| |
| |
| |
Doeschka Meijsing
door Marjoleine de Vos en Sander Bax
1. Biografie
Maria Johanna (roepnaam: Doeschka) Meijsing werd op 21 oktober 1947 te Eindhoven geboren. Later verhuisde het gezin naar Haarlem, waar zij naar het Lyceum Sancta Maria ging. Haar milieu werd door haarzelf ‘gegoede burgerij’ genoemd. De schrijver Geerten Meijsing is haar broer, de filosofe Monica Meijsing haar zus.
Doeschka Meijsing studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Na haar studie gaf zij van 1971 tot 1976 les aan het Amsterdamse Ignatius College. Vervolgens was zij van 1976 tot 1978 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens was zij van 1978 tot 1987 redacteur van de boekenbijlage van Vrij Nederland en van 1987 tot 1998 literair redacteur van Elsevier. In 1987 trad zij op als gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1997 besloot zij fulltime schrijfster te worden.
Doeschka Meijsing debuteerde in 1969 met een verhaal in Podium; later heeft zij veel in De Revisor gepubliceerd. Met recensies over Nederlandse en buitenlandse literatuur werkte zij mee aan Vrij Nederland en NRC Handelsblad.
In 1981 ontving Meijsing de Multatuli-prijs voor Tijger, tijger! In 1997 werd haar de Annie Romein-prijs uitgereikt. De roman De tweede man werd genomineerd voor de prestigieuze AKO Literatuurprijs 2000 en 100% Chemie voor de Librisprijs 2003. In 2003 werd een zin uit 100% Chemie bekroond met de Tzumprijs. Voor Over de liefde kreeg zij in 2008 de AKO Literatuurprijs, de F. Bordewijk-prijs en de Opzij Literatuurprijs.
| |
| |
Vanaf 1984 zijn verschillende van haar werken in het Duits vertaald. Verder werd werk van haar in het Frans en in het Grieks vertaald.
Vanaf het begin van haar studie heeft Meijsing in Amsterdam gewoond. In de jaren tachtig had zij een vaste relatie met vertaalster Gerda Meijerink; daarna, tot 2004, met Xandra Schutte. Doeschka Meijsing overleed op 30 januari 2012 aan de gevolgen van een operatie.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
In de uitleiding van Het hart in het hoofd. Verhalen uit de Revisor (1979) stelt Carel Peeters vast dat de daarin opgenomen schrijvers - Patrizio Canaponi, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman, Nicolaas Matsier, Hedda Martens en Doeschka Meijsing - een duidelijk gemeenschappelijk kenmerk hebben op grond waarvan: zij wel een nieuwe stroming genoemd mogen worden: zij schrijven Revisor-verhalen. Al eerder - in 1977 - probeerde Jan Brokken een aantal van deze schrijvers (Kellendonk, Kooiman, Matsier en Meijsing) als ‘academisten’ de geschiedenis in te laten gaan, maar deze poging stuitte op veel kritiek, vooral vanwege de ongenuanceerdheid van de terminologie. ‘Academisme’ suggereert kunstmatigheid, veel denken en weinig voelen en dat is een heel wat minder adequate karakterisering dan die van Peeters: ‘Het Revisor-verhaal is een verhaal waarin de werkelijkheid niet als iets vanzelfsprekends wordt opgevat.’ Revisor-schrijvers vinden, generaliserend gezegd, dat de werkelijkheid een produkt is van de verbeelding. Voor Doeschka Meijsing geldt in ieder geval dat de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid problematisch is.
| |
Thematiek
In haar debuut De hanen en andere verhalen (1974) worstelen de zeven verschillende hoofdpersonen elk op hun eigen manier met de vraag hoe verbeelding van werkelijkheid onderscheiden kan worden. Vooral in het verhaal ‘Het denken cadeau’ dringt dat probleem zich op en vragen de personages zich af of ze zich niet alles alleen maar denken, zonder rekening te houden met de feitelijke stand van zaken. Dat zou betekenen dat ze zichzelf dag in dag uit voor de gek houden, een gedachte die de hoofdpersoon slecht kan verdragen: ‘Is het niet om razend van te worden?’ Doesjka uit Utopia of De geschiedenissen van Thomas wordt, vier boeken later, met precies hetzelfde probleem geconfronteerd. Zij heeft haar collega Thomas zien schaatsen en daar veel bij gevoeld. Achteraf blijkt ze niet hem maar een ander gezien te hebben en dus was wat ze voelde niet op werkelijkheid gebaseerd. Haar reactie lijkt op die van de vrouw uit ‘Het denken cadeau’: ‘Is dan godverdomme altijd alles verzonnen en onwaar?’
De hoofdpersonen uit Meijsings boeken kunnen slecht greep
| |
| |
krijgen op de werkelijkheid, zij nemen daarom hun toevlucht tot de verbeelding. Zij gebruiken die om losse en soms vage herinneringen tot een betekenisvol verhaal om te vormen, dat de werkelijkheid zin geeft. Zij liegen (ook een vorm van verbeelden) om zichzelf te handhaven, zonder hun leugens zouden ze verloren zijn. In Tijger, tijger! zegt de ‘ik’: ‘Het zijn de leugens die mijn leven begeleiden. Ik hanteer ze als lans en maliënkolder tegelijkertijd. Ik leef bij de gratie ervan. Ik zou niet weten wat ik zonder zou moeten.’
| |
Kunstopvatting
Traditie
Techniek
De beangstigende chaos van de werkelijkheid onschadelijk maken met behulp van de verbeelding, dat is wat Meijsings personages doen en in die zin zijn zij allemaal schrijvers. Schrijvers met een betrekkelijk traditionele schrijfopvatting, zoals Meijsing zelf, die in een interview aan Jan Brokken verklaarde iets nieuws te willen brengen maar toch vooral in een traditie te willen staan. Binnen die traditie heeft zij drie grote voorbeelden: Borges, Nabokov en Vestdijk. Met hen heeft zij haar belangrijkste thema's - verbeelding versus werkelijkheid, en tijd - gemeen. Borges is de peetvader van Meijsings verhalen, Vestdijk en Nabokov hebben hun invloed gehad op haar romans: intelligent en afstandelijk geschreven, in een precieze heldere stijl. Wel is deze invloed afgenomen; men noemt haar in de kritiek niet langer ‘de kleindochter van Vestdijk’ of iets soortgelijks. In zijn bespreking van De kat achterna vroeg W.A.M. de Moor zich zelfs af of de ongelijke ordening in hoofdstukken en titelverdeling als een bewust afzetten tegen Vestdijk was te beschouwen. In deze roman laat Meijsing namelijk voor het eerst - en voorgoed - de enkelvoudige structuur van haar verhalen en van Robinson los.
De verhalen uit De hanen zijn identiek van opzet: intrigerende beginzin, korte uiteenzetting van plaats en situatie, lang stuk herinnering, terugkeer naar het heden plus conclusie. De constructie van Robinson heeft Meijsing zelf meerdere malen in interviews uiteengezet: het verhaal heeft een zandlopervorm - van warm naar koud en van koud weer naar warm - verdeeld over zeven hoofdstukken met in elk hoofdstuk een motief dat de centrale thema's ondersteunt. Een eenvoudige en duidelijke structuur, volgens sommige critici té duidelijk, Kees Fens bijvoorbeeld had de indruk dat hij alleen maar het geraamte van een roman onder ogen had.
| |
| |
De kat achterna bestaat uit drie delen van ongelijke lengte. In het eerste en derde deel wordt het verhaal verteld, waar de thema's en de motieven (zoals kat en olifant) als een losse draad doorheen lopen. Het tweede deel bestaat uit drie hoofdstukken die elk een verhaal bevatten: één verhaal over de geringheid van individueel bestaan ten opzichte van hef onbewogen heelal, een tweede over de beperktheid van menselijke systemen, het derde over de tot mislukken gedoemde poging tot zingeving van de wereld. Dit middendeel is een abstracte toelichting op het verhaal, het verklaart sommige obsessies van de hoofdpersoon en vergroot tegelijkertijd het aantal interpretatiemogelijkheden. De kat achterna is een veel ingewikkelder boek dan Robinson.
Tijger, tijger! is nog weer gevarieerder van constructie. Het bestaat uit brokstukken verhaal die zich op verschillende plaatsen en tijden afspelen en die ook uit verschillende soorten tekst bestaan: beschrijvingen, gesprekken, brieven, verhalen en herinneringen. Dit boek is het meest afwisselende en ogenschijnlijk meest structuurloze boek in Meijsings oeuvre.
Utopia is wéér anders, het bevat negen samenhangende verhalen met dezelfde hoofdpersonen. Terugkerende thema's en motieven zorgen voor een hechte eenheid. De vormgeving in Meijsings werk blijft dus in ontwikkeling.
| |
Thematiek
Haar thema's zijn veel constanter. Het al eerder genoemde thema ‘tijd’ komt evenals de kwestie verbeelding - werkelijkheid in elk boek terug. In het verhaal ‘Temporis acti’ (De hanen) wordt de tijd opgevat als een uitvinding van de mensen ‘om de mateloze verwarring van de chaos te ordenen’: ‘Tijd is interpretatie’. Dit is een interessante opvatting waarmee echter voor de hoofdpersoon uit het verhaal niet gemakkelijk te leven valt. Als tijd alleen maar interpretatie is, dan zou zij de ordening van de tijd ook los moeten kunnen laten en het verleden als heden beschouwen. Dit lukt haar echter niet, al is het maar omdat haar geheugen daartoe niet toereikend is. Zij moet ten slotte Borges gelijk geven die ‘spreekt van de erosie der jaren en dat tijd en vergetelheid twee grootheden zijn die ons onbegrip dekken’.
De onachterhaalbaarheid van het verleden en het tekort schieten van het geheugen is een probleem voor al Meijsings
| |
| |
hoofdpersonen. In De kat achterna gaat het nog om het terugvinden van zichzelf in de eigen geschiedenis: ‘Wat deed ik, wat voelde ik, wat zei ik? Overal sporen van mij, maar nergens ik zelf.’ In Tijger, tijger! en Utopia komt daar de angst om het voorbijgaan van de tijd bij, angst voor ouderdom, verval en dood. Herinneren en het met verbeelding opvullen van gaten in de herinnering zijn manieren om te zorgen dat wat voorbij is niet voorgoed voorbij is, vooral als herinneringen opgeschreven worden. In Tijger, tijger! stelt de hoofdpersoon de geschiedenis te boek van een familie die een glasfabriek bezit, in Utopia probeert Doesjka het bestaan van Thomas te verlengen door na zijn dood alles op te schrijven wat zij van hem weet. ‘Ik maak de tijd dat je bij ons hoorde langer dan bepaald was.’ Schrijven is hier een weermiddel tegen het verloop van de tijd.
| |
Kunstopvatting
Meijsings schrijverschap heeft dus een tweeledig doel: zin geven aan en consolideren van het bestaan. Wel is het zo dat zij steeds meer van de onmogelijkheid van het eerste overtuigd raakt. In Utopia zet Doesjka zich af tegen Thomas die aan elke gebeurtenis een betekenis wil toekennen. Zij is bang voor het verstrijken van de tijd, de angst voor dood en verval is zelfs groter geworden, maar de hoop op troostvolle betekenis is verdwenen. ‘Eens zal ik zo kwaad worden op de dwaze breekbaarheid van de dingen die ik liefheb, dat ook ik op woestijntochten zal gaan. Nergens heen, omdat nergens. iets te vinden is.’ Doesjka wordt kwaad omdat Thomas iets nooit ‘zomaar’ gebeurd wil laten zijn. In deze ontwikkeling wordt een grotere nadruk gelegd op de fixerende kant van het schrijven en op de eigen logica van het verhaal.
| |
Thematiek
In De hanen zijn bijna alle thema's van Meijsings latere werk al aanwezig. De zeven vertellers zijn buitenstaanders, toe. schouwers, geen deelnemers. Dit isolement delen zij met Robinson, die nooit in staat is zelf in te grijpen, met het meisje uit De kat achterna dat in haar verleden alleen maar andere mensen vindt, nooit zichzelf en met de hoofdpersoon uit Tijger, tijger! die zich ‘uit de geschiedenis gevallen’ voelt waardoor zij er niet meer bij hoort.
Homoseksualiteit is een ander telkens terugkerend element. In drie van de zeven verhalen uit De hanen is er sprake van,
| |
| |
Robinson is verliefd op een lerares Duits, de vrouw uit Tijger, tijger! leeft met een andere vrouw, Doesjka en Thomas zijn beiden homoseksueel. Hoewel dit gegeven frequent voorkomt, wordt er in het geheel geen nadruk op gelegd. Behalve van de moeder uit Tijger, tijger! zijn er nooit afwijzende reacties van de buitenwereld waartegen de personages zich moeten afzetten. Mensen voelen zich in Meijsings boeken onafhankelijk van hun sekse, tot elkaar aangetrokken, het lijkt bijna toevallig dat de fascinatie vaak iemand van het eigen geslacht betreft. In Tijger, tijger! is zelfs veelvuldig sprake van rolverwisseling tussen man en vrouw, met het meisje Rosalind uit Shakespeares As you like it als voorbeeld. De vrouwelijke ‘ik’ herinnert zich zichzelf als ‘de jongen M.’. De scheiding der seksen wordt niet als onoverkomelijk opgevat en van een ideologische keuze of een onverzoenlijke stellingname is dus geen sprake.
Een duidelijk onderscheid tussen verliefdheid en fascinatie wordt overigens niet gemaakt. Misschien is Robinson niet verliefd op Johanna Freida, maar gefascineerd door haar, zoals de hoofdpersoon uit De kat achterna gefascineerd is door Eefje. Alle figuren uit Meijsings boeken hebben een groot vermogen tot fascinatie, iets dat in de kritiek zo dikwijls ter sprake kwam in verband met haar werk dat zij in een interview (1983) verzuchtte: ‘Ik kan het woord fascinatie niet meer horen.’
Nog niet heel duidelijk in De hanen aanwezig is Meijsings voorkeur voor catalogi en kaartenbakken, al is ook in ‘Temporis acti’ de hoofdpersoon een bibliothecaresse. Later komt dit opvallend vaak voor: de hoofdpersoon van De kat achterna neemt een baantje op een bibliotheek, in Tijger, tijger! worden ‘de documenten van een familiegeschiedenis’ op orde gebracht, Thomas en Doesjka in Utopia maken en gebruiken systeemkaartjes voor het Woordenboek der Nederlandsche taal. Jaap Goedegebuure sprak in zijn recensie over Utopia over ‘het cliché van de kaartenbak’, waarmee hij doelde op de mode onder (Revisor-)schrijvers om hun personages catalogiserend werk te laten verrichten als beeld voor het ordenen van de werkelijkheid. Bij Meijsing is deze metafoor zeker een ondersteuning van haar thematiek.
| |
Stijl
Meijsings stijl is helder en direct, er zit vaart in haar boeken. Uitweidingen of omstandige toelichtingen komen niet voor. Zij
| |
| |
schrijft intelligent en beeldend, veel wordt alleen gesuggereerd, de lezer wordt verondersteld alert genoeg te zijn om haar te kunnen volgen. Personages voert zij zelden langdurig sprekend in, meestal geeft zij op een andere wijze weer wat zij zeggen, bijvoorbeeld zo: ‘Wat hij op het spoor is, vraag ik, dat hij zo opgewonden te werk gaat. Het gaat om woorden voor het Woordenboek der Nederlandsche taal, herinner ik hem, niet om de ontdekking van een nieuwe planeet. Het gaat om ulevel, usance, utopia, zeg ik en niet om het instorten van de beurs.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
In de kritiek zijn in het bijzonder De hanen en Utopia buitengewoon goed ontvangen. De afwisseling van thema's en stofkeuze in haar debuut en de structurele perfectie van haar verhalen vielen iedereen op. Robinson ondervond wel kritiek, velen waren van mening dat de roman te veel constructie en te weinig verhaal was. Van andere aard was de kritiek van J.F. Vogelaar, die het boek besprak alsof het een roman voor oudere meisjes uit de jaren dertig betrof, hiermee implicerend dat het niets met de hedendaagse maatschappij te maken had. Het publiek heeft zich aan dit oordeel niet veel gelegen laten liggen: Robinson beleefde in zes jaar zeven drukken.
Het etiket ‘academisme’ betekent in de kritiek op Meijsings werk veelal: grote technische beheersing, onnodige ingewikkeldheid en gebrek aan emotionaliteit. Critici als Van Deel, Goedegebuure en Peeters wijzen op verwantschap met andere Revisor-schrijvers en bespeuren juist een grote emotionaliteit binnen de zorgvuldige vormgeving.
| |
Ontwikkeling
Tussen 1982 en 1990 publiceert Meijsing geen nieuwe romans. Ze heeft met Utopia of De geschiedenissen van Thomas een eerste periode in haar oeuvre afgesloten. Vanaf De beproeving (1990) gaan andere thema's in haar werk domineren. Haar aandacht gaat niet meer zo sterk uit naar het benadrukken van het vertellen tijdens het vertellen en het spelen met de verteltechniek dat ook bij andere Revisor-auteurs aanwezig was, maar naar de verwerking van thema's als ‘dood’ en ‘verlies’. In haar werk van na 1990 worden personages steevast geconfronteerd met het verlies van een dierbaar persoon, hetzij door de dood, hetzij door een verbroken relatie. Daarop volgt een zoektocht naar de iden- | |
| |
titeit van de verlorene en daarmee naar de eigen identiteit. Dit alles geeft aanleiding tot bespiegelingen over de werking van de herinnering en over de rol die kunst daarin speelt.
| |
Thematiek
In De beproeving probeert hoofdpersoon Jona de breuk met zijn geliefde Julie te verwerken. Zijn reis naar Spanje kan gezien worden als een bewustwordingsproces waarbij hij opnieuw vorm probeert te geven aan zijn eigen identiteit en aan die van Julie. Uiteindelijk komt hij tot het inzicht dat hij meer houdt van de herinnering aan Julie dan van haar daadwerkelijke aanwezigheid. Dit inzicht in de relatie tussen herinnering en werkelijke ervaring heeft op hem een louterend effect.
Ook in Vuur en zijde (1992) draait alles om de verwerking van een verlies. Schrijver Max en schilderes Marthe proberen een beeld te creëren van de overleden Didi. Voor beide personages geldt dat zij iets weten van Didi wat de ander niet weet. Zij hebben geprobeerd inzicht te verkrijgen door middel van de kunst, maar zijn daarin gedesillusioneerd geraakt. Voor de dood van zijn zus wilde Max romanschrijver worden, na haar dood kwam hij niet verder dan het schrijven van een fantasieloze thriller die niet over Didi gaat. Tijdens haar relatie met Didi probeerde Marthe keer op keer haar geliefde af te beelden, wat niet lukte. Geen van beide nabestaanden slaagt erin de gestorvene door middel van de verbeelding voor de eeuwigheid te bewaren. Illustratief is de vergelijking die Marthe maakt tussen Didi en Barnett Newmans schilderij Who's afraid of red, yellow and blue, dat na een vernieling gerestaureerd kon worden. De vergelijking pakt negatief uit. Ook Didi is vernield, maar de beide geliefden zijn niet in staat haar weer te restaureren. Aan het einde van de roman completeren zij beiden hun herinnering, maar zonder dat dat een positief effect heeft. In de theatrale slotscène legt de kunst het af tegen de vernietigende macht van de dood. Max en Marthe komen om bij een brand in het atelier, samen met een schilderij dat de meest geslaagde poging van Marthe is geweest om Didi te representeren. Het atelier kan gezien worden als metafoor voor de roman zelf, die hier instort: het verhaal wordt vernietigd.
| |
Techniek / Thematiek
Door haar personage de naam ‘Jona’ te geven, legt Meijsing een intertekstuele relatie met de bijbel. De roman kan gelezen wor- | |
| |
den als een verwerking en interpretatie van het bijbelverhaal, waarin een laffe escapist verandert in een man die zichzelf een grote morele verantwoordelijkheid oplegt. Aanvankelijk probeert de bijbelse Jona te vluchten voor Gods opdracht om de zondige stad Ninevé de wacht aan te zeggen. In het binnenste van de vis komt hij tot inkeer: hij ziet in dat hij zijn verantwoordelijkheid niet kan ontlopen en ontpopt zich als een rechtgeaarde moralist. Als God de stad Ninevé dan uiteindelijk niet wil vernietigen, treedt hij in discussie met de Schepper over verantwoordelijkheid en schuld. Hij is tegelijkertijd arrogant, door zijn vermeende morele superioriteit, en verwend, omdat hij zelf bij de minste tegenslag begint te klagen. De parallel met Meijsings Jona dringt zich op: ook die oogt verwend en kan niet omgaan met tegenslag. Net als de bijbelfiguur vlucht hij voor zijn verantwoordelijkheid om vervolgens geconfronteerd te worden met zijn eigen zwakheid, en ook deze Jona komt tot inzicht: in het begin van de roman twijfelt hij herhaaldelijk aan de zin van zijn reis, maar na enige tijd komt hij tot het besef dat hij ‘er doorheen moet’.
| |
Kritiek
De critici reageerden niet altijd positief op de veranderde thematiek. De kritieken op De beproeving en Vuur en zijde zijn zeer wisselend. Goedegebuure en Van Deel, die altijd al goed te spreken waren over Meijsings werk, blijven positief, maar veel andere critici vinden dat Meijsing haar persoonlijke emoties niet voldoende heeft weten te beteugelen met vakkundig schrijverschap. Het emotionele, het pathos, voert te veel de boventoon.
| |
Visie op de wereld
Omdat zij in haar romans sympathieke, mannelijke hoofdpersonen portretteert, wordt wel gezegd dat Meijsings werk niet goed te rijmen valt met de ideeën van het feminisme in de jaren zeventig. Desgevraagd beweert Meijsing dat zij in het maatschappelijk leven zeker niet tegen de opvattingen van het feminisme is, maar dat zij zich als schrijver niet in dienst wil(de) stellen van een idee. In haar werk wil zij de vrijheid hebben om te kunnen experimenteren met de identiteit van personages. Daarvoor maakt het haar niet uit of dat personage mannelijk of vrouwelijk is. Sterker nog: zij zoekt in haar werk graag de grens op tussen die beide categorieën.
| |
| |
In het titelessay van Hoe verliefd is de toeschouwer? komt deze problematiek aan de orde. In de kunst bestaat de mogelijkheid om een man een vrouw te laten zijn, en andersom. In haar lezing draagt Meijsing een aantal voorbeelden aan van vrouwen in opera's of toneelstukken die een man spelen, en die diens mannelijkheid moeten benadrukken. Hierbij treedt een inlevingsprobleem op voor de toeschouwer, die de nadrukkelijke onechtheid maar al te goed doorheeft. De seksuele identiteit speelt hierbij een belangrijke rol: we kunnen ons immers overal in inleven, maar onze sekse blijft dezelfde. In sommige kunstwerken wordt met dit gegeven een spel gespeeld, zoals in Shakespeares As you like it, waarin een dubbele travestie voorkomt. In de oorspronkelijke uitvoeringen speelde een mannelijke acteur de rol van het vrouwelijke personage Rosalind, die zich in het stuk verkleedt als het mannelijke personage Ganymedes. Bij de contemporaine toeschouwer werd hierdoor verwarring gecreëerd over wat fictioneel is en wat werkelijk. Als Rosalind zich verkleedt, dan is de acteur een ‘realistischer’ personage dan wanneer zij weer haar normale gedaante aanneemt. Deze mogelijkheid van tijdelijke geslachtsverandering kan alleen op het toneel vervuld worden. Zodra de toeschouwer de schouwburg verlaat, is de normale situatie weer hersteld. Maar hij is in zijn wezen veranderd door de ervaring. Hij kan niet meer bepalen wat echt is en wat niet.
| |
Stijl
In verschillende stilistische aspecten van Meijsings werk vinden we deze androgynie terug. De schrijfster doet een bewuste poging om in het woordgebruik geslachtloos te blijven, waardoor de lezer niet gemakkelijk kan bepalen welk geslacht het (ik)personage heeft. Het al te vrouwelijke en het al te mannelijke worden geweerd. Deze stilistische techniek paste zij al toe in De hanen en andere verhalen, waarin zij als debuterend vrouwelijk auteur mannelijke ikfiguren opvoerde. Maar ook in de bundel Beste vriend (1994) is er onduidelijkheid over het geslacht van de ikfiguur en dat van de vriend.
| |
Visie op de wereld
In de beschouwing ‘De geschiedenis van een verwennerij’ (in Hoe verliefd is de toeschouwer?) beschrijft Meijsing zichzelf als lid van de naoorlogse ‘verwende’ generatie, die zelf geen oorlog heeft meegemaakt. Deze generatie werd in de jaren vijftig op- | |
| |
gevoed door ouders die hun kinderen wilden inprenten dat de wereld goed en harmonieus was. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog probeerde men voor de kinderen verborgen te houden, waardoor die juist met veel vragen bleven zitten. In de jaren zestig werd deze generatie jongeren deelachtig aan, wat Meijsing noemt, ‘de grote Umwertung aller Werte’. De jongeren ondermijnden het gezag van de oudere generatie met hun volledig andere levensvisie: zij geloofden in de vooruitgang (in het essay gesymboliseerd door de ballpoint) en beijverden zich voor een betere toekomst. De naoorlogse generatie was hard op weg om een door onschuld verwende generatie te worden, maar de fotografie bevrijdde hen. Meijsing neemt de these van Susan Sontag over dat een foto het bewijs van een werkelijkheid kan leveren die al voorbij is. Vooral zwartwitfoto's confronteren de kijker namelijk met zijn positie in de tijd. Door een foto van een vroegere gebeurtenis te bekijken krijgt hij het gevoel ergens bij te zijn waar hij niet bij is geweest, maar dat zich nu opnieuw afspeelt. Deze foto's kunnen een morele plaatsbepaling niet creëren, zegt Sontag, maar wel versterken. Dit was het geval bij de jongeren van de naoorlogse generatie. In de jaren zestig heerste er onder hen immers een morele woede over de oorlog in Vietnam en een weerzin tegen een samenleving die iedereen gevangen wilde houden in haar gevestigde belangen. Voor die generatie waren de foto's van de holocaust zoals die in Jacques Pressers Ondergang uit 1965 staan afgedrukt een emotionele en demoraliserende ervaring, die hen voorzag van een politiek bewustzijn dat tot dan toe
afwezig was geweest.
| |
Ontwikkeling
Na twee romans gepubliceerd te hebben waarin de emotionele e belevingen van de hoofdpersonen de boventoon voerden, schrijft Meijsing met Beste vriend een boek waarin de accenten anders liggen. Zij paart in deze verhalenbundel een filosofisch verhaalniveau aan een verhaallijn die verwant is aan het werk uit de ‘emotionele’ periode. Hiermee preludeert zij op een synthetiserende ontwikkeling die zich in De tweede man (2000) en 100% chemie (2002) sterk zou doorzetten.
| |
Techniek
De bundel Beste vriend bestaat eigenlijk uit twee delen. De eerste en de zesde bijdrage zijn verhalende essays waarin een filosofi- | |
| |
sche problematiek aan de orde wordt gesteld, en de vier bijdragen daartussen zijn essayistische verhalen. In deze essayistische verhalen zien we een synthese van theorie en praktijk. Terwijl er een filosofisch idee uiteen wordt gezet, vindt de illustratie ervan plaats.
| |
Kunstopvatting
In de essays wordt de schrijver voorgesteld als een schaker die tegen zijn spiegelbeeld speelt. De personages zijn de stukken op het schaakbord die bestaan dankzij hun positie op het bord. Dit spel moet gezien worden als een spel van nauwelijks beheersbare krachten: de personages kunnen zich tegen de auteur keren om hun eigen gang te gaan. In het zesde essay legt Meijsing een relatie tussen de schrijver en de duivel: die is immers de spiegelfiguur bij uitstek. In die zin is het schrijven een schaakspel tegen de duivel. De ikfiguur heeft haar ziel verkocht en moet voor haar schrijverschap betalen met eenzaamheid en ongeluk. Aan het einde van het verhaal is zij niet in staat het woord ‘eeuwigheid’ te schrijven. Zoals we al eerder gezien hebben, ondermijnt Meijsing hier de topos dat de schrijver als godheid met zijn werk de tijd kan overwinnen. De ikfiguur uit dit verhaal heeft haar ziel verkocht, maar krijgt daar geen eeuwigheid voor terug: zij legt het af tegen de duivel.
| |
Visie op de wereld
In de vier verhalen komen steeds dezelfde filosofen terug: Plato en Aristoteles. Plato wordt voorgesteld als de filosoof van de ideeënwereld, in wiens werk begrippen als het Goede en het Schone een rol spelen. De ikfiguur heeft zich als kind zeer aangetrokken gevoeld tot dit gedachtegoed. Aristoteles daarentegen is de aardse filosoof, die zintuiglijk waargenomen verschijnselen wil indelen in strakke categorieën. Op het moment van schrijven is de ikfiguur een navolger van deze zintuiglijke filosofie, maar een verlangen naar Plato blijft aanwezig. Hoewel zij de afspiegelingen van het Goede en het Schone nauwelijks waarneemt, herkent de ikfiguur wel de afspiegelingen van de diabolisch gespiegelde Plato: het Eenzame en de Absolute Leegte. De verhalen kunnen gezien worden als de weergave van die afspiegelingen. Deze manifesteren zich in ‘de kleine onregelmatigheid’ die zich in het leven van de ikfiguur zou hebben afgespeeld. Er is een amoureuze relatie ontstaan tussen de ikfiguur en de beste vriend, waardoor de vriendschap onder
| |
| |
hoogspanning is komen te staan. De breuk die het onvermijdelijke gevolg daarvan is, kan de ikfiguur niet vergeten. Nu zij probeert dit verlies te verwerken, staan haar alleen de herinneringen bij aan de eenzame momenten.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
In de romans na Beste vriend worden niet alleen filosofie en emotie aan elkaar gekoppeld, maar keert ook de invloed van het Revisor-proza, die na 1982 steeds sluimerend aanwezig was gebleven, prominent terug. In De weg naar Caviano (1996), De tweede man (2000) en 100% chemie (2002) komen enkele kenmerken van wat men postmodernistisch proza heeft genoemd, weer expliciet aan de orde: de reflectie op de (on)mogelijkheid van het schrijven tijdens het schrijven, het accentueren van de gedachte dat taal ficties creëert, het onhelder maken van de grens tussen schrijver en personage en het voor de lezer benadrukken van de kunstmatigheid van het geschrevene.
| |
Thematiek / Techniek
In De weg naar Caviano buigen acht vrienden zich over de herinneringen aan de dood van hun gezamenlijke vriendin Kate en aan de ontwikkeling van hun leven sindsdien. Op deze manier krijgt de lezer inzicht in de gevoelens en gedachten van acht verschillende mensen die ieder op eigen wijze een verlies proberen te verwerken. In elk hoofdstuk krijgen we een ander personage van binnenuit beschreven, door middel van een personaal perspectief. Alleen het personage ‘de schrijver’ wordt niet van binnenuit beschreven. Dit personage heeft dan ook een dubbele status: hij neemt als personage de positie van observator in, maar is ook de regisseur van het geheel. De ontmoeting vindt op zijn initiatief plaats op een plek die duidelijk de zijne is (en die gezien zou kunnen worden als een metafoor voor de verhaalwereld). De schrijver is immers niet alleen personage in die wereld, maar de suggestie wordt gewekt dat hij ook de verteller ervan is. In feite speelt hij een spel met de andere personages door hen zichzelf te laten kwellen met hun herinneringen en emoties, die hij zegt te willen gebruiken voor een roman. De roman die de lezer onder ogen krijgt, zou gezien kunnen worden als het resultaat daarvan. Het is de schrijver echter niet gelukt om hier een coherent verhaal van te maken: de vrienden komen in opstand tegen de schrijver, zij richten de agressie die loskomt op hem, waardoor hij de regie kwijtraakt. Alles in deze
| |
| |
roman laat de onmogelijkheid zien om een zinvolle beschrijving te geven van verlies en dood. De dood blijkt in deze roman oppermachtig en destructief: haar macht is groter dan die van de schrijver. Die verzucht dan ook: ‘Ik ben God niet, of had ik dat moeten willen zijn?’
Ook in De tweede man wordt een dergelijk metafictioneel element gekoppeld aan de zoektocht naar de identiteit van een verlorene. In het verhaal houdt ikfiguur Robert Martin zich intensief bezig met de relatie tussen de historische figuur Alexander de Grote en zijn intieme vriend Hefaistion. Die relatie lijkt sterk op de relatie tussen zijn overleden broer Alexander en het voormalige bedoeïenenkind Chaïm, maar ook op de relatie tussen zijn broer en hemzelf. Martin zegt te werken aan een boek waarin de geschiedenis herschreven wordt en waarin eerherstel wordt gegeven aan Hefaistion. Hij begint zich meer en meer te identificeren met deze tweede man. Terwijl hij dat doet, verandert hij echter langzaam maar zeker in zijn broer Alexander. Hij neemt diens plaats in op het landgoed en neemt ook diens excessieve drinkgedrag over. Onderwijl is de joodse geleerde Isaak Conrad, die door Martin als vriend wordt beschouwd, bezig hem te verraden: hij komt aan het einde van de roman het manuscript brengen van zijn boek De tweede man, een roman waarin niet Hefaistion, maar de bijbelse Jacobus de tweede man is die een historische herwaardering krijgt. Martin is bedrogen en er komt geen eerherstel voor hem: hij eindigt als zijn mislukte broer Alexander en niet als de gerehabiliteerde Hefaistion.
| |
Kritiek / Stijl
In feite zijn er drie schrijvers aanwezig in deze roman. Isaak Conrad is de schrijver van de roman De tweede man, die er wel is, maar die de lezer nooit onder ogen zal krijgen, omdat hij alleen als verzinsel bestaat. De roman die de lezer leest, beschrijft het mislukken van het boek dat Robert Martin wil schrijven, maar bevat wel veel van de elementen die in dat boek hadden moeten staan. Martin is dus tegelijkertijd personage in en auteur van De tweede man. De derde, en echte schrijfster, Doeschka Meijsing, of beter gezegd: de ‘implied author’, reflecteert op het schrijfproces en zelfs op de geschiedschrijving. Ze laat zien dat wetenschap, religie en literatuur veel minder van elkaar verschillen dan men soms aanneemt: alle bestaan zij uit verzinsels.
| |
| |
De reacties op het latere werk zijn overwegend positief. Veel critici roemen Meijsings stilistische kwaliteiten. Diepstraten (De stem) spreekt over een ‘mooie, geserreerde stijl’. Negatieve geluiden komen onder meer van Arjan Peters (de Volkskrant), die vindt dat Meijsing gebruikmaakt van vergeelde procédés die afkomstig zijn uit ‘het cursusboek Zelf Modernistisch Schrijver Worden’.
| |
Kritiek / Verwantschap
Over De tweede man waren de meningen onder recensenten zeer verdeeld. Men constateert dat dit Meijsings meest ambitieuze roman is en vergelijkt het werk met dat van Thomas Rosenboom en Harry Mulisch, twee auteurs die de literatuur gebruiken om grootse verbanden te scheppen. Ook Marsmans Tempel en kruis wordt vaak als bron van invloed genoemd, vooral vanwege de situering van de roman in het Middellandse-Zeegebied. Veel critici (Van Deel, Pam) waarderen de ambitie van het project, maar vinden dat Meijsing in de uitwerking tekortschiet. Jeroen Vullings (Vrij Nederland) en Aleid Truijens (de Volkskrant) zijn zeer positief.
| |
Publieke belangstelling
Het vroege werk van Meijsing heeft altijd kunnen rekenen op een vrij trouw publiek van een redelijke omvang. De meeste van haar romans hebben inmiddels tussen de zes (Utopia of De geschiedenissen van Thomas) en tien (Tijger, tijger!) drukken gehaald. De kleine roman Robinson kan rekenen op een groter publiek. Het boek haalde veertien drukken en werd opgenomen in de reeks Grote Lijsters, die met name gelezen wordt door middelbare scholieren. Van het latere werk valt vooral op dat De tweede man binnen drie jaar al aan de negende druk toe is, waarmee het waarschijnlijk Meijsings best verkopende werk zal worden. De nominatie voor de AKO Literatuurprijs die deze e roman in 2000 toeviel, zal daar zeker op van invloed zijn geweest.
| |
Relatie leven/werk
Bij een auteur als Meijsing, die in haar gehele oeuvre bezig is geweest met de werking van de literaire verbeelding, is er nergens sprake van een één-op-éénrelatie tussen leven en werk. De schrijfster gebruikt elementen uit haar eigen leven om een personage in te vullen, maar probeert dat personage daarna met de verbeelding te doorgronden. 100% chemie wordt wel een autobiografische roman genoemd. De personages worden gevormd
| |
| |
door mensen die de namen dragen van de schrijfster en haar familieleden. De gehele roman staat in het teken van de verdichting die optreedt wanneer iemand probeert de geschiedenis te reconstrueren: de relatie tussen fictie en werkelijkheid is in zo'n geval nooit eenduidig af te bakenen. Hiervan getuigen de reacties van de moeder van de ik-figuur op de schrijfsels van haar dochter. Keer op keer ontkent zij de verhalen die haar dochter poneert als familiegeschiedenis. Waarheid en leugen zijn zelfs zo dicht bij huis nauwelijks uit elkaar te halen.
| |
Thematiek
Meijsings gelauwerde roman Over de liefde (2008) vertelt over de schaamte van het verlaten worden en over de moeizame poging van een verlaten geliefde om er weer iets van te maken. Maar het is ook een grappig verhaal over een onhandige, maar innemende vrouw en haar worsteling met het leven. Meijsing snijdt in dit boek een pijnlijk onderwerp aan, waarbij zij uit eigen ervaringen heeft geput. Hoofdpersoon van de roman is de vijftigjarige Philippa van der Steur, die kort tevoren is verlaten door Jula, de vrouw met wie zij twaalf jaar lang samen was. Deze vriendin bleek al twee jaar lang een relatie te hebben met een getrouwde man. Met succes hield Jula de relatie geheim voor Pip, terwijl de gehele Amsterdamse grachtengordel ervan op de hoogte was. Van de weeromstuit sluit Pip zich wekenlang op in haar huis: ze schaamt zich zo sterk dat ze de deur niet meer uit wil.
Het verhaal ontwikkelt zich omdat Pip een dvd krijgt toegestuurd waarop haar vroegere gymlerares Buri Vermeer te zien is. In de loop van de roman zal zij deze vrouw door een samenloop van (schijnbare) toevalligheden weer ontmoeten. Haar vriend Jason Merkourios, de enige die tot haar weet door te dringen, spoort haar aan om een vlek op het parket schoon te maken. Als Pip terugkomt van Het Vloerenhuis, wordt zij slachtoffer van een ernstig ongeluk. Een cementwagen ramt het terras waar zij zit te drinken. Bij haar vlucht voor de wagen redt Pip twee oude dames, van wie er een Buri Vermeer zal blijken te zijn.
Als zij weer hersteld is van de schedelbasisfractuur die ze bij het ongeluk heeft opgelopen, maakt Pip met haar drie broers een reis naar het Italiaanse familiehuisje in de Zwitsers-Italiaanse
| |
| |
grensprovincie Ticino, vooral omdat haar jongste broer Brent meent dat hun vader ergens een schilderij van Mantegna voor hen heeft verborgen. Ze knappen het huisje op, maar hun zoektocht is vergeefs: zij vinden het schilderij niet.
Terug in Amsterdam gaat Pip bij Buri Vermeer op bezoek, die haar haar levensverhaal vertelt. Ook bezoekt zij een verjaardagsfeestje dat Jula organiseert voor al haar vriendinnen. Pip voelt er zich opgelaten, zeker wanneer zij door een onhandigheid in het water van de Prinsengracht belandt. Ze zwemt een eind door de grachten, tot ze iets verderop uit het water wordt gehaald. Jason brengt haar terug naar huis. Pip valt in slaap op de nog altijd niet schoongemaakte vlek in het parket.
| |
Relatie leven/werk
In deze roman over de eenzame Pip en haar geliefde Jula heeft Meijsing vormgegeven aan een ingrijpende autobiografische ervaring. Pip en Jula lijken namelijk sterk op Doeschka Meijsing en Xandra Schutte (voormalig hoofdredactrice van Vrij Nederland, op dat moment uitgever bij Meulenhoff en later hoofdredactrice van De Groene Amsterdammer). Hun relatie was stukgelopen, doordat Schutte een verhouding was begonnen met een man.
Over de liefde krijgt daarmee het karakter van een sleutelroman. Dat soort romans prikkelt natuurlijk altijd de verbeelding, vanwege het inkijkje dat de lezer krijgt in een wereld waar hij normaal gesproken geen toegang toe heeft. In haar lofrede tijdens de AKO-prijsuitreiking gaf publiciste Stine Jensen toe het boek eerst gelezen te hebben ‘vanuit een soort voyeurisme’. Kees 't Hart heeft het in zijn bespreking in De Groene Amsterdammer over een ‘roddelverhaal’ waarvan literatuur gemaakt is. Maar wie Over de liefde louter als sleutelroman leest, doet de roman tekort. Meijsing heeft de autobiografische gegevens ingebed in een veel breder verhaal over liefde en dood, over schaamte en over herinnering. Het is niet een autobiografisch uitstapje dat de auteur nodig had om door een moeilijke periode heen te komen, maar een roman die sterk verbonden is met de rest van het oeuvre. Ook haar voorgaande twee romans, 100% Chemie (2002) en Moord (als onderdeel van het boek Moord & Doodslag dat zij in 2005 met broer Geerten publiceerde), behandelen autobiografische thema's, met name uit de familiege- | |
| |
schiedenis. Het schrijven over gebeurtenissen uit het eigenlijke leven is een onderdeel van het literaire project dat Meijsing de laatste jaren van haar leven uitvoerde.
Alleen de novelle De eerste jaren (2007), die zij schreef naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van Harry Mulisch, is minder direct autobiografisch, omdat ze daarin de voorgeschiedenis heeft willen schetsen van de jonge hoofdpersoon uit Mulisch' novelle De Pupil. Niettemin gaat de novelle over het moeizame opgroeien van een door zijn moeder uitverkoren jongen in Haarlem, in een gezin dat toch ook lijkt op dat in 100% Chemie en Moord.
Voor Meijsing was autobiografisch schrijven een sterk literaire uitdaging. De romans, verhalen en novelle mogen dan een autobiografisch fundament hebben, ze bevatten vooral gefictionaliseerde en gestileerde verhalen. Niet voor niets dragen de personages verzonnen namen. Bovendien zijn er enkele opmerkelijke verschillen tussen de genoemde ‘autobiografische’ romans. In Moord is de oudste broer van het gezin overleden, in Over de liefde leeft hij nog. Het lijkt niet relevant om uit te zoeken welk van de twee ‘versies’ de juiste is, maar wat we hieruit natuurlijk wel kunnen opmaken, is dat Meijsing de werkelijkheid in dienst stelt van de literatuur.
In 100% Chemie, Moord en Over de liefde beschrijft zij diverse episodes uit deze familiegeschiedenis. De eerste roman gaat vooral over de relatie tussen moeder en dochter, in de latere twee teksten is het portret wat breder. In de twee schrijvende hoofdpersonen in Moord, Andrea en Timbeer, portretteert Meijsing zichzelf en haar broer Geerten. In het verhaal wordt verteld dat Andrea haar broer bezoekt, die in het Zuid-Italiaanse Syracuse woont. Ze wandelen daar samen en hebben het niet slecht. Timbeer verdiept zich in de moord van een moeder op haar baby in Cogne, wat ook daadwerkelijk het onderwerp zal zijn van Geerten Meijsings bijdrage aan Moord & Doodslag. Samen kijken ze terug op hun gezamenlijke verleden. Duidelijk wordt dat Andrea haar broer een leven lang als concurrent heeft gezien. Toen hij geboren werd, had ze een jaar lang gezwegen en nadien is het nooit meer echt goed gekomen, vooral ook doordat deze broer haar concurrent werd door ook literatuur te
| |
| |
gaan schrijven. Haar beschuldiging dat hij haar literair is gaan na-apen, leidt ertoe dat de twee lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. Daarbij speelt ongetwijfeld ook hun beider depressieve karakter een rol: nog in Amsterdam had Andrea Timbeer op het nippertje gered na een zelfmoordpoging. Over dit voorval spreken ze in Syracuse voor het eerst.
Hij had de boeken gelezen die hij mij had zien lezen, hij volgde de literaire passies van mij en toen hij aankondigde ook schrijver te willen worden en er van kapitein-ter-zee geen sprake meer bleek te zijn, was hij degene die de eerste stoot uitdeelde, niet ik. En toen hij zijn polsen doorsneed was hij degene die ertussenuit wilde piepen, niet ik. Ik wilde het hem gewoon verbieden, we zouden wachten tot ik hem gedood had.
| |
Techniek
Meijsing geeft de relatie tussen broer en zus een extra dimensie door het Bijbelse verhaal over Kaïn en Abel als intertekst door de roman te weven. Niet alleen verwijst deze tekst naar de broedermoord die in de relatie tussen Andrea en Timbeer plaatsvindt, ook verwijst hij naar de tweeling Nicolaas en Boeb, van wie de eerste al vroeg komt te overlijden. Aan het slot van de roman brengt Andrea de offers van de Bijbelse broers in verband met het schrijven. Ze beseft dan dat ze allebei met een roman bezig zijn, dat zij ieder een brandstapel aan het bouwen zijn en hun offers in gereedheid brengen. Tegenover ‘de diepste en eeuwigste liefde’ - die zij in Syracuse ook gevoeld had -stonden ‘haat en depressie, zwaar genoeg om een Walther .35 te hanteren’. Andrea identificeert zich aan het slot met de wreker Kaïn: de belofte tot wraak had ze al in de box genomen.
In Over de liefde transformeert Meijsing op vergelijkbare wijze een persoonlijk liefdesverhaal tot een algemeen-menselijk relaas over liefde en dood. Zij probeert de op het oog zo realistische gebeurtenissen ‘op te tillen’ door er een mythologische structuur aan te geven. Het personage Jason Merkourios doet al in zijn naam denken aan twee verschillende Griekse figuren. Zijn voornaam verwijst naar Jason, die met de Argonauten een queeste ondernam naar het Gulden Vlies. Zijn achternaam biedt een aanknopingspunt dat beter met de betekenis van de roman
| |
| |
te verbinden is. Hij verwijst naar de Romeinse god Mercurius. Deze Mercurius wordt soms beschouwd als verwant aan de Griekse Hermes Psychopompos, die als boodschapper tussen de aarde en de Hades heen en weer wist te pendelen om de zielen naar de onderwereld te brengen. Dat is precies de rol die Jason in deze roman speelt: hij is de enige die erin slaagt om vanuit de buitenwereld Pip te bereiken wanneer zij zich opsluit in haar eigen huis (dat dan een soort dodenrijk moet voorstellen).
| |
Thematiek
Deze intertekstuele verwijzing maakt duidelijk dat het in deze roman niet alleen over de liefde gaat, maar ook over de dood. Zo heet het tweede hoofdstuk ‘Requiem’; daarin denkt Pip terug aan een groot aantal vroegere vrienden die overleden zijn. Dit motief wordt sterk ondersteund door de vele verwijzingen naar Kroniek van een aangekondigde dood. In deze roman van Gabriel García Márquez weet iedereen dat het hoofdpersonage vermoord zal worden. Met deze Santiago Nasar verbindt Meijsing haar personage Pip: ook in zijn geval neemt de wereld rondom hem eerder kennis van zijn noodlot dan hijzelf. Met de verwijzing naar Marquez' roman geeft zij de lezer tevens een aanwijzing voor het lezen van het open einde van deze roman.
Ook Over de liefde draait om een poging tot zingeving via literatuur. Pip ervaart haar leven als mislukt. In de roman volgen we haar moeizame pogingen om vat te krijgen op wat er de voorgaande maanden met haar is gebeurd. Die zingeving krijgt gestalte in verschillende intertekstuele patronen, in reflectieve overwegingen en in de verbeelding van twee (psychologisch getinte) zoektochten naar de bron van Pips identiteit. Alles is erop gericht om orde te creëren waar chaos is, om de vlek weg te werken:
Er was een stukje in mijn brein waar de elektriciteit was uitgevallen, een miniem brokje gisteren of eergisteren, eigenlijk niet de moeite waard, maar daarmee was toch de hele bedrading onbetrouwbaar geworden. Ik besloot me te werpen op de techniek die me vanaf mijn jeugd was bijgebracht: abstraheer, abstraheer het veelvoud aan gegevens net zo lang totdat het er niet meer toe doet waar je over spreekt, alleen dat je er logisch over spreekt.
| |
| |
Pip ervaart dit verlies als een gat in haar geheugen. Ze probeert hardnekkig het gat weg te werken: ze wil het verlies onderdeel laten uitmaken van een geordend en zinvol verhaal.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Over de liefde was dé succesroman van 2008. Meijsing kreeg er maar liefst drie prozaprijzen voor toegekend: de AKO Literatuurprijs, de F. Bordewijk-prijs en de Opzij Literatuurprijs. Dat het boek geliefd is bij de critici, bleek eens temeer toen de literatuurbijlagen aan het einde van 2008 verschenen: in Trouw en NRC Handelsblad behoorde Over de liefde tot de vaakst genoemde ‘beste boeken van het jaar’. In de vele herdenkingsstukken die in februari 2012 verschenen na haar overlijden, werd Meijsing vooral geroemd om haar ‘mooie zinnen, zwierige taal’ (Maarten Moll), haar ‘tintelzinnen’ (Kees 't Hart) en om haar vermogen om literaire constructie te verbinden met persoonlijke emotie. Men merkt veelal op dat ze pas vanaf De tweede man een veelgelezen schrijfster werd en dat ze in het laatste deel van haar carrière de juiste vorm had weten te vinden. Jeroen Vullings stelt dat ze vanaf 2000 ‘de romans ging publiceren waardoor ze herinnerd zal worden’. Marja Pruis reageerde daar weer op door de kiem van deze latere succesvolle boeken aan te wijzen in vroege werken als Robinson en De kat achterna. De critici merkten herhaaldelijk op dat ze ‘confronterend en kwetsbaar tegelijk’ was (Vullings) en dat ze ‘het tragische levensbesef lichtvoetig wist neer te zetten’ (Pruis).
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Doeschka Meijsing, De hanen en andere verhalen. Amsterdam 1974, Querido, VB. (2e druk: 1974, Salamander 442; opgenomen in Het kauwgomkind) |
Doeschka Meijsing, Robinson. Amsterdam 1976, Querido, R. (7e druk: Amsterdam 1983, Salamander 559; licentie-uitgave: Amsterdam 1989, Patty Voorsmit, Bulkboek 184; licentie-uitgave: Groningen 1993, Wolters Noordhoff, Grote Lijsters 199303; licentie-uitgave: [Apeldoorn] 2006, Paperview, Kopstukken 9) |
Doeschka Meijsing, De kat achterna. Amsterdam 1977, Querido, R. (5e druk: Utrecht 1979, ECI, Schrijvers van nu; 6e druk: Amsterdam 1988, Salamander 688; we druk, met Tijger, tijger! en Utopia of de geschiedenissen van Thomas, Amsterdam 2001) |
Doeschka Meijsing, Het meisje met de vogelhoed. In: Het hart in het hoofd. Verhalen uit De Revisor. Uitgeleid door Carel Peeters. Amsterdam 1979, RevisorBoeken, V. |
Doeschka Meijsing, Tijger, tijger! Amsterdam 1980, Querido, R. (5e druk: Amsterdam 1987, Salamander 664; licentie-uitgave: Baambrugge 1994, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 79; 7e druk, met De kat achterna en Utopia of De geschiedenissen van Thomas, Amsterdam 2001) |
Doeschka Meijsing, Zwaluwen. Utrecht 1980, Reflex, V. (opgenomen in Utopia of De geschiedenissen van Thomas) |
Doeschka Meijsing, Zwaluwen en Augustein. Utrecht 1982, Reflex, VB. (opgenomen in Utopia of De geschiedenissen van Thomas) |
Doeschka Meijsing, Utopia of De geschiedenissen van Thomas. Amsterdam 1982, Querido, VB/R. (5e druk: Amsterdam 1987, Salamander 641; 6e druk, met De kat achterna en Tijger, tijger! Amsterdam 2001) |
Doeschka Meijsing, Geef mij maar een pijp tabak. In: Kester Freriks e.a., Over God. Amsterdam 1983, V/E. |
Carel Peeters, Doeschka Meijsing en Ruud Kagie, De lezer en zijn schrijvers. Amsterdam 1983, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, E. |
Doeschka Meijsing, Ethel Portnoy. Informatie. Amsterdam 1984, Meulenhoff, Literair moment, E. |
Doeschka Meijsing, Waarom is de Dode Zee zo zout? In: Abraham de Swaan, Cyrille Offermans, Rudi Fuchs [e.a.], De brandende kwestie. Amsterdam 1984, Raamgracht, pp. 109-127, E. |
Doeschka Meijsing, Ik ben niet in Haarlem geboren. Met illustraties van Joost Swarte. Haarlem 1985, De Vrieseborch, Jubileumuitgave, E. |
Doeschka Meijsing, Rudy Kousbroek. Informatie. Amsterdam 1984, Meulenhoff, Literair moment, E. |
Doeschka Meijsing, Beer en jager. Amsterdam 1986, Querido, VB/R. (licentie-uitgave: Maartensdijk
|
| |
| |
2010, B for Books, Literaire juweeltjes) |
Doeschka Meijsing, Paard Heer Mantel. Gedichten. Amsterdam 1986, An Dekker, GB. |
Doeschka Meijsing, Herstel van eer. Amsterdam 1987, Stichting Perdu, G. |
Doeschka Meijsing, Hoe verliefd is de toeschouwer? Leiden 1988, Nijhoff, EB. |
Doeschka Meijsing, De beproeving. Amsterdam 1990, Querido, R. (2e druk: Amsterdam 1992, Salamander 720; licentie-uitgave: Baambrugge 1993, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 58) |
Doeschka Meijsing, Vuur en zijde. Amsterdam 1992, Querido, R. |
Doeschka Meijsing, Beste vriend. Amsterdam 1994, Querido, VB. (licentie-uitgave: Baambrugge 1996, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 109; opgenomen in Het kauwgomkind) |
Doeschka Meijsing, Eindhoven. Met foto's van Elly Strik. Den Bosch 1994, Noord-Brabants Genootschap, G. |
Doeschka Meijsing, Dagboek. In: De Gids, jrg. 158, nr. 11-12, november-december 1995, pp. 977-981, E. |
Doeschka Meijsing, De weg naar Caviano. Amsterdam 1996, Querido, R. (5e druk: Amsterdam 1999, Singel Pockets; licentie-uitgave: Den Haag 2000, Stichting Uitgeverij XL, XL 593) |
Doeschka Meijsing, De angstige waakhond. Amsterdam 1996, Querido, V. |
Doeschka Meijsing, De tweede man. Amsterdam 2000, Querido, R. (licentie-uitgave: Den Haag 2000, Stichting Uitgeverij XL, XL 689; 8e druk: Amsterdam 2001; 12e druk: Amsterdam 2005, Singel Pockets) |
Doeschka Meijsing, Hoe een schrijver een haas eet. Den Bosch 2001, Noord-Brabants Genootschap, Louis Paul Boon-lezing 11, E. |
Doeschka Meijsing, 100% Chemie. Een familieverhaal. Amsterdam 2002, Querido, R. (licentie-uitgave: Den Haag 2003, Stichting Uitgeverij XL, XL 988; 6e druk Amsterdam 2006, Singel Pockets; licentie-uitgave: Amsterdam 2010, Muntinga Pockets, Rainbow Pocketboeken 975) |
Doeschka Meijsing en Geerten Meijsing, Moord & Doodslag. Amsterdam 2005, Querido / De Arbeiderspers, R. (licentie-uitgave Den Haag 2006, Stichting Uitgeverij XL, XL 1223) |
Doeschka Meijsing, De eerste jaren. Amsterdam 2007, De Bezige Bij, N. |
Doeschka Meijsing, Over de liefde. Amsterdam 2008, Querido, R. (licentie-uitgave: Den Haag 2008, Stichting Uitgeverij XL, XL 1456; Amsterdam 2011, Dwarsligger, Dwarsligger 76) |
Doeschka Meijsing, Het kauwgomkind. De verhalen. Amsterdam 2012, Querido, VB. (waarin opgenomen De hanen en andere verhalen en Beste vriend) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Kees Fens, Van de hoge, hoge stapel. In: de Volkskrant, 30-11-1974. (over De hanen en andere verhalen) |
Everhard Huizing, Zeven bijzondere verhalen. Debuut van Doeschka Meijsing. In: Nieuwsblad van het Noorden, 10-1-1975 (over De hanen en andere verhalen) |
T. van Deel, Perfecte verhalen van Doeschka Meijsing. In: Trouw, 18-1-1975 (over De hanen en andere verhalen) |
Reinjan Mulder, Een puzzel met diepe gedachten. In: NRC Handelsblad, 21-3-1975. (over De hanen en andere verhalen) |
Reinjan Mulder, De verwarring van de jonge Robinson. In: NRC Handelsblad, 16-4-1976. (over Robinson) |
Carel Peeters, Varen onder de blauwe vlag. In: Vrij Nederland, 1-5-1976. (over Robinson) |
J.F. Vogelaar, Schoolidylle voor oudere meisjes. In: De groene Amsterdammer, 5-5-1976. (over Robinson) |
Wam de Moor, De barre leegte van het volwassen worden. In: De Tijd, 7-5-1976. (over Robinson) |
Reinjan Mulder, Doeschka Meijsing: ik ga uit van de verbeelding. In: NRC Handelsblad, 16-5-1975. (interview) |
Hans Warren, ‘Robinson’. Een bakvisroman met diepgang van Doeschka Meijsing. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-5-1976. (over Robinson) |
Kees Fens, Een Pipi Langkous in Haarlem en een markiezin in Den Haag. In: de Volkskrant, 6-6-1976. (over Robinson) |
Kees Fens, Leer om Leer. In: De Standaard, 6-8-1976. (over Robinson) |
Tom van Deel, In gesprek met Doeschka Meijsing en Nicolaas Matsier. In: Literama, jrg. 11, nr. 4, 1976, pp. 178-185. (interview) |
T. van Deel, Bouwen gaat zó. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 3, 1976, pp. 10-16. (interview) |
Hanneke van Buuren, Het binnenwater van Robinson. In: Ons Erfdeel, jrg. 19, nr. 5, 1976, pp. 763-764. (over Robinson) |
Jan Brokken, Het academisme in de literatuur. Matsier, Meijsing, Kooiman en Kellendonk op zoek naar een methode. In: Haagse Post, 10-9-1977. (poging tot classificering van genoemde schrijvers door middel van een interview) |
Aad Nuis, De criticus slaat terug. Het Academisme in de literatuur. In: Haagse Post, 17-9-1977. |
Jan Brokken, Peeters als Aafjes. Het Academisme in de literatuur. In: Haagse Post, 24-9-1977. |
Pierre Spaninks, Spanning tussen heden en herinnering in Doeschka Meijsings ‘De kat achterna’: verbeeldingskracht. In: Het Parool, 19-11-1977. |
P.M. Reinders, De grote lijnen en de grote chaos. In: NRC Handelsblad, 9-12-1977. (over De kat achterna) |
Carel Peeters, In het kraaienest van verlangen. In: Vrij Nederland, 10-12-1977. (over De kat achterna) |
T. van Deel, Verlangen naar vereenzelviging. In: Trouw, 10-12-1977 (over De kat achterna) |
Hugo Bousset, Doeschka Meijsing. Robinson als meisje. In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse proza-literatuur 1973-1976. Brugge 1977, pp. 84-87. |
Hannemieke Postma, [zonder titel]. In: De nieuwe linie, 4-1-1978. (over De kat achterna) |
Geert van Beek, De boeken van Doeschka Meijsing. Wat koop je voor sentiment? In: Elseviers magazine, 18-3-1978. (interview) |
Daan Cartens, Het isolement van de fascinatie. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 60, 1978, pp. 7-10. |
Ruud A.J. Kraayeveld, Doeschka Meijsing. De kat achterna. In: Ons Erfdeel, jrg. 21, nr. 5, 1978, pp. 741-743. (over De kat achterna) |
Jan Brokken, Ik wil de bourgeoisie wel aanvallen, maar dan op een nette manier. In: Jan Brokken e.a., Het volle literaire leven. Amsterdam 1978, pp. 228-240. (interview) |
Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Doeschka Meijsing: de geschiedenis van een fascinatie (zo zou ik elk boek van me wel willen noemen). In: Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Het nieuwe proza. Amsterdam 1978, pp. 161-187. (interview) |
Wam de Moor, Meester en leerling. In de voet- |
| |
| |
sporen van S. Vestdijk. Den Haag 1978, pp. 135-150. (over De hanen en andere verhalen, Robinson en De kat achterna) |
Aad Nuis, Een ijverige leerling. In: Aad Nuis, Boeken. Amsterdam 1978, pp. 89-94. (over het gehele werk) |
Carel Peeters, Inleiding achteraf. In: Het hart in het hoofd. Verhalen uit De Revisor. Uitgeleid door Carel Peeters. Amsterdam 1979, pp. 127-138. (karakterisering van het Revisor-proza) |
Jeroen Brouwers, Van het hert en de herinnering van Doeschka. 11 februari 1978. In: Jeroen Brouwers, Kladboek. Polemieken. Opstellen. Herinneringen. Amsterdam 1979, pp. 59-63. |
K.L. Poll, De tijgerhoedster. In: NRC Handelsblad, 7-11-1980. (over Tijger, tijger!) |
Jaap Goedegebuure, In oorlog met het verleden. In: de Volkskrant, 15-11-1980. (over Tijger, tijger!) |
Aad Nuis, Een stroom van mijmeringen. In: Haagse Post, 22-11-1980. (over Tijger, tijger!) |
Jacques Kruithof, Tijger, tijger. In: Vrij Nederland, 22-11-1980. |
T. van Deel, De tijger doden in Venetië. In: Trouw, 13-12-1980. (over Tijger, tijger!) |
T. van Deel, Crusoë op school. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 205-208. (over Robinson) |
Jaap Goedegebuure, Meijsings narrige verbeelding. In: Haagse Post, 13-11-1982. (over Utopia) |
Jacques Kruithof, De omsingeling van een dierbaar gebied. In: Vrij Nederland, 20-11-1982. (over Utopia) |
August Hans den Boef, Doeschka zoekt de wereld in dromen en reizen. In: de Volkskrant, 26-11-1982. (over Utopia) |
T. van Deel, Al mijn schoenen in een kring. In: Trouw, 16-12-1982. (over Utopia) |
Robert Anker, ‘Utopia’ een rijp en evenwichtig boek. In: Het Parool, 22-12-1982. |
Marja Käss, Fascinatie is een soort annekseren van de werkelijkheid. Een programma over Doeschka Meijsing. In: Literama, jrg. 16, nr. 9, 1981/1982, pp. 433-443. (interview) |
Guus Houtzager, Doeschka Meijsing als traditionaliste. In: Literair paspoort, jrg. 33, nr. 298, 1982, pp. 313-316. (over de relatie tussen Meijsing en andere Revisor-auteurs) |
Anton van der Kolk, Je moet een heel hartstochtelijk lezer zijn om ooit schrijver te kunnen worden. In: Utrechts nieuwsblad, 10-2-1983. (interview) |
[Anoniem], Doeschka Meijsing: ‘Niemand houdt toch van vochtige boeken’. In: Iambe, jrg. 3, nr. 9, [1983], pp. 19-23. (interview) |
Hugo Bousset, Doeschka Meijsing: utopia schrijven. In: Ons erfdeel, jrg. 26, nr. 4, september-oktober 1983, pp. 582-584. |
Henk Tameling, Eenentwintig lezers over Robinson. Beoordelingen van een roman van Doeschka Meijsing. In: Diepzee, jrg 1, nr. 5, 1984, pp. 16-21. |
Jan Geerlings en Marjoleine de Vos, Duw ze zoveel mogelijk literatuur door de strot. Diepzee in gesprek met Doeschka Meijsing (18 oktober 1983). Over het klinken van literatuur op school, Robinson, Tina en over roem. In: Diepzee, jrg 1, nr. 5, 1984, pp. 25-28. (interview) |
Carel Peeters, Doeschka Meijsing. De mooie Florentijn en het verlangen. In: Carel Peeters, Houdbare illusies. Amsterdam 1984, pp. 15-46. (over het gehele oeuvre) |
Hannemieke Stamperius, ‘Schrijven is de dingen van een waarheid voorzien’. Doeschka Meijsing en Hannemieke Stamperlus over de uiterlijke en de innerlijke kant van hun werk. In: Opzij, jrg. 13, nr. 7-8, juli-augustus 1985, pp. 52-54. (interview) |
August Hans den Boef, Twee dozijn debutanten. Een kroniek. In: Het literaire klimaat 1970-1985. Onder redactie van Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyrille Offermans. Amsterdam 1986, pp. 97-120. (Meijsing in de literaire wereld) |
Anton Brand, Beer en jager. Een prachtig verhaal van Doeschka Meijsing. In: Nieuwsblad van het Noorden, 10-4-1987. |
Inge van den Blink, Filosofie van een beer. In: Utrechts nieuwsblad, 17-4-1987. (over Beer en jager) |
Koos Hageraats, Voorbij drijvende droom. In: Vrij Nederland, 18-4-1987. (over Beer en jager) |
Gerritjan Zwier, Een schijndode vulkaan. In:
|
| |
| |
Leeuwarder Courant, 5-6-1987. (over Beer en jager) |
Peter Blom, Wat doe je met dat soort leegheid? Doeschka Meijsing gastschrijver in Groningen. In: Nieuwsblad van het Noorden, 17-10-1987. (interview) |
Hans van Daalen, Literatuur als een klein wapen tegen de dood. Gesprek met Doeschka Meijsing. In: Begane grond, jrg. 2, nr. 2, maart-april 1988, pp. 12-22. (interview) |
P.M. Reinders, Fraaie oneerbiedigheden. Schrijvers in de collegezaal. In: NRC Handelsblad, 6-5-1988. (over Hoe verliefd is een toeschouwer?) |
Karel Osstyn, Doeschka Meijsing sprankelend. In: De Standaard, 24-2-1990. (over Hoe verliefd is een toeschouwer?) |
Janet Luis, Roman Doeschka Meijsing over liefdesverdriet. Ten kwade genezen. In: NRC Handelsblad, 23-11-1990. (over De beproeving) |
Arnold Heumakers, Een leven aan diggelen. In: de Volkskrant, 30-11-1990. (over De beproeving) |
Jaap Goedegebuure, Niet klein te krijgen. In: HP/De Tijd, 7-12-1990. (over De beproeving) |
Hans Warren, Omslachtige ontboezeming. Doeschka Meijsing. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-12-1990. (over De beproeving) |
T. van Deel, De ramp van een grote liefde. In: Trouw, 13-12-1990. (over De beproeving) |
Jessica Durlacher, Het is niet alleen liefde. In: Elsevier, 15-12-1990. (over De beproeving) |
Harry Bekkering, Doeschka Meijsing. Robinson. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 6, mei 1990. |
Jaap Goedegebuure, De verbeelding aan de macht? Opvattingen over en proeve van Nederlandstalig verhalend proza na 1965. In: A.G.H. Anbeek-Van der Meijden [e.a.], Traditie en progressie. Handelingen van het 40ste Nederlandse Filologencongres. Amsterdam 1990, pp. 23-31. |
Jacques Kruithof, Een zwaar aangezette beproeving. In: Vrij Nederland, 5-1-1991. (over De beproeving) |
José Rozenbroek, Liefdesverdriet. Een schrijfster die kwaad werd geboren. In: Elle, maart 1991, p. 72. (interview) |
Ruud A.J. Kraaijeveld, Liefdesverdriet als obsessie. In: Ons erfdeel, jrg. 34, nr. 2. maart-april 1991, pp. 280-282. (over De beproeving) |
Jan van Damme, Weer stapt er eentje zomaar op m'n papier. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-1-1992. (interview) |
Xandra Schutte, De sprong van het geitje uit de klok. Over de lichtheid van het proza van Doeschka Meijsing. In: Lust & gratie, jrg. 9, nr. 33, lente 1992, pp. 29-42. |
T. van Deel, Van alles moet men eerst het einde afwachten. In: Trouw, 29-10-1992. (over Vuur en zijde) |
Arnold Heumakers, Ja. Dit en dit. In: de Volkskrant, 30-10-1992. (over Vuur en zijde) |
Janet Luis, Galmende hersenoefeningen. In: NRC Handelsblad, 30-10-1992. (over Vuur en zijde) |
Jaap Goedegebuure, Pijnlijk en groots. In: HP/De Tijd, 6-11-1992. (over Vuur en zijde) |
Xandra Schutte, Tralies. Doeschka Meijsings strijd tegen de tijd. In: De Groene Amsterdammer, 18-11-1992. (over Vuur en zijde) |
Jessica Durlacher, De omtrek van Didi. In: HP/De Tijd, 21-11-1992. (over Vuur en zijde) |
Frans de Rover, Kunst tegen verdriet en verlies. In: Vrij Nederland, 28-11-1992. (over Vuur en zijde) |
Jaap Goedegebuure, Het pathetische reveil. In: Mekka, 1992, pp. 19-26. (over De beproeving en Vuur en zijde) |
Ruud A.J. Kraaijeveld, Doeschka Meijsing, Vuur en zijde. In: Ons erfdeel, jrg. 36, nr. 2, maart-april 1993. |
Matee ten Wolde, Ik heb van lezen heel veel geleerd over het leven. Diepzee interviewt Doeschka Meijsing. In: Diepzee, jrg. 11, nr. 1, september 1993, pp. 40-43. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Jona, of de hoogmoed. In: Jaap Goedegebuure, De Schrift herschreven. De bijbel in de moderne literatuur. Amsterdam 1993, pp. 75-84. (onder meer over De beproeving) |
Nelleke Noordervliet, Erica van Boven en Doeschka Meijsing, Borsten zijn toch leuk voor iedereen. Een discussie over de wankele positie van de literatuur van vrouwen en de vermaledijde vrouwelijke stem. In:
|
| |
| |
Lust & gratie, jrg. 11, nr. 41, lente 1994, pp. 7-58. (interview/discussie) |
T. van Deel, Als een jonge hond in vers zwemwater. In: Trouw, 29-4-1994. (over Beste vriend) |
Carel Peeters, Wat mankeert ons. In: Vrij Nederland, 7-5-1994. (over Beste vriend) |
Jaap Goedegebuure, Hondedromen en hogere sferen. In: HP/De Tijd, 20-15-1994. (over Beste vriend) |
Arnold Heumakers, Alleen de absolute leegte biedt soelaas. ‘Beste vriend’ van Doeschka Meijsing is een keten van muzikale verhalen. In: de Volkskrant, 3-6-1994. |
Anthony Mertens, Het verraad van de nabijheid. In: De Groene Amsterdammer, 15-6-1994. (over Beste vriend) |
Frans Willem de Zoete, Mozart was toch ook maar een beetje bezig. In: HN Magazine, 11-3-1995. (interview) |
Wam de Moor, Verlies het doel niet uit het oog. De ontwikkeling van Doeschka Meijsings proza. In: Ons erfdeel, jrg. 38, nr. 5, november-december 1995, pp. 652-664. |
Johan Diepstraten, [zonder titel]. In: De Stem, 17-10-1996. (over De weg naar Caviano) |
Jaap Goedegebuure, Dood, verlies en verraad. In: HP/De Tijd, 18-10-1996. (over De weg naar Caviano) |
Carel Peeters, Huilen om de verloren tijd. Nederlands proza. In: Vrij Nederland, 19-10-1996. (over De weg naar Caviano) |
T. van Deel, Waarom is niemand in dit huis gelukkig? In: Trouw, 25-10-1996. (over De weg naar Caviano) |
Arjan Peters, In de val van het paradijs. In: de Volkskrant, 8-11-1996. (over De weg naar Caviano) |
Arnold Heumakers, Het einde van een vriendenkring. In: NRC Handelsblad, 8-11-1996. (over De weg naar Caviano) |
Maaike Meijer, Doeschka Meijsings Tijger, tijger!. In: Literatuur, jrg. 13, nr. 1, herfst 1996, pp. 29-20. |
Annemieke Hendriks, Het harde zuiden. In: De Groene Amsterdammer, 11-12-1996. (interview) |
Ronald Giphart, Tussen nek en bitter. In: Hollands maandblad, jrg. 38, nr. 12, december 1996, pp. 18-19. (over De weg naar Caviano) |
Pauline Sinnema, Nooit meer drinken. In: Het Parool, 25-10-1997. (interview) |
Colet van der Veen, ‘Ik heb te lang mijn verdriet gekoesterd.’ De diepe dalen en hoge toppen van Doeschka Meijsing. In: Opzij, jrg. 25, nr. 11, november 1997, pp. 20-26. (interview) |
Nel van Dijk, Loopbanen binnen de literatuur. In: Literatuuropvattingen in het perspectief van het literaire veld. Onder redactie van G.J. Dorleijn en C.J. van Rees. Den Haag 1999, pp. 65-77. |
Aleid Truijens, De broer die nooit kwam. In: de Volkskrant, 25-2-2000. (over De tweede man) |
Pieters Steinz, De X-files van de Oudheid. In: NRC Handelsblad, 25-2-2000. (over De tweede man) |
T. van Deel, In een kunstig opgebouwde roman kunnen onwaarschijnlijke dingen gebeuren. In: Trouw, 25-2-2000. (over De tweede man) |
Jeroen Vullings, Een onversneden hellevaart. In: Vrij Nederland, 26-2-2000. (over De tweede man) |
Max Pam, Ken uw klassieken. In: HP/De Tijd, 17-3-2000. (over De tweede man) |
Mieke Groen, ‘Ik maak. Ik kijk’. Mieke Groen in gesprek met Doeschka Meijsing. In: Roodkoper, jrg. 5, nr. 1, februari-maart 2000, pp. 18-20. (interview) |
Hanneke van Vliet, Het jodendom is de eerste man. Hanneke van Vliet in gesprek met Doeschka Meijsing. In: Roodkoper, jrg. 5, nr. 1, februari-maart 2000, pp. 20-22. (interview) |
Piet Piryns, De mensen sterven en zijn niet gelukkig. In: Knack, 26-4-2000. (interview) |
Beatrijs Ritsema, Papegaai-motieven. In: Hollands maandblad, jrg. 41, nr. 4, september-oktober 2000, pp. 31-32. (over De tweede man) |
Rudi van der Paardt, Op zoek naar Alexander. Ambitieuze roman van Doeschka Meijsing. In: Ons erfdeel, jrg. 43, nr. 4, september-oktober 2000, pp, 584-585. (over De tweede man) |
Jaap Goedegebuure, Doeschka en Geerten Meijsing. Het nut van een klassieke opvoeding. In: Armada, jrg. 5, nr. 20, oktober 2000, pp. 18-26. |
| |
| |
Johan Diepstraten, De beproeving. Interview met Doeschka Meijsing. In: Johan Diepstraten, De kunst van het schrijven. Amsterdam 2000, pp. 408-411. |
Johan Diepstraten, Doeschka Meijsing, Vuur en zijde. In: Johan Diepstraten, De kunst van het schrijven. Amsterdam 2000, pp. 421-413. |
Henk Langenhuijsen, ‘Literatuur is geen stukgoed’. Doeschka Meijsing houdt jaarlijkse Boonlezing in Tilburg. In: Brabant cultureel, jrg. 50, nr. 7, september 2001, pp. 5-6. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Postmoderne modernisten en modernistische postmodernen. Nederlandstalige schrijvers van de twintigste eeuw herlezen. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 6, nr. 1, januari 2001, pp. 13-31. (onder meer over Doeschka Meijsing, Revisor-proza en het modernisme) |
Max Pam, Een vervolg graag. In: HP/De Tijd, 12-4-2002. (over 100% Chemie) |
Arnold Heumakers, Uit alle macht op zoek naar een ziel. In: NRC Handelsblad, 19-4-2002. (over 100% Chemie) |
T. van Deel, De familie koestert verzinsels. In: Trouw, 20-4-2002. (over 100% Chemie) |
Jeroen Vullings, Er is geen moeder zoals jij. In: Vrij Nederland, 20-4-2002. (over 100% Chemie) |
Onno Blom, Autobiografische fictie van Doeschka Meijsing. ‘De tijd is een vleugelslag’. In: De Standaard, 2-5-2002. (over 100% Chemie) |
Jaap Goedegebuure, Foto's uit de oude doos. In: Brabants Dagblad, 16-5-2002. (over 100% Chemie) |
Sander Bax, Het literaire tijdschrift ‘De Revisor’ en het postmodernisme. Reactie op een beschouwing van Jaap Goedegebuure. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 7, nr. 2, mei 2002, pp. 152-156. (onder meer over Doeschka Meijsing, Revisor-proza en het postmodernisme) |
Iris Pronk, Een duel tussen broer en zus. In: Trouw, 9-10-2004. (interview) |
Piet Piryns, Doeschka Meijsing: ‘Wat is het waar we niet over kunnen praten?’ In: Piet Piryns, Praten als ambacht. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Amsterdam/Antwerpen 2005, pp. 270-277. (interview) |
Aleid Truijens, Een melk spuwend monster. In: de Volkskrant, 13-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
Frank Hellemans, Godje op een potje. In: Knack, 18-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
Pieter Steinz, Op de brandstapel van de erfvijand. In: NRC Handelsblad, 20-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
Fleur Speet, Strijd om liefde en erkenning. In: Het Financieele Dagblad, 21-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
T. van Deel, ‘Ik dacht het rijk alleen te hebben’. Meijsings meten zich in een dubbelroman. In: Trouw, 28-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
Jeroen Vullings, All in the family. In: Vrij Nederland, 28-5-2005. (over Moord & Doodslag) |
Marja Pruis, Loyaal en gemeen. In: De Groene Amsterdammer, 3-6-2005. (over Moord & Doodslag) |
Thomas van den Bergh, Broederstrijd. In: Elsevier, 3-6-2005. (over Moord & Doodslag) |
Jeroen Theunissen, Stuntwerk met zijn tweeën. In: De Tijd, 18-6-2005. (over Moord & Doodslag) |
Jan Bettens, Moord en doodslag. In: De Leeswolf, 1-10-2005. |
Cyrille Offermans, Aan de rand van de wereld. Compromisloze dubbelroman van Doeschka en Geerten Meijsing. In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 5, november 2005, pp. 759-761. |
Liesbeth Eugelink, Doeschka Meijsing: ‘Voor een gemeenschapsgevoel ben ik niet in de wieg gelegd’. In: Liesbeth Eugelink, ‘Niets in mij gelooft dat’. Over religie in de moderne Nederlandse literatuur. Kampen 2007, pp. 69-80. (interview) |
Fleur Speet, In, om en voor Mulisch. In: Het Financieele Dagblad, 28-7-2007. (over De eerste jaren) |
Pieter Steinz, 't Is een bijzonder kind, en dat is-ie. Doeschka Meijsings hommage aan Mulisch is een oefening in mooi schrijven. In: NRC Handelsblad, 3-8-2007. (over De eerste jaren) |
| |
| |
Arie Storm, Harry Mulisch tegen de rest: 2-0. In: Het Parool, 9-8-2007. (over De eerste jaren) |
Marc Cloostermans, De fictieve jeugd. In: De Standaard, 21-9-2007. (over De eerste jaren) |
Jooris van Hulle, De eerste jaren. In: De Leeswolf, 1-11-2007. |
Arjen Fortuin, Schaamte is wat ons bindt. In: NRC Handelsblad, 1-2-2008. (over Over de liefde) |
Daniëlle Serdijn, Verlaten voor een knorrige man. In: de Volkskrant, 1-2-2008. (over Over de liefde) |
Jann Ruyters, Bedrogen, verlaten in je hemd gezet. In: Trouw, 2-2-2008. (over Over de liefde) |
Fleur Speet, Een ode die eindigt in een afscheid. In: Het Financieele Dagblad, 2-2-2008. (over Over de liefde) |
Jaap Goedegebuure, Schapen tellen. In: Brabants Dagblad, 2-2-2008. (over Over de liefde) |
Dirk Leyman, De homoseksuele mens of het broodnodige overbodige. In: De Morgen, 6-2-2008. (over Over de liefde) |
Jeroen Vullings, Therapeutisch sprookje. In: Vrij Nederland, 16-2-2008. (over Over de liefde) |
Elsbeth Etty, Ik wilde de teugels strak houden. In: NRC Handelsblad, 22-2-2008. (interview) |
Kees 't Hart, Kansloos gelukkig. In: De Groene Amsterdammer, 29-2-2008. (over Over de liefde) |
Daan Dijksman, Meijsing over Meijsing. In: HP/De Tijd, 14-3-2008. (interview) |
Mark Cloostermans, Mislukt in de liefde. In: De Standaard, 4-4-2008. (over Over de liefde) |
Arjen Fortuin, Meijsing troost en doet huiveren. In: NRC Handelsblad, 4-11-2008. (over Over de liefde) |
Daniëlle Serdijn, Verlaten worden - en dan ook nog voor een man. In: de Volkskrant, 5-11-2008. (over Over de liefde) |
Jaap Goedegebuure, Een drievoudig liefdesakkoord. Kroniek van het proza. In: Internationale Neerlandistiek, jrg. 46, nr. 3, oktober 2008, pp. 54-59. |
Rudi van der Paardt, Terug en voorwaarts. ‘Over de liefde’ van Doeschka Meijsing. In: Ons Erfdeel, jrg. 51, nr. 3, augustus 2008, pp. 169-171. |
Sander Bax, Op deze plaats geef ik je vrede. Over ‘Over de liefde’ van Doeschka Meijsing. In: Yra van Dijk en Koen Hilberdink (red.), Jan Campertprijzen 2008. Nijmegen 2008, pp. 80-117. |
Vivian de Gier, Slim, knorrig, grappig. In: Opzij, 1-3-2009. (interview) |
Jan van Luxemburg, Doeschka Meijsing. Utopia of De geschiedenissen van Thomas. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 87, september 2010. |
Rudi van der Paardt, Doeschka Meijsing. ‘De tweede man’. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 86, mei 2010. |
Jaap Goedegebuure, ‘Doeschka Meijsing als adept van het modernisme: de erfenis van het modernisme’. In: Jan Baetens e.a. (red.), De erfenis van het modernisme. Amsterdam 2010, pp. 129-138. |
Sander Bax, De taak van de schrijver. Het literaire tijdschrift ‘De Revisor’ in het tijdperk van postmodernisme. In: Jan Baetens e.a. (red.), De erfenis van het modernisme. Amsterdam 2010, pp. 141-164. |
Jaap Goedegebuure, Doeschka Meijsing (1947). Dood, verlies, verraad. In: Jacqueline Bel en Thomas Vaessens (red.), Schrijvende vrouwen. Een kleine literatuurgeschiedenis van de Lage Landen 1880-2010. Amsterdam 2010, pp. 243-246. |
Nora van Laar, Doeschka Meijsing. ‘Over de liefde’. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 90, mei 2011) |
Elisabeth Lockhorn, Doeschka Meijsing (1947). Ik begrijp mannen veel beter dan vrouwen. In: Frénk van der Linden en Freddy van Thijn (red.), Het moet pijnlijk blijven. De mooiste schrijversinterviews. [Amsterdam] 2011, pp. 311-320. |
Maarten Steenmeijer, ‘Van Borges is veel te leren’. Contouren van een receptiegeschiedenis. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 11, nr. 3, september 2011, pp. 304-329. |
Arjan Peters, Vonkend en bijtend de pijn te lijf. In: de Volkskrant, 1-2-2012. (in memoriam) |
Arjen Fortuin, Meijsing de essayist. Gefasci- |
| |
| |
neerd en kritisch. In: NRC Handelsblad, 1-2-2012. (in memoriam) |
Maarten Moll, Mooie zinnen, zwierige taal. In: Het Parool, 1-2-2012. (in memoriam) |
Elsbeth Etty, Soeverein en met zelfspot overwon ze de schaamte. In: NRC Handelsblad, 1-2-2012. (in memoriam) |
Rob Schouten, De kriebel achter onze botten. In: Trouw, 1-2-2012. (in memoriam) |
Kees 't Hart, Het verlangen naar niet meedoen. In: NRC Handelsblad, 3-2-2012. (in memoriam) |
Jeroen Vullings, Vleugels aan het menselijk tekort. In: Vrij Nederland, 4-2-2012. (in memoriam) |
Marja Pruis, De kat achterna. In: De Groene Amsterdammer, 9-2-2012. (in memoriam) |
128 Kritisch lit. lex.
februari 2013
|
|