| |
| |
| |
Pieter van der Meer de Walcheren
door Jan de Ridder en Mathijs Sanders
1. Biografie
Pieter van der Meer de Walcheren werd op 10 september 1880 in Utrecht geboren als zoon van een wijnkoopman en telg uit een oud adellijk geslacht. Hij groeide op in een vrijzinnig-protestants milieu waar veel aandacht was voor muziek, beeldende kunsten en literatuur. Met hulp van Alpbons Diepenbroek rondde hij in 1897 in Amsterdam zijn gymnasiumopleiding af en op zestienjarige leeftijd begon hij zijn studie klassieke talen aan de Gemeentelijke Universiteit.
Als student schreef Pieter van der Meer de Walcheren zijn eerste gedichten en korte verhalen. Hij poogde ze tevergeefs bij Willem Kloos in De Nieuwe Gids te publiceren. Al snel kwam Van der Meer bij Herman Heijermans en diens Jonge Gids terecht, die zijn eerste werk direct plaatste.
Na zijn kandidaatsexamen brak Van der Meer zijn studie af. Hij koos voor het kunstenaarsbestaan en vertrok naar Brussel. Daar ontmoette hij Christine Verbrugghe, met wie hij in 1902 trouwde. In de eerste jaren van zijn schrijverschap publiceerde hij in uiteenlopende tijdschriften, waaronder De Nieuwe Gids, Tweemaandelijksch Tijdschrift, Groot Nederland en Europa. Ook was hij samen met Job Steynen oprichter en redacteur van twee kortlopende periodieken, Het leven (1905) en De maand (1907). Belangrijke gebeurtenissen, zoals een kennismaking met kloosters van de benedictinessen en trappisten, de dood van zijn moeder, een reis door Italië, maar vooral zijn ontmoeting met de Franse katholieke schrijver en polemist Léon Bloy in 1910, leidden naar zijn bekering tot het katholicisme. Vanuit Parijs werkte Van der Meer mee aan katholieke tijdschriften als Van
| |
| |
Onzen Tijd en het dagblad De Maasbode. Voor die krant was hij gedurende de Eerste Wereldoorlog oorlogscorrespondent in Frankrijk.
Op advies van de schrijfster Maria Viola werd Pieter van der Meer in 1921 benoemd tot hoofdredacteur Kunst en Letteren van het eerste katholieke opinieweekblad De Nieuwe Eeuw. In de drieënhalf jaar van zijn redacteurschap wist hij met zijn scherpe en aanvurende kritieken over beeldende kunst en literatuur een generatie jonge katholieke kunstenaars die zich zouden groeperen in Roeping, De Valbijl en De Gemeenschap tot creatief werk aan te zetten. Hij trad op als hun mentor en als bemiddelaar tussen deze katholieke jongeren en de kringen rond de katholieke filosoof Jacques Maritain in Parijs, waar hij sinds 1911 deel van uitmaakte.
Kort na de oprichting van de Katholieke Universiteit van Nijmegen in 1923 kwam een aantal priester-professoren de redactie van De Nieuwe Eeuw versterken en Van der Meer werd ondergeschikt gemaakt aan Jacques van Ginneken. Toen hij ook zijn redactionele vrijheden verloor, nam Van der Meer ontslag en week hij uit naar het weekblad Opgang. Tot 1929 voerde hij de culturele redactie van Opgang. Door bemiddeling van Maritain werd hij in 1929 aangesteld als directeur-generaal van de internationale uitgeverij Desclée de Brouwer in Parijs. De plotselinge dood van zoon Pieter op 1 februari 1933, monnik in de Sint-Paulusabdij van Oosterhout, en het intreden van dochter Anne-Marie in het benedictinessenklooster aldaar, maakten een abrupt einde aan het Parijse leven van Van der Meer en zijn vrouw. Zij besloten beiden ook in een klooster in te treden: Pieter in Oosterhout, en Christine in het Franse Solesmes. In maart 1935 werden ze weer herenigd in Parijs, waar zij tot het uitbreken van de oorlog bleven.
Via Bilthoven kwamen de Van der Meers ten slotte in Breda terecht. Na de dood van Christine op tweede kerstdag 1953 nam Pieter zijn intrek in het gastenkwartier van de Oosterhoutse Sint-Paulusabdij, waar hij op 22 december 1956 is gewijd. In deze jaren verschenen enkele van zijn boeken in vertaling in Latijns-Amerika. Pieter van der Meer de Walcheren overleed op 16 december 1970.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Visie op de wereld
Het literair-historische belang van Pieter van der Meer de Walcheren ligt in de eerste plaats in zijn rol als mentor en bemiddelaar voor de Nederlandse katholieke jongeren in de jaren twintig van de twintigste eeuw. Op het moment dat hij deze rol op zich nam, had hij zijn literaire oeuvre feitelijk afgesloten en profileerde hij zich als criticus en essayist. Zelf beschouwde hij zijn bekering tot het katholicisme in 1911 als het beslissende keerpunt in zijn leven. Niettemin laat zijn oeuvre - dat zich uitstrekt over de jaren tussen 1898 en 1969 - een opmerkelijke continuïteit zien. Literatuur moest naar zijn mening een authentieke en waarheidsgetrouwe visie op de werkelijkheid bieden. In de beginjaren van zijn schrijverschap lag deze waarheid in de eigentijdse sociale en mentale werkelijkheid, later trof hij haar in het katholicisme. Zijn hele werk is doortrokken van een heilsverwachting. In het verlengde daarvan lag een uitgesproken antiburgerlijke moderniteitskritiek.
| |
Kunstopvatting
Met zijn romans en verhalen uit de eerste jaren van de twintigste eeuw voegde Van der Meer de Walcheren zich naar het literaire realisme, zoals dat in Nederland werd beoefend door onder anderen Herman Heijermans en Lodewijk van Deyssel, wiens werk hij via Alpbons Diepenbroek had leren kennen. Met Heijermans deelde hij een uitgesproken sociale betrokkenheid, met Van Deyssel de opvatting dat ook de alledaagse werkelijkheid literair gestileerd moest worden om kunst te kunnen zijn. De impressionistische ‘woordkunst’, die zo karakteristiek is voor veel modern proza uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw, is ook in de romans en verhalen van Van der Meer de Walcheren een dominant stijlprocedé. Ook ‘proletarische literatuur’ kon het niet stellen zonder literaire schoonheid.
| |
Stijl
Kenmerkend voor de stijl van het vroege proza zijn de impressionistische weergave van gemoedsbewegingen en het veelvuldig gebruik van neologismen en groepen samenstellingen waarmee zintuiglijke indrukken worden verbeeld. Illustratief is de eerste alinea vart het verhaal ‘Ondergang’ (1904):
| |
| |
Aandachtloos hield Paulien de viool op haar schoot, haar rechterhand wipte den strijkstok op en neer, onwillekeurig. Met oogen die strak staarden door 't opgeschoven venster, zat ze stil-ademend te leven troebel-vol van duidingloos gedroom, van vreemde vage voelingen. Geen scherpe denking, geen bleek beeld hield haar turende oogen geboeid. Ze werd als mee gedeind in volle golven van onbewust gevoel. Ze zag de groote witte wolken langzaam gaan langs 't bleeke blauw van lente-hemel, - wolken togen langzaam aan hoog boven de daken van de huizen der overzij, bolle wolken, witte licht-doordrenkte wolken, blank-licht-volle, almaar-stadig komend, gaande.
| |
Relatie leven/werk
Vergelijkbare proeven van modern proza verschenen in zijn eigen tijdschrift Het leven in 1905. In deze ‘socialistische’ jaren verkortte jonkheer Pieter van der Meer de Walcheren zijn naam tot Pieter van der Meer. Brieven en foto's uit deze jaren tonen een bohémien wiens sociale betrokkenheid ook een artistiek doel diende. Zijn kennis van de vierde stand was hoofdzakelijk gebaseerd op lectuur en excursies die de documentatie moesten opleveren voor zijn romans. Evenals Heijermans met Diamantstad toonde hij zich als schrijver vooral een betrokken toeschouwer. De titels van enkele korte verhalen die hij in De Jonge Gids publiceerde, verraden al veel over de socialistische teneur van het vroege werk: ‘Menschen en beesten’, ‘Zwervers’, ‘Arbeid’ en ‘Strijd’.
| |
Traditie / Verwantschap
In zijn verdediging van het realisme pleitte Van der Meer voor meer straatrumoer in de literatuur: de ivoren toren van Tachtig kon niet dienen als uitkijkpost op de echte werkelijkheid. Uit de verhalen die hij bundelde in Levens van leed (1905) en Het geheime (1906) en uit zijn in De Jonge Gids gepubliceerde toneeldrama De groote strijd blijkt een sterke invloed van het idealiserende socialisme van Frederik van Eeden, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Henriëtte Roland Holst. In enkele programmatische essays en kritieken attendeerde Van der Meer zijn lezers op belangwekkende literatuur uit het buitenland, waarbij Hamsun, Lagerlöff, Dostojevski, Zola, Villiers de l'Isle-Adam, Barbey d'Aurevilly, Laforgue, Huysmans en - ruim voor 1911 - Léon Bloy regelmatig als ijkpunten werden opgevoerd. Hun werk getuigde
| |
| |
volgens hem van een bezielde betrokkenheid bij het wel en wee van de moderne mens in een onttoverde wereld. In zijn idealisme en internationale oriëntatie vond hij de jonge criticus Dirk Coster aan zijn kant met wie hij meer dan een halve eeuw bevriend zou blijven. Van der Meer praktiseerde zijn socialisme niet alleen met woorden, maar ook met daden. Zo richtte hij samen met David Wijnkoop in Amsterdam een socialistische studentenvereniging op.
| |
Ontwikkeling
Terwijl Van der Meer in zijn eerste verhalen en romans vooral de eigentijdse maatschappelijke werkelijkheid in al zijn facetten wilde weergeven, verschoof de aandacht in het latere proza meer naar de binnenwereld van de personages. In een bespreking van de verhalenbundel Open lucht van Stijn Streuvels in Het leven (1905) - een recensie die Van der Meer zelf nog in de jaren twintig als voorbeeldig beschouwde - stelde hij dat ook realistisch proza meer moest zijn dan een oppervlakkige registratie van de waarneembare werkelijkheid. Daarin slaagde Streuvels volgens hem niet, wat hij adstrueerde met een passage die karakteristiek is voor de kritische stijl van Van der Meer de Walcheren:
Hem [= Streuvels] ontbreekt het diep doordringen in het wonder, dat de mensch is, het diepe tasten met wankele, stamelende woorden naar het raadselachtige, het onverklaarbaar-geheimzinnige dat daar achter het gewone dagelijksche masker donkert.
Met het verschuiven in zijn verhalen en romans van de buitenwereld naar de binnenwereld, verschoof ook de kritische norm. Van eigentijds proza verwachtte Van der Meer de Walcheren niet langer uitsluitend een objectiverende registratie van de sociale werkelijkheid. Hij wilde boeken van ‘zoekende menschen’, van ‘innerlijk gemartelden’, boeken ‘die van het Wonder verhalen’ - zo luidt het in de Streuvelsrecensie van 1905.
| |
Thematiek
Wanhoop en vertwijfeling zijn de belangrijkste motieven in de verhalen vanaf 1905. De hoofdpersonages zijn zonder uitzondering zoekende zielen. In zijn laatste grote roman, De jacht naar het geluk (1907), verbeeldde Van der Meer de Walcheren drie mogelijke antwoorden op de vraag naar de zin van het bestaan:
| |
| |
krankzinnigheid, zelfmoord en het aanvaarden van het Wonder in het Christelijk geloof. De roman eindigt met het Onze Vader en biedt daarmee een ondubbelzinnig uitzicht.
| |
Ontwikkeling
Van der Meer de Walcheren besefte rond 1910 dat zijn kracht meer in het essayistisch en kritisch proza lag dan in het schrijven van romans en verhalen. Na 1907 en vooral na zijn bekering in 1911 kreeg zijn werk een sterk autobiografisch karakter. Hij schreef, publiceerde en bundelde reisindrukken (Uit Italië, 1911), dagboeken (Mijn dagboek, 1913), essays (Branding, 1924) en autobiografische boeken die hij componeerde op basis van zijn handgeschreven dagboekcahiers en waarin hij zelf figureerde als Matthias (Menschen en God, 1940 en 1946).
| |
Visie op de wereld
De ontmoeting in 1910 in Parijs met de door hem om diens vurigheid en absolutisme zeer bewonderde Léon Bloy en zijn bekering tot het katholicisme een jaar later markeerden het begin van een tweede schrijversleven. In Frankrijk ging hij deel uitmaken van een groeiend internationaal netwerk van vooraanstaande katholieke kunstenaars en publicisten die zich verzamelden, rond de leidende figuur van Jacques Maritain in Meudon. Van der Meer de Walcheren wist de opvattingen van Maritain op meeslepende wijze onder de aandacht te brengen van een Nederlandstalig publiek. De cultuurkritiek van Maritain voedde zijn onvrede met het moderne Nederland, waar alle idealen en alle bezieling onder de stolp van het burgerdom dreigden te stikken. Vooral de Nederlandse katholieke cultuur ging ernstig gebukt onder burgerlijke benepenheid, morele bekrompenheid en preutse kunstverachting. Alleen een internationale oriëntatie kon het Nederlandse katholicisme uit het slop van het provincialisme redden, zo liet hij keer op keer weten A in zijn kronieken in De Nieuwe Eeuw. In 1940 typeerde Jan Engelman hem als een ‘wereldburger die geen enkel Hollandsch heilige-huisje erkende’.
| |
Verwantschap
Internationalisering stond hoog op de agenda van de katholieke jongeren die kort na 1920 in Nederland het literaire toneel bestormden. De oprichters van het maandblad De Gemeenschap wilden in 1925 richting geven aan ‘de geestesstroomingen van den bewogen tijd’ en meewerken aan het ‘herstel van het christelijk gemeenschapsleven in West-Europa’ op katholieke basis.
| |
| |
Zij - Jan Engelman en Albert Kuyle voorop - vonden in Van der Meer de Walcheren een warme sympathisant en mentor. Reserves had hij ten aanzien van de soms vergaande samenwerkingsplannen met niet-katholieken, die in de jaren twintig vooral in de kring rond De Gemeenschap werden beraamd. Door zijn vriendschap met Maritain, zijn contacten met diverse personen uit diens directe omgeving en zijn sympathie voor het streven van de jongere generatie Nederlandse katholieke auteurs, die hem zeer bewonderden, was hij de aangewezen persoon om als bruggenbouwer te fungeren. Bovendien beschikte hij over eigen tijdschriftrubrieken waarin hij zijn opvattingen en die van zijn Franse geestverwanten kon uitdragen en waarin hij in zijn ogen veelbelovende jongeren als Gerard Bruning, Gerard Knuvelder, Jan Engelman en de jonge Anton van Duinkerken kon laten publiceren: de ‘Fransche kroniek’ van het tijdschrift Vlaamsche Arbeid (1919-1921), de rubriek ‘Kunst en Letteren’ van het weekblad De Nieuwe Eeuw (tussen maart 1921 en mei 1924) en het weekblad Opgang (tussen 1924 en 1929). Van der Meer de Walcheren zorgde ervoor dat Maritains Art et scolastique in 1924 in een Nederlandse vertaling verscheen, eerst in het weekblad Opgang en vervolgens in boekvorm.
| |
Visie op de wereld / Kritiek
Met zijn uitgesproken kritiek op het Nederlandse katholicisme en zijn officiële gezagsdragers en zijn bewondering voor de radicale Léon Bloy - over wie hij in 1917 samen met enkele vrienden een eerste monografie annex bloemlezing publiceerde bij de liberale uitgever A.W. Sijthoff - en de minder radicale maar niet minder kritische Maritain werkte Van der Meer de Walcheren een polarisatie in de hand onder katholieke publicisten. Waar de jongeren rond Roeping, De Valbijl en De Gemeenschap hem onvoorwaardelijk bewonderden, daar liet de officiële katholieke kritiek bij monde van het behoudende recensietijdschrift Boekenschouw vanaf 1923 niet mis te verstane waarschuwingen klinken: als de criticus van De Nieuwe Eeuw zijn verantwoordelijkheid niet zou nemen en ‘de erkende katholieke kritiek’ bleef schofferen met zijn ‘Mussolini-achtige resoluutheid’ zouden de katholieke jongeren spoedig afglijden naar een vorm van ‘literair fascisme’ die alle ‘voorzichtigheid’ ontbeerde.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
In deze stormachtige jaren werkte Van der Meer de Walcheren nog aan een nieuwe katholieke bekeringsroman (Van het verborgene Leven, 1919) en een vita over De heilige Benedictus (1922). In de lange laatste fase van zijn schrijverschap, nadat hij in 1929 Nederland verruild had voor Parijs en zich had teruggetrokken uit de actuele journalistiek en kritiek, richtte hij zijn aandacht op het contemplatieve leven. Het meeste succes had hij met zijn boekje Het witte paradijs, dat in 1929 verscheen bij uitgeverij De Gemeenschap met illustraties van Otto van Rees, en met Menschen en God. Ook tijdens zijn verblijf in de Sint Paulusabdij in Oosterhout en gedurende zijn priesterschap bleef hij productief als (her)schrijver van zijn Dagboeken en als auteur van de vrijmoedige beschouwing Maak alles nieuw (1969), waarin hij zijn vooruitstrevende gedachten over het geloofsleven verwoordde.
| |
Publieke belangstelling
Aandacht van lezers, schrijvers en vrienden is Pieter van der Meer in overvloed te beurt gevallen. In 1940, bij zijn zestigste verjaardag, verzorgde de redactie van Roeping onder aanvoering van Gerard Knuvelder een speciaal aan hem gewijde aflevering. Ook De Gemeenschap van september 1940 vierde haar mentor en aanvuurder met bijdragen. Genegenheid en waardering uit Vlaanderen spraken uit het huldeboek Pieter van der Meer de Walcheren en Vlaanderen (1950). In 1970 verscheen het Vriendenboek voor Pieter van der Meer de Walcheren door schrijvers van diverse pluimage. Ook na zijn dood bleef hij in de belangstelling, onder andere door de biografie van Albert Helman uit 1980 en in recentere studies waarin zijn rol als internationaal bemiddelaar wordt belicht. Zijn literaire werk is daarentegen vrijwel vergeten.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
P. van der Meer, Jong leven. 2 dln. Amsterdam [1903]. D. Buys Dz, R. |
P. van der Meer, Van licht en duisternis. Amsterdam [1904], D. Buys Dz, R. |
P. van der Meer, Levenswil. 's-Gravenhage [1905], [Voorburg], Hollandsche novellen, jrg. 1, nr. 20, V. |
Pieter van der Meer, Levens van leed, studies en schetsen (1902-1905). Rotterdam [1905], W.L. en J. Brusse, VB. |
P. van der Meer, Het geheime. Vreemde verhalen. Rotterdam 1906, Meindert Bogaerdt, VB. |
P. van der Meer, De jacht naar geluk. Rotterdam [1907], Meindert Bogaerdt, R. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Uit Italië, reisindrukken. Amsterdam 1911, W. Versluys, VB/E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Mijn dagboek, november 1907 - juni 1911. Bussum 1913, Paul Brand, D. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Vincent Cleerdin, Willem Nieuwenhuis en Henri van Haastert, Léon Bloy, zijn persoon en zijn werk. Leiden 1917, A.W. Sijthoff, EB. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Van het verborgene leven. Bussum 1919, vh. Paul Brand, R. |
Pieter van der Meer de Walcheren, De Heilige Benedictus. 's-Hertogenbosch 1922, Teulings, Heiligenleven. |
J. Hoogveld, Jac. van Ginneken, Henri Hermans, H.P. Louwerse, Jos. van Wely, L.J.M. Feber, Pieter van der Meer de Walcheren, Gerard Brom, De Stad op den berg, Rome door Roomschen. Baarn 1923, Hollandia-drukkerij, EB. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Branding. Amsterdam [1924], Van Munster, EB. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Catalogus van werken van Matthieu Wiegman, Amsterdam [1926], z.u., E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Het witte paradijs, Illustraties Otto van Rees. Utrecht 1929, De Gemeenschap, V. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Levend geloof. Leuven [1936], Auxilia, E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Menschen en God, eerste deel 1911-1929. Utrecht 1940, Het Spectrum, Memoires. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Wereldgeschiedenis en Christelijke moraal. Brugge 1940, Wiek op, E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Het beste deel. Het leven van een Benedictijner abdij. Z.pl. [1940], Vrienden van Egmond, E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Menschen en God, tweede deel 1929-1935. Utrecht 1946, Het Spectrum, Memoires. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Klein dagboek. Helmond 1950, Helmond, D. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Gods Uur. Beschouwing en getuigenis. Utrecht 1951, Het Spectrum, EB. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Het grote avontuur. Antwerpen [1952], Sheed and Ward, E. |
Léon Bloy, Schotschrift en gebed. Vertaald door Pieter van der Meer de Walcheren. Tielt 1953, Lannoo, E. (vert.) |
Pieter van der Meer de Walcheren, Dankwoord. Tielt 1955, Lannoo, Toespraak. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Benedictijnen. Oosterhout [1956], St. Paulusabdij, E. |
| |
| |
Pieter van der Meer de Walcheren, Kruisweg. Illustraties van Christine van der Meer de Walcheren. Hilversum 1956, Gooi en Sticht, E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Mijne vrienden. Brugge 1957, Desclée de Brouwer, Toespraak. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Alles is liefde. Léon Bloy, Raïssa Maritain, Christine en Pieterke. Brugge 1960, Desclée de Brouwer, E. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Dagboek 4, 1936-1953. Brugge/Utrecht 1963, Desclée de Brouwer, Memoires. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Dagboek 5, 1954-1962. Brugge/Utrecht 1963, Desclée de Brouwer, Memoires. |
Pieter van der Meer de Walcheren, 4 Parabels. Brugge/Utrecht 1964, Desclée de Brouwer, VB. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Dagboek 6, 1962-1964. Brugge/Utrecht, Desclée de Brouwer, Memoires. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Maak alles nieuw. Brugge/Utrecht, Desclée de Brouwer, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
A. Slijpen, De verkeerde man. In: Boekenschouw, jrg. 16, 1922-1923, pp. 444-447. |
A. Slijpen, Nog duidelijker. In Boekenschouw, jrg. 17, 1923-1924, pp. 16-23. |
Anton van Duinkerken, Bij Pieter van der Meer de Walcheren. In: Boekzaal der geheele wereld, jrg. 3, 1927, pp. 354-355. |
Anton van Duinkerken, De beweging der jongeren. Hilversum 1933. |
Willem Nieuwenhuis, Pieter van der Meer de Walcheren. In: Willem Nieuwenhuis, Verkenningen. Hilversum 1931, pp. 221-233. |
H. van Lieshout, Onze onevenwichtige jongeren. Tilburg 1933 (over Van der Meers positie in de beweging: van de katholieke jongeren) |
Jos. J. Gielen, Pieter van der Meer de Walcheren. In: Jos J. Gielen, Globetrotters. Leuven 1935, pp. 85-135. |
Frans van Oldenburg Ermke, Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle. 's-Hertogenbosch 1935 (over Van der Meer en de katholieke jongeren) |
Roeping, jrg. 18, nr. 12, september 1940. Pieter van der Meer-nummer, waarin onder meer:
- | Gerard Knuvelder, De creatieve arbeid van Pieter van der Meer vóór zijn bekering, pp. 740-802. |
- | Anton van Duinkerken, Pieter van der Meer de Walcheren en de letterkundige kritiek, pp. 812-816. |
- | Jan Engelman, Pieter van der Meer en de beeldende kunst, pp. 817-819. |
|
Gerard Knuvelder, Pieter van der Meer de Walcheren, leven en werken. Utrecht [1940]. |
Gerard Knuvelder, Pieter van der Meer de Walcheren, zestig jaar. In: De Maasbode, 7-9-1940. |
Jan Engelman, Pieter van der Meer de Walcheren, bij zijn zestigsten verjaardag. In: De Nieuwe Eeuw, 9-9-1940. |
Jan Engelman, Pieter van der Meer de Walcheren. In: De Gemeenschap, jrg. 16, 1940, pp. 427-432. |
Marie-Joseph Lory, Pieter van der Meer de Walcheren. Brussel 1953. |
Gerard Knuvelder, Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde. 's-Hertogenbosch 1954, pp. 84-86. |
L.J. Rogier, Katholieke herleving. Geschiedenis van katholiek Nederland sinds 1853. 's-Gravenhage 1956. (over Pieter van der Meer de Walcheren in de context van de katholieke-jongeren-beweging in het interbellum) |
L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940. Hilversum/Antwerpen 1964. (onder andere ook over Van der Meer de Walcheren en Léon Bloy) |
Anton van Duinkerken, Brabantse herinneringen. Utrecht/Antwerpen 1964. (onder andere over Van der Meer bij de opkomst van de katholieke jongeren) |
Benno Stokvis, Mijn vriend pater Pieter van der Meer de Walcheren. In: De Nieuwe Linie, 13-11-1965. |
Joos Florquin, Pater Pieter van der Meer de Walcheren. In: Joos Florquin, Ten huize van... Vierde reeks. Leuven 1968, pp. 298-331. (interview) |
Jan de Ridder, Pieter van der Meer de Walcheren. Brugge 1970. |
Jan de Ridder, Pieter van der Meer de Walcheren: de oudste Nederlandse schrijver. In: Elsevier, 22-8-1970. |
Jan de Ridder, Pieter van der Meer de Walcheren 1880-1970. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 2, 1970-1971, pp. 131-133. |
Gerard Knuvelder, Onachterhaalbre tijd. Vijftig jaar grasduinen in literatuur. Den Bosch (1974). (onder andere herinneringen aan Pieter van der Meer de Walcheren). |
Theo Kroon, Pieter van der Meer de Walcheren. Lelystad, 1980. |
Albert Helman, Vriend Pieter. Het levensavontuur van Pieter van der Meer de Walcheren. Beveren/Antwerpen 1980. |
Jan de Ridder, Biografie als mistgordijn. In: Elsevier, 13-12-1980. |
Jan de Ridder, De wereld van Pieter van der Meer de Walcheren 1880-1970. Antwerpen 1981. |
Hendrik Brugmans, Een authentieke persoonlijkheid: Pieter van der Meer de Walcheren. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 4, 1981, pp. 571-576. |
Hendrik Brugmans, Terugdenkend aan Pieter van der Meer de
|
| |
| |
Walcheren. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 4, 1981, pp. 264-268. |
G.P.M. Knuvelder, Einde van een legende. In: Brabantia, mei 1981, pp. 184-190. |
Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. Amsterdam/Antwerpen 1996. (onder andere over Van der Meer en de katholieke jongeren) |
Ward Corsmit, Pieter van der Meer de Walcheren, van zwerver tot monnik. Kortrijk 1996. |
Luc Daems, Les Mille Nouvelles Nouvelles. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 110, nr. 1, 2000, pp. 107-158. |
Mathijs Sanders, Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur 1870-1940. Nijmegen 2002. (vooral hoofdstuk 4 over de katholieke jongeren) |
Arno Kuipers, ‘Dat ik nog eens naast U zal kunnen staan’. Over de jonge Dirk Coster. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 4, nr. 1, 2004, pp. 25-47. (over Van der Meer de Walcheren en Coster) |
Mathijs Sanders, Het Leven en de letteren, Over een vergeten tijdschrift uit 1905. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 4, nr. 1, 2004, pp. 70-94. |
Jan de Ridder, Pieter van der Meer de Walcheren en Frederik van Eeden. In: Frederik van Beden-Genootschap, Mededelingen, nr. 49, december 2004, pp. 30-40. |
P. Luykx, Pieter van der Meer de Walcheren. In: Christelijke Encyclopedie, deel 2. Kampen 2005, p. 1176. |
Henk van Gelre, Mijn herwaardering van waarden. Soesterberg 2005. (over Van der Meer de Walcheren en de katholieke jongeren) |
Mathijs Sanders, Ghéon, de genade en ‘De gemeenschap’. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 4, nr. 4, 2005, pp. 3-23. (over Van der Meer de Walcheren en Henri Ghéon.) |
Mathijs Sanders, De geestesstromingen van den bewogen tijd. Pieter van der Meer de Walcheren als bemiddelaar voor het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ in de jaren 1924-1929. In: Hans Bots en Sophie Levie (red.), Periodieken en hun kringen. Een verkenning van tijdschriften en netwerken in de laatste drie eeuwen. Nijmegen 2006, pp. 286-309. |
Mathijs Sanders, Dominicus en de ‘Jazz Age’. Cas Terburg en de Nederlandse katholieke jongeren rond 1925. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 5, nr. 4, 2006, pp. 42-60. (over Van der Meer de Walcheren en C.A. Terburg) |
108 Kritisch lit. lex.
februari 2008
|
|