| |
| |
| |
Marcel Matthijs
door Jooris van Hulle
1. Biografie
Marcel Matthijs werd geboren in het Westvlaamse dorp Oedelem op 11 januari 1899 als vijfde in een gezin met acht kinderen. Hij volgde onvolledig lager onderwijs. Na zijn eerste communie, op elfjarige leeftijd, werd hij uitbesteed als koewachter, later als knecht in de Franse kostschool Sint-Jan-Baptist in Sluis en daarna als hulp in een bloemisterij in Sint-Pieters-Jette bij Brussel. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij, omdat hij deel had uitgemaakt van de Brugse Groeningewacht (een soort knokploeg van het Vlaams nationalisme), aangehouden wegens collaboratie en gedurende enkele maanden opgesloten in het concentratiekamp van Roesbrugge-Haringe. Na zijn vrijlating oefende hij achtereenvolgens het beroep uit van zadelmaker en mijnwerker. Later werd hij stoffeerder en garneerder. In 1941 keerde hij terug naar zijn geboortedorp, waar hij burgemeester werd. Na de oorlog werd hij opnieuw aangehouden wegens collaboratie en opgesloten in het kamp van Sint-Kruis bij Brugge. In 1946 werd hij veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. Na ongeveer twee jaar cel keerde hij terug naar Oedelem, waar hij zich als zelfstandig zitmeubelstoffeerder vestigde. Vanaf 1960 liet hij zich vooral nog met zijn literair werk in. Toen al sukkelde hij ernstig met zijn gezondheid. Hij overleed op 30 augustus 1964 in Brugge.
Twee keer kreeg Matthijs een belangrijke literaire onderscheiding: in 1939 de Prijs voor de roman van de provincie WestVlaanderen voor Een spook op zolder en in 1940 de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor Schaduw over Brugge.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Marcel Matthijs debuteerde op negentienjarige leeftijd met de in eigen beheer uitgegeven verhalenbundel Gebeurtenissen (1918). Het is een eerder stuntelige aanzet voor een literaire loopbaan, die pas in het begin van de jaren dertig, met de publikatie in De Vrije Bladen van De Ruitentikker (1933), tot volle ontplooiing zal komen. De verhalen uit Gebeurtenissen zijn opgebouwd rond al te magere gegevens en gaan gebukt onder overdadige natuurbeschrijvingen. Ook de eerste romans, De Doodslag (1926), Ankers en Zonnen (1928) en Het Grauwvuur (1929), verraden duidelijk dat de auteur nog op zoek is naar een beheersing van de vorm, die de steeds nadrukkelijk geformuleerde boodschap artistiek moet ondersteunen.
Met De Ruitentikker, waarin het verhaal wordt verteld van de eenzame opstand van hoofdfiguur Michiel Van Doren tegen de sociale wantoestanden, verlaat Matthijs het naturalisme dat zijn eerste werken kenmerkte en evolueert hij naar een meer neorealistische aanpak, die naar analogie van de schilderkunst ook ‘nieuwe zakelijkheid’ wordt genoemd. Van de onbewogenheid die de plastische nieuwe zakelijkheid kenmerkt, is bij Matthijs evenwel geen sprake. De Ruitentikker is, ondanks de harde en zakelijke aanpak van het thema, een aangrijpend menselijk document geworden.
In de novelle Doppen (1936) gaat, onder andere door het inlassen van een droomscène, voor het eerst het magische en surreële meespelen in het werk van Matthijs. Die sfeer, die gaandeweg zal evolueren naar een uitgediepte vorm van een lyrisme met surrealistische inslag, wordt breed uitgewerkt in de roman Een spook op zolder (1938). De roman, waarin de dienstmeid Filomène in één lange monoloog aan het woord wordt gelaten, toont aan dat Matthijs het zwaartepunt van zijn verhalen meer naar het innerlijke van de mens verlegde. Deze evolutie leidt naar een derde hoogtepunt in het oeuvre, de roman Wie kan dat begrijpen? (1949), een initiatieverhaal, waarin de zuivere liefde van de twee hoofdfiguren Andreas en Hilda ontluisterd wordt door de bemoeizucht en de huichelarij van de volwassenen.
| |
| |
| |
Thematiek
Het hele oeuvre van Matthijs is een pleidooi voor sociale rechtvaardigheid. De meeste van zijn romans en verhalen zijn geschreven vanuit het standpunt en met de mentaliteit van de verdrukte die, daarbij vaak nog achtervolgd door het noodlot, machteloos moet opzien naar de machtigen. De thema's hebben alle te maken met het menselijk tekort: de personages dromen van geluk in hun huwelijk, in hun werk enzovoort, maar zien door hun eigen tekortkomingen of door het feit dat de kansen op een harmonische ontplooiing hun door anderen worden ontnomen, hun leven in een hel veranderen. Het alles overkoepelende thema daarbij is de tweestrijd tussen goed en kwaad. In hun strijd tegen hypocrisie, wreedheid en onrechtvaardigheid gaan de personages meestal ten onder. Hun opstandigheid mondt uit in machteloze haat. Volgens Marcel Janssens ‘kwam Matthijs in de creatie van zijn zuiverste personages tot een soort titanisme van de wil, dat gezien het fundamenteel pessimisme van de auteur gedoemd was om slechts loze gebaren te maken in de lucht. Zo zijn zijn personages tegelijk pessimisten omwille van de onontkoombaarheid van het lot en de niet te genezen boosheid van de mens, en ook romantici omwille van hun koppige wil om onder de zwaarste slagen door te zetten.’
De sociale polarisatie wordt door Matthijs gesitueerd in verschillende milieus, die hij vaak in zijn persoonlijk leven had leren kennen: de mijn (in de roman Het Grauwvuur en de novelle Doppen), de fabriek (in De Ruitentikker), het ‘dienen’ of uitbesteed worden bij de rijken (in Een spook op zolder). In Hellegat (1949), de enige boerenroman die Matthijs schreef, wordt het motief van de dualiteit behandeld in de tegenstelling tussen platteland en stad, zoals die wordt belichaamd door de twee hoofdfiguren, de oude boer Christoffel en zijn jonge schoondochter, die uit de stad komt.
Sociale ontvoogding en Vlaams-nationale strijd worden vaak met elkaar verbonden. Het Vlaamse activisme komt bijvoorbeeld aan bod in de compositorisch minder geslaagde roman Menschen in den Strijd (1943) en in Onder de toren (1959). In deze laatste, sterk autobiografische roman staat de repressie centraal. De ondertitel ervan luidt Uurboek van een terdoodveroor- | |
| |
deelde: de lezer beleeft 24 uur uit het leven van de vertellende hoofdfiguur. Toch krijgt vooral het verhaal van de Russische Marfa Rastakow aandacht. Zij kan de vernederingen die zij van de kampbewakers moet ondergaan, niet aan en pleegt zelfmoord door van de torengalerij te springen.
Ietwat apart in het oeuvre, maar eveneens uitgewerkt via de botsing van persoonlijkheden, staat het motief van de vrijheid in de keuze de eigen levensweg uit te stippelen. In het titelverhaal uit de bundel Het Turks kromzwaard (1979) wordt de zestienjarige hoofdfiguur, die knechtje is in een duur kloosterinternaat, door een broeder, een ex-militair die een wapenverzameling heeft aangelegd, gedwongen tot de kloosterorde toe te treden.
| |
Visie op de wereld
In de uitwerking van zijn thematiek getuigt Matthijs van een pessimistische levensvisie. Als individu staat de mens volgens hem alleen in een hem vijandige wereld. Hij gaat het gevecht aan om het goede te laten zegevieren, maar uiteindelijk delft hij altijd het onderspit. In sommige gevallen benadert Matthijs' pessimisme, onder de invloed van het geloof in het noodlot, de zinloosheid.
| |
Techniek / Stijl
In een brief aan L. Sourie verklaarde Matthijs ooit het volgende: ‘Over mijn leven valt niet veel te vertellen, tenzij u verlangt aan te stippen dat ik, plattelands proleet van afkomst, heel hard heb moeten werken om mijn litteraire vorm te veroveren.’ Hoe hard hij, de autodidact, aan zijn literaire ontwikkeling heeft gewerkt, blijkt uit de kritische houding waarmee hij zijn eigen teksten, ook de meest succesvolle, altijd is blijven benaderen. In zijn bespreking van de heruitgave in 1960 van De Ruitentikker wijst Bernard Kemp op de indringende wijzigingen die de auteur heeft aangebracht in vergelijking met de vorige versie. Die ingrepen werpen, aldus Kemp, een licht op ‘het geëvolueerd stijlgevoel van de auteur’ dat in de richting gaat van ‘amplificatie, versiering, explicietere aanduidingen en duidelijker sfeerschepping. [...] Het geheel krijgt een bewuster artistieker air.’ Toch is Matthijs nooit een estheticus geweest. Met de roman De Ruitentikker heeft hij zijn typische stijl gevormd, met als kenmerken: een directe woordkeuze en zinsbouw, waaruit doorgaans alle bijkomstigheden worden ge- | |
| |
weerd. Als hij zich dan toch nog eens vergaloppeert, door toch onnodig te gaan detailleren, dan is dit te wijten aan de persoonlijke verontwaardiging die hem blijvend naar de pen heeft doen grijpen.
Vrijwel alle romans en verhalen zijn in de ik-vorm geschreven. Voor Matthijs leek dit de meest geschikte aanpak om de nieuwsgierigheid van de lezer te prikkelen. Daarom ook is hij altijd de idee trouw gebleven dat de roman, zoals Gerard Walschap het had uitgedrukt, een verhaal is.
| |
Kunstopvatting
Op de rondvraag ‘hoe werken onze schrijvers’, die in 1935 in Het boek in Vlaanderen werd opgenomen, antwoordde Matthijs: ‘Ik schrijf zo nauwkeurig als ik maar kan. Want de critiek werpt me van alles voor de voeten. En ik ben een van die sullen die eerder geloof hechten aan het kwaad dat men van hem zegt, dan aan het goed. Erger: het is mijn eigen, haast bestendige overtuiging dat ik niets kan. [...] Ik had het schrijven allang verzaakt als ik er niet aan verslaafd was gelijk een dronkaard aan zijn borrels.’ Persoonlijk beleefde ervaringen worden verwerkt in verhalen, waarin de dramatische spanning nooit ontbreekt en die hem zijn ‘j'accuse’ tegen de condition humaine moeten laten formuleren. Zo heeft Marcel Matthijs het kunstenaarschap niet zozeer vanuit de bellettrie beleefd, maar eerder als een ethische taak.
| |
Traditie / Verwantschap
In de manier waarop hij pessimisme, dat soms in cynisme ontaardt, en romantiek met elkaar vermengt, neemt Matthijs een unieke plaats in in de Nederlandse letteren, al dringt een vergelijking met Elsschot zich op.
In zijn eerste werken staat Matthijs wel nog heel duidelijk onder de invloed van Buysse en Streuvels. Bernard Kemp plaatst hem met zijn later werk tussen Walschap en Zielens: ‘Bij alle merkelijke verschillen komt men herhaaldelijk onder de bekoring Matthijs te willen vergelijken met een Walschap: het leven in de marge van een opstandige eenzaat, die gerechtigheid wil stichten, vindt men ook herhaaldelijk in: het oeuvre van de Brabander. Maar Matthijs is minder vitalistisch van aanleg, en ook meer sociaal gedetermineerd, zodat men hem tussen Walschap en Zielens zou kunnen plaatsen.’
Het oorlogsboek Onder de toren hoort dan weer thuis in een
| |
| |
hele reeks Vlaamse werken, die een identieke problematiek behandelen. We denken hier aan Zwart en wit van Gerard Walschap, De levenden en de doden van André Demedts, Het Siegfried-motief van Paul Lebeau, De verraders van Piet van Aken en De verwondering van Hugo Claus.
| |
Publieke belangstelling
Tot in de jaren vijftig was Matthijs een veelgelezen auteur. Van zijn meest bekende en meest succesrijke roman, Een spook op zolder, moeten de oplagen, met de vertalingen, zeker de 150 000 exemplaren benaderen. De declamatrice Charlotte Köhler droeg de roman in Nederland meer dan honderd maal integraal voor.
Inmiddels lijkt het erop dat Marcel Matthijs stilaan vergeten raakt. In 1979 bundelde Paul de Wispelaere wel nog zes verhalen onder de titel Het Turks kromzwaard, terwijl Jooris van Hulle in datzelfde jaar een tekstuitgave voor schoolgebruik met aantekeningen en opdrachten verzorgde van de novelle Doppen. In recente literair-historische overzichten moet Matthijs het meer en meer stellen met een zeer beknopte vermelding.
| |
Kritiek
Naar aanleiding van de uitgave van de bundel Het Turks kromzwaard schrijft M. de Koning dat het werk van Marcel Matthijs waardevol is, ‘op de eerste plaats om de karakteruitbeelding, steeds hebben we te maken met bijzondere personen. [...] Een tweede opvallend kenmerk van Matthijs' werk is zijn stijl. [...] De zinnen zijn zonder opsmuk, de beeldspraken zijn kort en treffend, de woordkeuze is eenvoudig maar toch zeer gevarieerd.’ Ook Ab Visser looft ‘de imponerende stijl’ van de verhalen.
Terugblikkend op het totale oeuvre wijst Marcel Janssens wel op ‘de beperktheid van zijn stijl- en taalgevoel’, die hij wijt aan een ‘ingewortelde argwaan tegenover de edelsmeedkunst van het woord.’ Het is een kritiek die heel vaak aan bod is gekomen bij de bespreking van de verschillende werken. In zijn bespreking van Wie kan dat begrijpen? rekent Demedts de roman, met Een spook op zolder en De Ruitentikker, tot het beste werk van Matthijs, maar hij verwijt de auteur ‘een zekere eenzijdigheid tegenover zijn omwereld. Hij ziet er doorgaans niets anders in dan burgerlijke en domme wreedheid. Met een ruimere verscheidenheid in de karakters, die een menselijke afwisseling
| |
| |
van licht en donker in de uiteenzetting van het gebeuren tot gevolg zou hebben, zou hij nader bij de gewone, natuurlijke en diepe waarheid over het leven komen.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Marcel Matthijs, Gebeurtenissen. Brugge 1918, Verbeke-Loys, VB. |
Marcel Matthijs, De Doodslag. Brugge-Den Haag 1926, Excelsior, R. |
Marcel Matthijs, Ankers en Zonnen. Tielt 1928, Lannoo, R. |
Marcel Matthijs, Dorpsgestalten. Brugge 1928, Verbeke-Loys, J. (voor de jeugd herwerkte uitgave van Ankers en Zonnen) |
Marcel Matthijs, Het Grauwvuur. Brugge 1929, Verbeke-Loys, R. |
Marcel Matthijs, De dwaasheid van Pieter Keereman. Brugge/Gent/Antwerpen 1929, De Bron, J. |
Marcel Matthijs, Een leven verwoest. Brugge/Gent/Antwerpen 1930, De Bron, J. |
Marcel Matthijs, Herfst. Kortrijk 1933, Steenlandt, R. |
Marcel Matthijs, Doppen. Rotterdam 1936, Nijgh & Van Ditmar, N. (3e druk: Amsterdam/Brussel 1973, Paris-Manteau) |
Marcel Matthijs, De Ruitentikker. Antwerpen/Amsterdam 1937, De Sikkel/Veen, R. (2e, herwerkte druk: Hasselt 1960, Heideland) |
Marcel Matthijs, De Pacifist. Brussel 1937, Onze Tijd, N. |
Marcel Matthijs, Een spook op zolder. Oude God-Antwerpen 1938, Boekengilde Die Poorte, R. (onder de titel Filomeentje: Den Haag 1940, L.P.J. Boucher; 4e, herwerkte druk: Hasselt 1960, Heideland) |
Marcel Matthijs, Schaduw over Brugge. Antwerpen/Amsterdam 1940, De Sikkel/L.J. Veen, R. |
Marcel Matthijs, De Gouden Vogel. Antwerpen 1941, Het Kompas, R. (2e druk: Amsterdam 1941, A.J.H. Strengholt) |
Marcel Matthijs, Menschen in den Strijd. Antwerpen 1943, De Sikkel, R. |
Marcel Matthijs, Hellegat. Leuven 1949, De Clauwaert, R. (2e druk: Soest/Deurne 1985, Publiboek/Baart) |
Marcel Matthijs, Wie kan dat begrijpen? Brugge 1949, Britto, R. (2e druk: Antwerpen 1962, De Garve) |
Marcel Matthijs, De kleine Pardon. Leuven 1954, De Clauwaert, N. |
Marcel Matthijs, Spiegel van leven en dood. Hasselt/'s-Gravenhage 1954, Heideland/Nijgh & Van Ditmar, VB. |
Marcel Matthijs, Onder de toren. Oedelem 1959, Eigen beheer, R. |
Marcel Matthijs, De zure uitval. Hasselt 1959, Heideland, VB. |
Marcel Matthijs, Het Turks kromzwaard. Verhalen bijeengebracht door Paul de Wispelaere. Brussel/Amsterdam 1979, Elsevier Manteau, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Albert Walgraeve, Matthijs Marcel: De doodslag. Roman. In: Boekengids, jrg. 4, nr. 3, juli 1926, p. 124. |
A. Boon, Matthijs Marcel: Ankers en Zonnen. In: Boekengids, jrg. 7, nr. 1, januari 1929, p. 30. |
[Anoniem], Kroniek. Twee romans en twee novellenbundels. In: Boekengids, jrg. 7, nr. 7, juli-augustus 1929, pp. 249-250. (over Het Grauwvuur) |
Ernest van der Hallen, Vlaamse epiek. In: Boekengids, jrg. 11, nr. 8, september-oktober 1933, pp. 285-286. (over Herfst) |
Marnix Gijsen, Marcel Matthijs: De Ruitentikker. In: De Boekenkast, jrg. 1, nr. 1, januari 1934, P 51. |
Paul de Vree, Hedendaagsche Vlaamsche Romanciers en Novellisten. Mechelen 1936. Daarin: |
Paul de Vree, Marcel Matthijs en René Berghen, pp. 84-88. (algemeen, relatie met Forum) |
Paul de Vree, Marcel Matthijs, pp. 89-94. (algemeen) |
Paul de Vree, Marcel Matthijs, Doppen, pp. 95-99 |
Ernest van der Hallen, Kroniek. In: Boekengids, jrg. 14, nr. 7, juli-augustus 1936, pp. 248-249. (over Doppen) |
André Demedts, Vlaamsch proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 81, nr. 9, september 1936, pp. 619-621. (over Doppen) |
Raymond Brulez, Marcel Matthijs, romancier et ouvrier. In: Raymond Brulez, Ecrivains flamands d'aujourd'hui. Brussel 1938, pp. 71-78. (over het werk tot 1938) |
J. Van de Wiele, Van Wrakken tot Ruitentikker. In: Nieuw-Vlaanderen, jrg. 4, nr. 53, december 1938, pp. 4-5. |
Joris Eeckhout, Marcel Matthijs. In: Literaire Schetsen, Leuven 1940, nr. 25, pp. 63-77. (algemeen) |
A. van de Velde, Twee op zeven. In: Boekengids, jrg. 19, nr. 4, april 1941, pp. 137-138. (over De Gouden Vogel) |
H.P., Matthijs, Marcel. Schaduwen over Brugge. In: Boekengids, jrg. 19, nr. 5, mei 1941, p. 184. |
B.L., Onze Boekentafel. In: Nieuw-Vlaanderen, jrg. 8, nr. 27, juli 1942, p. 12. (over Schaduw over Brugge) |
Remi van de Moortel, De muze duldt geen geweld. Marcel Matthijs vroeger en nu. In: Nieuw-Vlaanderen, jrg. 9, nr. 38, oktober 1943, p. 4 (over Een spook op zolder) |
P.L.H., Oorlogskroniek. In: Boekengids, jrg. 22, nr. 1, januari 1944, p. 7. (over Menschen in den Strijd) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Litterair Scheeps journaal 3. Brussel 1946. Daarin: |
F.V. Toussaint van Boelaere, Marcel Matthijs, Doppen, pp. 197-201. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Marcel Matthijs, Een Spook op Zolder, pp. 438-441. |
Paul Hardy, Romankroniek. In: Boekengids, jrg. 27, nr. 4, april 1949 p. 112. (over Wie kan dat begrijpen?) |
André Demedts, Vlaams proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 94 nr. 7, augustus-september 1949, p. 445 (over Wie kan dat begrijpen?) |
Paul Hardy, Voor ernstige lezers. In: Boekengids, jrg. 27, nr. 8, september-oktober 1949, p. 268. (over Hellegat) |
Menno ter Braak, Jonge Vlamingen. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk, deel 6. Amsterdam 1950, pp. 315-330. (over Doppen) |
L. Sourie, Marcel Matthijs. In: West-Vlaanderen, jrg. 5, nr. 3, 1956, pp. 151-152. (over De Ruitentikker) |
Staf Weyts, Marcel Matthijs: zestig jaar. In: West-Vlaanderen, jrg. 8, nr. 47, september-oktober 1959, p. 358. (over Onder de toren) |
Bernard Kemp, Nieuw werk van Gaston Duribreux en Marcel Matthijs. In: West-Vlaanderen, jrg. 10, nr. 57, mei-juni 1961, p. 206. (over De Ruitentikker) |
Bernard Kemp, Matthijs verbetert Matthijs. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 106, nr. 7, augustus-september 1961, pp. 449-450. (over De Ruitentikker) |
| |
| |
José de Ceulaer, Marcel Matthijs. In: Te gast bij Vlaamse auteurs, 1. Antwerpen 1961, pp. 69-74. (interview) |
Th. Govaert, Het waagstuk van de roman. In: Kultuurleven, jrg. 30, mei 1963, pp. 275-276. (over Wie kan dat begrijpen?) |
D. Janssen, Matthijs, Marcel. Filomeentje. In: Boekengids, jrg. 41, nr. 5, mei-juni 1963, pp. 194-195. (over Een spook op zolder) |
Bernard Kemp, De romanticus Marcel Matthijs. In: West-Vlaanderen, jrg. 12, nr. 69, mei-juni 1963, pp. 184-186. (over Wie kan dat begrijpen?) |
Lucien Dendooven, Marcel Matthijs 65. In: West-Vlaanderen, jrg. 13, nr. 73, januari-februari 1964, p. 83. (algemeen) |
Dietsche Warande & Belfort, jrg. 109, nr. 8, oktober 1964. Daarin: |
Dietsche Warande & Belfort, Marcel Janssens, Bij het overlijden van Marcel Matthijs, pp. 581-584. (algemeen) |
Dietsche Warande & Belfort, André Demedts, In Memoriam Marcel Matthijs, pp. 596-597. (algemeen) |
Willy Spillebeen, Marcel Matthijs 65 jaar. In: Ons Erfdeel, jrg. 8, nr. 2, december 1964, p. 11. (algemeen) |
Fernand Bonneure, Marcel Matthijs. Brugge/Utrecht 1965. (monografie) |
Fernand Bonneure, Marcel Matthijs. In: VWS-Cahiers, jrg. 1, nr. 1, lente 1966. (algemeen, met bloemlezing en bibliografie) |
Marcel Janssens, De zure uitval. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 2, februari 1967, pp. 140-141. (over De kleine Pardon) |
J.M., Doppen: nog immer aktueel. In: De Rode Vaan, 12-7-1973. |
Jaak Dreesen, Het geestdodende ‘doppen’. In: De Bond, 13-7-1973. |
André Demedts, Uit de jaren dertig. In: De Standaard, 31-8-1973. (over Doppen) |
Ab Visser, Oude en nieuwe verhalen. In: Leeuwarder Courant, 17-7-1979. (over Het Turks kromzwaard) |
Michel de Koning, Verhalen van Marcel Matthijs. In: Brabants Nieuwsblad, 14-2-1980. (over Het Turks kromzwaard) |
Bert Peleman, Marcel Matthijs (1899-1964): een schrijver uit het goede hout ‘gezaagd’. In: Bert Peleman, Geboeid maar... ongebonden. Getuigenissen uit een beloken tijd. Retie 1983, pp. 84-89. (herinneringen van en aan een collaborateur) |
Vlaanderen, jrg. 36, nr. 5, (218), november-december 1987. Daarin: |
Vlaanderen, Marcel Janssens, Omtrekken van Marcel Matthijs, pp. 2-6. (algemeen) |
Vlaanderen, Paul Vanderschaeghe, De ruitentikker: een sociaal document, pp. 6-9. (algemeen) |
58 Kritisch lit. lex.
augutus 1995
|
|