| |
| |
| |
Hedda Martens
door Ton Brouwers
1. Biografie
Hedda Martens is het pseudoniem van Henriëtte Margaretha Plantenga, die op 16 december 1947 in Kampen werd geboren. Na haar middelbare school studeerde zij Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen en taalwetenschappen en taalfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens was zij werkzaam als vertaler en als medewerker aan een woordenboekproject. Zij is inmiddels jaren in dienst van dierentuin Artis, momenteel als medewerker archief en documentatie. In Tijdschrift Artis zijn onder haar eigen naam bijdragen over de geschiedenis van deze dierentuin verschenen.
In 1977 debuteerde Hedda Martens in De Revisor met het verhaal ‘Gegevens’, dat later werd opgenomen in haar eerste bundel Sjibbolet en andere verhalen (1982). Haar werk is ook gepubliceerd in andere tijdschriften, onder meer De Gids, Tirade, Lust & Gratie en Raster. Tussen 1994 en 1997 schreef zij korte prozastukken voor de Achterpagina van NRC Handelsblad. Haar eerste roman, De postbode, kwam uit in 2008.
Hedda Martens woont en werkt in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De verhaalkunst van Hedda Martens is gewijd aan het spanningsveld tussen binnen- en buitenwereld. Voor haar personages is de concrete werkelijkheid grenzeloos ingewikkeld en de zintuiglijke beleving ervan vormt voor hem dan ook een uitdaging op zichzelf. Zij concentreren zich op de nuance, het kleine gebaar, de omtrekkende beweging. Hiermee verbonden is hun even behoedzame omgang met anderen. Zij kijken de kat uit de boom, zijn aarzelend, kwetsbaar, sensitief; zij leven aandachtig, richten zich voortdurend op het verwerken van impulsen uit de buitenwereld, en soms doen zij dit op bijna analytische wijze. Deze naar buiten gerichte aandacht gaat samen met zelfonderzoek en een besef van weemoed, bijvoorbeeld over het verlies van onschuld of een mislukte relatie.
In dit werk is het zelfbewustzijn, dat hoort bij het volwassen bestaan, zowel een lust als een last. Dit komt afwisselend tot uitdrukking in introverte en speelse verhalen. De ongrijpbaarheid van de buitenwereld vindt een tegenwicht in het streven naar orde en rust in de relatief veilige ruimte van de eigen verbeeldingskracht. Het beeldend vermogen van de taal is belangrijker dan idee, plot of intrige. Het schrijven, de concentratie op taal als bouwmateriaal voor een alternatieve wereld van tekst, biedt houvast, fungeert als een persoonlijke vorm van aansluiting bij de werkelijkheid.
| |
Techniek / Thematiek
Deze overkoepelende, veelal psychologische thematiek krijgt gestalte in bijzonder ingetogen proza. Het hoofdpersonage van de zes verhalen in Sjibbolet (1982) is een jonge vrouw die taalkunde studeert, als vertaler werkzaam is of op een kantoor lexicografische gegevens in een computerbestand invoert. Deze solitaire ik-figuur verschaft het enige relevante perspectief op de handeling; als er al sprake is van andere personages, dan spelen zij verhoudingsgewijs een marginale rol. De vrouw is geobsedeerd door de afstand tussen haarzelf en de anderen. De dingen in haar omgeving probeert zij te ordenen of in woorden te vangen, alsof zij daardoor onschadelijk worden gemaakt.
In ‘De tuin’ wordt deze geneigdheid in verband gebracht met de kloof tussen kind en volwassene. De ik-figuur beseft dat ze
| |
| |
‘werkelijk al bijna dertig moest zijn’, maar is onzeker over de betekenis van dit feit. Het is niet langer vanzelfsprekend wie ze is, en ze ervaart een groot heimwee naar haar kindertijd, toen ze nog ‘vrij van verwachtingen’ was en in haar spel alles volledig kon meemaken zonder dat er ook maar een woord aan te pas hoefde te komen. Bij terugkeer in de tuin van haar jeugd herkent ze alles tot in detail, wat haar een ‘haast magisch gevoel van geluk’ bezorgt. De taal voor het benoemen van de dingen klopt, valt nog samen met de werkelijkheid.
Een hiermee verbonden motief is het probleem van het eigen e spiegelbeeld. De vrouw in ‘De tuin’ verfoeit haar spiegelbeeld omdat ze niet (meer) samenvalt met wat ze in de spiegel ziet. Zij oefent haar gedrag in de buitenwereld voor de spiegel, maar wordt getroffen door ‘het verlammende gevoel’ dat ze niet kon zijn wat ze ‘behoorde te zijn’. Voor het hoofdpersonage van ‘Evenbeeld’, een verhaal dat geheel aan dit motief is gewijd, fungeert de eerste bewuste blik in de spiegel als ‘het begin van een soort einde’. Het zien van zichzelf is onaangenaam, want ‘daar grenst deze wereld zich af, en er is geen andere’. Het zelfbeeld wordt immers waargenomen als onderdeel van die andere werkelijkheid, als iets dat ook buiten het eigen bewustzijn bestaat. Omdat zintuiglijke kennis haar doorgaans de hoogst denkbare zekerheid oplevert, ervaart de ik-figuur deze paradox als bijzonder confronterend. Het spiegelbeeld ondermijnt het onderscheid tussen binnen- en buitenwereld.
De verhalen in Sjibbolet hebben allemaal een hoofdpersonage dat op zoek is naar mentaal houvast. In het geval van contact, taalgebruik of een zintuiglijke waarneming wil zij allereerst haar eigen wereld veiligstellen. Ze is uit op ‘een sfeer van volkomen e duidelijkheid’, en die kan mogelijk alleen tot stand komen in een zelfgeschapen orde. Omdat iedere situatie of context eigen regels en afspraken kent, treedt zij de werkelijkheid behoedzaam tegemoet. Zo is het voor de ik-figuur in ‘Sjibbolet’ van belang om de codes van anderen te leren kennen, louter en alleen om de eigen codes te kunnen handhaven. De taal is zo'n code en diverse keren ergert zij zich aan niet goed uitgesproken woorden, omdat ze die opvat als een aantasting van de zuiverheid die zij zelf zo omzichtig probeert te verwezenlijken.
| |
| |
In ‘Verantwoording’ staan de worsteling met het verleden en het verlies van geborgenheid centraal. In dit verhaal wil de ik-figuur zich een bepaalde aangelegenheid niet herinneren, omdat ze ‘nooit had moeten geloven, nooit had moeten geloven dat het iets veilig stelde. Alsof niet alles wat je opbouwt in kan storten.’ Hierna gaat zij in op haar meest traumatische herinnering, namelijk die aan de spiegel ‘die brak en die zeven jaar schuld gaf, steeds als ik hem lijmde raakte alles vertekend’. De ik-figuur in deze passage valt in verband te brengen met die in het openingsverhaal, die ooit in een vlaag van verblinding haar eigen spiegelbeeld kapot sloeg. Het onderstreept haar fundamentele eenzaamheid en haar behoefte om die te onderkennen: ‘Hier is geen ander. Ik ben de enige.’
De verhalen in de tweede bundel, Een naald op het water (1992), zijn op vergelijkbare wijze met elkaar verweven: ze hebben een verwant hoofdpersonage en behandelen dezelfde thematiek. Ook dit personage richt zich op het begrijpen en ordenen van de ruimte om zich heen, en zelfs het meest vanzelfsprekende roept vragen bij haar op. Zij is echter een jaar of tien ouder, en wijzer, meer gericht op evenwicht en verstilling, heeft in de loop der jaren een kader voor zichzelf gecreëerd. Ooit waren allerlei keuzes nog vrij, bedenkt de ik-figuur uit het openingsverhaal ‘Karakter’, ‘althans zo leek het, je kon alle kanten op; maar gaandeweg sluit het zich toe, steeds meer mogelijkheden raken buiten begrip. En je wilt het zo, je wilt niets liever dan dat: een omschreven, herkenbaar karakter.’ Op zoek naar geborgenheid weet zij dat die te vinden is in een ‘betrouwbare omgeving’, in het jezelf hechten aan de ‘antwoorden die je kent’. Haar dagelijkse leven is gebouwd op herhaling - het leren kennen van allerlei ongeschreven regels, het bewust verrichten van onbewuste handelingen - en gewenning aan zowel de omgeving als haar eigen verschijning. Daarbij bewijzen de dingen haar ‘talloze diensten, al was het alleen door in hoofdzaak zichzelf te blijven, bruikbaar en stil’. Ook in dit verhaal gaat het om het scheppen van een wereld waarin orde en samenhang bestaan, hoe tijdelijk ook. Een typerende constatering van de ik-figuur van dit openingsverhaal is dat er iets niet klopt in de ‘schikking’ van de bloemen in een vaas.
| |
| |
Het motief van rekenschap geven, verantwoording afleggen, komt in de tweede bundel diverse malen terug. Bovendien figureert er een ‘jij’ op de achtergrond, degene met wie de ik een langdurige relatie heeft gehad. Het relaas van hun scheiding krijgt op ingehouden wijze gestalte in ‘Uitzicht’, waarin de ikfiguur rekenschap geeft voor haar handelen. Zolang hun ‘samenzijn vaststond was dat mij voldoende,’ mijmert zij. Dat samenzijn is echter niet langer vanzelfsprekend en dat beweegt haar om bij haar partner weg te gaan. Diens avonturen spelen zich steeds vaker af op reis, in de grote buitenwereld; die van haar op de vierkante meter, thuis, in de binnenwereld. Zij is iemand voor wie de dagen nooit genoeg op elkaar kunnen lijken. In die herhaling schuilt ook juist de avontuurlijkheid ervan, iets wat door haar partner niet wordt begrepen (‘En wat wist jij, op jouw beurt, van het avontuur dat ik aanging vol verschuivend licht, onvoorspelbare beelden en plaatsbepalingen zonder eind?’).
Deze zintuiglijke thematiek wordt in ‘Handleiding’ uitgewerkt aan de hand van het experiment om een naald op het water te laten drijven. Het is een metafoor voor het streven van de ikfiguur naar versmelting met de dingen en de ruimte waarin zij leeft. Haar beleving in de beslotenheid van haar kamer vormt een onuitputtelijke bron van steeds andere beelden en inzichten. Ook al is de leefruimte klein en stil, zij is niet statisch maar vloeibaar, er gebeurt voortdurend iets, steeds is er verandering, achter elke reden gaat een andere schuil, op elke beweging volgt een nieuwe. In haar teruggetrokken leven binnenshuis is alleen ‘zij de reden van alles wat hier is om zich hier te bevinden’ en de oorzaak van allerlei waarneembare verbanden. ‘Zie hoe de lichtval met schaduwen schuift en hoe elke richting de ruimte e wijzigt, de omtrek vervormt van wat je ook waarneemt.’ Niets herhaalt zich voor wie werkelijk aandacht aan zijn omgeving schenkt.
Deze concentratie op het heden verklaart waarom de toekomst amper bestaansrecht heeft voor de ik-figuur in deze verhalen. Bovendien bevat haar verleden al een schat aan ervaringen. Zij vraagt zich af wat je nog kunt meemaken ‘als de herinnering geen vergelijk weet te vinden’. Wat weten wij nog ‘van die eerste pogingen, elke beweging apart? De kunst van het lopen, het
| |
| |
schrijven van letters, of de vaart van een fiets die opeens met je wegreed.’ Zij leeft in het weemoedige besef van de onbegrensdheid van waarneming en geheugen, en dat er altijd wel iets is ‘dat aan beschrijving ontsnapt’.
| |
Relatie leven/werk
De verhalen in deze eerste bundels hebben een hoog introspectief gehalte. Onderwerpen en aspecten als schuchtere afstandelijkheid, eenzelvige ondervinding, heimwee naar de kindertijd, de verbroken relatie, het terugkruipen in de eigen schulp, het zoeken naar houvast in de taal - het zijn zaken die zonder persoonlijke betrokkenheid of beleving van de auteur niet zo intiem gestalte kunnen krijgen. Tegelijk is er allerminst sprake van autobiografisch schrijven in de gangbare zin. Zo komen er in deze verhalen vrijwel geen eigennamen voor, en verwijzingen naar geografische ruimte, sociale werkelijkheid of de actualiteit zijn schaars of weinig concreet. Bovendien, zoals de auteur in een interview uit 2008 aangeeft, is ‘het aardige en fijne van schrijven’ dat je dingen kunt laten gebeuren die jezelf niet overkomen zijn. Het leven van haar hoofdpersonages valt dan ook niet samen met dat van haarzelf: ‘ik ben die “ik” dus niet, zo leef ik niet, daar heb ik ook doorgaans de tijd niet voor, om zo intens en in mijn eentje bij alles stil te staan.’ Door de gerichtheid op abstrahering van ervaring en beleving krijgt de geboden openhartigheid dan ook vooral een onafhankelijke waarde - zij bestaat in de eerste plaats binnen het schrijven zelf, in de uit taal opgebouwde verhaalwerkelijkheid.
| |
Stijl / Techniek
De meest opvallende stilistische eigenschappen hebben betrekking op deze omzichtige, indirecte benadering van de omringende wereld. Het taalgebruik is sober en verstild, terwijl de mogelijkheden van ellips, metafoor en paradox volop worden uitgebuit. Er blijft echter veel onuitgesproken: het proza bevat nauwelijks dialoog en al helemaal geen poging tot realistische weergave van directe dialoog. De voortgang in menig verhaal heeft eerder een essayistische dan een verhalende basis; het gaat meer om aftasting, typering, omcirkeling dan om conventionele uitwerking van plot of de ontwikkeling van personages. Centraal staat de bespiegeling naar aanleiding van indrukken en ervaringen, en deze krijgt veelvuldig gestalte in beschouwende observaties als: ‘Sommige dingen zijn zo groot dat je hoofd veel te
| |
| |
klein is, andere dingen zijn zo klein, zo subtiel in hun redenen dat elke vraag die je stelt zichzelf overstemt.’
| |
Ontwikkeling
Na de eerste twee bundels wordt het werk van Martens overigens minder introvert. De toon in Iemandsland (2005) en De postbode (2008) is veel losser en vrijmoediger. In plaats van de zielenroerselen van een vrouw staan in dit latere werk literair spel en een meer onthechte verbeelding centraal. Er is sprake van continuïteit in de concentratie op zorgvuldig taalgebruik en in de aandacht voor het belichten van een (binnen)wereld waarin een authentiek besef van werkelijkheid wordt verbeeld.
| |
Thematiek
Net als de ik-personages in de eerdere verhalenbundels leeft de hoofdfiguur in Iemandsland, een bundeling van vijftig schetsen rond het personage ‘Iemand’, als onder een glazen stolp. Elke schets begint met een verlangen, een zintuiglijke behoefte of een karaktereigenschap van het titelpersonage, in de trant van ‘Iemand heeft altijd willen vliegen, en dan niet in een toestel, maar echt’, ‘Iemand heeft al maandenlang geen enkel plezier gevoeld’ of ‘Iemand heeft al bijna een heel leven achter de rug en nog steeds ontbreekt het hem aan vertrouwen in de meest dagelijkse gebeurtenissen’.
Vanaf de beginzin van iedere schets wordt de lezer aldus de belevingswereld van het anonieme personage ingezogen. Hoewel zijn diverse eigenschappen zozeer uiteenlopen dat moeilijk van één personage gesproken kan worden, ontstaat wel degelijk een samenhangend beeld. In zijn streven naar een volle beleving van het bestaan stuit dit personage voortdurend op tekorten, onzekerheden of onvolkomenheden. Hij kan zich moeilijk verzoenen met wie hij is. Menige schets wordt dan ook gekleurd door een besef van het voorbijgaan van alles of het gevoel niet begrepen te worden door de buitenwereld. De hand van de auteur blijkt voorts uit de aandacht voor ordening en classificatie (in ‘Geluiden’), voor dingen en hun beschrijving (‘Espresso’), of voor een traumatische ervaring als het uit elkaar gaan van twee mensen (‘Kimono’). De afsluitende schets van de bundel gaat over iemand die veel terugblikt: ‘hij zou willen dat hij opnieuw kon beginnen bij dat onbestemde, prille domein van vroeger, dat telkens ontglipt als hij het naderen wil’. Het verlies van onschuld en zuiverheid, en de weemoed hierover,
| |
| |
loopt als een rode draad door het werk.
| |
Verwantschap
Vanaf het begin zijn de verhalen van Martens met het zogenaamde Revisor-proza in verband gebracht. Vijf van de zes verhalen uit de eerste bundel verschenen eerst in het tijdschrift met die naam. Auteurs die wel tot dezelfde groep worden gerekend, als Nicolaas Matsier (Oud-Zuid, 1976), Dirk Ayelt Kooiman (De schrijver droomt, 1976), Doeschka Meijsing (De kat achterna, 1977) en Frans Kellendonk (Bouwval, 1977), hebben net als Martens een grote belangstelling voor vorm en constructie en voor het gedetailleerd beschrijven van de buitenwereld. Zij zien de werkelijkheid niet zozeer als een gegeven, maar als een probleem dat dient te worden bekeken met een specifieke blik. Tegelijk zijn hun verhalen zelf veelal niet eenduidig te interpreteren.
| |
Traditie
In meer algemene zin sluit het werk van Martens aan bij de modernistische traditie. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de gerichtheid op identiteit (versplintering, introspectie, zelfonderzoek), de indirecte, reflectieve benadering van de werkelijkheid, de aarzeling over de mogelijkheden van de taal als uitdrukkingsmiddel en de aandacht voor het stilistische experiment. Andere erfgenamen van deze traditie binnen de hedendaagse Nederlandse literatuur zijn Frida Vogels en J.J. Voskuil. In hun meer realistisch-autobiografische romans neemt het spanningsveld tussen binnen- en buitenwereld eveneens een centrale plaats in. Een voor Martens' schrijverschap typerend onderkoeld verhaal als ‘De zaalwacht’ (1985), over belevenissen van een vrouw in de meestal verlaten leeszaal van een niet meer bestaand Zoölogisch Genootschap, doet bijvoorbeeld denken aan de archaïsche sfeer in Voskuils Het Bureau (1996-2000), ook al zijn in het werk van Martens humor en ironie hoegenaamd van geen betekenis.
| |
Thematiek / Techniek
Met De postbode neemt de auteur echter meer afstand van die traditie, want deze roman kan bij uitstek worden opgevat als postmodern, ontsproten aan een metaforische, fantasievolle geest. Het principe dat iedere situatie of context - en dus ook iedere tekst - aan aparte codes en regels onderhevig is, wordt hier op de spits gedreven en heeft geresulteerd in een verhaalwereld met een geheel eigen logica. Het verhaal, waarin omkering en intertekstualiteit als belangrijke strategieën fungeren,
| |
| |
speelt zich af in een sprookjesachtige, idyllische ruimte, die in niets lijkt op de gewone werkelijkheid. In dit tijdloze schimmenrijk schuiven wezens met gewone namen als Marie of Steven langs elkaar heen. Ze hebben een bepaalde fascinatie, zoals ‘kijken’, maar verder zijn het eerder abstracties dan personages waarmee een lezer zich kan identificeren. Ze bewonen een kleurrijk labyrint vol musea en bioscopen, poëtische architectuur, bijzondere dieren, wondermiddelen en magische voorvallen, met het naamloze titelpersonage als verbindende schakel. Het tijdsverloop biedt evenmin veel houvast: er is de beweging van het licht (van ‘ochtend’ naar het ‘laatste licht’) en er is een apotheose waarin diverse personages op een glazen schip vol dieren door een gouden poort het boek uit varen. Verder is er amper sprake van plot of intrige.
| |
Kritiek
Wel zit de roman boordevol verwijzingen naar film- en schilderkunst, maar ook naar poëzie, klassieke literatuur, utopische verhalen, kinderboeken en Bijbelteksten (zoals de apotheose een knipoog is naar het verhaal van de zondvloed). Het voornaamste personage van deze roman lijkt dan ook de kunst of de verbeelding zelf - als zijnde een speelse, moeilijk toegankelijke werkelijkheid die haaks staat op de gewone werkelijkheid en die eigenlijk onbewoonbaar is, maar die toch een alternatieve bron van verlangen blijft. Zo vermeldt de verteller op de eerste bladzijde over de ‘landstreek’ waar het verhaal zich afspeelt, dat het er ‘wonderbaarlijk mooi’ moet zijn, maar dat wie erheen wil ‘zijn doel zelden bereikt’. Echter, ‘zelfs als je maar even over de grens kunt komen is iets heerlijkers nauwelijks denkbaar’. Door de expliciete woordkunst balanceert deze roman op de rand van pastiche, al is er aansluiting met het eerdere werk in de gerichtheid op zintuiglijke beleving en in de figuur van Marie, die net als sommige eerdere personages van Martens leeft in de ban van wroeging om een door haar verlaten geliefde (want ‘zo nabij als hem was ze zichzelf nooit geweest’). Veel recensenten hebben gewezen op de volstrekt eigen aard van het werk van Martens. Men heeft vooral bewondering voor de stijl en het verzorgde taalgebruik. Vanaf het begin zijn de reacties positief en wordt er een verband gelegd met het Revisor-proza, al ziet menig recensent haar werk door de microsco- | |
| |
pische aandacht voor details als een extreem of zelfs claustrofobisch voorbeeld daarvan. T. van Deel en Rob Schouten kenschetsen de stijl van het vroege werk als ‘prachtig, beschouwelijk en geraakt’; de auteur ‘verstaat de kunst om panische gevoelens, waarin de wereld als zeer vijandig wordt ervaren, met een haast bevrijdende precisie onder woorden te brengen’. Janet Luis
noemt Een naald op het water een ‘curieus mengsel van intimiteit en afstandelijkheid’; het boek richt zich op de spanning tussen ‘toekijken’ en ‘deelnemen’ aan het leven, op het verlangen naar evenwicht en roerloosheid, terwijl de hoofdpersoon een ‘toonbeeld van kalmte en zelfbeheersing’ is. Aleid Truijens schrijft over Iemandsland: ‘Trefzekere taal en scherpe mensenkennis doen samen hun genadeloze werk.’ Wel zijn er kanttekeningen geplaatst bij de beperkte thematische reikwijdte en de soms geringe toegankelijkheid.
| |
Publieke belangstelling
Ondanks de respectvolle belangstelling van recensenten lijken de verhalen van Martens door de overwegend introverte of experimentele stijl en thematiek inderdaad voorbehouden aan een klein leespubliek Haar boeken zijn niet of nauwelijks herdrukt. De auteur is bovendien weinig geneigd zichzelf in de media naar voren te schuiven. Er is in de eerste vijfentwintig jaar van haar schrijverschap een enkel interview met haar gepubliceerd, maar verder circuleert er in het publieke domein vrijwel geen informatie over haar. In een recensie uit 2005 wordt nog gespeculeerd over de vraag wie zij is en of achter haar pseudoniem niet een bekend schrijver schuilgaat. Al zal het in 2008 verschenen interview van Arjan Peters vermoedelijk een einde aan dit soort speculatie hebben gemaakt, het gaat uitsluitend in op aspecten van haar schrijverschap, niet op haar persoon of achtergrond.
| |
Kunstopvatting
Martens kiest voor een literatuur waarin reflectie, taal en het beeldend vermogen ervan vooropstaan, terwijl zelfexpressie of de uitwerking van maatschappelijke thema's of ideeën van ondergeschikt belang blijven. De verhalen in de eerste bundels zijn vooral een voertuig voor het abstraheren van feiten, ervaringen en problemen - niet voor autobiografisch of psychologisch realisme. In hun onderlinge samenhang tonen ze een vorm van omgaan met taal en wereld. In Iemandsland verschijnt de litera- | |
| |
tuur als een experimenteel domein, gericht op stijloefeningen en proefnemingen met de verbeelding. Alles leent zich in principe voor literaire reflectie en beschrijving, als de concentratie op taal en tekst maar centraal staat. In Dagelijks leven (1998), een bundeling van anderhalf dozijn korte prozateksten, gaat de aandacht bijvoorbeeld uit naar een leeg boterhamzakje dat aan de wind is overgeleverd, of naar cijfers en de overweging dat ze in verhouding tot letters meer waardering verdienen omdat ze zaken als koorts en de hoogte van bergen zo precies kunnen weergeven.
| |
Visie op de wereld
In de verhalen van Hedda Martens verschijnt de werkelijkheid als een lastig hanteerbare grootheid die zich amper door letters laat vastpinnen. Het alledaagse leven is al dermate vol en ingewikkeld dat algemene kwesties betreffende politiek, samenleving en geschiedenis zelfs vrijwel geheel buiten het blikveld blijven. Uit deze verhalen spreekt misschien vooral groot verlangen, zoals eens te meer blijkt uit De postbode, naar een afgezonderde wereld van tekst - naar een begrensde, verliteratuurde wereld, als antwoord op die andere.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hedda Martens, Sjibbolet en andere verhalen. Amsterdam 1982, Querido, VB. (licentie-uitgave Vianen 1985, ECI, Schrijvers van nu) |
Hedda Martens, De zaalwacht. In: De Revisor, jrg. 12, nr. 5, 1985, pp. 2-12, V. |
Hedda Martens, Een naald op het water. Amsterdam 1992, Querido, VB. |
Hedda Martens, Dagelijks leven. Maastricht/Eefde 1998, De Lange Afstand, Prozaminiaturen. |
Hedda Martens, Over de schrijvers van ‘de kleine dunne boekjes’. Terhorst 2004, Ser J.L. Prop, E. |
Hedda Martens, Iemandsland. Amsterdam 2005, Querido, VB. |
Hedda Martens, Vakwerk. Terhorst 2007, Ser J.L. Prop, V. |
Hedda Martens, De postbode. Amsterdam 2008, Querido, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Carel Peeters, Inleiding achteraf. In: Patrizio Canaponi e.a., Het hart in het hoofd. Verhalen uit De Revisor. Amsterdam 1979, pp. 125-138. |
August Hans den Boef, Hedda Martens: ‘Kijk, nu zie ik het!’ In: de Volkskrant, 23-3-1982. (interview over Sjibbolet) |
T. van Deel, Hier is geen ander. In: Trouw, 4-6-1982. (over Sjibbolet) |
Jaap Goedegebuure, De handschoen van het systeem. In: Haagse Post, 5-6-1982. (over Sjibbolet) |
André Mathijsse, Eenzaam bestaan in proza. In: Het Vaderland, 5-6-1982. (over Sjibbolet) |
Willem Kuipers, ‘Mijn wereld, er is geen betere’. In: de Volkskrant, 11-6-1982. (over Sjibbolet) |
Carel Peeters, Ingekapseld in zichzelf. Broze thematiek in het debuut van Hedda Martens. In: Vrij Nederland, 19-6-1982. (over Sjibbolet) |
Doris Grootenboer, Hedda Martens. Verfijnd talent. In: Algemeen Dagblad, 25-6-1982. (over Sjibbolet) |
Thomas Verbogt, De gesloten wereld van Hedda Martens. In: Tubantia, 29-6-1982. (over Sjibbolet) |
Marjolijn Pouw, Een zeepbel als houvast In: NRC Handelsblad, 2-7-1982. (over Sjibbolet) |
Graa Boomsma, Echo's en evenbeelden. In: De Waarheid, 19-8-1982. (over Sjibbolet) |
Wim Vogel, Hedda Martens. Over de leegte van de taal. In: Haarlems Dagblad, 10-9-1982. (over Sjibbolet) |
Arjaan van Nimwegen, Novellen van Hedda Martens. Uniek en soms verbijsterend. In: Utrechts Nieuwsblad, 30-9-1982. (over Sjibbolet) |
Fernand Auwera, Sjibbolet In: De Nieuwe Gazet, 28-10-1982. |
T. van Deel en Rob Schouten, Het gaat goed met de literatuur. In: Trouw, 30-12-1982. |
Daan Cartens, Haast autistische verhalen. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 5, november-december 1982, pp. 742-743. (over Sjibbolet) |
T. van Deel, Een betrouwbare omgeving, daar gaat het om. In: Trouw, 26-3-1992. (over Een naald op het water) |
Janet Luis, Theepot verschanst tussen levensmiddelen. In: NRC Handelsblad, 3-4-1992. (over Een naald op het water) |
Anthony Mertens, Het geringste gebaar. In: De Groene Amsterdammer, 15-4-1992. (over Een naald op het water) |
Arnold Heumakers, Onvoorstelbaar simpel. Fascinerende ‘Minimal art’ van Hedda Martens. In: de Volkskrant, 1-5-1992. (over Een naald op het water) |
Doeschka Meijsing, Wat je onthoudt blijft bestaan. Roman-in-verhalen van Hedda Martens. In: Elsevier, 2-5-1992. (over Een naald op het water) |
Robert Anker, Een naald op het water. In: Het Parool, 23-5-1992. |
Frank van Dijl, Nieuw werk van drie vrouwen. In: Algemeen Dagblad, 29-5-1992. (over Een naald op het water) |
André Mathijsse, Een naald op het water. In: Haagsche Courant, 19-6-1992. |
Frans de Rover, Stilistische pirouettes in de binnenwereld. In: Vrij Nederland, 22-8-1992. (over Een naald op het water) |
Joris Gerits, Naald op het water. In: Streven, jrg. 60, nr. 1, januari 1993, pp. 91-92. |
Marjoleine de Vos, Niets dat nog zegt hoe het verder moet. De verhalen van Hedda Martens. In: Lust & Gratie, jrg. 14, nr. 1 [= 53], 1997, pp. 56-68. (over de eerste twee verhalenbundels) |
Nicolaas Matsier, Het ampere bestaan. In: Vrij Nederland, 20-3-1999. (over Dagelijks leven) |
Marja Pruis, De bijziende blik. In: De Groene Amsterdammer, 14-4-1999. (over Dagelijks leven) |
T. van Deel, Een lichte verschuiving van het gordijn. In: Trouw, 19-2-2005. (over Iemandsland) |
Aleid Truijens, Gefileerd met een fijn mesje. De raak getypeerde ‘Iemanden’ van Hedda Martens. In: de Volkskrant, 25-3-2005. (over Iemandsland) |
| |
| |
Arnold Heumakers, Koffie op een rood laarsje. Vijftig bizarre personages van Hedda Martens. In: NRC Handelsblad, 1-4-2005. (over Iemandsland) |
Atte Jongstra, Iemand veelzijdig. In: Leeuwarder Courant, 6-5-2005. (over Iemandsland) |
Bas Belleman, Regenbogen krommen zich als hoge baleinen. In: Trouw, 7-6-2008. (over De postbode) |
Jaap Goedegebuure, Speelge onder een stolp. In: Brabants Dagblad, 28-6-2008. (over De postbode) |
Janet Luis, Wie wil eten, stapt een film binnen. In: NRC Handelsblad, 13-6-2008. (over De postbode) |
Edith Koenders, Niet iedereen mag de spookjeswereld binnen. In: de Volkskrant, 27-6-2008. (over De postbode) |
Arjan Peters, Meesteres van de miniatuur. In: de Volkskrant, 17-10-2008. (interview) |
113 Kritisch lit. lex.
mei 2009
|
|