| |
| |
| |
A. Marja
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Arend Theodoor Mooij werd op 8 maart 1917 geboren in het Friese dorpje Oude Leye. Zijn vader, die stamde uit een geslacht van predikanten, was voorganger van de Vrije Evangelische Gemeente aldaar. In 1924 verhuisde het gezin naar Winschoten, de geboortestad van vader Mooij. Na zijn hbs-opleiding, die hij in Winschoten begon, maar in Groningen voltooide, zette Arend de familietraditie niet voort (integendeel: hij had als scholier de kerk van zijn vader al vaarwel gezegd), maar wilde hij, gestimuleerd door de lectuur van Ter Braak, Du Perron en Vestdijk, Nederlands gaan studeren. Dat hij literaire aanleg had, was gebleken uit zijn publicaties in schoolkranten. Als pseudoniem gebruikte hij, eer bewijzend aan zijn inmiddels overleden moeder, een combinatie van voorletters van zijn eigen naam en die van de hare: Arthjo Marja, later eenvoudig A. Marja. Overigens ervoer hij de colleges die hij ter voorbereiding op de studie was gaan volgen, als zo weinig stimulerend, dat hij zijn plannen in deze richting opgaf.
Na het mislukte studiejaar probeerde Marja zijn weg te vinden in de wereld van de journalistiek (leerling-journalist bij de Bredasche Courant, parttime verslaggever van het Algemeen Handelsblad, verslaggever van Het Volk), maar dit bleek geen succes. Door hier en daar (onder meer als bediende in een boekhandel) baantjes aan te nemen trachtte hij genoeg inkomsten te verwerven om verder te kunnen schrijven. In die jaren was er een bruisend literair leven in Groningen, waarin Marja door zijn grote verbale vermogens en zijn landelijk groeiende faam (zijn kleine roman Snippers op de rivier uit 1941 trok ruime aandacht),
| |
| |
een belangrijk en zelfs gevreesd man werd. Omdat hij weigerde te tekenen voor de Kultuurkamer, kon hij na 1942 zijn literaire werk slechts illegaal publiceren; wat hij ook deed. Hij richtte zelfs met de Groningse kunstenaar-drukker H.N. Werkman een clandestien uitgeverijtje op, In agris occupatis, dat dichtbundels van onder anderen Gerrit Achterberg, J.B. Charles en Koos Schuur uitgaf. Een deel van de oorlog was Marja overigens in Yerseke, waar zijn vader dominee was geworden: hij probeerde daar van een ernstige darmziekte te genezen. Toen hij in 1944 in Groningen terugkwam, trouwde hij met zijn jeugdliefde Gerdina Kuiper, die hij in zijn essayerende artikelen met ‘Puck’ placht aan te duiden.
Na de oorlog kreeg Marja voor het eerst een echte baan. Hij kreeg de supervisie over de culturele programma's van Regionale Omroep Noord. Hij verwierf er overigens vooral faam als practical joker. Na een jaar verkoos hij een meer literaire baan: hij werd adviseur bij uitgeverij Kroonder te Bussum, waarmee hij in de oorlog al contacten had gehad. Financieel bleek zijn werk een teleurstelling: het lukte hem niet zijn magere inkomen met het schrijven van literaire of journalistieke artikelen aan te vullen. Na veel solliciteren werd hij uiteindelijk sociaal ambtenaar bij de huizen van bewaring, onder meer belast met het inrichten van gevangenisbibliotheken: ook dat bleek geen lucratief werk. In 1950 werd hij directeur van het consultatiebureau voor alcoholisme in Den Haag, een baan die hem goed lag, maar zeer zwaar bleek. Nadat hij in 1956 was getroffen door een hartaanval, vroeg hij in 1958 eervol ontslag om gezondheidsredenen. Vanaf dat moment waren zijn inkomsten (weer) zeer beperkt: een mager pensioen, wat artikelen in de krant, terwijl maar weinig tijdschriften om persoonlijke redenen bijdragen van hem wilden hebben.
Er is, met recht lijkt het, geopperd dat Marja uit rancune over zijn ‘gebrek aan status’ zijn beruchte uitvallen naar en polemieken met collega's als J. de Kadt, Jan Greshoff, N.A. Donkersloot en Hans van Straten juist toen begonnen is. Of hij ook verantwoordelijk is geweest voor het convocaat (1962) aan de leden der VVL, dat een aansporing bevatte hun voorzitter Garmt Stuiveling vanwege zijn verdachte houding in de oorlogsjaren af
| |
| |
te zetten, is nooit precies duidelijk geworden. Eind 1963 maakte hij een reis naar Oost-Berlijn op uitnodiging van de Wereldkroniek. Fysiek kreeg hij daarvan een sterke terugslag, zodat hij in het Haagse Ziekenhuis Bronovo moest worden opgenomen. Daar is hij op 10 januari 1964 overleden.
Beroepshalve werkte Marja aan de literaire rubrieken van diverse kranten mee. Hij publiceerde ook in talrijke tijdschriften, zoals Den Gulden Winckel, Criterium, Het Woord, Podium, Critisch Bulletin, Ad Interim, Maatstaf, De Nieuwe Stem, De Gids, Propria Cures en Kentering. Soms duurde die medewerking maar kort; hij kreeg snel ruzie.
Marja werd één keer met een literaire prijs onderscheiden: in 1953 ontving hij de Culturele Prijs van de provincie Groningen, voor zijn gehele werk en met name de bundel Confidentieel.
Marja liet vier kinderen na uit het huwelijk met ‘Puck’, dat in 1953 ontbonden werd. Het jaar daarop hertrouwde hij, maar dit (kinderloze) huwelijk hield slechts kort stand.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Ondanks de korte duur van zijn leven en het feit dat hij vaak met ziekte te kampen had, is het in boekvorm gepubliceerde oeuvre van A. Marja zeker niet gering; bovendien zijn nogal wat bijdragen aan kranten en tijdschriften ongebundeld gebleven en zijn bepaalde werken (zoals vier romans) nooit afgerond. Om den brode heeft Marja nog een handvol subliteraire romans vertaald. Een opvallende productie, derhalve, met een even opvallende variëteit. Het grootste deel van zijn werk bestaat uit poëzie (hij debuteerde al op twintigjarige leeftijd en bleef zijn hele literaire loopbaan vooral een dichter), maar hij kwam ook al vroeg (1941) met een roman over zijn puberteit en zijn groei naar het dichterschap; hij schreef korte verhalen, dialogen, essays, dagboeken; hij maakte interviews met collegaschrijvers, gebundeld in Buiten het boekje (1954); voor diverse kranten en weekbladen schreef hij recensies: die over belangrijke dichtbundels bracht hij bijeen in Poëzieproeven (1963), aan een pendant met stukken over proza is hij niet meer toegekomen. Er zijn wel constanten in deze variëteit: bij Marja gaat het om een grote gevoeligheid, die snel kan omslaan in ironie; om enthousiasme, dat ontnuchterd kan worden en niet zelden daadwerkelijk wordt. Daarom grossieren zijn teksten ook in tegenstellingen en tegenstrijdigheden. Niet zelden wijzen de titels van zijn publicaties in die richting, bij voorbeeld Zon en sneeuw (1942), Zelfportret voor haar (1944), Schuchter en iets luider (1946), Binnendijks/buitendijks (1949), Man van dag en nacht (1956) en Nochtans een Christen (1962).
| |
Thematiek / Stijl
Zo gevarieerd als het gehele werk van Marja is, zo divers is ook zijn poëzie en wel in verschillende opzichten. In de eerste plaats ging hij geen onderwerp uit de weg: zelfbespiegeling; liefde voor vader, moeder en zijn vriendin/vrouw; dood; beschimping van (literaire) tegenstanders; religie en sociale problematiek; bezinning op eigen dichterschap. Daarvoor gebruikte hij een veelheid van genres en vormen: lyriek, epiek, didactiek; kwatrijnen en sonnetten; (opvallend veel) balladen en ‘vrije verzen’, zonder rijm. Ook zijn taalgebruik was heterogeen: schreef hij doorgaans alledaags Nederlands, af en toe schoot hij (met iro- | |
| |
nische intenties) door naar een verheven register. Bijzonder was zijn gebruik van het bargoens. Dat deed hij in De bajesballade van Wilde Oscar (1945), waarin een ruig idioom inhoudelijk voor de hand lag, maar ook in ‘De derde Emmausganger’ (1958), waarin Christus aan het woord is, na zijn verrijzenis; in de taal van toffe jongens onder elkaar onderhoudt hij zich met twee vroegere leerlingen (die hem niet herkennen). In een van zijn laatste bundels, Wat ik speelde (1959), gebruikte hij bij het onderwerp passende ‘kindertaal’.
| |
Traditie
Veel van de hier genoemde onderwerpen en vormen vindt men al in Marja's debuut, Stalen op zicht (1937), en twee andere vooroorlogse bundels, Eenvoudig schilderij (1939) en Omneveld havenlicht (1939). Voor alle drie geldt, wat in de titel van zijn eerste collectie ook wordt gesuggereerd, dat het om een keuze gaat van de poëzie die hij vanaf zijn schooltijd had geschreven. Inderdaad ziet de lezer snel dat hij met teksten van een jeugdig dichter te maken heeft. Technisch is niet veel op deze gedichten aan te merken, maar ze maken een weinig persoonlijke indruk: men herkent duidelijk grote voorbeelden als Du Perron en Greshoff. In Marja's aanvallen op vrome kerkgangers en ingeslapen burgers ziet men de ironie van het genoemde tweetal terug. In gedichten voor zijn vader of zijn vriendin overheersen tedere gevoelens. Een geslaagde mengvorm biedt het kwatrijn ‘Het huwelijk’, zijn meest geciteerde en geparodieerde gedicht:
een gedicht, mijn maandsalaris
en een zoen; wil je nu even
kijken of het eten klaar is?
(In zijn verzamelbundel Van mens tot mens uit 1948 heeft Marja ‘zoen’ vervangen door ‘kind’, wat de ironie nog versterkt.)
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
Na zijn poëtische drieling kwam Marja met fictioneel proza: de kleine roman Snippers op de rivier (1941) en In kleine terts (1942), een bundellje van drie novellen die voor het merendeel dateren van voor de roman. Snippers op de rivier, geschreven in een korte, droge stijl (die Marja later niet meer zou gebruiken), is de afrekening met een moeizame, ongelukkige jeugd. De hoofdper- | |
| |
soon heet dan wel Willy ter Veer en geen Theo Mooij, zijn vader is ingenieur en geen dominee, maar het is duidelijk dat de schrijver verder sterk autobiografisch te werk is gegaan. Na het vroege verlies van zijn moeder, met wie hij een goede band had, is Willy gesloten, schuchter en besluiteloos, hij communiceert niet met zijn vader en de leraren van de (Winschoter) hbs; zijn klasgenoten bespotten hem. In een flashback verneemt de lezer dat Willy wegens ‘aanranding’ (vrijerij met een medeleerlinge in een leeg klaslokaal) van school is verwijderd. Zijn vader bezorgt hem, na lang aandringen - Willy is dan al negentien jaar - een plaats in de hoogste klas van de christelijke hbs in Groningen. Hij maakt er vrienden, wordt verliefd op Emmy (achter wie zijn latere vrouw ‘Puck’ schuilgaat.) Zijn vader overlijdt op de dag dat Willy slaagt voor zijn eindexamen (dit is uiteraard een inbreuk op de werkelijke situatie). Hij besluit, alleen, op vakantie te gaan om de eenzaamheid te zoeken en zichzelf te vinden. Hij heeft een kortstondig liefdesavontuur met een Vlaams meisje: het bevredigt hem niet. Gezeten bij een rivier gooit hij zijn meegenomen gedichten in het water. Dit ‘zelfverlies’ sterkt hem, hij voelt zich bevrijd. Hij besluit naar huis, naar Groningen, naar Emmy terug te keren.
| |
Kritiek
W.L.M.E. van Leeuwen (1950) achtte de aanvaarding van de werkelijkheid en de verwerping van de schijn het centrale thema van de roman. Anderen deelden dit standpunt wel, maar niemand was zo enthousiast over de kwaliteit als hij: Van Leeuwen noemde de roman ‘het belangrijkste proza, dat de jongste generatie tot nu toe (1941) bracht’. Er waren ook kritische geluiden, over de bordpapieren personages (Pierre H. Dubois) en de al te sterk aangezette symboliek van het slot: lang niet iedereen vond de ‘wedergeboorte’ van de eerst zo schuchtere Willy geloofwaardig.
In kleine terts bestaat uit drie novellen, waarvan de laatste, ‘De andere Henriette Dufour’, opvalt door het psychologisch inzicht van de vertelster, die de huwelijksproblemen van de in de titel genoemde vriendin feilloos analyseert. Wat de verhalen missen is de compactheid die nu juist Snippers op de rivier kenmerkt. Marja heeft zich later niet meer aan het genre van het verhaal of de novelle gewaagd.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Van 1938 tot 1942 schreef Marja een serie essays en kritieken, die vanwege de oorlogsomstandigheden pas zouden verschijnen in 1946, in de bundel Schuchter en iets luider. Het ‘schuchter’ heeft betrekking op de essays, waarin hij zich met eerbied en bewondering opstelt, zoals die over de bewonderde meesters van Forum; ‘iets luider’ is hij, als hij zijn agressie op leeftijdgenoten richt die, onverdiend naar zijn mening, een autoriteit zijn geworden, zoals Ed Hoornik en diens bentgenoten van Criterium. Hoornik had zich in 1939 in het essay ‘Forum voorbij’ tegen de anekdotische poëzie uitgesproken en een warm voorstander van de ‘nieuwe lyriek’ betoond. Die is Marja te ‘hemels’, te ‘serafijns’, te veel een poëzie van de geest. Marja bepleit een ruime definitie van anekdotisch: aards, nuchter, met implicatie van sociaal engagement. Zo blijkt deze negatieve beschouwing een apologie voor de eigen poëtica.
| |
Thematiek
In veel gedichten die Marja gedurende de oorlog schreef (afgezien van zijn vertalingen van Rilke en Wilde) en die hij bundelde in Zon en sneeuw (1942) en Waar ik ook ga (1944) overheerst inderdaad de ‘anekdotiek’ in bovenvermelde zin. In de plaquette Maar ja, Marja, in 1943 afzonderlijk gepubliceerd maar opgegaan in Waar ik ook ga, is het sociaal engagement van een wel heel speciale soort: er stonden antinazistische toespelingen in, getuige regels als: ‘Ook ik zie de horde machtiger worden/dan wat ons, kind, nog samenbindt.’ (De chef van een Haagse boekhandel die het bundellje in zijn etalage had staan werd gearresteerd; de winkel werd gesloten.) Daar staat tegenover dat de cyclus Zelfportret voor haar (1944) liefdespoëzie (voor ‘Puck’) bevat, die we bij elke andere auteur als lyrisch zouden aanmerken. Zelf vond Marja de acht sonnetten van de cyclus het beste dat hij in een kleine tien jaar geschreven had. De genoemde cycli vindt men, aangevuld met een selectie uit Marja's vroegere bundels (en een lange Rilke-vertaling) bijeen in Van mens tot mens (1948).
| |
Visie op de wereld
Als men het oorlogswerk van Marja bepaald ziet door de vraag waar hij als dichter moet staan, dan is het niet moeilijk een verwante problematiek in de publicaties van de tweede helft van de jaren veertig te ontdekken. Hoe verschillend het episch-didactische gedicht De keuze (1947), het oorlogsdagboek
| |
| |
Zeepbellen in de orkaan (1947) en de essaybundel Binnendijks/buitendijks... (1949) ook zijn, in alle drie de teksten gaat het om de vraag naar de positie van de mens in de samenleving; bij de laatste twee teksten is die universele mens gespecificeerd tot de schrijver.
Zeepbellen in de orkaan is naar de vorm een dagboek van oktober tot en met december 1944, toen Marja en zijn vrouw weer in Groningen een onderkomen hadden gezocht. In feite voert Marja in het boek één doorlopende discussie, met zichzelf, met een anonieme vriend (in de voor hem kenmerkende dialoogvorm) en met zijn lectuur, waaronder de laatste geschriften van Ter Braak (aan wie de titel is ontleend) een hoofdrol spelen. De kernvraag luidt: ‘Mag men, terwijl alom de liederlijkste instincten hoogtij vieren en men het woord menselijkheid ternauwernood nog hanteren durft, zich nog in beslag laten nemen door artistieke criteria’ Een echt antwoord blijft uit.
Datzelfde geldt voor De keuze, een episch gedicht, in de stijl van Nijhoffs Awater en Het Uur U, dat ook tegen de achtergrond van het ‘oorlogsvuur’ speelt en de keuze opwerpt tussen het najagen van de (artistieke) droom en een rustig burgerlijk leven. Kortom, dit is een epos over de (onopgeloste) problematiek van de schrijver zelf.
Binnendijks/buitendijks... bestaat uit besprekingen van en essays over twee soorten literatuur; men kan ook zeggen dat Marja daarin twee verschillende benaderingen van literatuur laat zien. ‘Binnendijks’ noemt hij, met een verwijzing naar de formalistische criticus D.A.M. Binnendijk, de tekstgerichte aanpak van literatuur; ‘buitendijks’ is gericht op de persoonlijkheid van de schrijver en de buitenwereld. Onder het eerste hoofdje bespreekt hij poëzie van bijvoorbeeld Hendrik de Vries, Bertus Aafjes, L.Th. Lehmann en H.A. Gomperts. Het tweede deel gaat in op werk van geëngageerde auteurs als Johan Huizinga, Du Perron en Ter Braak, op het spraakmakende boek van Arthur Koestler, Darkness at noon, en op Vestdijks historische roman De vuuraanbidders, die hij met de actualiteit verbindt. In een discussie (met zichzelf, alweer in de vorm van een dialoog) over Achterbergs bundel Afvaart, tussen beide delen in geplaatst, gebruikt Marja een ander begrippenpaar om de thema- | |
| |
tiek van zijn bundel aan te geven: ‘Het is de keuze tussen het esthetische en ethische waartoe wij in laatste instantie moeten beslissen, en waartegen alles in ons zich verzet.’
| |
Ontwikkeling
Het thema ‘de onmogelijke keuze’ speelt in het volgende decennium geen rol meer. In Confidentieel (1952) geeft Marja aan dat een maatschappelijke carrière en een familiaal bestaan fnuikend zijn gebleken voor zijn schrijverschap: er is dus sprake van een verkeerde keuze, blijkens het eerste kwatrijn van het openingssonnet, ‘Confidentie mijnerzijds’:
Het allerdomste dat ik heb gedaan
dat was: mij in een wereld in te richten
waarover ik alleen had moeten dichten,
want meer zat er voor mij beslist niet aan.
Verderop in dit sonnet suggereert Marja dat er misschien een oplossing zou zijn geweest: hij had ‘professor of predikant’ kunnen worden of ‘van de letteren kunnen leven’; dan had hij sociaal en letterkundig succes kunnen combineren. Men ziet hier de bronnen van de onvrede en onvoldaanheid, die zich zouden manifesteren in latere aanvallen op succesvollere collega's en ‘beroepsliteratoren’ als Donkersloot en Stuiveling. In de bundel overweegt dan ook de sarcastische toon. Maar er is ook een ode aan zijn vrouw, ‘De keuze’, die van een positieve instelling getuigt: ‘Tot welke keuze ik mij ook zag gedwongen,/jou koos ik, voorzover dat zijn kan, vrij.’
| |
Thematiek / Techniek
Deze trend van sarcasme, agressie tegenover autoriteiten (onder wie ook God de vader), die wordt afgewisseld met uitingen van meer tedere gevoelens ten opzichte van dierbaren, kenmerkt ook zijn bundeltjes Traject (1955), Man van dag en nacht (1956), Zich lekker voelen en Reislust (beide uit 1957). Formeel is er wel een verschil: bestond Confidentieel uit strenge verzen, meest sonnetten, in de vier genoemde bundels treft men in toenemende mate ‘vrije verzen’ aan, overigens zonder de bewuste verstoringen van semantiek en syntaxis, die kenmerkend zijn voor het werk der Vijftigers. In zijn omvangrijke verzamelbundel Nochtans een Christen, een selectie uit deze bundeltjes, alsmede nieuwe gedichten uit de periode 1957-1960, valt de bovenvermelde
| |
| |
ontwikkeling goed af te lezen. Een gedicht als ‘Van de liefde’, uit de afdeling ‘Nieuw’, zou nooit uit Confidentieel of oudere bundels afkomstig kunnen zijn:
Bij de thema's van deze poëzie sluit die van het prozabundeltje Tussen de gemaskerden (1958) goed aan. Het bevat herinneringen aan zijn jeugd en aan zijn moedertaal (het Gronings), een vermakelijke notitie over de colleges van de taalkundige Overdiep die hij had bijgewoond en een fel stukje over de ‘radiotoeter’ P.H. Ritter jr. Het belangrijkst is zijn opstel ‘Stokpaardjes van een enfant terrible’: hierin belijdt hij nogmaals zijn voorkeur voor literatuur als speciale vorm van communicatie en ‘afkeer van iedere theorie die het gedicht als doel in zichzelf ziet en het van zijn maker, of zijn lezer, los wil maken’. Tussen de
| |
| |
gemaskerden is wellicht Marja's veelzijdigste en meest onderhoudende bundel. In ieder geval is het zijn meest verbreide: als deeltje uit de destijds zeer populaire Ooievaarreeks telde het een oplage van tienduizend exemplaren. Daarmee heeft het evenveel succes als zijn bloemlezingen Voor de bijl (1955) en Over de kling (1956), waarin hij polemische fragmenten uit de Nederlandse literatuur verzamelde, met pittige inleidingen. Die geven en passant een indruk van Marja's brede belezenheid.
| |
Kunstopvatting
Dat Marja ook als criticus veelal ‘van mens tot mens’ opereerde blijkt uit zijn bundel Poëzieproeven (1963), besprekingen van dichtbundels, globaal genomen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, afgesloten met een essay over Vestdijk als criticus. Deze afwijking van het patroon heeft te maken met het feit dat Vestdijk in 1960 een soortgelijke bundel had laten verschijnen: Voor en na de explosie, waar Marja uitvoerig op inging. Een belangrijk verschil tussen beide critici ligt hierin dat Marja, al besprak hij wel degelijk de technische aspecten van de geciteerde gedichten, graag doorstootte naar de mens achter de dichter, met zijn levensovertuigingen, terwijl Vestdijk zich vrijwel uitsluitend op het werk zelf richtte. Een tweede verschil was gelegen in de keuze van de besproken dichters: Marja besprak nogal eens dichters die Vestdijk de aandacht niet waard vond.
| |
Thematiek / Stijl
Er is bijna geen groter verschil denkbaar in vorm en inhoud dan tussen Marja's laatste dichtbundels (de al vaker gereleveerde verzamelbundel Nochtans een Christen buiten beschouwing gelaten) Wat ik speelde (1959) en Van de wieg tot het graf (1963). De eerste bundel bevatte dertien gedichten, geschreven bij de befaamde ‘Kinderszenen’ (1838) van Robert Schumann, op de maat van de muziek; ook de taal is aangepast bij de taferelen die de componist oproept. Begrijpelijkerwijs hebben de critici, overigens enthousiast over het experiment, zich niet zelden openlijk verbaasd over het feit dat deze ‘kindergedichten’ nu juist van de grootste sarcast en cynicus onder de Nederlandse schrijvers afkomstig waren. Van de wieg tot het graf is een forse bundel, in vrije verzen, met twee thema's: een nieuw gevonden liefde en de naderende dood. Onverhuld spreekt Marja hierin over zijn hartkwaal, die hem degradeert tot een waggelende oude man en hem belet zijn woede te uiten (‘ben ik bang ik
| |
| |
ben eerder kwaad/ dat ik mij niet kwaad mag maken’). De ontvangst in de kritiek van deze ‘zwanenzang’ van Marja was onverdeeld positief. Men betreurde dat hij niet eerder het strakke keurslijf van de traditionele vormen zo consequent had losgelaten. Gememoreerd werd ook dat Marja anderzijds dezelfde strijdbare man was gebleven die hij altijd was geweest.
Een bijzonder aspect van Marja's poëziebundels is dat hij daarin vaak één of meer vertalingen opnam van favoriete dichters, van de romantiek tot aan de eigen tijd, veel uit de Duitse, maar ook uit de Engelse of Franse literatuur. Zij staan bijeen, aangevuld met ongebundelde vertalingen, in de afdeling ‘Geleend goed’ van Nochtans een Christen. In afzonderlijke uitgaven publiceerde Marja een selectie uit Rilke (1944), De bajesballade van Wilde Oscar (1945) en De fatale bres (1962), een bloemlezing van moderne Duitse poëzie, van beide zijden van de Muur. In het algemeen zijn de vertalingen van Marja positief ontvangen (Martin Mooij prees Marja's vertaling van het gedicht ‘Todesfuge’ van Paul Celan); sommige ervan zijn ook in bloemlezingen opgenomen. Zijn meest controversiële vertaling of bewerking (Marja zelf sprak van een hertaling) is zeker de verbargoensing van The Ballad of Reading Gaol van Oscar Wilde. Vestdijk noemde die ‘voortreffelijk’; Hendrik de Vries daarentegen vond dat hij het gedicht had ‘gemold’.
| |
Traditie / Verwantschap
Het is gebruikelijk om Marja te bestempelen als een late vertegenwoordiger van Forum. Nu valt de invloed die de anekdotische poëzie van Du Perron en de politieke essays van Ter Braak hadden op het werk van Marja niet te ontkennen, terwijl het ook duidelijk is dat hij voor zijn veelzijdigheid op literair gebied aan Vestdijk een voorbeeld heeft genomen (al ontwikkelde die zich steeds meer tot romanschrijver en bleef Marja voornamelijk dichter). Ook de sterke voorkeur voor polemiek en met name voor de persoonlijke aanval, die Marja, meer nog in korte stukken in tijdschriften dan in zijn boeken, op collega's deed, kan men bijvoorbeeld relateren aan Uren met Dirk Coster, waarin Du Perron met het slappe humanisme van de destijds gezaghebbende criticus Coster afrekende. Dat hier ook sterk karakterologische overeenkomsten een rol speelden, is zeer waarschijnlijk. Buiten de Nederlandse literatuur zocht Marja zijn
| |
| |
inspiratiebronnen bij dichters als Rilke en enkele Franse symbolisten; voor zijn gehele werk, maar vooral zijn essayistiek, was de lectuur van (bepaalde werken van) Sigmund Freud van het allergrootste belang. Invloed op de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur van de tweede helft van de twintigste eeuw heeft Marja niet gehad. Wel kan men zeggen dat het polemisch werk van W.F. Hermans en Gerrit Komrij aan het zijne verwant is.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Zowel door zijn werk als door zijn persoon (de ‘practical joker’, de ‘belager van Stuiveling’) was Marja een omstreden figuur in de Nederlandse literatuur. Alleen zijn laatste bundels werden met algemene instemming ontvangen. Zijn tegenstanders vonden hem als dichter te grof en te weinig origineel; verweten hem dat hij als prozaïst was blijven steken bij die ene jeugdroman; waren van mening dat hij als essayist zijn onmiskenbare scherpzinnigheid had laten overwoekeren door onbekookte agressiviteit. Toch zijn er ook altijd critici geweest die onder de indruk waren van zijn kwaliteiten, hem in ieder geval beschouwden als een belangrijk auteur: S. Vestdijk, C.J.E. Dinaux en later Hans Warren. Ook de redacteuren van het tijdschrift Kentering hadden grote waardering voor zijn politiek engagement en strijdbare opstelling: zij waren het ook die na zijn dood een speciaal Marja-nummer verzorgden; de overige literaire media (op enkele uitzonderingen na) publiceerden korte, obligate necrologieën.
Enkele jaren na Marja's dood was vrijwel niets meer van hem verkrijgbaar, tenzij antiquarisch. In 1980 verscheen de vijfde druk van Snippers op de rivier, bij welke gelegenheid Ah Visser schreef: ‘Het boek doet nog nergens gedateerd aan en is [...] het hoofdwerk van de jonggestorven, berucht-lastige, maar soms ook amusant-sympathieke domineeszoon, die van zich zelf Theo Mooij heette.’ In 1985 publiceerde Wim Hazeu een beknopte, goed leesbare biografie van dit ‘enfant terrible’. Zijn boekje trok nogal wat aandacht en leidde tot enkele positieve uitspraken van critici over de kwaliteit van Marja's werk, dat bijna bedolven leek onder zijn reputatie van ruziemaker en ‘practical joker’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
A. Marja, Stalen op zicht. Amsterdam 1937, De Spieghel, GB. |
A. Marja, Eenvoudig schilderij. Haarlem 1939, Holland, GB. |
A. Marja, Omneveld havenlicht. Den Haag 1939, H.P. Leopold, De vrije bladen, jrg. 16, schrift 7, GB. |
A. Marja, Snippers op de rivier. Amsterdam 1941, J.M. Meulenhoff, R. (2e druk Bussum 1946, Kroonder; 3e druk 's-Gravenhage 1951, H.P. Leopold; 4e herziene druk Brussel/Den Haag 1964, Manteau, Marnixpocket 18; se druk Apeldoorn 1980, Van Walraven, Zilverschoonreeks 1) |
A. Marja, Zon en sneeuw. Bussum 1942, F.G. Kroonder, GB. |
A. Marja, In kleine terts. Novellen en schetsen. Amsterdam 1942, F.G. Kroonder, NB. |
A. Marja, Maar ja, Marja. Bussum 1943, Homerus Pers [= F.G. Kroonder], GB. |
Josef Ponten, Het koor stort in. Vertaling A. Marja. Bussum 1943, F.G. Kroonder, N. (vert.) |
A. Marja, Zelfportret voor haar. Yerseke 1944, In agris occupatis, GB. |
Rainer Maria Rilke, Keur uit Rilke. Vertaling A. Marja. Bussum 1944, Bayard Pers [= F.G. Kroonder], GB. (vert.) |
A. Marja, Waar ik ook ga. Bussum 1944, Bayard Pers [= F.G. Kroonder], GB. (2e herziene en vermeerderde druk 1945) |
A. Marja, Harten-zeven. [Drachten] 1945, Aeolus, De tuin der Hesperiden 1, GB. |
Oscar Wilde, De bajesballade van Wilde Oscar. Opnieuw gezongen door een nauwelijks aan de bajes ontsnapte en van huis en haard verdreven onderduiker. Vertaling en bewerking A. Marja. Bussum 1945, Bayard Pers [= F.G. Kroonder], G. (vert.) (2e herziene en vermeerderde druk 's-Graveland 1950, De Driehoek, Podium-reeks) |
Sint Maarten op de Montparnasse. Een bundel bijdragen van Groninger schrijvers. Samenstelling A. Marja. Bussum 1946, F.G. Kroonder, Bl. (bloemlezing van contemporaine Groningse dichters en prozaschrijvers) |
A. Marja, Schuchter en iets luider. Essays en kritische aantekeningen. Bussum 1946, F.G. Kroonder, EB. |
A. Marja, De keuze. Bussum 1947, F.G. Kroonder, Bayard reeks, G. |
A. Marja, Zeepbellen in de orkaan. Dagboeknotities uit een donker kwartaal. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, E/Dagboek. |
A. Marja, Van mens tot mens. Gedichten 1935-1946. Bussum 1948, F.G. Kroonder, GB. |
A. Marja, Binnendijks/buitendijks. Essays, kauserieën en kritische notities. Bussum 1949, F.G. Kroonder, EB. |
A. Marja, Confidentieel. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, GB. |
A. Marja, Buiten het boekje. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, Interviewbundel. |
| |
| |
A. Marja, Traject. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De boekvink, GB. |
Voor de bijl. Schrijvers slaags met de buitenwereld. Polemische uitingen in poëzie en proza uit twee eeuwen Nederlandse literatuur. Samenstelling A. Marja. Den Haag 1955, Bakker/Daamen, Ooievaar 21, Bl. |
Over de kling. Schrijvers slaags met elkaar. Polemische uitingen in poëzie en proza uit twee eeuwen Nederlandse literatuur. Samenstelling A. Marja. Den Haag 1956, Bakker/Daamen, Ooievaar 27, Bl. |
A. Marja, Man van dag en nacht. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, De boekvink, GB. |
A. Marja, Zich lekker voelen. Vijftien gedichten ofwel bijdragen tot de geestelijke volksgezondheid. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, De boekvink, GB. |
A. Marja, Reislust. Amsterdam 1957, De Arbeiderspers, De boekvink, GB. |
A. Marja, Tussen de gemaskerden. Ver- en onbe-scheidenheden meest op letterkundig gebied. Den Haag 1958, Bert Bakker, Ooievaar 97, EB. |
A. Marja, Wat ik speelde. Gedichten bij de Kinderszenen van Robert Schumann. Den Haag 1959, Bakker/Daamen, GB. |
A. Marja, Nochtans een Christen. Oude, herziene en nieuwe gedichten. 's-Gravenhage 1962, A.A.M. Stols/J.-P. Barth, De blauwe distel, GB. |
De fatale bres Verzen van hedendaagse Duitse dichters. Verzameld, ingeleid en vertaald door A. Marja. 's-Gravenhage 1962, A.A.M. Stols / J.-P. Barth, GB. |
A. Marja, Van de wieg tot het graf. Amsterdam 1963, Polak & Van Gennep, GB. |
A. Marja, Poëzieproeven. Over dichters, gedichten, beweegredenen, resultaten. Den Haag 1963, Bert Bakker, EB. |
A. Marja, Dagboek. In: Kentering, jrg. 6, nr. 6, september 1965, pp. 1-17, D. |
A. Marja, Chez Antoine. Een Groningse herinnering. Utrecht/Bunnik 1984, Sjaalmanpers, Sjaalmanreeks 2, V. |
M.H. Werkman en A. Marja, Herinneringen aan H.N. Werkman. Utrecht/Bunnik 1985, Sjaalmanpers, Klein literair museum 6, E. |
A. Marja, Brief aan een psychiater. Utrecht/Bunnik 1986, Sjaalmanpers, Sjaalmanreeks 13, Br. |
A. Marja, Van Beerta tot Parijs. Nagelaten teksten. Utrecht/Bunnik 1986, Sjaalmanpers, Sjaalmanreeks 19, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
S.V. [= S. Vestdijk], A. Marja, Stalen op zicht. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-8-1937. |
H. Marsman, A. Marja, Eenvoudig schilderij. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-7-1939. |
M.t.B. [= Menno ter Braak], De dichter Marja. In: Het Vaderland, 2-8-1939. (over Eenvoudig schilderij en Omneveld havenlicht) |
J. van Heugten, Een romandebuut. In: Boekenschouw, jrg. 35, juni 1941, pp. 49-52. (over Snippers op de rivier) |
Johan Koning, De strijd om een levenshouding. De groei van een persoonlijkheid. In: Haagsche Courant, 13-9-1941. (over Snippers op de rivier) |
Pierre H. Dubois, Naar aanleiding van een romandebuut. In: Criterium, jrg. 2, nr. 6, juni 1941, pp. 441-444. (over Snippers op de rivier) |
Ernst Groenevelt, Zon en sneeuw. In: De Avondpost. Zondagblad, 10-5-1942. |
Pierre H. Dubois, Schuchter en iets luider. In: De spectator, 2-3-1947. (over de gelijknamige bundel en de herdruk van Snippers op de rivier) |
S. Vestdijk, Agressiviteit en schuchterheid bij Marja. Essayist met debatteerlust In: Het Parool, 25-10-1947. (over respectievelijk Schuchter en iets luider, Waar ik ook ga, De bajesballade van Wilde Oscar en De keuze) |
C.J.E. Dinaux, Literaire kanttekeningen. Kroniek der Poëzie. In: Haarlemsch Dagblad, 8-11-1947 (over De keuze) |
Anthonie Donker, A. Marja: ‘De keuze’, een gedicht. In: Critisch Bulletin, jrg. 15, nr. 7, juli 1948, pp. 299-305. |
Hendrik de Vries, Marja in zelfkeur. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 1, januari 1949, pp. 7-11. (over Van mens tot mens) |
Pierre H. Dubois, A. Marja: Binnendijks... Buitendijks [sic]. In: De Spectator, 8-7-1949. |
F.W. van Heerikhuizen, Oud en nieuw werk van Marja. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 20-8-1949 (over Waar ik ook ga en Binnendijks/buitendijks...) |
W.L.M.E. van Leeuwen, ‘Esse quam videri’ In: W.L.M.E. van Leeuwen, De ivoren toren, Bussum 1950, pp. 157-160. (over Snippers op de rivier) |
J.A. Rispens, De geest over de wateren. Literaire en wijsgerige essays. Kampen 1950, pp. 132-138. (over Zon en sneeuw) |
Hendrik de Vries, A. Marja's laatste bundel. Confidenties. In: Vrij Nederland, 17-1-1953. (over Confidentieel) |
Anoniem, Portretten van schrijvers. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 24-4-1954. (over Buiten het boekje) |
Hans Warren, Een kostelijk boekje van A. Marja. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-5-1954. (over Buiten het boekje) |
J. Greshoff, Marja buiten zijn boekje? Vraagcauserieën met letterkundigen. In: Het Vaderland, 27-11-1954. |
G. Sötemann, Marja, honnête homme. In: Critisch Bulletin, jrg. 22, nr. 2, februari 1955, pp. 63-69. (over Van mens tot mens) |
Hendrik de Vries, Bloemlezing en verzenbundel. In: Haagsch Dagblad, 3-3-1956. (over Voor de bijl en Traject) |
Hendrik de Vries, De poëzie van A. Marja. In: Het Vaderland, 30-6-1956. (over Man van dag en nacht) |
Hendrik de Vries, A. Marja's bajesballade van Wilde Oscar. In: A. Marja (samenst.), Voor de bijl. Den Haag 1956, pp. 91-104. |
S. Vestdijk, Het bandeloos lied. In: De Gids, jrg. 120, dl. I, 1957, pp. 267-275. (over Man van dag en nacht) |
Garmt Stuiveling, Zelfonderzoek en poëzie. In: Haagsch Dagblad, 21-9-1957. (over Man van dag en nacht en Reislust) |
Jan Elemans, Onmacht van een veertiger. In: De Tijd, 21-9-1957. (over Reislust) |
Hendrik de Vries, Marja's laatste bundel. Hinderlijk cultiveren van de zelfkant. In: Vrij Nederland, 16-11-1957. (over Reislust) |
C.J.E. Dinaux, A. Marja In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek, dl. I. Amsterdam 1958, pp. 192-198. (algemeen portret, met accent op de gespletenheid van Marja) |
Willem Diemer, Dagwerk 1948-'58, Groningen 1958, pp. 215-225. (onder meer over Binnendijks/buitendijks..., Snippers op de rivier en Sint Maarten op de Montparnasse) |
Corn. Basoski, Het kind in woord en toon. In:
|
| |
| |
Nieuwe Leidse Courant, 28-11-1959. (over Wat ik speelde) |
C.J.E. Dinaux, Schumann, zoals A. Marja hem hoorde. In: Haarlems Dagblad, 31-12-1959. (over Wat ik speelde) |
Hans van Straten, A. Marja, profiel van een practical joker. In: Het Vrije Volk, 3-2-1962. (over de affaire-Stuiveling) |
Hans van Straten, Het volle pond voor Marja. In: Het Vrije Volk, 17-2-1962. (over het evenmin onbevlekte verleden van Marja) |
Hans Warren: Nochtans een Christen, een nieuwe bundel van A. Marja. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-4-1962. |
C.J. Kelk, Herschreven poëzie. In: De Groene Amsterdammer, 11-8-1962. (over Nochtans een Christen) |
Hendrik de Vries, Poëziebesprekingen van A. Marja. In: Het Vaderland, 3-8-1963. (over Poëzieproeven) |
C. Rijnsdorp, Van de wieg tot het graf. Nieuwe bundel van A. Marja. In: Nieuwe Haagse Courant, 19-10-1963. |
Jan Elemans, Marja: Christen zonder God. Nochtans een dichter. In: Brabants Dagblad, 26-10-1963. (over Van de wieg tot het graf) |
K.F. [=Kees Fens], A. Marja: dichter van dag en nacht. In een vloek en een zucht. In: De Tijd/Maasbode, 13-1-1964. (uitgebreide necrologie) |
C.J. Kelk, Tot het graf. In: De Groene Amsterdammer, 18-1-1964. (over Van de wieg tot het graf) |
Karel Jonckheere, Bij de dood van A. Marja. Een sympathieke ruitentikker. In: De Standaard, 20-2-1964. (necrologie) |
Martin Mooij. Moderne Duitse poëzie door Marja herdicht. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 22-2-1964 (over De fatale bres) |
Anne Wadman, Handdruk en handgemeen. Leesavonturen met S. Vestdijk. Utrecht 1965, pp. 132-153. (vergelijking tussen Vestdijks Voor en na de explosie en Marja's Poëzieproeven) |
S. Vestdijk, De dichters en de fluimen. In: S. Vestdijk, De leugen is onze moeder. Den Haag 1965, pp. 108-121. (over Marja's opvattingen van Rilke) |
Kentering, jrg. 6, nr. 6, december 1965, Marja-nummer. Hierin onder meer:
- | Theun de Vries, Verzoening der misverstanden, pp. 18-21. |
- | Ad den Besten, In memoriam Marja, pp. 22-24. |
- | Klaas de Wit, The jolly joker, pp. 30-35. (met Marjaanse grappen uit zijn radio-periode) |
- | Wim Hazeu, Marja en het literair engagement, pp. 36-40. |
- | Harry Scholten, Voorbij het dode punt. Over de literatuuropvatting van A. Marja, pp. 41-46. |
- | Peter Berger, Ontmoeting met Marja, pp. 47-49. |
|
Ab Visser, A. Marja / Vent en vorm. In: Maatstaf, jrg. 13, nr. 9, december 1965, pp. 638-647. (herinneringen aan de gecompliceerde relatie tussen de auteurs) |
Martien J.G. de Jong, Een verrekt christelijke heiden. In: Martien J.G. de Jong, Twintig poëziekritieken. Leiden 1966, pp. 30-35. (over Nochtans een Christen) |
Ab Visser, 't Peerd van Ome Loeks. In: Ab Visser, 't Peerd van Ome Loeks. Amsterdam 1970, pp. 7-47. (schets van het cultureel klimaat in Groningen van 1920-1940, met veel aandacht voor de rol van Marja) |
A.J. Govers, De kwestie Marja-Stuiveling. In: Maatstaf, jrg. 21, nr. 9, januari 1973, pp. 532-542. |
A.J. Govers, De agressiviteit van A. Marja en W.F. Hermans. In: Maatstaf, jrg. 21, nr. 10, februari 1973, pp. 637-654. |
Martien J.G. de Jong, Over kritiek en critici. Tielt-Amsterdam 1977, pp. 200-203. (over de essays en kritieken van Marja) |
Ed Hoornik, A. Marja. In: Ed Hoornik, Kritisch proza, Amsterdam 1978, pp. 87-90. (over Eenvoudig schilderij en Omneveld havenlicht) |
Ab Visser, Sprookje en de moraal. In: Leeuwarder Courant, 5-9-1980. (onder andere over de vijfde druk van Snippers op de rivier) |
C.J.E. Dinaux, Levend verleden. Literaire herinneringen. 's-Gravenhage 1981, pp. 128-132. (herinneringen aan Marja, met de tekst van enkele opdrachten en gedichten die de auteurs elkaar hadden gestuurd) |
| |
| |
Literama, jrg. 17, (1982-1983), pp. 509-523. Marja-nummer, met medewerking van J.J. Buskes, J.B. Charles, A.J. Covers en Myrle Tjoeng. |
Wim Hazeu, A. Marja, dichter en practical joker (1917-1964). Groningen [1985]. |
Anton Brand, Hazeu haalt ‘querulant’ Marja uit vergetelheid. In: Nieuwsblad van het Noorden, 15-2-1985. |
Wim Ramaker, Nochtans een dichter. In: Trouw, 14-3-1985. (uitvoerige bespreking van leven en werk van Marja, naar aanleiding van de biografie van Hazeu) |
Dirk Zwart, A. Marja: een gelovige barstens vol ongeloof. In: Nederlands Dagblad, 5-10-1985. (over de worsteling van Marja met het Christendom) |
Johan van Delden, Liefkensstraat 66. Herinneringen aan A. Marja. Utrecht-Bunnik 1985. (over Marja als redacteur van schoolkrant De Pomp) |
Cola Debrot, In een vloek en een zucht. In: Cola Debrot, Verzameld werk 5. Over literatuur. Amsterdam 1987, pp. 347-349. (over Waar ik ook ga en De bajesballade) |
Paul Rodenko, Een (kwispelend) staartje van Forum. In: Paul Rodenko, Verspreide kritieken. Amsterdam 1992, pp. 98-105. (onder meer over Man van dag en nacht en Zich lekker voelen) |
Adriaan Morriën, Marja's bevrijding. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank, dl. II. Amsterdam 1999, pp. 23-25. (over Reislust) |
Hans van Straten, Een domineeszoon, lichtelijk ontspoord. De Groningse jaren van A. Marja. In: Hans van Straten, Weer wankelt de boekenkast. Baarn 2000, pp. 19-34. |
Arnold Lubbers, Het educatieve evenwicht in bange dagen: Garmt Stuiveling en de ‘Schets’. In: ZL, jrg. 3, nr. 4, 2004, pp. 67-82. |
Jan van der Vegt, Hendrik de Vries en A. Marja. Een vriendschap die hinderlijk was. In: ZL, jrg. 4, nr. 1, oktober 2004, pp. 48-69. |
103 Kritisch lit. lex.
december 2006
|
|