie over de zeventiende-eeuwse vrijdenker Adriaan Koerbagh (1948) en een (nooit in druk verschenen) biografische schets van Spinoza. Van Moerkerkens laatste boek, Achter het mombakkes (1950) tenslotte is een inmiddels verouderde studie over Shakespeare.
| |
Publieke belangstelling
Visie op de wereld
Van Moerkerken, door de critici meestal hooggeschat, is nooit een werkelijk populair Nederlands schrijver geweest. Dat heeft vooral te maken met de moeilijkheidsgraad van zijn boeken. In zijn werk gaat het niet in de eerste plaats om het verhaal of de personages op zichzelf; zowel in zijn historische als in zijn contemporaine geschriften gebruikt hij de geschiedenis van een individu of groep om te laten zien hoe de mens altijd door idealen en verlangens wordt gedreven en hoe die idealen en verlangens door de eeuwen heen de vorm aangenomen hebben van godsdienstige of maatschappelijke bewegingen. Zijn hoofdpersonen zijn vertolkers van ideeën en denkbeelden; de gebeurtenissen in zijn werken dienen om de auteur gelegenheid te geven deze ideeën en denkbeelden toe te lichten of te becommentariëren. Op zichzelf spannende verhalen worden vaak onderbroken voor overpeinzingen en filosofische uiteenzettingen of twistgesprekken, die behalve veel geduld ook de nodige voorkennis van de lezer vragen. Het is tekenend dat in Van Moerkerkens meestgelezen boeken, De bevrijders en Naar de eenzaamheid, de
| |
| |
filosofische beschouwingen een relatief onbelangrijke rol spelen. Daar komt bij dat Van Moerkerken zich in de loop van zijn leven tot enkele zeer verschillende levensbeschouwingen (eerst het katholicisme, later het socialisme, tenslotte een ietwat vaag religieus besef) aangetrokken voelde, zonder zich ooit daadwerkelijk bij een kerk of partij aan te sluiten. In het verzuilde Nederland van voor de tweede wereldoorlog maakte hem dat tot een moeilijk te plaatsen verschijning.
Tegenwoordig is Van Moerkerken een vrijwel vergeten schrijver. Dat is niet terecht, want in zijn beste werken (De bevrijders, De ondergang van het dorp, Naar de eenzaamheid) blijkt hij vooral door zijn ironische benadering van nog steeds actuele thema's zoals nietsontziend winstbejag, het opofferen van natuur en milieu uit economische motieven en het zich uit afkeer afzonderen van de samenleving een moderner auteur dan veel van zijn generatiegenoten.
| |
Stijl
Bovendien is Van Moerkerken ontegenzeggelijk een begenadigd stilist en een knap natuur- en landschapsbeschrijver. Zijn contemporaine romans tenslotte verdienen nu nog aandacht, doordat ze interessante portretten bieden van de generatie van Negentig en haar artistieke idealen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
P.H. van Moerkerken, Dit is de Legende van het kerkhof van Sint Ian by Laren. In hout gesneden door P.H. van Moerkerken. Amsterdam z.j. [1899], S.L. van Looy, V. |
XII Oude liederen. Met V prentjes versierd door P.H. van Moerkerken jr. Amsterdam 1900, Bl. |
P.H. van Moerkerken jr., Iets over de vertooning van Esmoreit. In: Noord en Zuid. Tijdschrift ten dienste van onderwijzers, jrg. 24, 1901, pp. 508-512, E. |
P.H. van Moerkerken jr., Modron. Een dramatisch spel. Amsterdam 1903, S.L. van Looy, T. |
Pieter Hendrik van Moerkerken jr., De Satire in de Nederlandsche kunst der Middeleeuwen. Amsterdam 1904, S.L. van Looy, Academisch proefschrift. |
P.H. van Moerkerken jr., De doodendans. Drama. Met een woord vooraf over Dramatische Vertooningen. Amsterdam 1905, S.L. van Looy, T. |
P.H. van Moerkerken jr., XXX Verzen. Amsterdam 1907, S.L. van Looy, GB. |
P.H. van Moerkerken jr. en R. Noordhoff, Platen-atlas ten gebruike bij het onderwijs in de aardrijkskunde aan gymnasia, hoogere burgerscholen, kweek- en normaalscholen. Amsterdam 1908, S.L. van Looy, Schooluitgave. |
P.H. van Moerkerken jr., Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlyck. Een woord ten inleiding voor de vertooning door de N.V. Het Tooneel. Haarlem 1909, Het Tooneel, E. |
P.H. van Moerkerken jr., Twee drama 's. De dood van Keizer Otto III en Christus op de Alpen. [Met een woord vooraf bij De dood van keizer Otto III]. Amsterdam 1910, S.L. van Looy, T. |
Peter Dumaar, Gijsbert en Ada. 2 dln. Amsterdam z.j. [1911], P.N. van Kampen en Zoon, RB. |
P.H. van Moerkerken jr., De dans des levens. Amsterdam z.j. [1912], P.N. van Kampen en Zoon, VB. |
P.H. van Moerkerken, De ondergang van het dorp. Amsterdam z.j. [1913], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, De bevrijders. Amsterdam z.j. [1914], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Kritiek op dr. Prinsen's handboek tot de Nederlandsche Letterkundige geschiedenis. In: De Gids, jrg. 80, dl. IV, 1916, pp. 193-199, E. |
P.H. van Moerkerken, André Campo's witte rozen. Amsterdam z.j. [1917], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Het nieuwe Jeruzalem. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1918], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, De verwildering. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1919], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, In den lusthof Arkadië. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1920], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
| |
| |
P.H. van Moerkerken, De wereld van het schone en zinvolle beeld. Beschouwingen over verleden en toekomst. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het buitengewoon hoogleeraarsambt aan de Rijks-academie van beeldende kunsten te Amsterdam op den gden februari 1921. Amsterdam, z.j. [1921], RN. van Kampen, Inaugurele rede. |
P.H. van Moerkerken, De vraag zonder antwoord. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1922], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Het demonise eiland. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1923], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Het lange leven van Habhabalgo en zijn broeders Rabel, Momper, Jur, Pynaar, Dary en Thaumar, gevolgd door de profetieën en vizioenen van de wijze Logimena. De gedachte der tijden. Amsterdam z.j. [1924], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Alarik of het Verlangen. In: De Smidse. Maandblad voor moderne religie en humanistische cultuur, jrg. 2, 1927, pp. 65-82; 101-127, T. |
P.H. van Moerkerken, Eros en de nieuwe god. Amsterdam z.j. [1928], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Sinte Elisabeth. In: De Nieuwe Gids, jrg. 43, dl. II, 1928, pp. 196-214; 301-310; 392-408, T. |
P.H. van Moerkerken, Bar Abbas. Tooneelspel. In: De Stem, jrg. 8, dl. I, 1928, pp. 177-209; 265-295; 349-365; dl. II, pp. 496-517, T. |
P.H. van Moerkerken, Jan van den Dom. Amsterdam z.j. [1929], P.N. van Kampen en Zoon, Zilveren verpoozingen, V. [eerder opgenomen in De dans des levens (1912)] |
P.H. van Moerkerken, De historie en het droomgezicht over den prins en den moordenaar. Amsterdam z.j. [1930], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, De wil der goden. Amsterdam z.j. [1933], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, De dans des levens. Amsterdam z.j. [1937], P.N. van Kampen en Zoon, V. [eerder opgenomen in De dans des levens (1912)] |
P.H. van Moerkerken, De bloedrode planeet of Merlijns laatste vizioen. Amsterdam 1938, Em. Querido, G. |
P.H. van Moerkerken, Koning Attila's bruiloft. Amsterdam z.j. [1940], P.N. van Kampen en Zoon, R. |
P.H. van Moerkerken, Naar de eenzaamheid. Amsterdam 1946, G.A. van Oorschot, R. (tweede druk, met de ondertitel Herinneringen van een onbekende: 's-Gravenhage 1954, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks nr. 45) |
P.H. van Moerkerken, Adriaan Koerbagh, 1633-1669. Een strijder voor het vrije denken. Amsterdam, z.j. [1948], G.A. van Oorschot, De Vrije Bladen, jrg. 19, schrift 2, E. |
P.H. van Moerkerken, De gedachte der tijden. Ingeleid door J. Greshoff. Amsterdam 1948, G.A. van Oorschot, RC. (bevat Het nieuwe Jeruzalem, De verwildering, In den lusthof Arkadië, De vraag zonder antwoord, Het demonise eiland en Het lange leven van Habhabalgo en zijn broeders [...]) |
P.H. van Moerkerken, Achter het mombakkes. Amsterdam 1950, G.A. van Oorschot, E. |
P.H. van Moerkerken, Drie verhalen. Den Haag 1980, Bzztôh, VB. |
| |
| |
In het Van Moerkerkenarchief, thans in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, bevinden zich verder ongepubliceerde toneelstukken, hoorspelen, ten behoeve van een herdruk gecorrigeerde exemplaren van verschenen boeken, dagboeken en correspondentie. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Jac. Thomson, Literair Keuroverzicht. In: Stemmen des Tijds, jrg. 1, dl. II, 1911-1912, pp. 1062-1075. |
André de Ridder, Bij P.H. van Moerkerken. In: Den Gulden Winckel, jrg. 14, 1915, pp. 177-181. (interview) |
Johannes Tielrooy, Over P.H. van Moerkerken. In: Johannes Tielrooy, Beschouwingen en Fantasieën. Den Haag z.j., pp. 108-116. |
G. Kalff jr, Een Levensbeschouwing: P.H. van Moerkerken en zijn werk. Amsterdam 1926. |
Dirk Coster, De Gedachte der Tijden. In: Dirk Coster, Verzameld Proza. Tweede Bundel. Arnhem 1927, pp. 175-187. |
P.H. Ritter jr, Prof. van Moerkerken en zijn nieuwste werk. In: Van Kampen's Boekennieuws [aanbiedingsbrochure uitgeverij], voorjaar 1930, pp. 1-3. (interview) |
Ligtenberg, Iets over den schrijver P.H. van Moerkerken. In: De Stuwing, jrg. 15, nr. 8, augustus 1933, pp. 150-154. |
P.H. Ritter jr, Een groots gedacht werk. In: Het Boek van Nu, jrg. 2, 1948-1949, pp. 169-171. |
S.P. Uri, De betekenis van P.H. van Moerkerken. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, 1949, pp. 164-174. |
A. van Duinkerken, P.H. van Moerkerken. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 5, dl. II, 1950-1951, pp. 1076-1082. |
S.P. Uri, P.H. van Moerkerken, als laatste Neo-romanticus. In: S.P. Uri, Vlucht der Verbeelding. Studies over de Neo-romantiek bij twaalf Nederlandse prozaschrijvers en -schrijfsters van de periode 1890-1320. Groningen [enz.] 1955, pp. 230-247. |
H. Doedens, De historische roman van P.N. van Moerkerken. In: Levende Talen, 1956, pp. 612-619. |
W.J.M.A. Asselbergs, P.H. van Moerkerken. In: W.J.M.A. Asselbergs, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden IX. Het Tijdperk der Vernieuwing van de Noordnederlandse Letterkunde. Den Bosch [enz.] z.j., pp. 257-262. |
Bio- en Bibliografische gegevens P.H. van Moerkerken. Kaartsysteem Documentatiedienst Nederlands Letterkundig Museum en Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven. Den Haag 1960-1961. |
C. Leys, Leven en Werk van P.H. van Moerkerken jr. Een monografie. Leuven 1962. |
W.L.M.E. van Leeuwen, P.H. van Moerkerken. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Avonden op Drienerwolde. Herinneringen en Ontmoetingen. Amsterdam z.j. [1966], pp. 223-226. |
W.L.M.E. van Leeuwen, P.H. van Moerkerken / 1877-1951. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nederlandse auteurs van vijf generaties. Hilversum/Antwerpen 1967, pp. 59-64. |
Henriëtte Mooy, P.H. Van Moerkerken. In: Henriëtte Mooy, Gisteren leeft (Schetsen, brieven, krabbels; aantekeningen) II. Drachten 1967, pp. 64-70. |
G. Knuvelder, P.H. van Moerkerken. In: G. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde. Deel IV. Zesde druk. Den Bosch 1977, pp. 602-603. |
G. van Wambeke, P.H. van Moerkerken en ‘De gedachte der tijden’. Een inleiding. Gent 1978. |
R.A. Cornets de Groot, Met andermans Veer. In: R.A. Cornets de Groot, Ladders in de Leegte. Essays. Den Haag z.j. [1981], pp. 7-15. (over ‘Jan van den Dom’) |
P. Kralt, P.H. van Moerkerken en de geschiedenis. In: Nieuwe Taalgids, jrg. 81, nr. 1, januari 1988, pp. 31-41. |
A. Loosjes-Terpstra, Mondriaan in een donkere spiegel. In: Jong Holland, jrg. 5, afl. 5, 1989, pp. 5-15. (over De ondergang van het dorp) |
Lien Heyting, De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920. Amsterdam z.j. [1994], pp. 46-53 en 141-149. (over Gijsbert en Ada en De ondergang van het dorp) |
73 Kritisch lit. lex.
mei 1999
|
|