| |
| |
| |
Gwij Mandelinck
door Frans Deschoemaeker
1. Biografie
Gwij Mandelinck (pseudoniem van Guido Haerynck) werd geboren te Wakken op 23 januari 1937, als zoon van een letterlievende schrijnwerker. Hij bracht zijn jeugdjaren door in een landelijk milieu. Zijn pseudoniem verwijst naar het riviertje de Mandel, dat te Wakken in de Leie uitmondt. Na de Grieks-Latijnse humaniora te Waregem studeerde hij aan de Normaalschool te Torhout voor letterkundig regent. Van 1959 tot 1975 was hij leraar Nederlands aan het Sint-Jozefscollege te Tielt. In die jaren was hij medestichter van de Tieltse toneelgroep Malpertuis en oprichter van Hartelaende, een artistiek centrum te Kanegem.
In 1975 werd Gwij Mandelinck stadsbibliothecaris te Poperinge, en in 1976 ook coördinator van het Nationaal Hopmuseum in deze stad. Hij vestigde zich te Watou, in een agrarische uithoek van West-Vlaanderen, op de grens met Frankrijk. Watou verwierf bekendheid door de grootscheepse artistieke happenings die de dichter er inrichtte. Sinds 1980 is Gwij Mandelinck redacteur van Dietsche Warande & Belfort.
Zijn werk werd reeds vaak bekroond. In 1970 ontving hij de Basiel de Craeneprijs voor een gedicht uit Het oogbad en in 1972 de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen voor een gedichtencyclus uit De wijzers bij elkaar.
De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde verleende hem in 1973 de driejaarlijkse Arthur Merghelynckprijs en in 1982 de vijfjaarlijkse Guido Gezelleprijs, respectievelijk voor De wijzers by elkaar en voor De droefheid is in handbereik.
| |
| |
Voor De wijzers bij elkaar ontving hij in 1977 ook de Provinciale Poëzieprijs van West-Vlaanderen. Voor De droefheid is in handbereik de Yangprijs in 1982 en de Interprovinciale Prijs voor Letterkunde in 1985.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek
In zijn debuutbundel, Het oogbad, beschrijft Gwij Mandelinck een dynamisch natuurgebeuren door middel van een beeldspraak die herinneringen oproept aan het surrealisme en aan de verbeeldingswereld en de grillige associatiemechanismen van de Vijftigers. Ht is echter opvallend hoe de wildgroei van beelden, de veelheid van impressies, de versnippering kortom, ondergebracht worden in een strenge vorm. Op drie uitzonderingen na bestaan alle gedichten uit vijf drieregelige strofen.
| |
Thematiek
Ook thematisch is er één in het oog springend bindend element: de cyclische tijdsbeleving. Zo zijn heel wat gedichten gebouwd op de chronologische lijn morgen-middag-avond, en talrijke metaforen beklemtonen deze visie; de morgen draait op lichte scharnieren, de geit loopt een goudring rond de uren, de dag schiet uit het blad van de windroos, de zon tikt de dagen af over de wijzerplaat van de hemel. Woorden als tandwiel, vliegwiel, kompas, cirkel, spil, telraam, ontrolde klossen, maken van de kringloop een onfeilbaar mechanisch gebeuren. De natuur is een geordend geheel dat het menselijk bedrijf beheerst, maar dat ook de spiegel ervan is. De titels van de drie afdelingen symboliseren de drie stadia van een bewustwordingsproces: ‘Ontloken cirkel’, ‘Gezichtsverruiming’, ‘Perspectief’.
De tweede bundel, De wijzers bij elkaar, herneemt onmiddellijk het motief van de wijzerplaat, maar hier staat dit motief niet alleen voor kringloop en vluchtigheid, maar ook voor stilstand en vereniging (p. 5):
Weer noemt de middag de liefde
tijd om thuis te komen, om gezoend
te worden in de distels van mijn baard.
In tegenstelling tot de vage wij-vorm die hij in zijn eerste bundel hanteerde, schrijft Mandelinck hier in de ik-vorm; hij maakt zichzelf en zijn onmiddellijke levenssfeer tot onderwerp van zijn poëzie. De wijzers bij elkaar beschrijft het geluksmoment van de thuiskomst in de breedste betekenis van het
| |
| |
woord. De bundel is een ode aan de familiekring en aan de weelde van ongecompliceerde bezigheden in harmonie met het grote geheel. De eerste afdeling, ‘Spraakzaam in de spreuken’, gaat over de moeder- en vaderfiguur. Zij belichamen het Verleden. Door middel van talrijke anekdotische details worden zij levensecht getekend; maar de archetypische gelaagdheid van Mandelincks poëzie maakt van hen ook symbolen van geborgenheid, standvastigheid en wijsheid. Tevens confronteert hun ouderdom de dichter met de naderende dood.
In de tweede afdeling, ‘Waar de zon aan overuren doet’, schrijft de dichter: ‘Hier wordt de vreugde bevestigd’, waarbij ‘hier’ slaat op het huis en de tuin, in een tijdloze zomer. Huishoudelijke handelingen worden van hun banaliteit ontdaan en verheven tot rituelen die de opname in een zingevend geheel tot uitdrukking brengen. De vrouw speelt daarin een bemiddelende rol, zij heeft een sacrale taak. In haar voltrekt zich de cyclus van het leven; haar zwangerschap betekent een herhalen en bijgevolg een beamen van de kringloop.
Dit bijna arcadisch geluk wordt in de derde afdeling, ‘Er komt klaarheid in de gang van zaken’, overschaduwd door onzekerheid en pijn. Deze afdeling verwijst naar de toekomst: de zwangerschap loopt uit op een miskraam, de zomer neigt naar de winter. Maar uit de tuin zijn de wijze lessen getrokken. Met grote luciditeit aanvaardt de dichter de levenswetten en weet hij tegenspoed tot winst om te smeden.
| |
Ontwikkeling
Thematisch evolueerde Gwij Mandelinck van de versnippering in Het oogbad, over de precisering en de anekdotiek van De wijzers bij elkaar naar de toenemende abstractie van De droefheid is in handbereik. Tevens is er een verschuiving merkbaar van euforische levensbeaming (die hem ietwat ten onrechte het predikaat ‘dichter van het geluk’ opleverde) naar existentiële onrust, angst en doodsbesef.
| |
Thematiek / Techniek
In alweer drie cycli - bloei en nabloei van de liefde, afscheid van de geliefde en aftakeling - voert de dichter een tijdloze vrouw ten tonele, een ‘zij’ die draagster is van mythische, archetypische betekenissen. Deze vrouw wordt verbeeld als bruid, gastvrouw, wijnschenkster, priesteres, moeder, water- | |
| |
draagster, amazone, klaagvrouw, of als ‘de grote wintermier die met de stoten van haar borststuk zomers binnenhaalt’. Diverse cultuurlagen worden over elkaar geschoven: de bijbel, een voorouderlijk verleden in Vlaanderen, Griekenland, de Bourgondische tijd. Handelingen (vaak oude volksgebruiken) krijgen de waarde van een ritueel: het strooien van as op de paden, het pletten van de oliepit, het uithollen van de vliertak, het afleggen van sieraden, het orakelen boven de dampen van het kruidentreksel. De vrouw lijkt de ordenende factor in een gesloten universum, maar ook zij is onderworpen aan de levenswet. Ook zij participeert zowel aan de dood als aan het leven. Nadrukkelijker dan in het vroegere werk is het besef van de menselijke beperkingen aanwezig. Reeds in het eerste gedicht van de tweede afdeling schrijft de dichter (p. 19):
Het grote feest is om, de tafellakens
worden door het raam geschud;
de liefde ligt met kruimels in haar hand.
en in de derde afdeling komen verval en dood helemaal op de voorgrond (p. 39):
Soms gaat zij reeds de trage gang:
in de ratel der gewrichten is het
onverwacht te horen hoe zij aan
het knekelhuis te kloppen staat.
De nachten malen: onophoudend
der balken in de lakens valt.
Naast de angst voor de dood is echter ook de aanvaarding een hoofdmotief; de vrouw, ‘zij is bedreven in het dragen van de angst’ (p. 35), ‘op elke komst is zij bereid’ (p. 39), zij weet: ‘de droefheid is in handbereik’ (p. 45).
| |
Ontwikkeling
Mandelinck is sterk visueel ingesteld. In zijn debuutbundel manifesteerde hij zich als een barok beelddichter, die (op gedisciplineerde wijze weliswaar) gebruik maakte van de verworvenheden van experimentelen en post-experimentelen, eerder dan zich te laten beïnvloeden door het nieuw- | |
| |
realisme, dat op dat ogenblik in Vlaanderen aan de orde van de dag was. Aanvankelijk werkte die overdaad van beeldmateriaal eerder verhullend dan verhelderend, of ongewild grotesk, maar stilaan is Mandelinck zijn beeldgebruik gaan inperken en functioneler gaan maken. Met De droefheid is in handbereik bereikte hij een hoge graad van concentratie, helderheid en formele perfectie.
| |
Stijl / Techniek
Mandelincks beeldgebruik is gelaagd en geladen. De dubbele bodems, de verwijzingen naar diverse culturen, de verschuivingstechniek, de benadering vanuit het collectief onderbewuste, zijn niet slechts decoratief, maar zij geven het gedicht een waaier van betekenissen mee. Zij creëren, naar het woord van de dichter, ‘ruimte in de tijdsbeleving’.
Het picturale karakter van Mandelincks poëzie is het resultaat van zijn visuele ingesteldheid en zijn zin voor het detail, maar ook van zijn aandacht voor de volkstaal. De taal van hand- en woordenboeken is verminkt, deze van de intellectuele elite gekunsteld. Plasticiteit en creativiteit vindt de dichter vooral in de volkstaal.
De dynamiek van zijn taal weet Mandelinck te vatten in ambachtelijke, evenwichtige verzen. De metaforen worden mooi afgerond binnen overwegend twee-, drie- of vierregelige strofen, die vaak gelezen kunnen worden als autonome eenheden binnen het gedicht. Ook het vloeiende metrum en ritme (de voor Mandelinck zo typische syntactische omkeringen) dragen bij tot dat evenwicht. Zijn woordenschat is precieus en suggestief, ook in de klankwaarden. Soms louter esthetiserende regels creëren een sfeerrijke muzikaliteit: ‘Er geelt een meeldraad door de nacht’ (De droefheid is in handbereik, p. 13) of: ‘van waterwild verrilt de vijver in zijn vilt’ (De droefheid is in handbereik, p. 21).
| |
Traditie / Verwantschap
Deze poëzie bezit enkele kenmerken die wezenlijk waren voor het symbolisme en het surrealisme; de meerduidigheid, gelaagdheid en onderlinge samenhang van de metaforen, de vormschoonheid, de muzikaliteit, de archetypische benadering. De thema's zijn klassiek, maar ze worden op modernistische wijze uitgewerkt. Vooral de naoorlogse literaire stromingen heeft Mandelinck geabsorbeerd en geïntegreerd in een persoonlijke poëzie. Zijn beeldende kracht en zijn
| |
| |
authenticiteit bezorgden hem een eigen plaats in het Vlaamse literaire gebeuren. Omwille van de geslaagde wisselwerking tussen subjectivisme, taalarbeid en omgang met de werkelijkheid, noemde de criticus Rudolf van de Perre Mandelinck de dichter van de nieuwe synthese. Overigens vindt Gwij Mandelinck zijn voorkeurdichters vooral in de Franse literatuur: Pierre Reverdy, de extatische schilder met woorden, Paul Eluard, de geëngageerde dichter van de liefde, en Eugène Guillevic.
| |
Visie op de wereld
Het wereldbeeld van Mandelinck is vrij statisch en afgerond. Hij is een cyclisch dichter. Alles wordt gezien in het licht van de voortschrijdende tijd en de eeuwige herhaling; morgen, middag en avond, lente, zomer en herfst, geboorte, volwassenheid en dood, verdriet en vreugde, schaduw en licht, alles is herhaling. De oeroude rituelen, de volkswijsheid, de spreuken en mythen, de culturen uit een overweldigend verleden, bevestigen een orde waaraan niet te tornen valt. Revolte is in deze context irrelevant. Alleen door lucide aanvaarding kan de existentiële onrust overwonnen worden. Het is in dit verband opvallend hoe zelfs negatieve beweringen vaak nog een positieve ondertoon hebben.
Mandelinck leidt zijn lezers binnen in een gesublimeerde, agrarisch-voorouderlijke wereld die gegrondvest is op de natuur, het huis en de vrouw. De buitenwereld is veraf. Er wordt niet verwezen naar politieke, sociale of economische realiteiten. Het menselijk lijden lijkt niet uit dergelijke realiteiten voort te vloeien, maar vindt zijn verklaring in een eeuwige wetmatigheid.
Met de onvoorwaardelijke beaming van het leven krijgt de dichter het, met het ouder worden, echter wel moeilijker. Dit blijkt uit zijn groeiende preoccupatie met het verval.
| |
Relatie leven/werk
Na in 1975 zijn baan in het onderwijs te hebben opgegeven, verhuisde Mandelinck naar een gerestaureerde pastorie te Watou, een dorp op ‘de Schreve’, de Frans-Belgische grens. Hij noemt het wel eens ‘een bewust gekozen verbanning uit het geïndustrialiseerde Vlaanderen’ en een poging zich te meten met de stilte.
Het lijfelijk ondergaan van het platteland, maar ook zijn onbehagen tegenover de oprukkende verloedering van het
| |
| |
milieu, brachten hem ertoe, naast zijn poëzie, lyrische bladzijden te schrijven over Frans-Vlaanderen en de Westhoek; de streek van het Heuvelland, Ieper, Poperinge, VeurneAmbacht. Een land dat, naast zijn idyllische luister en zijn ‘weerbarstige poëzie’, nog steeds de littekens van de eerste wereldoorlog in zich draagt.
Gwij Mandelinck zocht in Watou niet alleen de eenzaamheid, maar ook de integratie. Hij is initiatiefnemer van het Artiestenrendez-vous, lid van talrijke culturele organisaties van de Westhoek, gelegenheidsdichter bij allerhande feeste- e lijkheden, en hij zet zich in om Watou in zijn huidige staat voor het cultuurpatrimonium te bewaren.
De samenhang tussen leven en werk wordt door de volgende uitspraak van de dichter treffend geïllustreerd: ‘Je schrijft niet los van de wereld. Mijn uitgangspunt is dat je de schrijftafel splinter na splinter moet afbreken, zodanig dat je alleen nog kan schrijven op de rug van het leven.’
| |
Kunstopvatting
Mandelinck pleit dan ook voor een poëzie die authentiek is, die haar wortels heeft in een concrete ervaringswereld. De basis is een intense zintuiglijke waarneming. Maar het métier, het uitkristalliseren in taal, is even belangrijk. Poëzie betekent herschepping, bestendiging en ordening. Heel vaak heeft de dichter het dynamische, vitalistische karakter van het schrijven beklemtoond. In dit verband gebruikt hij de term ‘incubatieperiode’; het verwerken van indrukken en het ritmisch-muzikaal laten opborrelen van woorden, lang voor het eigenlijke schrijfproces begint. Hierbij is de stilte van fundamenteel belang. Immers: ‘alleen naarmate het oor zich bevrijdt van storende zaken, kan het oog zich uitscherpen op e de werkelijkheid.’ Zelfs van een abstract begrip als ‘een gedicht’ weet Gwij Mandelinck zich een visuele voorstelling te maken: ‘Volgens mij is een aquarium een klein duister waterhuis. De beelden, die je in de poëzie aanwendt, dat zijn de lichtbronnen die je in het aquarium aanbrengt. Daarin wordt een soort ritmiek teweeggebracht door de visscholen die van de ene naar de andere lichtbron verglijden. Die beweeglijkheid kan je vergelijken met de muzikaliteit die je in een gedicht probeert tot stand te brengen. Net als zo'n aquarium is een gedicht een gesloten geheel van ritmiek.’
| |
| |
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Gwij Mandelinck heeft zich in korte tijd en met een beperkt oeuvre (niet meer dan een veertigtal gedichten, als we zijn onrijpe en haast onopgemerkte debuutbundel buiten beschouwing laten) in Vlaanderen ontwikkeld tot een veelbesproken en door de kritiek overwegend hoog gewaardeerd dichter. Daarenboven geniet hij een steeds groeiende officiële erkenning. Het is echter vooral door zijn lyrische essays over West-Vlaanderen en door zijn culturele nevenactiviteiten dat hij bij een ruimer publiek bekendheid verwierf.
Het buiten de tijd staan, het teruggrijpen naar een (bijna voorbije) landelijke realiteit, het aanvaarden van wat gegeven is, het ontbreken van grimmigheid en revolte, en het nadrukkelijke geësthetiseer zijn de voornaamste argumenten voor de tegenstanders van zijn poëzie; zij zou voorbijgaan aan het mens- en wereldbeeld van de twintigste eeuw. Maar misschien is de poëzie van Gwij Mandelinck in haar concentratie en heldere abstractie het aangewezen antidotum voor de chaotische verscheurdheid van onze tijd. Dat willen alvast haar talrijke voorstanders graag geloven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Gwij Mandelinck, De wake. Wakken 1962, eigen beheer, T. |
Gwij Mandelinck, Proeve van heldhaftigheid. Tielt 1965, eigen beheer, T. |
Gwij Mandelinck, Het oogbad. Brugge 1971, Orion - Desclée De Brouwer, Noorderlicht, GB. |
Gwij Mandelinck, De wijzers bij elkaar. Brugge 1974, Orion - Desclée De Brouwer, De Bladen voor de Poëzie, jrg. 22, nr. 5, GB. |
Gwij Mandelinck, Billy Bal en de rode ballons. Tielt 1974, Lannoo, J. |
Gwij Mandelinck, André Demedts of de kringloop om de Elsbos. Antwerpen 1977, Vlaamse Toeristenbond, Vlaamse Toeristische Bibliotheek, E. |
Gwij Mandelinck, Het boek in dorp en stad. Antwerpen 1978, Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, 47ste Jaarboek, E. |
Gwij Mandelinck en Paul van den Abeele, De Westhoek. Een beeldend verhaal over het Heuvelland, Ieper, Poperinge, Veurne-Ambacht. Tielt 1979, Lannoo, E. |
Gwij Mandelinck, Wilfried Vancraeynest. De ‘verdichte’ verwondering. Koekelare 1979, VWS-Cahiers, E. |
Gwij Mandelinck, De droefheid is in handbereik. Tielt 1981, Lannoo, De Golfbreker, nr. 2, GB. |
Gwij Mandelinck, Jan Decreton en Philippe Boxy, Van lied en steen. Brieven aan Willem Vermandere. Tielt 1983, Lannoo, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Veulemans, De nieuwe generatie. In: Gazet van Antwerpen, 6-12-1972. (over Het oogbad) |
Julien Vangansbeke, De wijzers bij elkaar. In: Boulevard, nr. 4, oktober-december 1974, pp. 21-24. |
Lionel Deflo, Waar de zon aan overuren doet. In: Ons Erfdeel, jrg. 18, nr. 3, mei-juni 1975, pp. 423-425. (over De wijzers bij elkaar) |
Rudolf van de Perre, Spraakzaam in de spreuken. In: Rudolf van de Perre, De gekleurde wereld. Brugge 1979, pp. 183-187. (analyse van het gedicht ‘Spraakzaam in de spreuken I’ uit De wijzers bij elkaar) |
Hugo Brems, Met dit geluk ben ik het roerend eens. In: Hugo Brems, Al wie omziet. Opstellen over Nederlandse poëzie 1960-1980. Antwerpen/Amsterdam 1981, pp. 124-133. (over Het oogbad en De wijzers bij elkaar) |
José de Poortere, Ten huize van Gwij Mandelinck. In: Poëziekrant, jrg. 5, nr. 6, november-december 1981, pp. 1-2 (interview over De droefheid is in handbereik) |
L.W., De droefheid is in handbereik, nieuwe dichtbundel van Mandelinck. In: Gazet van Antwerpen, 3-11-1981. |
Gaston Durnez, Visuele bezetenheid. In: De Standaard, 6-11-1981. (algemeen) |
Joris Denoo, Ouwe getrouwen. In: De Spectator, 19-12-1981. (over De droefheid is in handbereik) |
Dirk de Geest, Twee Vlamingen: Gwij Mandelinck en Herwig Hensen. In: Kultuurleven, jrg. 49, nr. 2, februari 1982, pp. 119-120. (over De droefheid is in handbereik) |
Jef Boven, Gwij Mandelinck, de droefheid is in handbereik. In: Appel, jrg. 7, nr. 1, maart 1982, pp. 68-70. |
Armand van Assche, Gwij Mandelinck: de mythe binnen handbereik. In: Ons Erfdeel, jrg. 25, nr. 2, maart-april 1982, pp. 278-279. (over De droefheid is in handbereik) |
Jan Veulemans, De weemoed nabij. In: Gazet van Antwerpen, 24/25-4-1982. (over De droefheid is in handbereik) |
Rudolf van de Perre, Zo gaaf in droefenis verhuld. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 127, nr. 5, juni 1982, pp. 360-362. (over De droefheid is in handbereik) |
Hugo Brems, La poésie de Gwij Mandelinck. In: Septentrion, jrg. 11, nr. 2, september 1982, pp. 52-57. (algemeen) |
Yang, jrg. 19, nr. 113, september 1983. Mandelincknummer, waarin onder meer: |
Yang, Rudolf van de Perre, Gwij Mandelinck, dichter van de nieuwe synthese, pp. 16-19. (algemeen) |
Yang, Marc de Smet, Julien Vangansbeke en Jet de Coster, Dichten avant la lettre, pp. 24-32. (interview) |
Yang, Jet de Coster, De droefheid is in handbereik, pp. 32-33. |
Hildegarde Vansintjan, Dichter Gwij Mandelinck schreef brieven aan en over Willem Vermandere. In: Gazet van Antwerpen, 4-11-1983. (over Van lied en steen) |
Rudolf van de Perre, Van lied en steen en poëzie. In: Het Volk, 29-12-1983. (over Van lied en steen en De droefheid is in handbereik) |
Albert Westerlinck, Gwij Mandelinck In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 129, nr. 3, maart-april 1984, p. 229. (over Van lied en steen) |
Gaston Durnez, Kent iemand Willem Vermandere? In: De Standaard, 8/9-10-1984. (over Van lied en steen) |
Marc Boedts, De bewogen jaren van Guido Haerynck in Watou. In: Het Nieuwsblad, 11-5-1985. (algemeen) |
Julien Vermeulen, Een wonderlijk gerucht. Over een gedicht van Gwij Mandelinck. In: Nova et Vetera, jrg. 63, nr. 4, 1985-1986, pp. 278-286. (over het gedicht ‘Spraakzaam in de spreuken IV’ uit De wijzers bij elkaar) |
| |
| |
Piet de Moor en Paul Depondt, Gwij Mandelinck; een dichter op de rug van het leven. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 2, februari-maart 1986, pp. 1-2 (interview) |
Gaston Durnez, Vlaamse provincies lauweren Gwij Mandelinck. In: De Standaard, 22/23-2-1986. (naar aanleiding van de bekroning met de Interprovinciale Prijs voor Letterkunde 1985) |
Marc Boedts, Poëzie schrijven is een yogaoefening. In: Het Nieuwsblad, 22-2-1986. (algemeen) |
Hugo Brems, Een poëtica van nonchalance en improvisatie. In: Tom van Deel, Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Het literair klimaat, 1970-1985. Amsterdam 1986, pp. 277-289. (over onder meer Gwij Mandelinck) |
23 Kritisch lit. lex.
november 1986
|
|